Brieven uit fle Maasstad
De Vreemde.
Zondag 17 Mei 1B96.
40ste Jaargang Ho. 3093.
BIJVOEGSEL.
I>.
Gemengd Nieuws.
FEUILLETON.
Gescheiden werelden.
Rotterdam, 14 Mei 1896.
XCII.
Er is wederom een werkstaking on
der de bootwerkers uitgebroken. In
Maart staakten de werklieden van de
firma Muller Co. Die staking werd
bezworen toen de stakers niet meer
konden en genoegen moesten nemen
met de voorwaarde door de firma ge
steld, f 15 per week, dat was minder
dan te voren.
Maar omdat Müller Co. minder be
taalden, konden de andere firma's op
den duur het oude loon ook niet blijven
betalen en één der firma's, Jos. de
Poorter, gaf daarvan haar werklieden
kennis.
Toen waren de poppen aan het dan
sen. Een algemeene staking werd ge
proclameerd en die zou niet eindigen,
alvorens een opgemaakte loonstaat
door alle cargadoors was aangeno
men.
Men hoort in deze dagen veel afge
ven op de stakende bootwerkers, aller
lei beleedigende veronderstellingen wor
den geuit om krachtig te zeggen dat
het onbillijk is bij allen te staken, waar
slechts één loonsvermindering voor
spelde.
Dit laatste is misschien niet zoo ge
heel en al onjuist; maar ik moet, als
ik eerlijk mijn persoonlijke meening
uitspreek, een meening die trouwens
gedeeld wordt door allen die onbevoor
oordeeld de zaken beoordeelen, getuigen
dat het gelijk wel aan de zijde der
bootwerkers is. Telkens zagen die
menschen hun loon verminderen, of za
gen zij zich met loonsvermindering
bedreigd.
f 15 loon per week is niet voldoen
de. 't Klinkt u misschien heel veel in
de ooren, vijftien gulden; maar die weet
wat een bootwerker in Rotterdam noo-
dig heeit, kan uw verwondering tem
peren.
Zij hebben minstens elke veertien
dagen een paar nieuwe schoenen noc-
dig, en zeer, zeer dikwijls nieuwe klee
deren. Bij name in het ertswerk slij
ten de arbeiders zeer veel. Het is
enorm zwaar werk en om het vol te
houden, moeten zij veel eten en veel
drinken. Dit laatste mag men afkeu
ren, maar het is in dit werk noodig.
Gesteld nu, een bootwerker heeft een
groot gezin, dan kan hij natuurlijk met
de hooge huishuren, van f 15 uiet vet
soppen
Bovendien, het principe»de telkens
mogelijke vermindering van loon" dat
hun de rust beneemt, kunnen zij niet
onaangetast laten. Het druist in te
gen de huidige geavanceerd-liberale
begrippen van minimum werktijd en
maximum—loon. Hiertegen te strij
den, is hun recht.
De staking is dus uitgebroken en om
het welslagen te verzekeren, moest die,
naar der stakers meening, volkomen al
gemeen zijn. Want de strijd van en
kelen tegen enkele patroons kan bij
den overvloed van werkkrachten in
deze stad niet tot zege leiden. Ook
dit kan men veroordeelen, het blijft
begrijpelijk en de stakers die hun strijd
te strijden hebben, zijn, dit doende, in
hun recht.
Zeker, er zijn er velen die werken
willen en hot wordt hun belet. De
commissie der stakers heerscht door
bedreigingen. Zoo bang zijn de lui, die
werken willen, dat zij met de gedachte
aan de commissie, niet durven.
Met een bootje vaart de commissie
de rivier af, houdt stil voor alle booten
waar gewerkt wordt, en noteert de
namen der hun bekende werklieden.
