Brieven uil tle Maasstad. De Vreemde. Zondag 31 Mei 1336. 40ste Jaargang No. 3002. EEN EDEL MAN. BIJVOEGSEL. Gemengd Nieuws. Rotterdam, 27 Mei 1896. XCIV. De Pinksterdagen brengen in de stad veel jonge boeren en idem boerinnen, veel stof, veelMrankwetovertreders, veel onaangename herrie. Gelukkig de stadsmenschen, die niet blijven moeten in 't benauwde stadsru moer van deze beide feestdagendie kunnen gaan naar buiten, in de heer lijkheid van de groene lente, in zon, in warmte en rust. Dat zijn veel menschen met mij eens, maar veel menschen toonen dit op zulk een wonderlijke wijze Zij gaan „er eens uit". Best. Zij gaan naar buiten. HeerlijkMaar hoe Een gedeelte kruipt in overvolle spoor- waggons, waar veel slechte sigaren ge rookt worden en waar uit geheimzinni ge spoormandjes veel wonderlijke geu ren opstijgen. Een ander gedeelte huurt Jan-pleziers met twee paarden er voor en een koetsier wiens neus des mor gens al rood ziet, op den bokneemt vele flesschen en vele broodjes mede, soms ook nog een harmonica, stopt zich de maag vol, zingt zich de keel heesch, drinkt meer dan dr. Schaepman voor een geheele week heefc bepaald, en let overigens uitsluitend op de „kapelletjes" onderweg. E9n derde gedeelte zet zich op een groote plezierboot, zij aan zij, rug aan rug en maakt een tochtje over de rivieren. De keuze der laatsten is nog zoo slecht niet. Doch er zijn er maar heel weinigen die het beste kiezen wat er voor stads menschen te kiezen valt. Een stille natuurplek opzoeken, weg scholen in landelijke rust, niet ontwijd door grof overgebracht stadsleven en daar een dag in buitenvrede geluk kig te zijn. Dat hebben wij gedaan in deze Pink sterdagen en ik gedenk dat met vreug de. Wij hebben twee dagen genoten van de volle heerlijkheid van de lieve natuur en ik mag mijn lezers, die ik zoovaak in veel misère brengen moet, nu wel eens deelgenoot maken van dit genoegen. Op enkele uren afstand van Rotter dam op het eiland Yoorne ligt aan het strand, gedeeltelijk volle zee, gedeeltelijk de eindoever van de Nieuwe Maas een klein stil dorpje, Oostvoorne. Het is van Rotterdam uit, niet heel FEUILLETON. Roman van Robert Kohlrausch. 22. Beneden gekomen, ondervroeg Boysen den bediende zelf, maar deze wiet hem niet anders mee tedeelen, dan wat hjj van Eva reeds had gehoord, en zoo stapte hij naar buiten, een onbekend pad langs, om oen man te zeeken, die zich voor hem verborg. Hij wist het nnr, waarop deze het huis had ver laten, hij wist de richting welke deze het eerst had ingeslagen/ maar dat was dan ook alles; een zwak spoor voor een zoeker. Bniten werd hij begroet door een helderen dag, met een zonnigon, bleeke-blanwen hemel, een dag des vredes in vergelijking van den vorigen dag, toen wind en sneeuw hun invloed had den doen gevoelen. Zooals Mr. Sealsfield gedaan had, zoo ook deed hjj en wendde zich naar links, naar de donkeren boomgroep welke zich achter de bouwterreinen verhief. Terwijl hij den weg vervolgde, die achter de bouwterreinen om liep, de sneeuw en regen hadden dien bijna onbegaanbaar gemaakt, viel bet bem op, dat bij er alles nog zoo aantrof als het toenmaals was, toen bij August en zijn vader hier had gesnapt. Er moest zeker een stilstand in het werk zijn getreden, want al de oude gebouwen, halve ruïnen, stonden er nog; ook het gebouw was er nog, uit welks venster toenmaals een lichtschijn sel zijn aandacht had getrokken. Aan het eind van dien weg maakte Boy sen halt; tot bierfoe reikte zijn spcor. Het eenige wat hij ondernemen kon, was in ver der afgelegen huizen navraag te doen, of zij iemand als Mr. Seah field hadden gezien Het gelok was hem gunstig; in het eerste huis waar bi] vroeg, kon men hem eenige inlichtingen geven. De bewoner