Volgens de laatste be richten uit New-York heeft de orkaan in Iowa aan meer dan zestig menschen het leven gekost. In Michigan zijn twee dorpen door oen cykloon verwoest, waarbij twintig menschen gedood wer den. Op verschillende andere plaatsen is er grooto schade aan huizen berok kend en hebben menschen letsel bekomen. na even groole ongelukken gekregen had. Doeh wij willen één geval Tertellen, waar in hij den naam van „Sieraad van zijn stand* ontving, uit zeer bevoegden mond. fZal Annie niet meer beter worden vroeg een schaapherder op esn onstai- migen winteravond, tosn de dokter, reeds in den zadel gezeten, wilde wegrijden. #Daar is geen mensch in het dal, geen mensch op honderd mijlen afstand, die haar redden kan,* zei Mac Lura bijna wrevelig hij hield er niet van, om zijn gevoel te laten zien en hij gevoelde zich op dit oogenblik diep bedroefd over zijn machteloosheid tegen den dood. En de schaapherder, die gewoonlijker meer had van een stak steen dan van een mensch, weende. Dat was zelfs Mac Lu re te veel en hjj barstte los„Geloof je dan, dat ik Annie zon laten sterren, als ik er iets aan doen kon Ik heb se gekend als kind, als meisje en als moe der. Zeg, denk je, dat ik ze onverdedigd aan mijn vijand, dien ik sedert veer tig jaar in dit dal bestrijd, zon overleve ren, als ik anders kon En zoo nam hij afscheid, zija band op den schoader van den troosteloozen man en zelf troosteloos om zijn onmacht. „En toch, "zoo redeneerde Mac Lu re tegen Jesj, zoo heete zijn paard, „en toch als Annie een hertogin was, dan be hoefde sij niet te sterven. Daar is iemand, die haar redden kan. Zeg, heertje, ik zei, dat ik alles gedaan had, wat ik kon maar dat is gelogenik heb niet alles gedaan. Vooruit, we moeten van avond er nog op uit. Ja, je bent moe, troost je, mijn kind, de baas is ook doodop maar je hebt me nooit in den steek gela ten, je zult het nu ook niet doen kom aan, de weg is niet zoo erg moeielijk, in draf, mijn kind. Je weet den weg, we moeten naar Drumsheugh." Drumsheugh w*s een rijke boer, een eenzaam levend man, die, zooals men zei- de, op een schilling dood bleef en een koe niet gunde, als hij van een ander een half pond meer hoopte te krijgen maar Mac Lure en Drumsheugh keuden elkaar. nHoeveel is er noodig zei de boer. ^Honderd pond. vHonderd pond? die kerel weet ook van geld te praten Honderd pond voor ééa dag werkensMaar enfin, dat moet hij wetenal was het tweehonderd pond, wij mogen niet om geld een mensch laten sterven Schrijf een telegram, Mac Lure, de jongen kan het wegbrengen en morgen ochtend zullen we den wonderman zien En terwijl Mac Lure een telegram schreef aan Sir George, lijfarts van H. M. de Koningin van Engeland - den eenigen, die Annie redden kon - maakte Drums heugh met inspanning van al zijn schrijf talent den wissel in orde, die Sir George's arbeid verzoeten zou. Mac Lnre was geroerd»Ik verzoek een gunst,* zei bij, #ge weet, ik heb nu geen geld, maar sta mij toe, 50 pond er van te beschouwen, als aan mij geleend ik zal ze je beetje bij beetje teruggeven. Ik heb recht om mee te betalen.* De lezer vindt wellicht, dat sommige menschen er rare rechten op na houden. En de lezer heeft gelijk, maar ziet u, die dokter bezat weinig levenswijsheid, hij was maar een eenvoudig man, ook gebo ren in het Schotsche dal, waarvan wij spre ken en hij had in al die veertig jaren praktijk geen tijd gehad om *les droits de 1'homme" te lezen. Vandaar zijn wei voor oogen en fiaisterde mij over schoone toekomst beelden. Eindelijk heeft een wer kelijke liefde zich van mijn hart meester ge maakt, zij was een stil, bedaard, edel wezen, gij kent haar portret, want zij werd mijn vrouw." „De moeder van Eva I" „Eva's moeder, die voor haar kind moest sterven. Ik