Deze laatsten hebben de overtuiging,
dat het hen later zal worden ingepe
perd. Zoolang zij werken, zijn zij onder
bescherming der politie; maar straks,
als zij naar huis gaan, wat dan of
morgen, of overmorgen of als de staking
is afgeloopen Zullen de stakers van
nu het hen dan niet betaald zetten
Nogmaals, het is te veroordeelen,
maar het geldt hier den strijd om een
principe
Zoo ligt dan alles in de havens groo-
tendeels stil. Tenzij er werklieden van
buiten komen, en daar is op heden
sprake van, misschien zijn zij er zelfs
al, als de lezer deze voor zich krijgt,zal
die stilte blijven bestaan. De handel
lijdt daardoor onnoemelijke schade. Ik
hoorde reeds van vertrouwbare zijde
een raming van ettelijke millioenen gul-
dens
Grooter is nog de schade die de
handelsstad moreel lijdt. De telkens
herhaalde stakingen verminderen het
vertrouwen van den vreemden hande
laar op Rotterdam. Reeds spreken en
kele firma's ervan hun zaken te ver
plaatsen naar elders, Antwerpen of Ham
burg.
Het is te wenschen dat spoedig de
vrede hersteld wordt, want bij langen
duur zullen de gevolgen der staking ge
voeld worden nog jaren na dezen. De
loonlijst die de bootwerkers hebben op
gemaakt, is zeer billijk en als r u de
cargadoors van hetzelfde gevoelen zijn
als schrijver dezes, is kans op vrede
niet buitengesloten.
Door de overheid zijn bijzondere
krachtige maatregelen genomen, mis
schien wel een weinig al te krachtig.
Dadelijk toen de staking bekend werd,
begonnen drommen politieagenten pa
trouille te loopen. Daar kwamen toen
twee kanonneerbooten op de rivier bij,
en tenslotte werd de schutterij opgeroe
pen.
't Leek velen onzer een provoceering,
een machtsvertoon dat onnoodig was,
omdat de stakers zich kalm en waar
dig gedroegen en zelve de beschonkenen
onder hen van straat brachten. Later
bleek dit alles een preventieve maatre
gel, de overheid wilde beschermen de
bootwerkers, die werken wilden en dit
is haar recht, meer, dat is haar plicht.
Toch werd het werk door de Rotter
dammers niet begonnen en de wacht is
nu op vreemden, die het wel willen
doen.
De schutterij heeft nu getoond, dat
zij ook wel eens wat nuttigs doen
kan.
Althans het werkje, de terreinen af
te zetten, gelukte haar wonderwel.
De mannen kregen daarvoor drie stui
vers per uur betaald, bier en sigaren
en broodjes met kaas of worst, van
welke artikelen zij onmetelijke voorra
den verzwelgden De hoop op het door
hon spottend genoemde „Bootwerkers-
expeditiekruis" hield hen vroolijk in
de uren des gevaars 1
Scherts ter zijde; zij hielpen de po
litie goed en de Haagsche schutter- op-
klompen heeft ongelijk.
Vroolijk maakt men zich algemeen
om het Korps Koninklijke Scherpschut
ters een vrijwillig troepje liefhebbende
militairen, dat zich ongevraagd meê be
schikbaar stelde, doch tot geen taak
aangewezen werd en nu voor plezier
wat langs de kado trekt
Do geheele stad is op deze wijze door
de staking in wanorde gebracht.
Als ten slotte een bezwaar tegen de
beweging mag worden aangevoerd, dan
is het dit, dat zij zonder hulpmiddelen
begonnen is. Een weerstandskas be
staat niet en als niet spoedig het einde
daar is, staat het te bezien dat de
uitgeputte stakers moeten toestemmen,
in een misschien smadelijker vrede.
Roman van Robert Kohlrausch.
18.
