Ter Overdenking.
Nederigheid.
Natjes droogjes.
W. M. Tz.
ten r»n zijn arbeid te genieten, maar wel
verre van op zijn lauweren te rusten, stak
bij zich in nieuwe ondernemingen, waar
van de voornaamste was dc fabricatie van
cement in België, die bijna even lucratief
bleek als de salpeter. Zijn rijkdom opende
hem den toegang tot de aanzienlijkste krin
gen hij was zelfs bevriend met den prins
van Wales en den koning var? België, met
wien hij ook zaken" deed. Hij was een
groot kunstliefhebber en sportman; zijn
stallen bevatten de beste renpaarden van
Engeland. Hij was zeer populair in zijn
geboorteplaats Leeds, waar hij minstens
eenmaal per jaar placht te komen en nog
altijd betrekkingen onderhield met zij»
vroegere medewerklieden.
Maandagmiddag heeft
door de straten van Madrid een plech
tige ommegang plaats gehad met de
reliqnieën van den ^heiligen" Isidorus.
Niet minder dan 800 priesters met bran
dende kaarsen, duizenden leden van gods
dienstige congegratiën, eveneens met kaar
sen, en allerlei autoriteiten namen er aan
deel. Al de koorknapen van de Madridsche
kerkeu w»ren tegenwoordig en zongen lita
nieën. De reliqaicëa v*n den heilige wer
den rondgedragnu in een kostbaar zilver-
schrijn nit de zestiende eeuw, op een draag
baar altaar, niettegenstaande het groote ge
wicht, door priesters getorst. De straten
waren vol menschen, die knieldsn, terwijl
de reliquieën voorbij gedragen werden. Al
de balkons wartn versierd met draperieën
en vol dames, die bloemen strooiden op
den weg, dien de ommegang nam. Deze op
tocht geschiedde ten einde den Hemel te
bewegen regen neer te zenden en
een spoedig einde te maken aan den oor
log op Cuba.
Overstroomingen in Bo
hème. Dit Praag komen berichten van
groote overstroomingeD in Boheme. De
Moldau wast onophoudelijk door de zware
regens. De lagere gedeelten van Praag en
de voorsteden staan onder water.
Ook uit Budweis meldt men groote
overstroomingen in den omtrek der stad.
Verscheidene gedeelten van de spoorweg-
lijnen staar, onder water. In het Bohe
merwoud valt veel sneeuw.
Vroeger waren het groo-
tendeels Duitsche grasmaaiers, die den
Prieschen boeren in de hooiïng de behulpza
me hand boden en met een aardig som
metje naar huis trokken. Om dit loon in
eigen provincie te houdeD, hebben zich
op verzoek van het hoofdbestuur der ver-
eeniging »Door arbeid tot verbetering"
thans eenige hceren bereid verklaard, de
boeren van goed werkvolk uit eigen pro
vincie tijdens de a. s. campagne te voorzieD.
Ook een broodje! Te
Parijs heeft een zekere Do rand de aardig
heid, zich 48 uur achtereen te laten op
hangen aan een plafond in een restauratie.
Natuurlijk gaat het voor geld en natuur
lijk heeft hij veel bekijks.
Met touwen onder de armen en
om borst, is hij aan den zolder gebonden.
Hij hangt d»ar bijna onbewegelijk, het
hoofd op den schouder, de armen langs het
lichaam, het eene been legt hij nu en dan
en den smallen gang de straat bereikt had,
baalde hij bet brielje te voorschijn en trad
daarmede onder de eerste lantaarn. Slechts
eenige woorden waren het, die bij las
„Moet u noodwendig spreken, het is
om uwentwille. Ben om half tien heden
avond bij de gevangenis, onder de klok.
Saffi."
over het andere. Als de mnziek een deun
tje speelt, wordt hij blijkbaar zenuwachtig,
eu knipt hij met zijn oogen, terwijl ze
nuwachtige schokken zijn lichaam doorloo-
pen.