heb haar zeer lief gehad en ben haar tronw geweest, zoolang ik haar bezat. Wanneer zij in 't leven gebleven was, dan had ik wellicht rustig en vredig Daast haar verder geleefd en veel was er niet gebenrd, van wat er nu geschied is. Ik heb eerlijk gestreden om haar tot zelfs over het graf trouw te blijven, en mij van andere vrouwen af te houden, toen zij na een jaar met mjj vereenigd te z|jn, van mij scheidde. Een langen tijd heb ik het vol gebonden, een half jaar wellicht dan echter, het is immers onmogelijk dat een schadnw nit het verledeD, den strijd kan volhonden mot een wezen van vleesch en bloed? Toenmaals ben ik dat te weten ge komen met degene, die het ongeluk mijns levens is geworden. Zij was bij een thea ter, bij een operette-gezelschap en noemde zich Valeska Mara. Zij was mooi en pi kant haar te beschrijven behoef ik niet, want gij hebt hare dochter gezien, die haar sprekend evenbeeld was, zoodat ik meende dat zij zelve uit het graf was opgestaan, toeD ik het meisje zoo plotseling voor mij zag.* „Gjj spreekt van Saffi „Yan Saffi van mijne dochter-" „Weet gij „Ik weet, dat zij dood is. Het is goed voor haar; ik wenschte dat ik in baar plaats was. Maar ik wilde n van hare moeder vertellen; eer ik haar leerde kennen, heb ik altijd gedacht, dat liefde de grootste harts tocht der vrouwen was; bij haar evenwel er voer ik, dat heerschzncht, de wensch een man te regeeren, nog machtiger is. En zij was verstandig, zjj wist mij te drijven naar haar wil en eerst door onsichtbare draden, zoo dat ik het niet bemerkte, dat ik hoe larger hoe meer haar willenlooze slaaf werd. Yan al len wist zij mij verre te hondeo, van allen, dien ik wellicht had leeren liefhebben, zoo dat ik ganech alleen was met haar en geen ardere vrouwen meer kende, zoodat ik geloofde, dat zij mijn leven geheel en al koa aanvullen. Of zij mij op haar mamer heelt liefgehad, of zjj gedacht heelt, dat ik nige fsavoir faire*. Den volgenden morgen kwam Sir Ge orge. Hij zag in Mac Lure aanvankelijk een pakjesdrager wij kannen nn niet spreken over diens uiterlijk, maar 't was erg weinig gentlemanlike en Sir George was een lijfarts van de koningin. Toch er was iets in het oog van Mac Lure, dat Sir Gearge opviel en van zijn gedach te aan een pakjesdrager terugbracht. Jess was gespannen voor den dogcart van Drnmsheagh en Mac Lure pakte Sir Ge orge netjes in, voor de kon, en de tocht begon. Hij was niet gemakkelijk, de tocht, en Sir George niet op zijn gemak, als het over hoogten eu laagten, dwars over weilanden en door plassen ging maar Mac Lure stelde hem gerust eu zei- de, dat hij 's morgens in de vroegte den wrg al had verkend en van elke bijzon derheid op de hoogte was. „En bovendien" zeide hij „dit hier beteekent nietsmaar de brug over de Tochty is weggeslagen en nu moeten we met paard en rijtuig door de rivier. Dat is een lastige karweiZie, daar aan de overzij staat Hillocks, die is hier goed bekend, want bij woont hier vlak bij, die zal ons wijzen waar we heen moeten. Doe me nu het pleizier en neem de instru- mentenkist in de handen en hond ze wat hoog, want nu gaan we er in. En zoo geschiedde. Tot aan de assen eerst, later tot aan de banken toe ging het eronder en de bodem van de Tochty was niet gelijk aan een parketvloer er was levensgevaar en Hillocks stond te schreeuwen en gaf allerlei aanwijzingen er. .Mac Lure zag naar zijn Jees. Het werd Sir George te bang. Zijn deftigheid verge tende, stond hij op in de cart en riep: „Mac Lure, ik eiscb, dat je teruggaat. Ik zou dwais zijals ik zoo miju leven nog langer waag.