Brieven uit fle Maasstad De Vreemde. Zondag 17 Mei 1B96. 40ste Jaargang Ho. 3093. BIJVOEGSEL. I>. Gemengd Nieuws. FEUILLETON. Gescheiden werelden. Rotterdam, 14 Mei 1896. XCII. Er is wederom een werkstaking on der de bootwerkers uitgebroken. In Maart staakten de werklieden van de firma Muller Co. Die staking werd bezworen toen de stakers niet meer konden en genoegen moesten nemen met de voorwaarde door de firma ge steld, f 15 per week, dat was minder dan te voren. Maar omdat Müller Co. minder be taalden, konden de andere firma's op den duur het oude loon ook niet blijven betalen en één der firma's, Jos. de Poorter, gaf daarvan haar werklieden kennis. Toen waren de poppen aan het dan sen. Een algemeene staking werd ge proclameerd en die zou niet eindigen, alvorens een opgemaakte loonstaat door alle cargadoors was aangeno men. Men hoort in deze dagen veel afge ven op de stakende bootwerkers, aller lei beleedigende veronderstellingen wor den geuit om krachtig te zeggen dat het onbillijk is bij allen te staken, waar slechts één loonsvermindering voor spelde. Dit laatste is misschien niet zoo ge heel en al onjuist; maar ik moet, als ik eerlijk mijn persoonlijke meening uitspreek, een meening die trouwens gedeeld wordt door allen die onbevoor oordeeld de zaken beoordeelen, getuigen dat het gelijk wel aan de zijde der bootwerkers is. Telkens zagen die menschen hun loon verminderen, of za gen zij zich met loonsvermindering bedreigd. f 15 loon per week is niet voldoen de. 't Klinkt u misschien heel veel in de ooren, vijftien gulden; maar die weet wat een bootwerker in Rotterdam noo- dig heeit, kan uw verwondering tem peren. Zij hebben minstens elke veertien dagen een paar nieuwe schoenen noc- dig, en zeer, zeer dikwijls nieuwe klee deren. Bij name in het ertswerk slij ten de arbeiders zeer veel. Het is enorm zwaar werk en om het vol te houden, moeten zij veel eten en veel drinken. Dit laatste mag men afkeu ren, maar het is in dit werk noodig. Gesteld nu, een bootwerker heeft een groot gezin, dan kan hij natuurlijk met de hooge huishuren, van f 15 uiet vet soppen Bovendien, het principe»de telkens mogelijke vermindering van loon" dat hun de rust beneemt, kunnen zij niet onaangetast laten. Het druist in te gen de huidige geavanceerd-liberale begrippen van minimum werktijd en maximum—loon. Hiertegen te strij den, is hun recht. De staking is dus uitgebroken en om het welslagen te verzekeren, moest die, naar der stakers meening, volkomen al gemeen zijn. Want de strijd van en kelen tegen enkele patroons kan bij den overvloed van werkkrachten in deze stad niet tot zege leiden. Ook dit kan men veroordeelen, het blijft begrijpelijk en de stakers die hun strijd te strijden hebben, zijn, dit doende, in hun recht. Zeker, er zijn er velen die werken willen en hot wordt hun belet. De commissie der stakers heerscht door bedreigingen. Zoo bang zijn de lui, die werken willen, dat zij met de gedachte aan de commissie, niet durven. Met een bootje vaart de commissie de rivier af, houdt stil voor alle booten waar gewerkt wordt, en noteert de namen der hun bekende werklieden. Deze laatsten hebben de overtuiging, dat het hen later zal worden ingepe perd. Zoolang zij werken, zijn zij onder bescherming der politie; maar straks, als zij naar huis gaan, wat dan of morgen, of overmorgen of als de staking is afgeloopen Zullen de stakers van nu het hen dan niet betaald zetten Nogmaals, het is te veroordeelen, maar het geldt hier den strijd om een principe Zoo ligt dan alles in de havens groo- tendeels stil. Tenzij er werklieden van buiten komen, en daar is op heden sprake van, misschien zijn zij er zelfs al, als de lezer deze voor zich krijgt,zal die stilte blijven bestaan. De handel lijdt daardoor onnoemelijke