Op raad van zijn geneesheer neemt hij
per dag een kwartier rusf. Maar men
maakt hem daarvoor niet losmen zet
eenvoudig een groote trap onder zijn voe
ten en hij rust daarop. In dien tijd ver
kwikt men hem met een beetje water en
laat hem ether inademen.
De winsten dooi baron
Hirsch op de wedrennen behaald
De onlangs overleden baron Hirsch, die
eerst na den dood van zijn zoon zich wijd
de aan de ren-sport, heeft van 1890 tot
1895, 1364000 kronen bij de reunen in
Engeland gewonnen, welke sommen hij
schonk aan de armen-kassen. Het voor-
deeligsle pzaid van den baron heette _La
Eleche»,
Hoe dedingendikwijlz
veranderen.
(Fabel.)
Eeu landman, die een scboone, goed ge
meste gan» naar de markt droeg, ontmoet
te op den landweg een vos. Vraatzuchtig
als alle vossen, w*s ook deze vos en hield hij
het voor eeno dwaasheid, deze gunstige gele
genheid ongebruikt voorbij te laten
gaan.
„Gegroet, buurman, waarheen gaat de
reis zoo vroeg?" begon de vos. »Naar
de markt doch hoe zijn wij buren ge
worden? „Buren P We), zeer eenvou
dig. Weet gij dan niet, dat ik mijn
buicht achter uwa hofstede heb
„Wat? Dan weat ik« begon ons boertje,
„waar mijn kippen en gevogelte gebleven
is, welke ik vermis.* Ti-gelijk pakte de hoer
des vos in zijn nek om hem geducht af
te iosseD.
Daar men, gelijk bekend is, twee hee-
ren niet tegelijk kan dieaen, zoo moest
ons boertje de gans loslaten die snate
rend hare vreugde uitte over hare herkre
gen vrijheid; terwijl de vós, wien intus-
schen de kastijding tan den boer wel
wat onaangenaam werd, zich met eeu ruk
uit diens handen wist los te maken.
De landman, die zich eerst verheugd de
haDden wreef, zette op eenmaal groote oo
gen op en begon luid te schreeuwen,
terwijl hij uil alle macht den vos naren
de, die intusscheu de gans had ingehaald
en buitgemaakt, het aan den landman over
latende, na te denkeD over de snelle ver
andering der dingen.
Nederigheid is een deugd, die niet
schittert met belooverenden glans en die
niet allen terstond aantrekt en boeit,
maar die toch zoo schoon en heerlijk is.
Wanneer zij aller deel ware, dan zou
er bijv. onder de geleerden en kunste
naars, welk vak zij zich ook tot hun le
venstaak gekozen hadden, heel wat meer
Vrede en liefde en echte beschaving en a-
del van gemced bespeurd worden, heel
wat meer waardeering van anderen ta
lenten, heel wat minder vertrappen en
geestelijk-vermoorden van elkander.
Maar de opgaande zon dreigt het
eigen licht te verduisteren, de hoogge
roemde naam dreigt weldra vergeten te
worden, èn...., dat mag nut, dat kan
niet!" schreeuwt de ijdelheid en de hoog
moed en de eerzucht, en ach!... de waar
heid en de liefde worden er het slacht
offer van.
Was die nederigh id en die waardeering
van anderer gaven in aller harl, 'tzou
er in onze maatschappij en in eiken werk
kring heel wat beter eu vrediger uitzien.
Welk een afgunst en nijd, die velen
verteert!
Welke een verkleining van anderer ver
diensten ruw en grof uitgesprokenof
ook wel fijn bedekt door vele loftuigin-
gen, gevolgd door eenmaar, en
en nog «en maar en wederom een
maar, zoodat ten slotte de lof is verloo-
pen in volkomen blaam.
Waar vloeit dat alles toch uit voort?