* „Ga zitten," riep de Schot met 'don derende stem, »ge moet uw plicht doen; vandaag gaat ge door de Tochty.' Sir George voelde het overwicht van den mismaakten collega. De overtocht werd volbracht. Annie, Sir George was werkelijk een knap man, An nie werd gered en den volgenden morgen toen Sir George in de wachtkamer le klasse op den tiein zat te wachten, kwam Mac Lure met de instrumentenkist, die hij op tafel zette en den wissel van Drumsheugh, dien hij ernaast legde.. Sir George nam den wissel en »Mae Lure", zei hij, „gij hebtj reden mij een lafaard te noemen, maar een „rascal" ben ik nietik ken de geschiedenis, aan den wisse! verbonden, ziedaar en hij verscheurde het kunstwerk van Drums- heug. En toen de trein wegreed, riep hij nog uit het portier„Mac Lure, geef mij nog eens de handmisschien zien we el kaar nooit weermaar ik zal nooit ver geten dat ik de eer gehad heb, u te ont moeten Ge zijt een sieraad voor onzen stand.' „Hoort ge dat,* zei Drumheng, die aan het station stond, tegen een paar van zijn vrienden. Hoort ge dat P* vHoera 1 riepen de boeren. Hoera I voor Mac Lure, onzen Mac LureEen sieraad voor zijn stand maar Mac Lure praatte al weer met Jess over een andere zieke. Letterkundig Bijvoegsel. Petroleum in de oud- beid. Terwijl bij ons het gebruik van petro leum voor verlichtingsdoeleinden slechts van véér eenige tientallen jaren dateert, haar zon huwen, ik weet het niet. Maar bebeerschen wilde zij mjj tot eiken prijs; die nen moest ik haar; tot speeltnig harer lui men werd ik gemaakt; dat alles joeg zij met koortsachtigen ijver na. Ook het kind dat toen maals geboren werd, was haar een middel te meer, om mij onafscheidbaar aan haar te ver binden nooit heb ik een spoor van ware, waarachtige moederliefde bij haar ontdekt en wanneer zij de kleine in mijne tegenwoor digheid aanhaalde en koste, zeiden hare oo gen mij„dat is een pand, dat gij zekerlijk de mijne zult blijven I* Hij was tot dusTerre rusteloos in de ka mer blijven heen en wederloopen, nu echter ging bij voor het venster staan en daar be gon bij te spreken, als vertelde hij de ge schiedenis meer tot zichzelven. ,Ik leefde bij deze vrouw in een voort- dorenden soes, zoodat ik niet tot mijzelf kwam. Slechts zelden, wanneer ik alleen was en een heele tijd van haar gescheiden leefde, dan vatte een heimwee Daar een waar en waarachtig gelnk mij aan. Ik had de hui selijkheid lteren keunen met hare lieve be koorlijkheden, ik zag in de oogen van mijn kind, mijn Eva, die ik voor de wereld de mijne durfde noemen, en dat herinnerde mij aan mijn vroeger vredig geluk. „Eu toen kwam die andere, die mij nog meer aan de doode herinnerde, en die ik leerde liefhebben, meer dan ik ooit te vo ren een vronw heb liefgehad, die ik heb leeren aanbidden en vereeren. Gij weet van wie ik spreek „Ik gevoel het, - zoo kan men mijn moeder liefhebben." Ook bij rijn vraag had hg zich niet tot Boysen gewend en bij sprak nn even als te voren, in het schemerende landschap stareode: „Men had mij toenmaals met de voor- maatregelen eener nienw aan te leggen spoorweglijn belast en dat voerde mij een tijdlang uit Berlijn weg. Yaleska weende bij het afscheid nemen, maar niet van ver driet, slechts nit toorn, dat zij zwichten moest voor een wil, die sterker was dan de hare. Bij het laatste alscbeid 't is, of ik haar nog voor mij zie met hare vonke lende, dre'gende oogen, toen zeide zij tot mg„Iaat het je niet in je hoofd opkomen een andere lief te krijgeD, ik geef je nooit vrij, Diet eerder dan dut een van ons beiden gestorven ie." Zij lachte toen zij dat zeide, ik wist dat wel; zij lachtte altijd als zij was deze stof reeds 3500 véér Christus geboorte bekend en werd zij in de grijze oudheid reeds veel ter verlichting gebruikt. Te Ninivé en Babyion gebruikten de inboorliigen een soort van asphaltmor- tel, die nabij de bronnen van de Jo, een zijriviertje van den Euphraat, 120 mijlen van Babyion