bad den vorigen avond in zijn deur gestaan en een heer zien voorbijgaan, die zijn aandacht ge trokken bad, omdat bij zoo bard had geloo- pen, 't was net geweest, of er een achter zijn hielen zat. Zoo goed en zoo kwaad bij hem in de schemering bad kunnen herkennen, paste de beschrijving van dien men precies op Mr. Sealsfield en Boysen twijfelde dasr ook geen cogenbbk aan. De man die dit alles met genoegen en groote breedspra kigheid medegedeeld had, kon ook den weg gemakkelijk te bereiken. Als de mees te eilanden is Yoorne vrijwel van het algemeen' verkeer j buitengesloten. Al leen met booten, die tweemaal daags heen en weer varen, kan men op en van Voorne komen, 't Zijn meeren- deels ruime raderbooten, vrij voldoende ingericht. Er zijn diensten op Helle- voetsluis en op Den Briel. Oostvoorne nu ligt bij Den Briel, op een afstand van een ruim uur gaans. Meestal trekken eenige dozijDen reizi gers des Zondags naar Den Briel, ne men daar een rijtuig, dat gereed staat bij den aanlegplaats der boot, of wan delen. De aankomst in de oude Geuzenstad is typisch. In een nauw haventje met oude huizen, gebleven in onvervalsch- ten staat uit vorige eeuwen, wordt de boot gemeerd. Heel de stad loopt uit om te zien wie er meekomt, want voor deze menschen, die gespeend zijn van tram en spoor, is de boot de eenige levenbrenger van de groote wereld daarginds. Op den eersten Pinksterdag kwamen er niet veel reizigers mee't was nog al guur weer, met bewolkte lucht, en voor die twee dingen plegen stadsmen schen heel bang te wezen. Ons gezelschapje, elf menschen sterk, was niet bang, nog een vijftien ande ren waren met ons evenmin bang ge weest en 't was maar goed ook, want een helder zonnetje wierp licht en tint over het karakteristieke stadje. Sommigen onzer hadden fietsen bij zich, vier waren niet zoo gelukkig en waren dus verplicht hun beenen te ge bruiken in de oorspronkelijke bestem ming. Wat ze met graagte deden. Eene lange, eenzame landweg loopt in bochten door de vlakke weiden, die niet vruchtbaar zijn, want de zee is in de nabijheid en de grondsoort niet één van de beste. Maar 't is er stil, 't is bui ten, werkelijk buiten. Een koele wind komt uit de zee aanwaaien, we halen onze longen vol en we gaan voort in hopend verlangen van het te geDieten mooi, ver van de drukke, feestvierende stad. Devotelijk verborgen in het groen ligt het dorp. Een klein kerkje staat op een pleintje met verspreide lage hui zen. Er is één hotel, en een heel goed hotel, beheerd door zekeren heer Friedrich, die zijn taak uitmuntend verstaat, een kokkin heeft, die koken kan voor stadsmenschen die buiten hon gerig zijn geworden, en beschikt over een ruim villagebouwtje met aangena me kamers, die elk ten varanda heb ben, in den, tot de villa behoorenden tuin. Misschien zijn er ook onder mij- aanwijzen, welken mr. Sealsfield genomen had en na vlug zijn dank te hebben uitgesproken volgde Boysen dat nieuwe spoor. Maar geen verdere uitkomst kon hij zich evenwel verschaffan er waren weinig menschen in die wintereenzaamheid; een paar wandelaars die bij om inlichtingen vroeg, wisten hem niets mede te deelen; ook in een afgelegen herberg had men den vluchtende niet gezien. De dag verliep cn er bleef Boysen niets anders over, dan naar buis terug te keeren zonder een enkele troost voor Eva. Ruste loos had bij gezocht en navraag gedaan, vsn den vroegen morgen af; zijne knieën wilden hem niet meer dragen. De verzwak king, die hem sedert tijne verwonding kwelde, kwam terog; het schemerde bem voor de oogen en hjj moest somwijlen blijven staan om een oogenblik uit te rusten. Dadelijk daarop echter dwong hij zichzelf om vooruit te gaan, zjjn hoofd pjjnigende met allerlei plannen om den