schade. Ik hoorde reeds van vertrouwbare zijde een raming van ettelijke millioenen gul- dens Grooter is nog de schade die de handelsstad moreel lijdt. De telkens herhaalde stakingen verminderen het vertrouwen van den vreemden hande laar op Rotterdam. Reeds spreken en kele firma's ervan hun zaken te ver plaatsen naar elders, Antwerpen of Ham burg. Het is te wenschen dat spoedig de vrede hersteld wordt, want bij langen duur zullen de gevolgen der staking ge voeld worden nog jaren na dezen. De loonlijst die de bootwerkers hebben op gemaakt, is zeer billijk en als r u de cargadoors van hetzelfde gevoelen zijn als schrijver dezes, is kans op vrede niet buitengesloten. Door de overheid zijn bijzondere krachtige maatregelen genomen, mis schien wel een weinig al te krachtig. Dadelijk toen de staking bekend werd, begonnen drommen politieagenten pa trouille te loopen. Daar kwamen toen twee kanonneerbooten op de rivier bij, en tenslotte werd de schutterij opgeroe pen. 't Leek velen onzer een provoceering, een machtsvertoon dat onnoodig was, omdat de stakers zich kalm en waar dig gedroegen en zelve de beschonkenen onder hen van straat brachten. Later bleek dit alles een preventieve maatre gel, de overheid wilde beschermen de bootwerkers, die werken wilden en dit is haar recht, meer, dat is haar plicht. Toch werd het werk door de Rotter dammers niet begonnen en de wacht is nu op vreemden, die het wel willen doen. De schutterij heeft nu getoond, dat zij ook wel eens wat nuttigs doen kan. Althans het werkje, de terreinen af te zetten, gelukte haar wonderwel. De mannen kregen daarvoor drie stui vers per uur betaald, bier en sigaren en broodjes met kaas of worst, van welke artikelen zij onmetelijke voorra den verzwelgden De hoop op het door hon spottend genoemde „Bootwerkers- expeditiekruis" hield hen vroolijk in de uren des gevaars 1 Scherts ter zijde; zij hielpen de po litie goed en de Haagsche schutter- op- klompen heeft ongelijk. Vroolijk maakt men zich algemeen om het Korps Koninklijke Scherpschut ters een vrijwillig troepje liefhebbende militairen, dat zich ongevraagd meê be schikbaar stelde, doch tot geen taak aangewezen werd en nu voor plezier wat langs de kado trekt Do geheele stad is op deze wijze door de staking in wanorde gebracht. Als ten slotte een bezwaar tegen de beweging mag worden aangevoerd, dan is het dit, dat zij zonder hulpmiddelen begonnen is. Een weerstandskas be staat niet en als niet spoedig het einde daar is, staat het te bezien dat de uitgeputte stakers moeten toestemmen, in een misschien smadelijker vrede. Roman van Robert Kohlrausch. 18. De tuindeur opende Boysen. „Ik zal moeder toch zeggen, dat zij die altijd ge- aioten houdt,1 dacht hjj, toen hjj er door ging, de bekende, heldere, luid klin kende huisbel begroette hem. En daar kwam ook de gestalte van de oude dienst meid, die hem reeds oud toegeschenen was, toen hij nog maar een kleine jongen was en haar eerste verrassing veranderde al heel spoedig in groote vreugde. Maar het scheen hem toch too, als was zij even min der vroolijk en levendig dan gewoonljjk en toen bij zonder verderen omslag naar de huiskamer wilde gaan, trad zij hem in den weg en zeide „Ja, ik wil u liever toch eerst aandienen. Mevrouw Boysen is de laatste dagen niet wel geweest en zij is nog niet geheel op haar post.