Och wij denken veel te veei aan ons-
zelven, aan ons eigen i k wij denken veel
te veel, dat de menschen om ons zijn
geschapen, en veel te weinig, dat wij wat
moeten zijn voor de menschenwij zijn
veel te veel ingenomen met onszelven en
meenen, dat wij onmisbaar zijn het wa
re, edele, verhevene, eeuwige wordt door
ons veel te licht gesteld, het vergankelij
ke, stoffelijke, zinlijke veel te hoog. Wij
zijn bitter weinig tevreden met hetgeen
o n 8 werd geschonken, en willen niet lee-
ren dragen het gemis van hetgeen ons
onthouden werd.
En dat is een ziekte, die ons geestelijk
leven ondermijnt en dreigt te vernietigen;
die onzen horizon, o! zoo bekrompen maakt
en ons ideaal, o! zoo laag, en onze ziel,
o! zoo klein, en die ons berooft van o 1
zoo ontzaglijk veel en rein genot.
Want e>n onbeschrijfelijk genot, eeu on
uitsprekelijke zaligheid is 't voor een mensch
nog te kunnen bewonderen, met geestdrift
te kunnen opzien, te vereeren, liet te heb
ben wat hoog boven hem staatnog te
kunnen bewonderen en lief te hebben
als een kind, zoo eenvoudig, zoo met het
geheele hart, roo onverdeeld, zoo zonder
een oogenblik aan zichzelven te denken.
Ja, 't is een genot, 't is een zaligheid
het oog zich door een ander te zien ont
sluiten voor zooveel heerlijks als men
zelf niet mocht ontdekkenhet oor zich
te voelen openen voor zooveel heerlijks als
men zelf niet mocht hooten 't is een ge
not, 't is een zaligheid partij te kunnen
trekken van de gaven, die aan anderen
werden geschonken, genialer dan wij, zon
der afgunst of nijd of wrok in het hart.
En daarvoor behoeven we geen oogen
blik onwaar en onoprecht te zijn, we be
hoeven er onszelven niet vcor weg te
werpen, we behoeven er niet voor te lie
gen of de huichelen, waarlijk niet 1 Wij
zijn dankbiar voor hetgeen wijzelven zijn
eu kunnen, maat we weten ook gelukkig
nog dankbaar te zijn voor de gaven, die
anderen ten deel vielen, en die ons leven
dikwijls zoo warm en helder en zonnig
maken.
Wij geven het onze en z ij geven het
hunne, en door het onze en het hunne
wordt ieder gebaat, en wint de wereld in
„Het is om uwentwille," hij geroeide dat
«ij de waarheid sprak, dat niet hare
liefde, tenminste niet dat zelfzuchtige deel
harer liefde baar tot hem dreef. Het meis
je was bezorgd voor hem, hij had het in
hare oogen gelezeD, en hare woorden be
vestigden het nu.
Dankbaarheid cd medelijden vervulde zijn
borat, terwijl hij door don winteravond naar
buis ging en tegelijk begon hij na te den
ken over dat, wat bij van de kranke ge
hoord had. Wat hem zeldzaam en tegelfjk
onaangenaam had aangedaan, was de terug
wijzing naar zijn geboorteplaats. Liepen
daar dan alle draden te zamen, die hij niet
wist te vereenigen; zon daar de oplossing
van bet geheim zijn, dat bij met zooveel
ijver navorschte? Zijne mouder? WanDeer
bij lot baar ging en haar alles zeide, wat
bem kwelde, zooals bij het als jongeling en
knaap zoo dikwijls had gedaaD, zou zjj hem
dau wellicht niet met een mild woord kun
nen geruststellen
Half reeds tot die reis besloten, ging hij
om negen nur van hnis naar het ernstige
rendez-voug dat hem wachtte. Het was be
ginnen te sneeuwen, maar er was geen wind
en de groote, helderwitte vlokken vielen zacht
neer. Boysen was een weinig voor den tijd
op de bestemde plaatshij moest nog eeni
ge minnten wachten. Zijwaarts liep, tns-
■chen een paar booge muren, een eenzame
straat, waar de sneeuw zich ongestoord
neerliet; dien kant ging hij nit en liep
op en neer in de witte massa, die het gelu'd
zijner schreden deed wegsterven. Toen hij
weder tot den hoek der straat was genaderd,
zag hjj een vrouwelijke gestalte naderbij ko
men, haastig, zonder paraplnie, somtijds uit
glijdend in de sneonw, maar voorwaarts
gaande sonder opbonden. Na stond zij voor
hem en zag tot hem op.