verlorene terug te vinden. Toen hij bij de omschotten bouwterreinen terugkeerde, verwonderde Boysen zich er over een gewirwar van stemmen te booren, en zoodra hij den uitgang van den bekenden weg bereikt hsd, zag hij ook, dat een schaar arbeiders zich verdrong om de ge opende deur, waar toenmaals de oudeGloy- stedt en zijn zoon uitgekomen waren. De mannen praatten levendig maar gedempt, en het onbestemde gevoel, dat hier wellicht iots omtrent mr. Sealsfield te weten te komen was, dreef Boysen vlugger voort om den eer sten den besten arbeider te vragen, wat er gebeurd was. „Ja, weet ge," zei de maD, „dat is hier een zonderlinge geschiedenis. Wij komen hier, een kwartiertje geleden ongeveer wij zijn hier natuurlijk den gehcelen winter niet geweest, omdat „Ja, ja, dat weet ik, het werk wordt nu weder voortgerct. Maar wat is er gebeurd, wat hebt gij gevonden „Gevonden, ja gevonden hebben wjj wer kelijk wat, 't is zooals gij geraden hebt. ToeD wij de poort daar straks opensloten en den tuin binnentrsden, zagen wij dat de huis deur openstond. Nu, gesloten was bij niet ge weest, want veel bijzonders is er niet in, maar om kort te gaan, wij gingen naar binnen en daar zagen wij een man op den grond liggen." „Een man?" „Nn, eigenlijk een heer. Fjjn sangedirkt was bij geweest, maar natonrlijk zag hij er grnweldig bevnild uit, vol modder en overal was zijn kleeding gescheurd. Hij is zeker over do planken hetngetoimeld en ne lezers, die er heen willen. Ik raad bet hen dringend aan, want 't is ver rukkelijk in Oostvoorne en ongeloofelijk goedkoop. Bij Friedrich is het tarief f2.50 per dag en fl.50 voor kinderen, alles in begrepen. Dit terloops opgemerkt. Wij gingen ons twaalfuurtje nemen in den tuin bij Friedrich, aan een tafel onder lommer en breedgekruinde hoo rnen, waren er vroolijk, lachten en schertsten en verlangden naar zee, naar zee. En dan plotseling vlogen wij op. Al les wat te eten en te drinken was, was gegeten en godronken en nu moes ten wij gaan genieten. Door een lange laan naar de duinen, niet hooge duinen, maar begroeid en omarmend eigenaardige valleien, vol af wisseling van kleur, dan de duinen over en het strand op. Wie bemint de zee niet Is er ie mand die kan weerstaan de enorme bekoring van die groote grijsblauwe vlakte, bevend en zuchtend als één hevige klacht, of als één hevig verlan gen, of als één hevig gelukver weg aan den horizon, die voor ons ligt in een wijden halven cirkel, staat de vlak te met een dunnen grijzen streep tegen den matblauwen hemel. En wij wierpen ons neer op het duin en rolden ons heen en weer in het warme zand, en zaten dan weer even in stille verrukte bewondering voor de zee. Niemand kwam in onze stille lichtwitte stemming schaduw werpen. Enkele zondagsmenschen, die bij een zee niet anders kunnen dan „baaien" ploeterden met naakte beenderen in het water en hadden veel plezier. Dan weer sprongen wij op en ijlden het duin af, een mooie vallei in, waar schuwe konijnen voor onze voeten weg schoten, klommen opnieuw het duin op, bewonderden opnieuw de zee en keken naar de andere zijde waar het wijde vlakke land van Voorne lag, badend in zomerzonneschijn en Goeroe, wat on duidelijker met enkele torens uit het groon opstekend. Stil bleef het om ons. Alleen de zee ruischte en dat machtige geluid was als een breed mooi fond, was onze felle ontroering. Menschen, wier leven werken is in de stad, zijn gelukkig buiten en wij Rotterdammers mogen ons bevoorrecht prijzen dat wij dit Oostvoorne hebben, dat tot nog toe vrij is gebleven van den vreeselijke „cultuikampf" die alle bui ten met moordend modernisne slaat, hotels en concertgebouwen opricht, exploiteert met gierige hebzucht, wat de lieve natuur aan alle