* Ving steeg rij de trap op; hij echter stond op den vloer van het benedenhuis als een vreemde. Zeldzaam, zoo als hem alles veranderd voorkwam, hoe eng en klein hem alles toescheen. Maar toch zoo vertrouwd en lief, en toen nu de stem van zjjn moe der van boven klonk wel een weinig matter en zwakker dan anders, maar^ met den klank van oneindige liefde daarin, els hjj deze stem, die goede bekende hoor de vragen„Waar is dan mijn jongen, waarom komt hij niet boven P* toen vloog hij de trapep en sloot de vrouw, die lachend daarJJ boven stond, hartstochtelijk in ejjne armen. „Mijn jongen, mijn lieve, lieve jongen Verder wist zij niets te zeggen, terwijl zij aan zijne zijde naar de oude woonkamer tueitapte, die hem zoo vertrouwelijk be groette, met zjjn geest van reinheid en eenvoud. Daar stond ook de ontbijttafel gereed en de trouwe Rieke, dribbelde al heen en weer en bad zjjn kop en schotel, waarop zjjn naam prijkte, reeds op zjjn plaats gezet. Voor een oogenblik scheen het hem toe, als was hjj in 't geheel niet weg geweest, als was de groote stad met hare bonte gestalten slechts een verzonken droombeeld. Maar oen blik op ejjne moe der toonde hem duidelijk, dat het eene In Tattersall's menagerie te Chicago werd een 19-jarig meisje, het zusje van een der ci reu «rijder», door eeo beer aangegrepen, die het kind tusschen zijne pooten trachtte dood te drukken. Een der olifanten, dit ziende gf den beer met zijn snuit een geduchten tik op den kop dat hij het meisje losliet, 't welk vervolgens door den olifant voorzichtig met zijn snuit werd opgenomen en over een heining in veiligheid gesteld. Anderhalf jaar geleden woonde te Witten in Westfaleu een gezin bestaande uit maD, vrouw e» vijf kinde ren. Eensklaps verdween de vrouw, alle nasporingen waren tevergeefs en men ver moedde dat zij door een noodlottig toe val overleden was. Dezer dagen echter ging da man met zijne kindereD naar de voorjaarskermis te Dusseldorp. Voor eene schouwburgtent gekomen, waar het ge zelschap der tent op het theater kunsten vertoonde, zagen de kinderen eensklaps hunno moeder. Deze nam, toen zij ont dekt was, de vlucht naar de kleedkamer, waar zij op aauwijzing vau haren echtge noot met groote moeite door de politie werd gearresteerd. Een goede gezonde fami lie in het gasthuis gebracht, heeft de pi- snofabrikaut P. uit de Watersteeg te Berlijn. De mao verscheen verleden Maandag met zijn achttienjarige zoon Max die twee roode vlekken op het gelaat had, aan het gasthuis en verzocht diens opna me, daar de jongen door en door ziek was. Dinsdagavond, verscheen P. met zijne vrouw, die hij geheel in watten en deken» gepakt had en verzocht om hare opname, daar zij zwaar vergiftigd was. Intusschen had men de zoon onderzecht en bevonden, dat hij geheel gezond was. Men ont dekte nu, dat de fabrikant krankzinnig was en hield nu in plaats van zijn fami lie hem in het ziekenhnis. VaD Perdinand Stieber. Wanneer een man van de wereld, die zelf niets bezit, en niets is dan een man van de wereld, het vermogen zijuer vrouw tot de bron Van zijn bon—vivant-leventje maakt en alleen maar let opzichzelf en wat hem genot kan verschaffen wat zal er dan, als hij eens uit de laatste champagneroes niet meer ontwaakt, voor zijn huisgezin overgebleven ziju Ellende. Zoo was het ook. Nadat men den vrijheer in het graf zij ner groote voorvaderen had bijgezet, met al de luister en glorie, die zoo'n groot man past en nadat zijne schulden, door hetgeen was overgebleven, betaald waren, was zijn vrouw niets meer dan een bedelares. Zij kon zich daarbij van het gevoel niet los- scheiding geweest was, en wel een tijd, waar in zijne moeder had geleden. En hoewel nu een blos van vreugde hare wangen een vrooljjke tint gaf, hij zag toch de lijnen die het lijden in haar gelaat had gegroefd; hij zag dat zij zieker geweest was, dan zij hem had geschreven. En al mocht zij na zeg gen „O, dwaasheid, gij kent mijn dom bart, daarmede kan ik een onde vrouw worden. Denk aan de sprenk van de gekramde schotels, die het langst duren,* hij beloofde zichzelf in stilte met dubbele liefde voor baar te znllen zorgen, zichzelf zwerende dat het grootsche gevoel, dat in zijn leven de eerste factor geworden was, slechts een nog be tere, troawere zoon van hem zon ma- ben. Na zalen zij bij elkander aan de koffieta fel, terwjjl de regen tegen het venster klet terde en de eerste vraag van de moeder was: „Waarom ben je gekomen?