verwijderd, gevonden werd. De eeuwige vuren der heidensche altaren te Baku, welke door de vuuraanbidders geheiligd werden, zijn niets dan uitmon dingen van petroleumbronnen, die in brand gestoken en door voortdurenden toevosr van aardolie gevoed werden. De ondergang van Sodom en Gotnorrha moet naar alle waarschijnlijkheid worden toege schreven aan een plotselinge doorbraak van onderaardsche, petroleum medevoe rende wateren. De oude Egyptenaren gebruikten de petroleum tot bet balsemen hunner doo den en voor geneeskundige doeleinden.Hero- dotus beschrijft de op het eiland Zanthe Toorkomende petroleumbronnen, die reeds véér 2500 v. Chr. jaar steenolie leverden. Plutarchus verhaalt van een in brand staande zee van steenolie in de nabijheid van Ekbatana. Plinins maakt melding van de bronnen te Agrigent op het eiland Si cilië. De petroleum uit die bronnen werd destijds reeds onder den naam van »Sicili- aansche olie" tot het brauden in lampen gebezigd. Ook de olie van Amerio werd gedurende gernimen tijd tot verlichting der stad Genna aangewend. De petroleum bronnen van Bangoom aan de oevers der Irawaddy in Birma," waren evenzeer in de grijze oudheid reeds bekend. Zondags en door de week. Manig man zit 's Zondags in zijne bank in de Kerk en zingt„Hoe lieflijk, hoe vol heilgenot," en slaat vroom de oogen ten hemel, die bij het eindigen van de godsdienstoefening de deur van zijne bank dichtsluit en zegt*dag, godsdienst, den volgenden Zondag kom ik weer terug.* Een godsdienst, die niet een geheele weck door zich openbaart, even goed als Zondag, is heelemaal geen godsdienst. De Wilt lalmage. Een cyclon in Amerika. Een cyclon met een snelheid varb tach tig mijlen per uur trof Woensdag Saint Lonis in MiBsouri. Een groot aantal doo- den is reeds teruggevonden, men gelooft dat honderden zijn bedolven onder de puiuhoopen. Ye!e hotels, groote pakhui zen en andere gebouwen zijn vernield, even als een deel van de gevangenis. Alle stoombooten, die langs de kaai ge meerd lagen, zijn gezonken. Ook moetan verschillende pleizierbooten vergaan zijn. Het aantal dooden en gewonden wordt op een duizendtal geschat. Het aantal dooden wordt nu opgegeven als zijnde 1500. In Schotland begint men de coöperatieve vereenigingen te boycot ten. Verscheiden fabrikanten en andere werkgevers hebben hun werkvolk aange zegd, dat zij ontslagen zullen worden als zij nog langer bij zulke vereenigingen koo- pen. Velen hebben zich laten ontslaan. De coöperatieve vereenigingen van hare zijde brengen nu een strijdfonds van 1000 bijeen. Een orgineele bedelaar, In bet begin van de tweede helft dezer eeuw had in het Saksische Yoigtland, waar veel armoede, maar ook veel hu mor heerscht, het volgende voorval plaats- Een oud man, die door paddestoelen zoeken, braambessen plukken en dergelij ke een jammerlijk bestaan vond, maar ook niet afkeerig was om bij gelegenheid eene mij dreigde. Ik echter ging heen en ver wonderde mij er over, boe licht en vrij ik mij gevoelde, hoe mijn hart hooger sloeg. „En toen kwam de dag waarop ik uwe moeder leerde kennen. Het was op een klein plaatsje, niet ver van uwe geboorte stad, mijn beroep had mij voor een paar weken daarheengevoerd. Zij was op een be zoek bij familie, oorspronkelijk wilde zij slechts een paar dagen blijven, ook n haar zoon had zij daarom niet medege nomen. In een gezelschap zagen wij elkan der het eerst en het was de groote gelijke nis met mijn eerste vrouw, die mg op baar opmerkzaam deed worden. „Eeoe van die wonderlijke, toevallige ge lijkenissen tusschen menschen, die in 't ge heel in geen betrekking tot elkander staan, een spel der natnnr, waarvan men de oor zaak niet bevroedt. Uwe moeder geleek zoozeer op mijne overledene vrouw, dat ik er eerst van