menschen in „Is hij dood „Dat dachten wij ook eerst, want hij verroerde zich niet en zijn gezicht zag er uit als van een lijk. Maar dat was het geval toch niet. Wij hebben hem het vest losgemaakt en hebben bem opgericht, toen is,hij weder tot zichzelven gekomen on hij beeft ons met vorwonderlijk groote oogen aange zien. Toen is bij.begonnen te praten en heeft om een glas water gevraagd. En toen heeft een onzer zijn snapflesch vol water gehaald en toen „Ik dank n, laat mij even doorgaan." Er was iets zoo bestemds, gehoorzaamheid eischends in zijn stem, dat de loi zonder meer op zijde gingen en den weg naar het bnis vrijlieten. In een kleine kamer, die Boysen binnentrad, waren nog eenige van hen met een man bezig; maar ook zij maakten dade- ljjk plaats en trokken zich van den zieke terng. Nn kon hij den man zien en hij zag wat hij vermoed had, wat hij in stilte ge hoopt en toch ook gevreesd had, het was de man, dien hij zoeht. De kamer was van alle gemakken be roofd, alleen een omgekeerde kist stond in den hoek van de kamer. Daarheen bad men den zieke gebracht, nadat men bem van de grond had opgetild en bij zat daar, rng en hoofd tegen het schot geleend, zijn gelaat naar het venster gewend. Toen Boysen zoo plotseling voor hem verscheen, liep hem een siddering door de leden en het bleeke gelaat werd nog doodscher. Ver volgens sloot hij de oogen en liet het hoofd op zijde zakken, als was hij moede en wilde bij gestalten ontvlieden, die hem angst aanjoegen. Boysen sprak zachtkens een paar woorden met de mannen, dia nog in de kamer gebleven waren, en drukte een van ben een gondslok in de band; deze gaf zijn Inidjes een wenk en ?ij gingen allen naar bniten; de deur viel achter ben toe en Boysen was met den vreemde alleen. Deze bleef nog een oogenblik in rijn ver slagen bonding zitten, maar hief vervolgens met een energieke beweging het hoofd op, stond op en trad een paar schreden op Boy sen toe, sag bem met een vasten blik in de oogen en zeide „No, daar ben iknn is het goed." „Ik heb n gezocht," antwoordde Boysen „Den ganschen dag." „Ik weet het." „Gij weet het „Ik stelde het mij voor, ik gevoelde hef. Laten wij nn de hoo draak behandelen." Hij ging een paar maal de kamer cp en neer, met rustige vaste schreden. Er was geen spoor van angst en onrust meer in zoo gullen overvloed geven wil. Hier is alles nog oerprimitief en er zijn nog geen verschijnselen van ver andering waar te nemen. Blijve dit zoo Want nu nog konden wij in de im mense rust van de menschenvrije na tuur de groote gouden zon zien neder- dompelen in het meer, de luchten kleu rend met zoete kleurenweelde; we lagen stil op het duin en genoten van deze majestieuse heerlijkheid. O, deze beide Pinksterdagen. Zij zijn gelukkig geweest 13. Te Cervione en San Ni- colao di Moriani op Corsica heeft het Zondagavond zwaar gesnweerd en is allesgroente, fruitboomen, granen enz. door geweldigen hagelslag vernield. Op een soiréebij een ari]s- tocratischo familie was een piano virtuoos geëngageerd. U speelt zeker heel veel, werd hem gevraagd. Och, ik accompagneer in den regel alleen. Accompagneeren - zang meent U. niet waar? Neen, gesprekken, luidde 't ko mische antwoord. 