* Hij reikte haar de band over de tafel en zeide „Om n te zien, moedertje, opdat gij geen domme dingen met nw hart zult doen. Was bet zeer erg P* Zij lachite, baar oud vroolijk Ischen. „Aan zulke klemighedcn meet men niet meer denkeD, wanneer zij voorbij rijn. Er gebeuren wel gewichiiger dingen in het leven, en niet alles kan men zoo zonder meer de deur wjjzen.* ,Nu, wij zullen er dan maar niet van spreken, maar n dan maar des te beter ver zorgen. Moogt ge geen goeden, zwaren wijn drinken Marsais, Malaga, Portwijn gij hebt slechts (e bevelen. Ik ben nu een rijk man, zedert ik mijn schilderij heb ver kocht.* En nu begonnen zij te babbelen van zijn sncces, van zijn vooruitzichten, van Mr, Sealsfield, die mevrouw Br.ysrn nu reeds verklaarde lief te hebben, omdat bij het talent van baar lieven jongen zoo vlug had ontdekt en zoo rijkelijk had beloond. Wanneer er nog een schaduw van twijfel iu Boysen's bart was blijven bestaan tegen zijn moeder, bet zon in deze oogenblikken zijn verdwenen. Hij behoefde slechts in haar lief, vriendelijk ge laat te zieD, dat er onder de ocbtecdmuts en met de witte haren, zoo waarachtig en liefdevol nitzag, hij behoefde slechts te hoe reD, hoe onbevangen ïjj den naam uitsprak, die hij in den donkersten schuilhoek van zijn hart misdadig scheen het t em nu toe met baar in zulk een nauwe, tcbuldige betrekking had gedecht, om baar voor dat alles in stil te wederom duizendmaal vergiffenis af te smeeken. inakcu, dat zij mede schuld had aan deze verkwisting. Zij had er naar gestreeld, de liefde van haar man te winnen, door de vervulling van vete zijner wenschen, welke een paar dagen van geluk ten gevolge had 7.03 had zij zich in haar levtn eenige ge lukkige dagen verschaft te midden van hare ellende. Het is waarhare standgenooteu lieten haar in den aanvang niet in den steek me nige van die voorname heeren, die aan haar tafel de dunrste wijnen hadden inge- zwolgen, trad nu helpend opmaar van het oogenblik af, dat de weduwe den ont- eerenden inval had, zich door den arbeid harer handen een inkomen te verschafTen, toen hield alle hulp dadelijk op.Het is natuur lijk veel meer comme-il-faut, zich zoo lala te houden en zich door velen te doen onderhou den, dau door zelfstandig optreden,zijn eigen stukje brood te verdienen, dat dan tenminste dien heerlijken, smaak heeft dat het door geen oogendienst verkregen is geworden. Zoo was dan de voorname dame, die een zoo uitstekende opvoeding had gehad, dat zij in alle handwerken een knnstenares was, tot haodwerkster verlaagd, die uit éigen schuld zich buiten dien hoogen kring van nietsdoeners geplaatst had. Zij wist dit met moed te drapen, hare adellijke gevoelens namen een edeler richting. Of zij daarbij ook in het uiterlijke zelfs in de diepste ellende de aristocratische da me bleef Wie zal daar antwoord op geven?! Zij zat somtijds nachten door te arbei den, zij vergenoegde zich met de meest karige maaltijden maar zij verzuimde het niet, in hare gewone bontkatoenen zak doeken, een zeveutakkige kroon te stik ken; zij was niet jong meer; haar zeven jarig dochtertje was een late vreugde geweest. Des te grootere kom mer vervnlde haar na bij den aanblik van dit kiud. Wanneer hare krachten haar eens plotseling in den steek lieten, wat zou er dan van het kind worden, dat zij zoo ziels liefhad, dat door de lichtzinnig heid harer ouders, zijn schitterende toe komst verloren had Kinderen zijn ge lukkig 1 Wanneer zij half genoeg te eten krijgen en een weinig liefde ondervinden, dan hebben zij geen