„Een minnut ben ik te laat gekomen,"
zeide zjj bniten adem, „maar het ging niet
anders; hebt gij gewacht
„Het hindert niets, dat ik het heb moeten
doen. Maar kom eerst tot ademhier in
de zijstraat is het donker en stil. Daar
gaan wij op en neer en wanneer gij n een
weinig hersteld hebt, vertelt gij mij, boe gij
hebt kannen wegkomen op een tijd, dat gij
feitelijk moet optreden."
Zij was nog een oogenblik blijven slaan,
en had een paar maal diep adem gehaald.
Terwijl zij naast bem ging, zeide zij
„Nu is allea weder in orde. Ik heb
vrede en licht, in schoonheid en kracht.
(R. N.)
Hoe Edison zijn eersten
w i s 8 e l ontving, dat verhaalde de be
roemde uitvinder onlangs aan een vriend
alsvolgtToen ik Daar New-York kwam
om mijne eerste uitvinding te verkoopen,
twijfelde ik ten zeerste r.an de betrekkelijke
waarde. Ik wist, dat het eene zeer nut
tige uitvinding was, maar trots dien kwam
ik met eenige onbehaaglijkheid bij den
fabriekant, met wien ik onderhandelen
wilde over de verzilvering van mijne uit
vinding. Toen ik nog een knaap was, had ik
dikwijls vurig verlangd, in het bezit te
zijn van 5000 dollars, en ik hield deze
gedachte ook vast, ofschoon ik verscheide
ne malen tot mijzelven zeide, dat ik het
ook van 2000 dollars zou doen. Toen de fs-
briekant mij vroeg, hoeveel ik voor het
patent verlangde, stotterde ik en vroeg ik
hem bescneiden, wat hij mij wel zou kun
nen betalen. „Kom morgen vroeg terug,*
antwoordde hij, en ik ging naar huis en
droomde over het 5000 dollars-kapitaal,
hetwelk ik misschien zou ontvaDgen.
Toen ik den fabrikant den volgenden
morgen terugzag,ieide hij tot mij op een toon,
welke geen tegenspraak duldde„Wij zul
len u 40000 dollars betalen voor uw pa
tent, maar ook geen cent meerIk viel
bijna in zwijm, maar in minder dan vijf
minuten had ik mijn naam onder het con
tract gezet en bevond ik mij weder op
straat, de check in de band houdende
„Betaalbaar aan de order van Thomas A.
Edison, 40000 (veertigduizend) dollars 1*
Alles danste mij voor de oogen. Daar
na begon ik er over na te denken en de
40000 werden 40000 millioen en ik zeide
tot mij zeiven „Tom, gij zijt bedrogen ge
worden. De check is niets waard.*
Toen ik naar de bank ging ik was
te voren nog nooit in zoo'n gebouw ge
weest en de check presenteerde, ver
wonderde het mij volstrekt niet, dat de
kassier mij nauwkeurig monsterde en
hoofdschuddend mij den wissel terug gaf
met een opmerking, welke ik door mijne
opgewondenheid niet verstond. Natuurlijk
leidde ik er uit af, dat mijne vree» maar al
te zeer was gerechtvaardigd. Ik stak de
check bij mij en zocht een vriend op,
wien ik van alles op de hoogte bracht.
