Brieven uil tle Maasstad.
De Vreemde.
Zondag 31 Mei 1336.
40ste Jaargang No. 3002.
EEN EDEL MAN.
BIJVOEGSEL.
Gemengd Nieuws.
Rotterdam, 27 Mei 1896.
XCIV.
De Pinksterdagen brengen in de stad
veel jonge boeren en idem boerinnen,
veel stof, veelMrankwetovertreders, veel
onaangename herrie.
Gelukkig de stadsmenschen, die niet
blijven moeten in 't benauwde stadsru
moer van deze beide feestdagendie
kunnen gaan naar buiten, in de heer
lijkheid van de groene lente, in zon, in
warmte en rust.
Dat zijn veel menschen met mij eens,
maar veel menschen toonen dit op zulk
een wonderlijke wijze
Zij gaan „er eens uit". Best. Zij
gaan naar buiten. HeerlijkMaar hoe
Een gedeelte kruipt in overvolle spoor-
waggons, waar veel slechte sigaren ge
rookt worden en waar uit geheimzinni
ge spoormandjes veel wonderlijke geu
ren opstijgen. Een ander gedeelte huurt
Jan-pleziers met twee paarden er voor
en een koetsier wiens neus des mor
gens al rood ziet, op den bokneemt
vele flesschen en vele broodjes mede,
soms ook nog een harmonica, stopt zich
de maag vol, zingt zich de keel heesch,
drinkt meer dan dr. Schaepman voor
een geheele week heefc bepaald, en let
overigens uitsluitend op de „kapelletjes"
onderweg. E9n derde gedeelte zet zich
op een groote plezierboot, zij aan zij,
rug aan rug en maakt een tochtje over
de rivieren.
De keuze der laatsten is nog zoo
slecht niet.
Doch er zijn er maar heel weinigen
die het beste kiezen wat er voor stads
menschen te kiezen valt.
Een stille natuurplek opzoeken, weg
scholen in landelijke rust, niet ontwijd
door grof overgebracht stadsleven
en daar een dag in buitenvrede geluk
kig te zijn.
Dat hebben wij gedaan in deze Pink
sterdagen en ik gedenk dat met vreug
de. Wij hebben twee dagen genoten
van de volle heerlijkheid van de lieve
natuur en ik mag mijn lezers, die ik
zoovaak in veel misère brengen moet,
nu wel eens deelgenoot maken van dit
genoegen.
Op enkele uren afstand van Rotter
dam op het eiland Yoorne ligt aan het
strand, gedeeltelijk volle zee, gedeeltelijk
de eindoever van de Nieuwe Maas een
klein stil dorpje, Oostvoorne.
Het is van Rotterdam uit, niet heel
FEUILLETON.
Roman van Robert Kohlrausch.
22.
Beneden gekomen, ondervroeg Boysen den
bediende zelf, maar deze wiet hem niet
anders mee tedeelen, dan wat hjj van Eva
reeds had gehoord, en zoo stapte hij naar
buiten, een onbekend pad langs, om oen man
te zeeken, die zich voor hem verborg. Hij
wist het nnr, waarop deze het huis had ver
laten, hij wist de richting welke deze het eerst
had ingeslagen/ maar dat was dan ook alles;
een zwak spoor voor een zoeker. Bniten
werd hij begroet door een helderen dag, met
een zonnigon, bleeke-blanwen hemel, een dag
des vredes in vergelijking van den vorigen
dag, toen wind en sneeuw hun invloed had
den doen gevoelen.
Zooals Mr. Sealsfield gedaan had, zoo ook
deed hjj en wendde zich naar links, naar de
donkeren boomgroep welke zich achter de
bouwterreinen verhief. Terwijl hij den weg
vervolgde, die achter de bouwterreinen om
liep, de sneeuw en regen hadden dien bijna
onbegaanbaar gemaakt, viel bet bem op,
dat bij er alles nog zoo aantrof als het
toenmaals was, toen bij August en zijn
vader hier had gesnapt. Er moest zeker
een stilstand in het werk zijn getreden,
want al de oude gebouwen, halve ruïnen,
stonden er nog; ook het gebouw was er nog,
uit welks venster toenmaals een lichtschijn
sel zijn aandacht had getrokken.