feilende; een bonte lap schijnt hen het kostbaarste speelgoed. De ellende komt eerst met de jaren, het komt des te zekerder, wanneer het kind niet vroeg genoeg op de hoogte gebracht is van den toestand zijner ouders, wan neer aan zijne gevoelens niet die richting gegeven wordt, dat het zieh een practische broodwinning zou weten te scheppen. De moeder had bet geluk met deze vraag spoedig in het reine te komen, of schoon het besluit daartoe een recht harde strijd tengevolge had. Bij gelegenheid van de kerstfeesten op school toonde het mtis- Het ontbijt was genuttigd en mevrouw Boysen wilde opstaan, om de kamer van haar zoon zelve in orde te brengen; maar Richard legde de hand op haar arm en zeide: „Blijf nog een oogenblik bij mij, moeder, bet is zoo gemoedelijk en wij hebben in zoo langen tijd niet met elkander gebabbeld. Ook heb ik u nog velerlei te vragen, maar ik zou niet gaarne willen, dat het u opwond." Zij lachte en schudde het hoofd. „Wat zoudt gij mij nu te vragen hebben lieve jongeD, wat mij zon kunnen opwindeD? Het gaat mij nu weer heel goed en men moet het zieke lichaam geen baas over den mensch laten worden. Dus vraag, en ik zal je antwoorden.* Hij dacht een oogenblik na, vervolgens begon hij, den blik op bet roode schijnsel van het haardvuur gevestigd houdende: „Het beeft hier betrekking op een oude geschiedenis, moeder, waarvan ik toevallig een paar stukjes geboord heb, waarbij slechts voor mij de samenhang ontbreekt. Zij is hier gebeord en gij herinnert n baar wellicht nog. Eenigo mensebtn, die ik heb leeren kennen, schijnen biermede in betrekking te staan, en zoodoende stel ik er belang iD. Ik zelf heb er nog een dnistere herinnering van nit mijne kinderjaren. Ik bedoel den moo;d, die hier jaren geleden beeft plaats gehad.* Waarom zag bij niet even cp, om zijne moeder gade te slaan Waarom maakte hjj zjjn blik niet los van den flikkerenden gloed van bet haardvuur. Waarom dreef zjjn hart, het instinct der liefde, kern niet te zwijgen van dingen, die zjjne moeder pijn schenen te doen P Hjj zag de plotselinge bleekheid harer kaken niethoe de gerimpelde band zich tegen bet hart drukte, als wilde zjj het deen zwjjgen. Hjj sprak verder zonder op te zien, en zjjne woorden klonken rustig, ge- Ijjkmatig door het stille, kleine vertrek. „Een vrouw is er vetncoid geworden buiten op den wal. Ik weet nog boe ik raar bniten geloopen ben, om het Ijjk te zien: „Kunt gjj u den naam nog herinne ren P* Nu zag hjj haar aan en ontstelde hevig over het naar hem toegekeerde gelaat. De laatste sporen van rost en geluk waren daaruit ver dwenen het vas het kleurlooze, doorzichti ge gelaat van een onde vronw, die met blik ken vol engst bcm aanstaarde. „Moeder 1" kreet bij. „Wat is er, wat heb ik gedaan P Ik had moeten zwijgen, mjin hemel, waai door beb ik u zoo doen ontstel len Zjj antvooidde niet didelik. Haar eene hand hield zjj nog altijd tegen bet hart gedrukt, met de andere hield zjj het tafel blad krampaohtig omvat. Zjj hijgde naar adem, eorst te vergeefsvarvolgens klonken zacht de woorden „Het is niets, vraag verder. Ik zal n zeg gen, wat ik weet.* „Ik u dus nog verder kwellen Neen waarachtig niet. Kom, wees niet boos, dat ik zoo onvoorzichtig ben geweest. Wjj zullen die oude geschiedenis laten rusten, wat gaat zjj mjj eigenljjk aan Zjj schudde het hoofd, de oogen vast op haar zoon gericht en haar stem klonk profe tisch, toen qjj antwoorde. „Zij rust toch niet, ook al wilden wjj dat tienmaal. Ik had er met u over moeten spre ken; maar ik beb er den moed niet voor ge had.* „Zoo laten wjj ze dan beden laten rnsten. En ander maal, wanneer gjj wat ge zonder zjjt. Ik vraag n niets meer; ik wil niet hebben dat het n schade doet.