„Laat mjj die check toch eens zien,"
zeide hij. „De check is volkomen in
orde; gij behoeft u slechts te laten iden-
tificeeren.'
Wij gingen dus naar de bank terug.
De kassier kende mijn vriend, en spoedig
was het geld uitbetaald. Nog altijd was
ik er niet volkomen zeker van of ik wel
goed wakker was, tot ik de nieuwe bank
noten in mijn hard hoorde kraken. Het
was een groot pakje banknoten, en ik ver
deelde ze in alle zakken en bij
mijn terugkomst in hel hotel,
legde ik mij met mijn bovenkleeding aan
te bed, daar ik meende anders bij mijn
ontwaken te moeten ondervinden dat alles
slechts een booze droom was.
Vreemdsoortige adel-
domsbewijzen. In het Zwitsersche dorpje
Zermatt houdt men er een merkwaar
dige aristocratie op na. Adoldomsbewij-
zen zijn daarkazen
De families van Zermatt zijn min
of meer van adel naarmate zij minder
of meer kaas bezitten. Hoe ouder de
kaas, hoe ouder de adel. Sommige in
woners van Zermatt bezitten buiten
gewoon oude kazensommige exem
plaren dateeren van vóór de Franscbe
revolutie. Het spreekt van zelf, dat het
eerste het beste oudbakken Zwitsersche
kaasje zijn eigenaar niet van adel
maakt. Dan zouden alle inwoners van
Zermatt van adel zijn. Dat is niet het
geval want de kaas speelt oen bijzondere
rol in het huiselijk en maatschappelijk le
ven van den Zermatter. Wanneer een
kind geboren wordt, fabriceert men een
kaas, die den naam van het kind
draagt. Deze kaas wordt gedeeltelijk
genuttigd op den trouwdag van het
kind, terwijl de rest wordt geconsu
meerd op den dag zijner begrafenis. Als
een jongmonsch een meisje ten huwe
lijk wil vragen, noodigt bij zich zelf
ten eten in den familiekring zijner uit
verkorene. Wanneer de vader van het
meisje bij het dessert de kaas, die zijn
naam draagt, op tafel doet verschijnen
en er den verliefde een stukje van aan
biedt, kan deze zich gelukwenschen als
schoonzoon te zijn aangenomen.
slechts zoo geloopen, omdat ik dacht dat er
een achter mij zat. Hoe ik het heb aan
gelegd Dat zal ik u zeggen. In de
kleedkamer mag de oude, die nu overal om
mij heeuspioDneert, niet komen. Ik heb
mij moeten verkleeden, voor het volgende
nummer en bij dacht aan niets kwaads. Ik
echter ben, terwijl de anderen op het too-
neel waren, als de duvelkater naar buiten
gesneld. Geen een beeft mjj bemerkt cd
daar ben ik nu."
Hij bemerkte, hoe zij nu ook wederom
Irachtte een vroolijken toon aan te slaan;
maar alles klonk anders, de stem schoen
veranderd, weeker eu dieper.
„Eu gij zijt nu zoo te midden van die
sneeuw, zonder parapluie weggeloopen Dat
is niet goed. Kom hier, neem de mijne eo
geef mjj een arm, zoodat ik u een weinig
kan beschutten."
„Mij hindert de sneeuw aDders niets; maar
als ik mag
Zij legde haar hand op zjjn arm en hij
voelde haar zacht beven; zoo gingen zij
naast elkander ouder het donkere dak van
bet regenscherm in de diepe stilte van deu
avond, omhuld door dien witten bewegelijke»
sluier, die alle geluiden scheen op te vaDgen
eu af te luisteren.