schrikte. Gij hebt n daarvan zelf op het portret kunnen overtuigen. Later trok mij dat juist aan wat mij eerst had doen ontstellen, ik sprak met haar, ik leerde haar nader kennen. En spoedig was het ge schied, ik had haar lief. „Ook haar ziele- en innerlijk leven geleek veel op die der gestorvene, maar wat daar knop en bloesem was geweest, hier was het volle, rijpe vrucht geworden. Haar wezen begoochelde niet, maar het maakte hart en ziel warm; verstand en liefde, melancholie en opgewektheid, maar ach, ik behoef u immers toch ook niet te zeggen, hoe zij was." Boysen knikte zwijgend, nog altijd brand de de vraag op zijn tong. ,Wat was deze man voor zijne moeder geweest „En voor mij,* begon Mr. Sealsfiald op nieuw, „was zij nog iels anders, daar dat mjj zoo goed deed. Hier was die reine atmosfeer, die ik zoolang reeds niet meer had ingeademd; hier was eene vronw, die ik naar mijn kiDd brongon kon, met de vaste overtuiging, dat zij baar een goede moeder zijn zou. Het was voor mij eon haven, waarin ik na vele levensstormen rus tig het anker zon kannen laten valleD, waar ik gelukkig zijn kon, zonder verwijt of berouw. En of ik het verdiende of niet wat bekommert de liefde zich om ver dienen Uwe moeder beeft ook mij lief gehad, Ricbard Boysen.* Hij had zich da delijk omgewend en stond nn tegenover den milde gave aan te nemen, erfde onver wacht 25 thaler. Niemand wist daar iets van, toen hij in Adort de besta herberg, het posthuis, binnentrad. In zijne .oin- pen nam bij te midden van de welgekleed- de gasten aan eene tafel plaats en be stelde een glas Beiersch bier. De kastelein, die de postmeester in hoog eigen persoon was, zag den zonderlingen gast van ter zijde aan, maar liet hem toch het verlangde brengen. „Nog een glas bier en goed gerecht*, bestelde de oude man. 0Wacht even, vriend', kwam de kas telein cu tusschenbeide»kan je dat betalen „Of ik 1 Ik heb geërfd en hij liet de blanke thalers door zijn vingers rol len. „Extra-post naar Plauen beval de be delaar verder. Nu kreeg de postmeester er ook pret in. Hij liet zijn fraaiste rij tuig voorkomende postiljon moest zich in gala kleeden en kreeg bevel om iD Plaoen naar het beste hótel te rijden en bij zijne aankomst zijn mooiste lied te blazen. Do onde bedelaar in zijne lom pen vlijt zich in de zachte kussens, en in Plauen ging alles volgens het voorschrift van den postmeestor. Met schetterenden posthoorn rijdt het rijtuig door de volle straten, en zijn beste liedje blazende, houdt de postiljon voor bet voornaamste hotel stil. Daar zitten de notabelen van de stad aan de table d'hóle. Allen sprin gen op en snellen naar het venster, om den nieuwaangekomene te zien, terwijl de hotelhouder zich naar de voordeur spoedt en de oberkellner dienstvaardig de trede van het rijtuig neerslaat. De lange ge zichten, toen de bedelaar in zijne lompen uitstapte, gingen alle beschrijving te bo ven. Maar toch kreeg hij geen onvriende lijk woorl. De Yoigtlander hoeft humor, ook voor het ongewone. Lachend noodigen de heeren den onden man in lompen aan tafel, eu terwijl hij zich onder hen wel weet te schikken en hen door zijne origineel» manieren en zijn slag vaardig vernuft vermaakt, laten zij een behoorlijke kleeding en laarzen voor hem halen. Al die heerlijkheid was echter van kor ten dnur. Weldra zag men den bedelaar weer met zijn bedelzak op den rug zijne paddestoelen te koop bieden en gaarne een aalmoes aannemen. Als iemand hem echter zijne verkwisting verweet, lachte hij goedig en zeide„Wat had ik aan die 25 thaler Daar kon ik toch geen huisje voor koopen of er een onbezorgden ouden dag van hebben? Nu heb ik ten minste ook eens geproefd, hoe men als groot heer zich wel gevoelt." Beloonde Moed. Toen de gewezen advocaat Baendels