De tuindeur opende Boysen. „Ik zal
moeder toch zeggen, dat zij die altijd ge-
aioten houdt,1 dacht hjj, toen hjj er door
ging, de bekende, heldere, luid klin
kende huisbel begroette hem. En daar
kwam ook de gestalte van de oude dienst
meid, die hem reeds oud toegeschenen was,
toen hij nog maar een kleine jongen was
en haar eerste verrassing veranderde al
heel spoedig in groote vreugde. Maar het
scheen hem toch too, als was zij even min
der vroolijk en levendig dan gewoonljjk en
toen bij zonder verderen omslag naar de
huiskamer wilde gaan, trad zij hem in den
weg en zeide
„Ja, ik wil u liever toch eerst aandienen.
Mevrouw Boysen is de laatste dagen niet
wel geweest en zij is nog niet geheel op
haar post.*
Ving steeg rij de trap op; hij echter
stond op den vloer van het benedenhuis als
een vreemde. Zeldzaam, zoo als hem alles
veranderd voorkwam, hoe eng en klein hem
alles toescheen. Maar toch zoo vertrouwd
en lief, en toen nu de stem van zjjn moe
der van boven klonk wel een weinig
matter en zwakker dan anders, maar^ met
den klank van oneindige liefde daarin,
els hjj deze stem, die goede bekende hoor
de vragen„Waar is dan mijn jongen,
waarom komt hij niet boven P* toen vloog
hij de trapep en sloot de vrouw, die lachend
daarJJ boven stond, hartstochtelijk in
ejjne armen.
„Mijn jongen, mijn lieve, lieve jongen
Verder wist zij niets te zeggen, terwijl
zij aan zijne zijde naar de oude woonkamer
tueitapte, die hem zoo vertrouwelijk be
groette, met zjjn geest van reinheid en
eenvoud. Daar stond ook de ontbijttafel
gereed en de trouwe Rieke, dribbelde al
heen en weer en bad zjjn kop en schotel,
waarop zjjn naam prijkte, reeds op zjjn
plaats gezet. Voor een oogenblik scheen
het hem toe, als was hjj in 't geheel niet
weg geweest, als was de groote stad met
hare bonte gestalten slechts een verzonken
droombeeld. Maar oen blik op ejjne moe
der toonde hem duidelijk, dat het eene
In Tattersall's menagerie
te Chicago werd een 19-jarig meisje, het
zusje van een der ci reu «rijder», door eeo
beer aangegrepen, die het kind tusschen zijne
pooten trachtte dood te drukken. Een der
olifanten, dit ziende gf den beer met zijn
snuit een geduchten tik op den kop dat
hij het meisje losliet, 't welk vervolgens
door den olifant voorzichtig met zijn snuit
werd opgenomen en over een heining in
veiligheid gesteld.
Anderhalf jaar geleden
woonde te Witten in Westfaleu een gezin
bestaande uit maD, vrouw e» vijf kinde
ren. Eensklaps verdween de vrouw, alle
nasporingen waren tevergeefs en men ver
moedde dat zij door een noodlottig toe
val overleden was. Dezer dagen echter
ging da man met zijne kindereD naar de
voorjaarskermis te Dusseldorp. Voor eene
schouwburgtent gekomen, waar het ge
zelschap der tent op het theater kunsten
vertoonde, zagen de kinderen eensklaps
hunno moeder. Deze nam, toen zij ont
dekt was, de vlucht naar de kleedkamer,
waar zij op aauwijzing vau haren echtge
noot met groote moeite door de politie
werd gearresteerd.
Een goede gezonde fami
lie in het gasthuis gebracht, heeft de pi-
snofabrikaut P. uit de Watersteeg te
Berlijn. De mao verscheen verleden
Maandag met zijn achttienjarige zoon Max
die twee roode vlekken op het gelaat had,
aan het gasthuis en verzocht diens opna
me, daar de jongen door en door ziek was.
Dinsdagavond, verscheen P. met zijne
vrouw, die hij geheel in watten en deken»
gepakt had en verzocht om hare opname,
daar zij zwaar vergiftigd was. Intusschen
had men de zoon onderzecht en bevonden,
dat hij geheel gezond was. Men ont
dekte nu, dat de fabrikant krankzinnig
was en hield nu in plaats van zijn fami
lie hem in het ziekenhnis.