„Eu nu de hoofdzaak," begon Saffi op
nieuw, „wat ik nu te zeggen heb. Of het
groote beteekenis heett, weet ik niet, maar
mij heeft het angst aangejaagd en daarom
moet het mij van bet harte. Over den be
diende handelt het, die bij nw vriend
Onwillekeurig bleef Boysen staan, zoozeer
verraste hem de bevestiging zijner eigen
vermoedens uit dezen mord. „Over den be
diende, dien August vroeg bij haas
tig-
„Of hij August heat, daar wil ik niet op
zweren. Neem u in acht voor hem, meer dan
voor eenig persoon, ik bid n, beloof het
mij."
Zg sprak zoo hartstochtelijk, dat hij ont
stelde.
„Wat weot gij van hem? Zeg mij al
les".
,Ik ken hem beter dan gij donkt, want
ik ben met hem opgegroeid."
„Met hemP"
„Gij weet, dat ik den oude, Gloygtedt, va
der noemen moet. Hij echter, die hem al-
tijd zoo genoemd heeft en er het recht toe
heeft, moet hem nu verloochenen".
„Wat beteekent dat, ik bogrüp u niet
recht".
„Dat beteekont.dat deze bediende de zoon
van mijn pleegvader is, on dat ik hem daar
om van zijn jeugd af aan heb gekend".
„Do zood van Gloysiedt. Maar nu vraag
ik je, wat beteekent die oo-ncdie nu, en hoe
komt bet, dat mijn vriend er niets van
weot P'
„Dat goede Kareltje zij lachte en nu
was bet werkelijk weder de oude pikante
vroolijkbeid.
„Wit ging het dien na aan. Ik had be
loofd er niet over te zullen praten en bij
hem had het ook volstrekt geen reden.
Ik ken he n sedert acht dagen wellicht, wij
waren hier nog niet langer toen Buterweck
een dienstknecht in de courant vroeg. Kort
daarop trad August bij ons in de kamer;
hj was op een betrekking ui'gaweest, maar
die had hij voor de betrekking bg Buter
weck in deu steek gelaten. Hij heett het den
ondo toen in hot geheim verklaard, waarom
bij dat gedaan had."
„En waarom
„Ach, het is ellendig! Hg is op mij ver
liefd
„Verliefd In u Dat monsch
„Dat mensch, jawel, bij is uit jaloezie te
ruggekomen, uit pure gverzuebt; gij kunt
mg gerust geloovon. De oude heeft het er
spoedig uitgekregen, dat Kareltje Buterweck
tot trouwen toe op mg verzot is. Die
twee schurken hebben te zamen al reeds
lang afgesproken gehad, dat wij samen man
en vrouw moesten worden. Gek is hij op
mij, al menig jaar lang; somwijlen ben ik
bang voor hem, zoo wild kan hij zijn. De
oude echter wil, dat het geld in de familie
blijft, dat voor mij betaald wordt; 't kan
zijn, dat er ook nog iets voor mij is uitge
zet geworden, wat ik krijg wanneer ik trouw.
Daarom heeft hg mg verraden, dat ik ei
genlijk zgn eigen kind niet ben, o, ik
zie duidelijk, wat er te zien is
„En hebt gij er mijn vriend nooit een
woord van gezegd P
„Waarom zon ik dat doen Zij hebben
mij bij hoog en laag bezworen, niets te
vertelleD, en mjj was dat hetzelfde, want
ik wist toch, wat ik welen wilde en om bet
eene heb ik mij even min bekommerd, als
om het andere."
„En slechts op dezen grond die komedie
Wees niet boos, maar alleen daarom ge
loof ik nooit dat het is geweest I*
„Wellicht is er ook nog iets anders in
het spel," zeide eg nadenkend. tIk heb
het zelf somwijlen gedacht, maar ik weet
niet wat of hot zou kunnen zgn. Het
schjjot mij toe alsof zij beiden elkander zoo
toevallig treffen
„Dat kan ik boveBtigen, want ik heb ze
samen eens gesnapt."
„Zoo! Wat zg dan bespreken, dal weet
ik niet. Maar veel goeds is het zeker
niet."