* „Het zal mjj schade doen, wanneer ik he den zwjjg, nadat wij er eenmaal al reeds zooveel over gesproken hebben. Ten eerste wil ik n antwoorden op de vraag, die gjj gedaan hebt, ja, ik ken den naam.* Hjj zag hoe zjj met zicbzelve streed om hem nit te spreken en slechts om haar te ontzien en haar te helpen, kwam hij haar tegemoet. „Heet zjj Yaleska P „Yaleska Mara." Een diep, angstig zwjjgen volgde er; het vour begon lnid in den haard te knapperen en de regendroppels schenen heviger tegen de glazen te kletteren. Boysen trachtte het een weinig vrooljjker te doen worden; hjj begon op tuchtigen toon te spreken, streelde zjjn moeders hand. „Kom, moedertje,* zeide hjj, „nu is bet genoeg. Ik weet, wat ik weten wil; wjj kun nen nn over vrcoliiker dingen spreken*, „Ne-eD, Richard. Gjj hebt gevraagd, nn ben ik aan de beurt van vrsgeD. En gjj zult mjj antwoorden, als gjj mij liefbebt, ja, ja, zeker dat weet ik. Ik had dat niet moeten zeggen, mjjn lieve joDgen." Hij bad hartstocbteljjk haar hand gegre pen en haar geknst; zjj echter streek hem nu OTer het haar, als wilde zjj hem om vergeving bidden voor den onbedacht uit gesproken twjjfel aan zijne liefde. „Dat gjj mjj lief hebt, daaraan heb ik nooit getwjjfeld on zal dat ook nooit doan. Daarom zullen wjj ook geen geheimen meer voor elkander hebben, van beden af.* „Zoo vraag mjj dan, moeder." „Gjj bebt van personen gespt oken, die, zooals gjj gelooft, met die vrouwen in ver- binding staan. Wie zjjn zij P* „Ten eerste een meisje, een schoon, jong wezen van nauwelijks twintig jaren. Zjj is sangeieB in een concertbal en moet, zooals mjj toescheen, groote overeenkomst hebben mot deze Yaleska Mara. Had zjj een dochter?* „Zjj had een kind, een meisje. Zjj zel- vo was zaDgeres, bij een operette-gezel schap, dat bier toenmaals optrad.* „Heette hare dochter Saffi „Sopbie was zjj gedoopt. Voor de aar digheid kan de naam wel veranderd zjjn> Met wie staat zjj daar in betrekking?* „Zjj woont in bjj eene familie, bet zijn man en vronw en zoon, die zich Gloy- stedt noemen, maar ik geloof, dat ook deze naam valsch is. Ik heb nog een andere ge boord herinnert gjj n nog een familie Jaritz, die hier gewoond moet hebben P* „Zij heeft hier gewoond, en dat kind waa bjj hen in huis.* „Dan is mjjn vermoeden gegrond geweest Saffi moet diu zoogenaamde Gloystodt vader noemeD; maar zjj geloofde te weten, dat bet niet zoo was.* „Zij heeft geljjk. Jaritz is haar vader niet." „Wie is het dan P* Zjj gaf hem geen antwoord en zwjjgend staarde zjj voor zich uit. Vervolgens 'leefde bet oude wantrouwen tegen Sealsfield weder in Boysen's borst op en daar zjjne moeder nog altjjd ztom en bleek tegenover hem zat, begon bjj te vertellen. „Nog een anderen naam moet ik, hoe smar telijk bet mij ook is ik kan u heden nog niet zeggen waarom in deze geschiede nis verwikkeld gelooven. Hjj beeft Saffi tot dus verre nog nooit gezien, dan voor 't eerst op bet kunstenaargfeest zag hjj baar plotse ling voor zich en daar hjj is een zenuw achtig, opgeschroefd mensch daar zonk hjj met een schreeuw bewusteloos neder. Ik echter heb het woord verstaan, dat hjj ge roepen heeft, het luidde: Yaleska. En daar om meen ik, dat Saffi zeer veel op haar moeder geljjkt en dat hij haar moeder ge kend heeft". Door het lichaam van de bleeke vrouw liep eeu siddering, en zjj sloot de oogen voor een oogenblik; zjj viel hem echter niet in de rede en bjj ging voort „En ziet ge, omdat ik dat geloofde, om dat ik zjjne ontzetting, omdat ik zjjn schrik heb gezien bjj de herinnering aan do doo- do, toen meende ik, dat honne verhouding tot elkander zeer intiem is geweest, ja, in dit oogenblik, nu ik alles beider voor mjj sie, geloof ik, dat bij Saffi's vader is.' Hjj had zijn stem laten dalen bjj de laat-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1896 | | pagina 5