Aan het eind van dien weg maakte Boy
sen halt; tot bierfoe reikte zijn spcor. Het
eenige wat hij ondernemen kon, was in ver
der afgelegen huizen navraag te doen, of zij
iemand als Mr. Seah field hadden gezien
Het gelok was hem gunstig; in het eerste
huis waar bi] vroeg, kon men hem eenige
inlichtingen geven. De bewoner bad den
vorigen avond in zijn deur gestaan en een
heer zien voorbijgaan, die zijn aandacht ge
trokken bad, omdat bij zoo bard had geloo-
pen, 't was net geweest, of er een achter
zijn hielen zat. Zoo goed en zoo kwaad bij
hem in de schemering bad kunnen herkennen,
paste de beschrijving van dien men precies
op Mr. Sealsfield en Boysen twijfelde dasr
ook geen cogenbbk aan. De man die dit
alles met genoegen en groote breedspra
kigheid medegedeeld had, kon ook den weg
gemakkelijk te bereiken. Als de mees
te eilanden is Yoorne vrijwel van het
algemeen' verkeer j buitengesloten. Al
leen met booten, die tweemaal daags
heen en weer varen, kan men op en
van Voorne komen, 't Zijn meeren-
deels ruime raderbooten, vrij voldoende
ingericht. Er zijn diensten op Helle-
voetsluis en op Den Briel.
Oostvoorne nu ligt bij Den Briel, op
een afstand van een ruim uur gaans.
Meestal trekken eenige dozijDen reizi
gers des Zondags naar Den Briel, ne
men daar een rijtuig, dat gereed staat
bij den aanlegplaats der boot, of wan
delen.
De aankomst in de oude Geuzenstad
is typisch. In een nauw haventje met
oude huizen, gebleven in onvervalsch-
ten staat uit vorige eeuwen, wordt de
boot gemeerd. Heel de stad loopt uit
om te zien wie er meekomt, want voor
deze menschen, die gespeend zijn van
tram en spoor, is de boot de eenige
levenbrenger van de groote wereld
daarginds.
Op den eersten Pinksterdag kwamen
er niet veel reizigers mee't was nog
al guur weer, met bewolkte lucht, en
voor die twee dingen plegen stadsmen
schen heel bang te wezen.
Ons gezelschapje, elf menschen sterk,
was niet bang, nog een vijftien ande
ren waren met ons evenmin bang ge
weest en 't was maar goed ook, want
een helder zonnetje wierp licht en tint
over het karakteristieke stadje.
Sommigen onzer hadden fietsen bij
zich, vier waren niet zoo gelukkig en
waren dus verplicht hun beenen te ge
bruiken in de oorspronkelijke bestem
ming. Wat ze met graagte deden.
Eene lange, eenzame landweg loopt in
bochten door de vlakke weiden, die niet
vruchtbaar zijn, want de zee is in de
nabijheid en de grondsoort niet één van
de beste. Maar 't is er stil, 't is bui
ten, werkelijk buiten. Een koele wind
komt uit de zee aanwaaien, we halen
onze longen vol en we gaan voort in
hopend verlangen van het te geDieten
mooi, ver van de drukke, feestvierende
stad.
Devotelijk verborgen in het groen ligt
het dorp. Een klein kerkje staat op
een pleintje met verspreide lage hui
zen. Er is één hotel, en een heel
goed hotel, beheerd door zekeren heer
Friedrich, die zijn taak uitmuntend
verstaat, een kokkin heeft, die koken
kan voor stadsmenschen die buiten hon
gerig zijn geworden, en beschikt over
een ruim villagebouwtje met aangena
me kamers, die elk ten varanda heb
ben, in den, tot de villa behoorenden
tuin. Misschien zijn er ook onder mij-
aanwijzen, welken mr. Sealsfield genomen had
en na vlug zijn dank te hebben uitgesproken
volgde Boysen dat nieuwe spoor. Maar
geen verdere uitkomst kon hij zich evenwel
verschaffan er waren weinig menschen in
die wintereenzaamheid; een paar wandelaars
die bij om inlichtingen vroeg, wisten hem
niets mede te deelen; ook in een afgelegen
herberg had men den vluchtende niet gezien.
De dag verliep cn er bleef Boysen niets
anders over, dan naar buis terug te keeren
zonder een enkele troost voor Eva. Ruste
loos had bij gezocht en navraag gedaan,
vsn den vroegen morgen af; zijne knieën
wilden hem niet meer dragen. De verzwak
king, die hem sedert tijne verwonding kwelde,
kwam terog; het schemerde bem voor de
oogen en hjj moest somwijlen blijven staan
om een oogenblik uit te rusten. Dadelijk
daarop echter dwong hij zichzelf om vooruit
te gaan, zjjn hoofd pjjnigende met allerlei
plannen om den verlorene terug te
vinden.