tot maarschalk en gouverneur van Java be noemd was, maakte hij zich door zijn krachtig en gestreng optreden en zijn ijzeren wil vele vijanden. Eens zat een gezelschap officieren aan tafel en dronk op de'gezondheid van den gouverneur, met uitzondering van een hunner, een kapitein, die door Daendels teruggezet was en daarom niet van hem hield. Dit wordt aan Daendels overgebriefd en deze noodigt den kapitein uit om met hem te dinee ren, wat deze natuurlijk niet kon weigeren. Toen het diner bijna was afgeloopen, stel de de adjudant van den maarschalk een toost op diens gezondheid iD. Alle aan wezigen stonden op, behalve de kapitein, hoezeer zijn vrienden hem ook door geba ren te kennen gaven, dat hij hieraan ver keerd deed. Daendels sprong nu op, ander, die bem met groote verschrikte oogen aanzag. „Zoo snel als het zich van mij had meester gemaakt, is het ook over baar gekomen. Zij bad fgemeend na baar man, niemand meer te kannen liefhebben en na geschiedde het toch. Slechts weini ge keeren waren wij te zamen geweest, toen wij beiden het reeds wisten, toen wij het elk ander reeds wederkeerig hadden gezegd- Geeo mensch echter kwam het te weten. Nie mand hadjere enige gedachte vanook toen zij weken bleef in plaats van dagen, had nog niemand eenige gedachte daarop. Wij aagen elkander zelden, en ik was voorzich tig ter wille van haar. Want ofschoon zij mij gezegd had, dat zij mij lief had, streed zij nog met zichzelf, of het baar recht wel was, haar zoon een nieuwen vader le geven. „En zoo ging zij ook terug naar haar woonplaats, zonder dat wij werkelijk ver loofd waren; zij wilde zichzolve nog eens beproeven en wanneer ik tot baar terugkwam mijn werk bracht mij ook daarheen over eenigen tijd zou zij mij eindelijk den uitslag van haar besluit mededeolen. Ook schrijven durfde ik haar niet, maar die volkomens scheiding, dat ge brek aan eenig toeken van leven, dat ont beren van elk vriendelijk woord nit haar mond, deed mijn liefde nog meer toenemen. Ik haastte mij met mijn werk, en in Maart kon ik naar haar. Zij bad mjj verboden haar in haar woning op te zoeken om geen opspraak te veroorzaken; doch zij wist het zoo in te richten, dat wij elkander spoedig bij een bevriende familie troffen. Wij kon den slechts een paar vluchtige woorden met elkander wisselen, maar bare oogen zeiden mij, dat de strijd voorbij was, en dat zij mij toebehoorde. Ik ben toenmaals zeer gelukkig geweest, zooals ik bet voor dien tijd nooit was geweest en na dat oogenblik nooit geworden bon.* Zijn stem was zachter geworden, hij streek een paar maal met de hand over zijn voorhoofd, en ging voort„Een lentenamid dag heb ik daar beleefd, die was heerlijk, Zij had mij geschreven en mij bniten op een eenzamen weg besteld, dien zij zoo gaarne wandeldendaar trof ik haar aan en zij zei de mij, dat zij mijne vronw worden wilde. Ik had een paar ringen gekocht, in die audeie stad reeds, hot teeken van geloof, liefde en hoop waren daarop; daarvan richtte zijn pistool op hem en zeide ffMet dit pistool had ik u neergescho ten, als u laf genoeg geweest was uw overtuiging geweld aan te doen. U is een man van moed en overtuiging. Hier is m'n hand. Ik benoem u in het bijzijn uwer kameraden tot majoor!" 