„En gj zijt er zeker van, dat dit mensch
de zoon van den ouden Gloystedt is P"
„Dat is waar, geloof my. De dwaze
noemt hom zoo en zij is de eenige die niet
liegt. Maar of hg August heet, dat weet
I ik niet heel zeker. Somwglen hoeit zg hem
ook Heinrich genoemd en dan is de oude
er tnsschen gekomen en heelt luid over
allerlei andere dingen gesproken, opdat ik
het niet booren zou."
„Heinrich?"
Hg was weder bigven slaan dat was da
naam, dien hij ook reeds van de lippen van de
kranke had vernomen. Op eeu maal was
hem eeu licht opgegaan, de duisternis was
verdwenen, de samenhang lag open voor
bem. De aanvang van bet raadsal tenmin-
g'e, dat hem zooveel moeito had veroorzaakt,
had hij nu opgelost.
„Nu kon ik u ook eens iets zeggen Saf
fi. Wanneer dit mensch zoo heet en wer
kelijk de zoon van Gloystedt is, zooals gij
zegt, dan is ook de naam Gloystedt gclo-
ge->; ik echter ken den ware ook dien heb
ben de lippen van de kranke vandaag ge
noemd. Dan verandert August Gloystedt in
Heinrich Jaritz, en die is de wreede ontuchtige
knaap, die ook ik gekend heb voor lange
jaren terug en aan wiens gelaat hg mij
bij de eerste ontmoeting zoozeer heeft her
innerd- Wg hebben elkander reeds gekend
van enzo eerste kinderjaren af".
„Ja, bij haat u, dat is het, wat gij nooit
I ik bid u nooit vergeten moogt. Hoe
hg heet, is mij gelgk, maar ik weet, dat
hij u haat, want dat heb ik van hem zelf."
„Van hem zelf?"
„Eu ik ben er de schuld vaD, dat het
erger geworden isdaarom ben ik hier om
het u te zeggen en het weder goed te ma
ken, wanneer dat nog mogelijk is. Vroe
ger wanneer hg mij voorbabbelde van zijn
liefde en wie weot al wat meer, heb ik
steeds gelachen en gespot, zooals ik mot
allen heb gedaan, die mg hebban aange
beden. Dat heeft hem niet vertoornd. Maar
na kan ik dat niet meer, en hjj heeft ge
merkt hoe dat gekomen is- Opnieuw is
hjj toen bij mjj geweest, toen de oude uit
wastoen heeft hij een groote redevoering
tegen mij gehouden, dat ik nu besluiten
moest en of ik hem na hebben wilde of
niet.
„Ik had beter gedaan met hom wederom
nit te lachen, maar de toorn beeft zich van
mij meester gemaakt en ik heb hem in het
gezicht gezegd, hoe bij mij tegen staat en
hoe ik hem veracht. Eu toen, gjj kent
zjjn gelaat, gewooDljjk is hot ondoorgronde-
luk; maar toen heeft hjj zicb eens bloot ge
geven, zooals ik het nog nooit heb gezien en
hjj heeft mjj toen gezegd„Ik weet wel wat
n in het hoofd zit, maar dien krijg je toch
niet, eer vermoord ik hem." En se
dert beeft die angst om n, mij geen oogen
blik mot rnst gelaton en wanneer ik u he
den niet gezion had, had ik op u geloerd
overal waar ik maar ceoigszias vermoeden
kon, waar go n zoudt kunnen bevinden al
hadi gjj mg ook tienmaal weggejaagd"
„Waarom zou ik dat doen, Saffi P Ik ge
voel, hoe goed gg het mot mjj meent. En
Zijn nstje en droogje hebben,
Eischt Menigeen beslist.
Olschoon door te veel natjes
Men dra zijn droogjes mist.
»Ik heb geen kwaden drank,"
Getuigt er menigeen
Maar wie hem nimmer drinkt,
Heeft werkelijk er geen.