Toen hij bij de omschotten bouwterreinen
terugkeerde, verwonderde Boysen zich er over
een gewirwar van stemmen te booren, en
zoodra hij den uitgang van den bekenden
weg bereikt hsd, zag hij ook, dat een
schaar arbeiders zich verdrong om de ge
opende deur, waar toenmaals de oudeGloy-
stedt en zijn zoon uitgekomen waren. De
mannen praatten levendig maar gedempt, en
het onbestemde gevoel, dat hier wellicht iots
omtrent mr. Sealsfield te weten te komen
was, dreef Boysen vlugger voort om den eer
sten den besten arbeider te vragen, wat er
gebeurd was.
„Ja, weet ge," zei de maD, „dat is hier
een zonderlinge geschiedenis. Wij komen
hier, een kwartiertje geleden ongeveer
wij zijn hier natuurlijk den gehcelen winter
niet geweest, omdat
„Ja, ja, dat weet ik, het werk wordt nu
weder voortgerct. Maar wat is er gebeurd,
wat hebt gij gevonden
„Gevonden, ja gevonden hebben wjj wer
kelijk wat, 't is zooals gij geraden hebt.
ToeD wij de poort daar straks opensloten en
den tuin binnentrsden, zagen wij dat de huis
deur openstond. Nu, gesloten was bij niet ge
weest, want veel bijzonders is er niet in,
maar om kort te gaan, wij gingen naar
binnen en daar zagen wij een man op den
grond liggen."
„Een man?"
„Nn, eigenlijk een heer. Fjjn sangedirkt
was bij geweest, maar natonrlijk zag hij er
grnweldig bevnild uit, vol modder en overal
was zijn kleeding gescheurd. Hij is zeker
over do planken hetngetoimeld en
ne lezers, die er heen willen. Ik raad
bet hen dringend aan, want 't is ver
rukkelijk in Oostvoorne en ongeloofelijk
goedkoop. Bij Friedrich is het tarief
f2.50 per dag en fl.50 voor kinderen,
alles in begrepen.
Dit terloops opgemerkt.
Wij gingen ons twaalfuurtje nemen
in den tuin bij Friedrich, aan een tafel
onder lommer en breedgekruinde hoo
rnen, waren er vroolijk, lachten en
schertsten en verlangden naar zee, naar
zee.
En dan plotseling vlogen wij op. Al
les wat te eten en te drinken was,
was gegeten en godronken en nu moes
ten wij gaan genieten.
Door een lange laan naar de duinen,
niet hooge duinen, maar begroeid en
omarmend eigenaardige valleien, vol af
wisseling van kleur, dan de duinen over
en het strand op.
Wie bemint de zee niet Is er ie
mand die kan weerstaan de enorme
bekoring van die groote grijsblauwe
vlakte, bevend en zuchtend als één
hevige klacht, of als één hevig verlan
gen, of als één hevig gelukver weg
aan den horizon, die voor ons ligt in
een wijden halven cirkel, staat de vlak
te met een dunnen grijzen streep tegen
den matblauwen hemel.
En wij wierpen ons neer op het duin
en rolden ons heen en weer in het
warme zand, en zaten dan weer even
in stille verrukte bewondering voor
de zee. Niemand kwam in onze stille
lichtwitte stemming schaduw werpen.
Enkele zondagsmenschen, die bij een
zee niet anders kunnen dan „baaien"
ploeterden met naakte beenderen in het
water en hadden veel plezier.
Dan weer sprongen wij op en ijlden
het duin af, een mooie vallei in, waar
schuwe konijnen voor onze voeten weg
schoten, klommen opnieuw het duin op,
bewonderden opnieuw de zee en keken
naar de andere zijde waar het wijde
vlakke land van Voorne lag, badend in
zomerzonneschijn en Goeroe, wat on
duidelijker met enkele torens uit het
groon opstekend.
Stil bleef het om ons. Alleen de
zee ruischte en dat machtige geluid was
als een breed mooi fond, was onze felle
ontroering.