11 ij (onstuimig). Voor de achlste maal vraag ik u ten huwelijk. Zij (vastberaden): En voor de achtste maal zeg ik u, dat dit mij te onverwacht komt I Eene deugdzame huis- vrouw op een plaatsje in dc Botuwe, zui nig, omdat het tractement niet toerei kond is om er „breed* van te leven, bak te daarom zelve haar brood. Zoo geschied de het dan dat man en vrouw het jongste baksel bijzonder gelukt vonden. Zelden was haar werk zóó goed uitgevallen en een extra sluk krentenbrood werd dan ook genuttigd. De lengte van het brood werd gaandeweg kleiner en telkens von den de huisgeuooten het smakelijker. Maar opeens betrekt het gelaat van moeder de vrouw. Manlief wordt er bij gehaald; zij heeft in het brood door iets anders dan door deeg, krenten en rozijuen gesneden. Een vreemd voorwerp zat in het brood. Het had oogen en een bak en het leek wel of zij den kop van een dier had afge sneden. Het lichaam zat er nog in. Wat is dat Ja, wat is datzegt de man. Dat is een kikker, zegt de vrouw en de man herhaalde met nadrukdat is een kikker De kikker was 's nachts in den kelder waarschijnlijk in het deeg gesprongen, was al dieper gezonken en zoo vervolgens le vend begraven of levend gebraden. Toen vonden zij het smakelijk baksel niet sma kelijk meer 1 "Waarschuwing voor ach terklappers. Iemand trachtte zich bij den Franschen Staatsman Richelieu verdienstelijk te ma ken door hem le vertelleD, hoe eenige personen van aanzien zich op niet zeer aangename wijze over hem uitgelaten en den spot met hem gedreven hadden. De Kardinaal hoorde hem eenigen tijd aan en zeide toen, zich vergramd toonende „Hoe, schurk zijt gij onbeschroomd ge noeg om mij zulke dingen in mijn aange zicht te zeggeD, onder voorwendsel dat gij die gehoord helt van menschen, die ik weet dat mij de hoogste achtig toedra gen Hij schelde en gebood den bediende die binnenkwam „Zorgdat deze on- beschaamden vent zoo spoedig mogelijk mijn huis uit komt.' Of Richelieu meende wat hij zei, is de vraag maar in ieder geval ontving de aanbrenger zijn verdien de loon. stak ik er een op dien namiddag aan haar vinger. Wij waren nu verloofd en spoedig zou de wereld het vernemen." Hij zweeg een poos en toen hjj weder be gon, meende Boysen een ander mensch te hooren spreken, zoo veranderd, zoo toornig, hard en ijskoud was do toon, waarop hij nu sprak. „Maar dat wijf heeft het Diet willen gedogen, dat ikj gelukkig zou worden, die andere, die ellendige I Gij meent wellicht, dat ik haar onrecht had gedaan, geloof mij, zij heeft niet beter verdiend. Op den avond na de wandeling vertelden de laidjes aan de kletstafel, in de kroeg, dat wij een ope rette-gezelschap kregen met een mooie zan geres. Ik wist, ik gevoelde, dat zij het was, eer men mij haar naam had genoemd en eer ik den brief ontving, waarin zij mi) haar komst mededeelde: ,Ik kom om uwent wille, schreef zij, ,ik gevoel uit uw brie ven, dat gij op bet punt staat, mij op stal te zetten- Dat past mij niet, en ik zal het ver hinderen.' „Twee dagen later was rij ermijn ge voel voor haar was dood, ik baatte haar reeds, omdat ik verplicht was haar weer te zien. Maar ons kind was bij haar, om voor diens toekomst te zorgen, moest ik naar haar toe. Ik deed het, verkleed, met val- schen baard, nit vrees, dat men nwe moe der van mijn bezoek iets zou meedeelen; de andere loog ik voor, dat het was om mijn naam te bewaren in het kleinzielige stadje. Slechts de familie gij hebt de beide Jaritzen nu ook leeren kennen bg wie Valeska inwoonde, wisten er alles van, en hnn stilzwijgen kocht ik mot geld. Maar ik zelf was onverstandig genoeg, mjjne plannen in de war te brengen. Jk had m|j ingebeeld ook Valeska te kunnen omkoopen mjjn menschenkennis had zich bedrogen. Zij wilde geen geld, zij wilde mijzelf. Ik was zoo dwaas baar te smeeken, dat zjj vrijgaf. Nn wist zij, dat ik een ander lief had. Een tijd lang kon ik haar ver borgen, wie het was, maar op een avond ik bracht nwe moeder van een feestje naar hnis kwam zij ons eensklaps tegen. Mijn schrik, mijne verlegenheid verrieden haar, wat zij te weten verlangde; nn had zij het wapen in de handen. Eu ïfj heeft het gebruikt, zooals slechts een duivelin het gebraiken kan WORDT VERVOLGD.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1896 | | pagina 6