1
Eene geschiedenis.
en bezielt ons. Vooral gezellige huiselijke
kring beeft en geeft een eigenaardige le
venskracht. Het tastbare goed en de da
delijke hulp, die menschen elkander schen
ken, zijn betrekkelijk gering. Niet hier
door, mavr door iets veel eenvoudigers brengt
God het beste teweeg. Hij schonk ook
san den zwaksten en armste het vermogen,
om in ruime mate bij te drrgen tot de
gemeenschappelijke vreogde. Een kinder
aangezicht, een kinderlach is een groote
macht in de wereld. Als gij verslagen zijt
onder een bitter verlies, wat doet u dan
goed in de u betoonde deelneming P Zij
kan u da dierbare, die u ontvielen, niet
terruggeven zij kan u geen blijvende hulp
verleenen. Maar een warme hand heeft
de uwe gedrukt en haar trilling bracht u
een antwoord op uw smartgevoel. Een
blik, een zucht uit eau meegevoelend hart
deed meer voor u dan het kostelijkst ge
schenk u kan aanbrengen. Roberison.
De hond en de genees
kunde. De hond is üiet alleen voor deD
mensch een trouw vriend, een bewaker
van zijn eigendom, een metgezel op de
jacht en een trekdier geworden, maar hij
leverde hem ook, vooral ia vroeger tijd,
allerlei geneesmiddelen.
Vooreerst speelden honden een groote
rol in de geneeskunde dor Oaden. Men
legde zich bij koliek een kleinen of jon
gen hond op het lijf, en dierlijke warmte
doet in dit geval werkelijk goed. Dat ze
echter ook, zooals men aannam, inwendige
breuken kon heleD, is niet denkbaar. Ook
nam men bij verschillende kwalen, bijvoor
beeld verlammingen, enz. een jongen houd
mede in bed, met de verwachting, dat
het dier de ziektestof, naar zich toe zou
trekken.
Bij hevige hersensziekten, ontstekingen,
enz. werd een jonge hond levend open
gesneden en nog lillend op het hoofd ge
legd. Men at gebraden hondenvleesch om
aanbeien te verdrijven en een bad in het
van jonge, nog blinde honden bereide
vleeschnat, hielp de teringac'atigen. Hand
schoenen van honden'.eer droeg men reeds
voor eewen, doch om een andere reden
dan thansmen verdreef daardoor puist
jes op de hand. Tegen de vallende ziekte
was de met mosterd bereide gal, die men
een levenden hond uitgesneden had, een
uitstekend geneesmiddel. Was de patiënt
een mannelijk persoon, dan moest ook de
gal van een rekel, was het een vrouw,
die van een teef, was het een kiud die
van een jongen en was het een volwas
sene, die van een ouden hond zijn. Ook
slikte men de gal van deüzelfden dollen
hond, waardoor men gebeten wasöf men
stierf dan binnen een tijdruimte van 7
dagen of men genas.
In de tong van den hond zit een pees
achtige strook, die des te daidelijker
zichtbaar is, naarmate de hond grooter is.
Deze pees draagt den naam van ^tong-
worm" of f lyssa". Haalde men de lyssa
er uit, dan werd de hond niet meer door
dolheid aangetast. Het natuurlijk gevolg
van deze meening was, dat de tongworm
bescchutte tegen den boet van dolle hon
den, daarom drosg men de lyssa als
een amnlet om den hals op het bloote
lichaam.
Wij kunnen niemand het gebruik der
hondeuuriddelen aanbevtleu. Grvoelt men
zich onwel, dan hale menden dok
ter.
Aan het derde venster in bet groote
café B., naast de universiteit, is mijn vaste
p'aat<jadaar doorworstel ik altijd het
weinige nieuw» iu de couranten en slurp
zoo nu en dan een slok Mokka.