Menschen, wier leven werken is in
de stad, zijn gelukkig buiten en wij
Rotterdammers mogen ons bevoorrecht
prijzen dat wij dit Oostvoorne hebben,
dat tot nog toe vrij is gebleven van den
vreeselijke „cultuikampf" die alle bui
ten met moordend modernisne slaat,
hotels en concertgebouwen opricht,
exploiteert met gierige hebzucht, wat
de lieve natuur aan alle menschen in
„Is hij dood
„Dat dachten wij ook eerst, want hij
verroerde zich niet en zijn gezicht zag er
uit als van een lijk. Maar dat was het
geval toch niet. Wij hebben hem het vest
losgemaakt en hebben bem opgericht, toen
is,hij weder tot zichzelven gekomen on hij beeft
ons met vorwonderlijk groote oogen aange
zien. Toen is bij.begonnen te praten en heeft
om een glas water gevraagd. En toen heeft
een onzer zijn snapflesch vol water gehaald
en toen
„Ik dank n, laat mij even doorgaan."
Er was iets zoo bestemds, gehoorzaamheid
eischends in zijn stem, dat de loi zonder meer
op zijde gingen en den weg naar het bnis
vrijlieten. In een kleine kamer, die Boysen
binnentrad, waren nog eenige van hen met
een man bezig; maar ook zij maakten dade-
ljjk plaats en trokken zich van den zieke
terng. Nn kon hij den man zien en hij zag
wat hij vermoed had, wat hij in stilte ge
hoopt en toch ook gevreesd had, het was
de man, dien hij zoeht.
De kamer was van alle gemakken be
roofd, alleen een omgekeerde kist stond in
den hoek van de kamer. Daarheen bad men
den zieke gebracht, nadat men bem van de
grond had opgetild en bij zat daar, rng en
hoofd tegen het schot geleend, zijn gelaat
naar het venster gewend. Toen Boysen zoo
plotseling voor hem verscheen, liep hem
een siddering door de leden en het
bleeke gelaat werd nog doodscher. Ver
volgens sloot hij de oogen en liet het
hoofd op zijde zakken, als was hij moede
en wilde bij gestalten ontvlieden, die hem
angst aanjoegen. Boysen sprak zachtkens
een paar woorden met de mannen, dia nog
in de kamer gebleven waren, en drukte een
van ben een gondslok in de band; deze gaf
zijn Inidjes een wenk en ?ij gingen allen
naar bniten; de deur viel achter ben toe en
Boysen was met den vreemde alleen.
Deze bleef nog een oogenblik in rijn ver
slagen bonding zitten, maar hief vervolgens
met een energieke beweging het hoofd op,
stond op en trad een paar schreden op Boy
sen toe, sag bem met een vasten blik in de
oogen en zeide
„No, daar ben iknn is het goed."
„Ik heb n gezocht," antwoordde Boysen
„Den ganschen dag."
„Ik weet het."
„Gij weet het
„Ik stelde het mij voor, ik gevoelde hef.
Laten wij nn de hoo draak behandelen."
Hij ging een paar maal de kamer cp en
neer, met rustige vaste schreden. Er was
geen spoor van angst en onrust meer in
zoo gullen overvloed geven wil.
Hier is alles nog oerprimitief en er
zijn nog geen verschijnselen van ver
andering waar te nemen. Blijve
dit zoo
Want nu nog konden wij in de im
mense rust van de menschenvrije na
tuur de groote gouden zon zien neder-
dompelen in het meer, de luchten kleu
rend met zoete kleurenweelde; we lagen
stil op het duin en genoten van deze
majestieuse heerlijkheid.
O, deze beide Pinksterdagen. Zij zijn
gelukkig geweest
13.
Te Cervione en San Ni-
colao di Moriani op Corsica heeft het
Zondagavond zwaar gesnweerd en is
allesgroente, fruitboomen, granen enz.
door geweldigen hagelslag vernield.
Op een soiréebij een ari]s-
tocratischo familie was een piano
virtuoos geëngageerd.
U speelt zeker heel veel, werd
hem gevraagd.
Och, ik accompagneer in den regel
alleen.
Accompagneeren - zang meent U.
niet waar?
Neen, gesprekken, luidde 't ko
mische antwoord.
't Is een (ironie van 't
leven, merkte een wijsgeer op, dat de
man die geld genoeg heeft om te beta
len, al het mogelijke doet crediet te krij
gen, ofschoon hij het niet noodig heeft;
terwijl juist iemand die geen geld bezit
en dus wel crediet noodig heeft, het
niet kan krijgen.
Op reis.
Zij. Die weg is erg steil. Zou ik
geen ezel kunnen krijgen om mij naar
boven te brengen.
Hij. Leun op mij, lieveling.
Was dat niet mijnheer
Top, die daar zoo juist heen ging, toen
ik binnen kwam vroog de rechter aan
zijn oudste dochter.
Ja, papa.