't Is een (ironie van 't leven, merkte een wijsgeer op, dat de man die geld genoeg heeft om te beta len, al het mogelijke doet crediet te krij gen, ofschoon hij het niet noodig heeft; terwijl juist iemand die geen geld bezit en dus wel crediet noodig heeft, het niet kan krijgen. Op reis. Zij. Die weg is erg steil. Zou ik geen ezel kunnen krijgen om mij naar boven te brengen. Hij. Leun op mij, lieveling. Was dat niet mijnheer Top, die daar zoo juist heen ging, toen ik binnen kwam vroog de rechter aan zijn oudste dochter. Ja, papa. En ik heb je immers gezegd dat ik zijn bezoeken hier niet langer wilde permitteeren Ja, papa, maar ik ben in hoogor beroep gegaan en mama vond het goed. Een wolkbreuk heeft groo te schade aangericht in verschillende streken van Silezië. Te Gleiwitz zijn 150 woningen overstroomd, en de spoor dijk bij de plaats is over 100 M. lengte weggeslagen. Menschen zijn bij deze ramp niet omgekomen. zijn wezen, ook de verdooving was van hem gewekenbij was nog slechts een man die een gewichtige zaak te behandelen had en naar een pnnt zocht om daarmede een aan vang te maken. Plotseling bleef Sealsfield voor Boysen staan. „Uw vader is niet nit den veldtocht teruggekomen," zeide hij, „alzoo heeft hij n niet kannen beschrijven, boe het anders den soldaat ie moede is, als de slag een aan vang neemt. Ik echter heb bet mij dikwijls laten vertellen en weet,dat zelfs de moedigsten hnnne zenuwen voelen trillen, wanneer bet wachtwoord isnn gaat het er op los. De zenuwen weet ge, niet het hart Vervol gens echter, wanneer de kogels eenmaal om ons heenvliegen, dan is men kalm, somtijds ook dwaas-moedig en wild en wreed, maar het sidderen der zennwen, dat trillen van den inwendigen mensch, dat is voorbij. Ziet ge, zoo gaat het mij heden. Ik ben bijna gestorven, zoolang ik nog niets wer- keljjks voor mij had, nn ben ik bedaard daar ik tegenover den vijand sta." „B> n ik dan nw vijand P' „Zijt gij het dan niet?' „Ik heb nw dochter lief, kan ik het dan wel zijn De herinnering aan Eva verstoorde voor een oogenblik zijn kalmte. Hjj trad aan het venster om zijne ontroering te verber gen en toen hij zieh na een kort stilzwijgen weder tot Boysen wendde, was zijn stem veranderd en iets van den vroegeren milden toon, waarop hij zoo dikwijls tot den jon gen man gesproken had, klonk weder daar in, toen bij vroeg: „Richard Boysen, wat weet ge van mij r" „Yect en niets. Gernchten, beschuldigin gen, verschillende dingen wellicht „Wat heeft nwe moeder n omtrent mij gezegd P* „Zij stierf eer zjj spreken kon, en zij is gestorven omdat ik Hij was met vaste stem begonnen, maar de herinnering aan dat wat hij doorworsteld had, werd hem te machtig en tranen kwa men hem in de oogen. Ook Sealsfield's oogen werden vochtig od hij zeide zachtkens: „Gij zijt niet de eenige die haar verloren hebt. Ook ik heb om haar geweend." Ver volgens echter verkreeg zijn gelaat weder een harde uitdrukking en bij zeide: „Doch daarvoor hebben wij nn geen tijd, wij heb ben wel andere dingen te bepraten." Hij scheen te verwachten, dat Boysen een vraag lot bem richten zon; deze echter zeide geen woord en zag zwijgend naar de stoffige en bier en daar gebarsten ruiten. Vervolgens trad de amerikaan vlak Een moord om postzegels. Geheele kolommen wijden de Fransche bladen aan een afgrijselijke misdaad, de zer dagen te Parijs door zekeren Aubert, onder allerlei alliassen handelende, ge pleegd. Deze man heeft namelijk een jon geling van drie-en-twintig jaar, Dtlahaeff genaamd, te zwak om iets anders te doen dan postzegels te verzamelen, onder voor wendsel van zijn bijzonder fraaie verzame ling te koopen, op zijne kamer gelokt en doodgeslagen, het geheel naakte lijk in een kist gepakt en als passagiersgoed naar Conville r.aar Cherbourg vervoerd. Wat hij er verdet meê doen wilde is niet duidelijk. Zeker is het, dat de beamb ten, door den stank vau het lijk op merkzaam geworden, de kist openbraken eu dat Aubert, met zijne tvriendin' de „bagage'" komende afhalen, met haar in hechtenis genomen werd. De vrouw be kende al heel spoedig, doordien men bij bet lijk een bebloede lap stof gevon- hen had, welke precies paste op een an dere lap, in het valies van het paar aangetroffen. Aubert zelf oot- kende alles op cynische