VaD Perdinand Stieber.
Wanneer een man van de wereld, die
zelf niets bezit, en niets is dan een man van
de wereld, het vermogen zijuer vrouw tot
de bron Van zijn bon—vivant-leventje maakt
en alleen maar let opzichzelf en wat hem
genot kan verschaffen wat zal er dan,
als hij eens uit de laatste champagneroes
niet meer ontwaakt, voor zijn huisgezin
overgebleven ziju
Ellende.
Zoo was het ook.
Nadat men den vrijheer in het graf zij
ner groote voorvaderen had bijgezet, met
al de luister en glorie, die zoo'n groot man
past en nadat zijne schulden, door hetgeen
was overgebleven, betaald waren, was zijn
vrouw niets meer dan een bedelares. Zij
kon zich daarbij van het gevoel niet los-
scheiding geweest was, en wel een tijd, waar
in zijne moeder had geleden. En hoewel nu
een blos van vreugde hare wangen een
vrooljjke tint gaf, hij zag toch de lijnen
die het lijden in haar gelaat had gegroefd;
hij zag dat zij zieker geweest was, dan zij hem
had geschreven. En al mocht zij na zeg
gen „O, dwaasheid, gij kent mijn dom bart,
daarmede kan ik een onde vrouw worden.
Denk aan de sprenk van de gekramde schotels,
die het langst duren,* hij beloofde zichzelf
in stilte met dubbele liefde voor baar te
znllen zorgen, zichzelf zwerende dat het
grootsche gevoel, dat in zijn leven de eerste
factor geworden was, slechts een nog be
tere, troawere zoon van hem zon ma-
ben.
Na zalen zij bij elkander aan de koffieta
fel, terwjjl de regen tegen het venster klet
terde en de eerste vraag van de moeder
was:
„Waarom ben je gekomen?*
Hij reikte haar de band over de tafel en
zeide
„Om n te zien, moedertje, opdat gij geen
domme dingen met nw hart zult doen. Was
bet zeer erg P*
Zij lachite, baar oud vroolijk Ischen.
„Aan zulke klemighedcn meet men niet
meer denkeD, wanneer zij voorbij rijn. Er
gebeuren wel gewichiiger dingen in het
leven, en niet alles kan men zoo zonder
meer de deur wjjzen.*
,Nu, wij zullen er dan maar niet van
spreken, maar n dan maar des te beter ver
zorgen. Moogt ge geen goeden, zwaren wijn
drinken Marsais, Malaga, Portwijn gij
hebt slechts (e bevelen. Ik ben nu een rijk
man, zedert ik mijn schilderij heb ver
kocht.*
En nu begonnen zij te babbelen van zijn
sncces, van zijn vooruitzichten, van Mr,
Sealsfield, die mevrouw Br.ysrn nu reeds
verklaarde lief te hebben, omdat bij het talent
van baar lieven jongen zoo vlug had ontdekt en
zoo rijkelijk had beloond. Wanneer er nog
een schaduw van twijfel iu Boysen's bart
was blijven bestaan tegen zijn moeder, bet
zon in deze oogenblikken zijn verdwenen. Hij
behoefde slechts in haar lief, vriendelijk ge
laat te zieD, dat er onder de ocbtecdmuts
en met de witte haren, zoo waarachtig en
liefdevol nitzag, hij behoefde slechts te hoe
reD, hoe onbevangen ïjj den naam uitsprak,
die hij in den donkersten schuilhoek van zijn
hart misdadig scheen het t em nu toe met
baar in zulk een nauwe, tcbuldige betrekking
had gedecht, om baar voor dat alles in stil
te wederom duizendmaal vergiffenis af te
smeeken.
inakcu, dat zij mede schuld had aan deze
verkwisting. Zij had er naar gestreeld, de
liefde van haar man te winnen, door de
vervulling van vete zijner wenschen, welke
een paar dagen van geluk ten gevolge had
7.03 had zij zich in haar levtn eenige ge
lukkige dagen verschaft te midden van
hare ellende.