En ik heb je immers gezegd dat
ik zijn bezoeken hier niet langer wilde
permitteeren
Ja, papa, maar ik ben in hoogor
beroep gegaan en mama vond het goed.
Een wolkbreuk heeft groo
te schade aangericht in verschillende
streken van Silezië. Te Gleiwitz zijn
150 woningen overstroomd, en de spoor
dijk bij de plaats is over 100 M. lengte
weggeslagen. Menschen zijn bij deze
ramp niet omgekomen.
zijn wezen, ook de verdooving was van hem
gewekenbij was nog slechts een man die
een gewichtige zaak te behandelen had en
naar een pnnt zocht om daarmede een aan
vang te maken.
Plotseling bleef Sealsfield voor Boysen
staan. „Uw vader is niet nit den veldtocht
teruggekomen," zeide hij, „alzoo heeft hij
n niet kannen beschrijven, boe het anders den
soldaat ie moede is, als de slag een aan
vang neemt. Ik echter heb bet mij dikwijls
laten vertellen en weet,dat zelfs de moedigsten
hnnne zenuwen voelen trillen, wanneer bet
wachtwoord isnn gaat het er op los. De
zenuwen weet ge, niet het hart Vervol
gens echter, wanneer de kogels eenmaal om
ons heenvliegen, dan is men kalm, somtijds
ook dwaas-moedig en wild en wreed, maar
het sidderen der zennwen, dat trillen van
den inwendigen mensch, dat is voorbij.
Ziet ge, zoo gaat het mij heden. Ik ben
bijna gestorven, zoolang ik nog niets wer-
keljjks voor mij had, nn ben ik bedaard
daar ik tegenover den vijand sta."
„B> n ik dan nw vijand P'
„Zijt gij het dan niet?'
„Ik heb nw dochter lief, kan ik het
dan wel zijn
De herinnering aan Eva verstoorde voor
een oogenblik zijn kalmte. Hjj trad aan
het venster om zijne ontroering te verber
gen en toen hij zieh na een kort stilzwijgen
weder tot Boysen wendde, was zijn stem
veranderd en iets van den vroegeren milden
toon, waarop hij zoo dikwijls tot den jon
gen man gesproken had, klonk weder daar
in, toen bij vroeg: „Richard Boysen, wat
weet ge van mij r"
„Yect en niets. Gernchten, beschuldigin
gen, verschillende dingen wellicht
„Wat heeft nwe moeder n omtrent mij
gezegd P*
„Zij stierf eer zjj spreken kon, en zij
is gestorven omdat ik
Hij was met vaste stem begonnen, maar
de herinnering aan dat wat hij doorworsteld
had, werd hem te machtig en tranen kwa
men hem in de oogen. Ook Sealsfield's
oogen werden vochtig od hij zeide zachtkens:
„Gij zijt niet de eenige die haar verloren
hebt. Ook ik heb om haar geweend." Ver
volgens echter verkreeg zijn gelaat weder
een harde uitdrukking en bij zeide: „Doch
daarvoor hebben wij nn geen tijd, wij heb
ben wel andere dingen te bepraten."
Hij scheen te verwachten, dat Boysen
een vraag lot bem richten zon; deze echter
zeide geen woord en zag zwijgend
naar de stoffige en bier en daar gebarsten
ruiten. Vervolgens trad de amerikaan vlak
Een moord om postzegels.
Geheele kolommen wijden de Fransche
bladen aan een afgrijselijke misdaad, de
zer dagen te Parijs door zekeren Aubert,
onder allerlei alliassen handelende, ge
pleegd. Deze man heeft namelijk een jon
geling van drie-en-twintig jaar, Dtlahaeff
genaamd, te zwak om iets anders te doen
dan postzegels te verzamelen, onder voor
wendsel van zijn bijzonder fraaie verzame
ling te koopen, op zijne kamer gelokt en
doodgeslagen, het geheel naakte lijk in
een kist gepakt en als passagiersgoed
naar Conville r.aar Cherbourg vervoerd.
Wat hij er verdet meê doen wilde is niet
duidelijk. Zeker is het, dat de beamb
ten, door den stank vau het lijk op
merkzaam geworden, de kist openbraken
eu dat Aubert, met zijne tvriendin' de
„bagage'" komende afhalen, met haar in
hechtenis genomen werd. De vrouw be
kende al heel spoedig, doordien men
bij bet lijk een bebloede lap stof gevon-
hen had, welke precies paste op een an
dere lap, in het valies van het
paar aangetroffen. Aubert zelf oot-
kende alles op cynische wijze, ondanks de
onwedersprekendsto bewijzen zijner schuld,
tot eindelijk zondagochtend ook hij be
kennen moest.