wijze, ondanks de onwedersprekendsto bewijzen zijner schuld, tot eindelijk zondagochtend ook hij be kennen moest. Aubert is dertig jaar oud, de zoon van een wijnhandelaar in Gironde, en beeft een goede opyoeding gehad. Te Parijs eerst als wijnhnishouder en later als ro manschrijver mislukt, geneerde hij zich met allerlei oplichterij en is nu als moor denaar geëindigd. Gisteren is Aubert met zijne maitresse Margareta Dnbois van Cherbourg naar Pakijs overgebracht. »81a dood Sla dood Moordenaar 1 In 't water met hem riep de meuigte, zoowel bij de gevangenis als aan het station. De Schotsche dokter Mac Lure was zeer gezien bij al zijne patiënten. Hij be zocht ze steeds trouw, hoe ver ze in het uitgestrekte dal ook uit elkander woonden. En dat waren soms eindjes. Twintig mij len ver woonden nog patiënten van hem en de weg naar die patiënten was onge baand bij sneeuwjachten en te midden van hagelbuien had hij dwars over de hei te dwalen, onbegaanbare bosschen te door kruisen, rivieren te doorwaden Bij nacht en ontijden werd hij „gehaald" en nimmer, zelts niet in den donkersten, stormaebtig- sten nacht, had hij geweigerd te komen. Twee malen had hij een been gebroken, ver van huis, zonder eenige hulpeens van den rechten weg afgedwaald, was bij met zijn paard in een kail gevallen, en had zich bijna het hoofd verbrijzeld, en talloos waren de gevallen, waarin bij bij voor hem en zonder eenige boiteDgewone aandoening in zijn stem vroeg hij„Niet waar. men zegt dat ik een moordenaar ben Boysen knikte zwijgendzwaar ademend stond hij tegenover den man, die niet als een aangeklaagde en schuldige tot hem opzag. „Die menschen hadden gelijk." Het woord was gesproken, de onthulling was daar. Nog altijd stond Mr. Sealsfield met trotseh opgeheven hoofd, als had bij te richten, in plaats van zich te verdedigen; vast, rustig en kond Bprak hij verder „Maar de menschen zien slechts de daad, niet de drijfveer. Wilt gij mij aanhoo- ren „Zeg mij alles." „Zet n dan daar neder. Ik kan niet soo kort zijn en gij znlt het moeten gevoelen in nw leden, dat gij mij den ganschen dag zijt nageloopon." Hij wees met de band naar de eenige armzalige zitplaats, die in de ka mer voorhanden was en Boysen volgde zijne aanwijzingde krachten zouden bem spoe dig gehoorzaamheid hebben ontzegd, het was hem bijna onmogelijk geworden zich staande te honden. No, Sealsfield begon te spreken, rusteloos op en neder gaande, op een manier of niet hij dengene was waar over sprake was. „Alle gelnk, maar ook alle ongeluk in het leven, gewordt den man van de vrouw; voor mij tenminste is het zoo geweest. Ik weet niet of andere mannen evengoed slaven hunner vrouwen zijn geweest; ik echter ben het geweest. Toen ik nog heel jong was, sidderde ik, als ik een meisje zag, dat mij beviel. Later werd ik dapper der en trilde niet meer, maar hare macht hebben zij langen tijd over mij behouden. Ik heb nooit zonder een vronw kannen leven. Eerst toeu de zennwen begonnen te spreken, die ik wellicht tot zwijgen bad kunnen brengen door een wild, woest leven, eerst toeD de aDgst maar daarvan wil ik nn niet spreken. „Dat moet ik n evenwel voor alles zeggen, tenminste als gij hot nog Diet weet, ik ben geen amerikaan, ik ben ook dnit- scher. In Berlijn ben ik geboren, mijn ware naam is Gernnth. Mijne ouders stierven zeer vroeg en lieten mij een flink vermogen na. Ik heb het weten te vergrooten, ik was ingenienr geworden en kwam ia een tijd, dat men ingenieuren gebruiken kon. Gewerkt heb ik ontzettend hard, eerljjk, met inspanning van al mijn krachten; maar toeb, als ik in myn rekeningen verdiept zat, kwam telkens een lief vrouwenkopje mjj

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1896 | | pagina 5