Het is waarhare standgenooteu lieten
haar in den aanvang niet in den steek me
nige van die voorname heeren, die aan
haar tafel de dunrste wijnen hadden inge-
zwolgen, trad nu helpend opmaar van
het oogenblik af, dat de weduwe den ont-
eerenden inval had, zich door den arbeid
harer handen een inkomen te verschafTen,
toen hield alle hulp dadelijk op.Het is natuur
lijk veel meer comme-il-faut, zich zoo lala te
houden en zich door velen te doen onderhou
den, dau door zelfstandig optreden,zijn eigen
stukje brood te verdienen, dat dan tenminste
dien heerlijken, smaak heeft dat het door
geen oogendienst verkregen is geworden.
Zoo was dan de voorname dame, die een
zoo uitstekende opvoeding had gehad, dat
zij in alle handwerken een knnstenares was,
tot haodwerkster verlaagd, die uit éigen
schuld zich buiten dien hoogen kring van
nietsdoeners geplaatst had. Zij wist dit met
moed te drapen, hare adellijke gevoelens
namen een edeler richting.
Of zij daarbij ook in het uiterlijke zelfs
in de diepste ellende de aristocratische da
me bleef Wie zal daar antwoord op geven?!
Zij zat somtijds nachten door te arbei
den, zij vergenoegde zich met de meest
karige maaltijden maar zij verzuimde het
niet, in hare gewone bontkatoenen zak
doeken, een zeveutakkige kroon te stik
ken; zij was niet jong meer; haar zeven
jarig dochtertje was een late
vreugde geweest. Des te grootere kom
mer vervnlde haar na bij den aanblik van
dit kiud. Wanneer hare krachten haar
eens plotseling in den steek lieten, wat
zou er dan van het kind worden, dat zij
zoo ziels liefhad, dat door de lichtzinnig
heid harer ouders, zijn schitterende toe
komst verloren had Kinderen zijn ge
lukkig 1 Wanneer zij half genoeg te eten
krijgen en een weinig liefde ondervinden,
dan hebben zij geen feilende; een bonte
lap schijnt hen het kostbaarste speelgoed.
De ellende komt eerst met de jaren, het
komt des te zekerder, wanneer het kind
niet vroeg genoeg op de hoogte gebracht
is van den toestand zijner ouders, wan
neer aan zijne gevoelens niet die richting
gegeven wordt, dat het zieh een practische
broodwinning zou weten te scheppen.
De moeder had bet geluk met deze
vraag spoedig in het reine te komen, of
schoon het besluit daartoe een recht harde
strijd tengevolge had. Bij gelegenheid van
de kerstfeesten op school toonde het mtis-
Het ontbijt was genuttigd en mevrouw
Boysen wilde opstaan, om de kamer van
haar zoon zelve in orde te brengen; maar
Richard legde de hand op haar arm en zeide:
„Blijf nog een oogenblik bij mij, moeder, bet
is zoo gemoedelijk en wij hebben in zoo
langen tijd niet met elkander gebabbeld.
Ook heb ik u nog velerlei te vragen, maar
ik zou niet gaarne willen, dat het u opwond."
Zij lachte en schudde het hoofd.
„Wat zoudt gij mij nu te vragen hebben
lieve jongeD, wat mij zon kunnen opwindeD?
Het gaat mij nu weer heel goed en men
moet het zieke lichaam geen baas over den
mensch laten worden. Dus vraag, en ik
zal je antwoorden.*
Hij dacht een oogenblik na, vervolgens
begon hij, den blik op bet roode schijnsel
van het haardvuur gevestigd houdende:
„Het beeft hier betrekking op een oude
geschiedenis, moeder, waarvan ik toevallig
een paar stukjes geboord heb, waarbij slechts
voor mij de samenhang ontbreekt. Zij is hier
gebeord en gij herinnert n baar wellicht nog.