Aubert is dertig jaar oud, de zoon van
een wijnhandelaar in Gironde, en beeft
een goede opyoeding gehad. Te Parijs
eerst als wijnhnishouder en later als ro
manschrijver mislukt, geneerde hij zich
met allerlei oplichterij en is nu als moor
denaar geëindigd.
Gisteren is Aubert met zijne maitresse
Margareta Dnbois van Cherbourg naar
Pakijs overgebracht. »81a dood Sla dood
Moordenaar 1 In 't water met hem riep
de meuigte, zoowel bij de gevangenis als
aan het station.
De Schotsche dokter Mac Lure was
zeer gezien bij al zijne patiënten. Hij be
zocht ze steeds trouw, hoe ver ze in het
uitgestrekte dal ook uit elkander woonden.
En dat waren soms eindjes. Twintig mij
len ver woonden nog patiënten van hem
en de weg naar die patiënten was onge
baand bij sneeuwjachten en te midden
van hagelbuien had hij dwars over de hei
te dwalen, onbegaanbare bosschen te door
kruisen, rivieren te doorwaden Bij nacht
en ontijden werd hij „gehaald" en nimmer,
zelts niet in den donkersten, stormaebtig-
sten nacht, had hij geweigerd te komen.
Twee malen had hij een been gebroken,
ver van huis, zonder eenige hulpeens
van den rechten weg afgedwaald, was bij
met zijn paard in een kail gevallen, en
had zich bijna het hoofd verbrijzeld, en
talloos waren de gevallen, waarin bij bij
voor hem en zonder eenige boiteDgewone
aandoening in zijn stem vroeg hij„Niet
waar. men zegt dat ik een moordenaar
ben
Boysen knikte zwijgendzwaar ademend
stond hij tegenover den man, die niet als
een aangeklaagde en schuldige tot hem
opzag.
„Die menschen hadden gelijk."
Het woord was gesproken, de onthulling
was daar. Nog altijd stond Mr. Sealsfield
met trotseh opgeheven hoofd, als had bij te
richten, in plaats van zich te verdedigen;
vast, rustig en kond Bprak hij verder
„Maar de menschen zien slechts de daad,
niet de drijfveer. Wilt gij mij aanhoo-
ren
„Zeg mij alles."
„Zet n dan daar neder. Ik kan niet soo
kort zijn en gij znlt het moeten gevoelen
in nw leden, dat gij mij den ganschen dag
zijt nageloopon." Hij wees met de band naar
de eenige armzalige zitplaats, die in de ka
mer voorhanden was en Boysen volgde zijne
aanwijzingde krachten zouden bem spoe
dig gehoorzaamheid hebben ontzegd, het
was hem bijna onmogelijk geworden zich
staande te honden. No, Sealsfield begon
te spreken, rusteloos op en neder gaande,
op een manier of niet hij dengene was waar
over sprake was.
„Alle gelnk, maar ook alle ongeluk in
het leven, gewordt den man van de vrouw;
voor mij tenminste is het zoo geweest.
Ik weet niet of andere mannen evengoed
slaven hunner vrouwen zijn geweest; ik
echter ben het geweest. Toen ik nog heel
jong was, sidderde ik, als ik een meisje
zag, dat mij beviel. Later werd ik dapper
der en trilde niet meer, maar hare macht
hebben zij langen tijd over mij behouden.
Ik heb nooit zonder een vronw kannen
leven. Eerst toeu de zennwen begonnen te
spreken, die ik wellicht tot zwijgen bad
kunnen brengen door een wild, woest leven,
eerst toeD de aDgst maar daarvan wil ik
nn niet spreken.
„Dat moet ik n evenwel voor alles
zeggen, tenminste als gij hot nog Diet weet,
ik ben geen amerikaan, ik ben ook dnit-
scher. In Berlijn ben ik geboren, mijn ware
naam is Gernnth. Mijne ouders stierven
zeer vroeg en lieten mij een flink vermogen
na. Ik heb het weten te vergrooten, ik
was ingenienr geworden en kwam ia een
tijd, dat men ingenieuren gebruiken kon.
Gewerkt heb ik ontzettend hard, eerljjk,
met inspanning van al mijn krachten; maar
toeb, als ik in myn rekeningen verdiept zat,
kwam telkens een lief vrouwenkopje mjj