Spreekt men van stijve drinkers,
Dan is 't een booze grap
Want och, de stijfste drinker,
Is doorgemeen gauw slap.
De zorgen vtn het hart te spoelen
Met sterken drankZou 't geven
Naar mijue meening roept hij juist
Meer zorgen in het leven-
Tegen een vooroordeel strijden
Baat niet, men doe 't goed of boos
Maar den sterken drank bekampen,
Is met recht schier hopeloos.
Neutjes kraken in de kroeg
Kan, naar schijnt, 't vermaken.
Maar wie <le veel neutjes kraakt,
Zal zich zelf ook kraken.
Als de man 'm omheeft, och
Waggelt hij vaak op de beenen.
Erg is 't voor hem, die 'm om heeft,
Erger voor wie om hem weenen.
Jenever, bier en brandewijn,
Noemt men voor kinderen groot venijn;
Maar wat ze zijn voor oudten 'k Gis,
Be grootste bron van droefenis,
ik dank u duizendmaal, ook voor nwe waar
schuwing, ofschoon ik dien jonkman niet
vrees. Ik dank n, want na zie ik voor de
rerste maal de geheele geschiedenis zeer
dnidelgk in ja, nu weet ik ook, vanwaar
die beide brieven zijn gekomen."
„Welke brieven
„Een paar epistels zonder onderteekening,
die mg wel zoo toeschenen dat het groote
leugens waren. Uit jjverzucht heelt hjj
ze geschreven, nu zie ik het doel, wat
hij daarmede dacht te bereiken 1 Maar nog
bijjft er genoeg over, wat in duisternis is
gobuld en dat alles verwijst mg naar mijn
geboorteplaats, op iets uit het verleden, dat
onthuld moet worden tot eiken prijs dat
kwelt en beangstigt mjj, ofschoon ik er nog
niet alles van weet. En toch in dit oogen
blik, nu is het, of ik alles voor mg zie
gij zegt immers Saffi, dat nw moeder ver
moord is gewordenwas zij het niet, die
men wellicht Valeska noemde."
„Ik weet het niet, ik ben den naam, welken
de oude noemde, vergeten en anders kan
het toch wel gelogen zijn ook."
„Ik echter weet, dat in onze stad een
maal znlk een misdaad is gepleegd, dat
een vrouw vei moord is geworden,
Nu twgfel ik er niet meer aan, dat
die lui, met wio gij leeft, aan die mis
daad medeplichtig zjjn. Vandaar die val-
gebe namen en die benauwde droomen dor
arme krankzinnige. Nu echter wil ik ook
alles weten, on mgne moeder is het, die mjj
helpen moet, het geheim verder te onthullen.
Morgen ga ik naar haar toe, zg zal mjj wel
kunnen verklaren, wat mjj duister lijkt."
Saffi had de handen opgeheven, terwijl hjj
nog sprak.
„Doe het niet, mijnheer Boysen 1" zeide zjj
na. „Dat mensch loert op u, begeef u niet
In gevaar. Wat hindert n die oude ge
schiedenis En al was het tienmaal mijne
mooder, die vermoord is, daarvoor wil ik niet
hebben, dat gij u den toorn van die scbnrk
op den hals haalt. Ga niet, mijnheer Boy
sen. Doe hot niet, ik bid u, blijf hier en
vraag niet meer naar dergelijke dingen
Boyson zag haar vriondelgk aan; zulk een
bezorgdheid deed hem goed beiden stapten
evenwel naast elkander voort, zonder een
woord te spreken; zjj waren aan hnn eigen
gedachten overgelaten.
Hg, peinzende over hare zorgen omtrent
hem en de beste manier om het raadsel ten
spoedigste op te lossen; zij, al haar vernuft
en geest inspannende, om hem, dien zg
liefhad,voor de haat van hem.dion zg alleen
goed kende en die door Boysen te gering
werd geschat, te bewaren.
WORDT VERVOLGD.
Snelpersdruk van J. Winkel te Schagen