Eenigo mensebtn, die ik heb leeren kennen,
schijnen biermede in betrekking te staan, en
zoodoende stel ik er belang iD. Ik zelf heb
er nog een dnistere herinnering van nit
mijne kinderjaren. Ik bedoel den moo;d, die
hier jaren geleden beeft plaats gehad.*
Waarom zag bij niet even cp, om zijne
moeder gade te slaan Waarom maakte hjj
zjjn blik niet los van den flikkerenden gloed
van bet haardvuur. Waarom dreef zjjn hart,
het instinct der liefde, kern niet te zwijgen
van dingen, die zjjne moeder pijn schenen te
doen P
Hjj zag de plotselinge bleekheid harer
kaken niethoe de gerimpelde band
zich tegen bet hart drukte, als wilde zjj het
deen zwjjgen. Hjj sprak verder zonder op te
zien, en zjjne woorden klonken rustig, ge-
Ijjkmatig door het stille, kleine vertrek.
„Een vrouw is er vetncoid geworden
buiten op den wal. Ik weet nog boe ik
raar bniten geloopen ben, om het Ijjk te
zien: „Kunt gjj u den naam nog herinne
ren P*
Nu zag hjj haar aan en ontstelde hevig over
het naar hem toegekeerde gelaat. De laatste
sporen van rost en geluk waren daaruit ver
dwenen het vas het kleurlooze, doorzichti
ge gelaat van een onde vronw, die met blik
ken vol engst bcm aanstaarde.
„Moeder 1" kreet bij. „Wat is er, wat heb
ik gedaan P Ik had moeten zwijgen, mjin
hemel, waai door beb ik u zoo doen ontstel
len
Zjj antvooidde niet didelik. Haar eene
hand hield zjj nog altijd tegen bet hart
gedrukt, met de andere hield zjj het tafel
blad krampaohtig omvat. Zjj hijgde naar
adem, eorst te vergeefsvarvolgens klonken
zacht de woorden
„Het is niets, vraag verder. Ik zal n zeg
gen, wat ik weet.*
„Ik u dus nog verder kwellen Neen
waarachtig niet. Kom, wees niet boos, dat ik
zoo onvoorzichtig ben geweest. Wjj zullen
die oude geschiedenis laten rusten, wat gaat
zjj mjj eigenljjk aan
Zjj schudde het hoofd, de oogen vast op
haar zoon gericht en haar stem klonk profe
tisch, toen qjj antwoorde.
„Zij rust toch niet, ook al wilden wjj dat
tienmaal. Ik had er met u over moeten spre
ken; maar ik beb er den moed niet voor ge
had.*
„Zoo laten wjj ze dan beden laten
rnsten. En ander maal, wanneer gjj wat ge
zonder zjjt. Ik vraag n niets meer; ik wil
niet hebben dat het n schade doet.*
„Het zal mjj schade doen, wanneer ik he
den zwjjg, nadat wij er eenmaal al reeds
zooveel over gesproken hebben. Ten eerste
wil ik n antwoorden op de vraag, die gjj
gedaan hebt, ja, ik ken den naam.*
Hjj zag hoe zjj met zicbzelve streed om
hem nit te spreken en slechts om haar
te ontzien en haar te helpen, kwam hij
haar tegemoet.
„Heet zjj Yaleska P
„Yaleska Mara."
Een diep, angstig zwjjgen volgde er; het
vour begon lnid in den haard te knapperen
en de regendroppels schenen heviger tegen
de glazen te kletteren.
Boysen trachtte het een weinig vrooljjker
te doen worden; hjj begon op tuchtigen toon
te spreken, streelde zjjn moeders hand.
„Kom, moedertje,* zeide hjj, „nu is bet
genoeg. Ik weet, wat ik weten wil; wjj kun
nen nn over vrcoliiker dingen spreken*,
„Ne-eD, Richard. Gjj hebt gevraagd, nn
ben ik aan de beurt van vrsgeD. En gjj
zult mjj antwoorden, als gjj mij liefbebt,
ja, ja, zeker dat weet ik. Ik had dat niet
moeten zeggen, mjjn lieve joDgen."
Hij bad hartstocbteljjk haar hand gegre
pen en haar geknst; zjj echter streek hem
nu OTer het haar, als wilde zjj hem om
vergeving bidden voor den onbedacht uit
gesproken twjjfel aan zijne liefde.
„Dat gjj mjj lief hebt, daaraan heb ik
nooit getwjjfeld on zal dat ook nooit doan.
Daarom zullen wjj ook geen geheimen meer
voor elkander hebben, van beden af.*
„Zoo vraag mjj dan, moeder."
„Gjj bebt van personen gespt oken, die,
zooals gjj gelooft, met die vrouwen in ver-
binding staan. Wie zjjn zij P*
„Ten eerste een meisje, een schoon, jong
wezen van nauwelijks twintig jaren. Zjj is
sangeieB in een concertbal en moet, zooals
mjj toescheen, groote overeenkomst hebben
mot deze Yaleska Mara. Had zjj een dochter?*
„Zjj had een kind, een meisje. Zjj zel-
vo was zaDgeres, bij een operette-gezel
schap, dat bier toenmaals optrad.*
„Heette hare dochter Saffi
„Sopbie was zjj gedoopt. Voor de aar
digheid kan de naam wel veranderd zjjn>
Met wie staat zjj daar in betrekking?*
„Zjj woont in bjj eene familie, bet zijn
man en vronw en zoon, die zich Gloy-
stedt noemen, maar ik geloof, dat ook deze
naam valsch is. Ik heb nog een andere ge
boord herinnert gjj n nog een familie
Jaritz, die hier gewoond moet hebben P*
„Zij heeft hier gewoond, en dat kind waa
bjj hen in huis.*
„Dan is mjjn vermoeden gegrond geweest
Saffi moet diu zoogenaamde Gloystodt vader
noemeD; maar zjj geloofde te weten, dat
bet niet zoo was.*
„Zij heeft geljjk. Jaritz is haar vader
niet."
„Wie is het dan P*
Zjj gaf hem geen antwoord en zwjjgend
staarde zjj voor zich uit. Vervolgens 'leefde
bet oude wantrouwen tegen Sealsfield weder
in Boysen's borst op en daar zjjne moeder
nog altjjd ztom en bleek tegenover hem zat,
begon bjj te vertellen.
„Nog een anderen naam moet ik, hoe smar
telijk bet mij ook is ik kan u heden nog
niet zeggen waarom in deze geschiede
nis verwikkeld gelooven. Hjj beeft Saffi tot
dus verre nog nooit gezien, dan voor 't eerst
op bet kunstenaargfeest zag hjj baar plotse
ling voor zich en daar hjj is een zenuw
achtig, opgeschroefd mensch daar zonk
hjj met een schreeuw bewusteloos neder. Ik
echter heb het woord verstaan, dat hjj ge
roepen heeft, het luidde: Yaleska. En daar
om meen ik, dat Saffi zeer veel op haar
moeder geljjkt en dat hij haar moeder ge
kend heeft".
Door het lichaam van de bleeke vrouw
liep eeu siddering, en zjj sloot de oogen voor
een oogenblik; zjj viel hem echter niet in de
rede en bjj ging voort
„En ziet ge, omdat ik dat geloofde, om
dat ik zjjne ontzetting, omdat ik zjjn schrik
heb gezien bjj de herinnering aan do doo-
do, toen meende ik, dat honne verhouding
tot elkander zeer intiem is geweest, ja, in
dit oogenblik, nu ik alles beider voor mjj
sie, geloof ik, dat bij Saffi's vader is.'
Hjj had zijn stem laten dalen bjj de laat-