Of zij heden avond ook komen zou
Reeds vijf uur geweest en anders is zij
op dezen tijd reeds hierHad
zij voor vandaag haar beminde afbesteld
Is zij verhinderd te komen Is zij
wellicht ziek Neen, neen, dat kan
onmogelijk het geval zijn, zij moet ko
men Ik greep alzoo nogmaals
naar eene der vele couranten, die op den
stoa^ r.aast mij lagen; maar het wilde mij
niet gelukken er de noodige opmerkzaam
heid aan te wijden.Telkens weder
moest ik naar het naburige tafeltje zien
en telkens weder door de dof aangeslagen
vensters op straat, zooals ze er gewoon
lijk op een treurigen Novemberdag uit
zien.
Wat wilde ik dan eigenlijk. Het is
onbegrijpelijk geheel onbegrijpelijk.
Die beiden hebben elkander hartelijk lief,
dat zegt iedere blik, ieder woord te dui
delijk, dan dat men in 't minst daaraan
zou kunnen twijfelenmaar ik
wilde ook slechts zien in die in groote
droomige oogen, in dat edelbesnedeD, fijn
gelavt; zien, dat weelderige zwarte haar
en die zoete heerlijke gestalte -
Het is onverdraaglijk, dat ellendige ake
lige wachteD. Hoe langzaam kroop die
wijzer van mijn horloge rond. Eerst
kwartier over zes en reeds geloofde ik eeu
halve eeuwigheid vervlogen. NeeDzoo
gaat het niet langer, ik moet mijne ge-
dachtens ergens mede bezighouden. Al-
zoo nam ik nogmaals een courant in ban
den en staarde op de zwarte, schemerende
rnass» letters; maar ik las niets ik
dacht niets ik gevoelde slechts, dat zij
er niet was.
Daar opent zich weder de knarsende
koffiehuisdeur. Nu, eindelijk is het de
verlangde, nu eindelijk kan mijn begeerig
oog, zijn hart eens ophalen. Maar wat
is dat?o Waar is die weldoende, droo-
merige rust gebleven, die anders hare
trekken zoo kenmerkt?Wat beduidt
die vale bleekheid en die onzeker starende
oogen
„Wat verlangt de juffrouw
H Breng mij een kop chocolade en eenig
postpapier met couverts en het noodige
schrijfgereedschap maar vlug ik heb
groote haast."
En met vernieuwde onrust, haalt zij uit
haar boezem een klein gouden uurwerk en
laat het klepje openspringen. Half
zes. De kellner brengt, het ver
langde. Zij moet werkelijk zeer veel haast
hebben. Nu trok zij van haar
rechter hand een eleganten,horg-gelen hand
schoen en na een oogwenk vliegt de sier
lijk geformde hand over het papier. Daar
tnsschen ziet zij telkens ep haar uurwerk.
Nu moet de brief geëindigd zijnzij schuift
dien in het couvert en schrijft er nog
eenige woorden op, waarschijnlijk het adres
van haar geliefde.
rIk verzoek u, dat gij dit aan mijnheer
den dokter geeft.® Maar wat klonk dat
treurig, zoo weemoedig, zoo geheel anders
dan anders. Zij wendde zich om, om heen
te gaan, reeds is zij bij de deur,
daar keert zij zich nogmaals ouo, als had
zjj iets vergeten. Maar slechts een langen,
weemoedigen blik werpt zij naar het tafeltje,
waaraan zij zooeven gezeten heeft en ver
volgens gaat zij en de luid piepende deur
sluit zich achter haar.
Buiten nadert de novemberdag al meer
zijn einde.
Droef, duisterrood vlammen de gaslam
pen in het donkera lokaal en de blauwe,
bleeke rookwolken stijgen naar boven.
Strak staar ik mar den stoel, waarop zij
zooeven gezeten heeft en op het marmeren
tafeltje, waar haar kop chocolade nog on
aangeroerd staat.
Telkens en telkens word de krakende
deur geopend. Nu kan de gelukkigeen
benijde geliefde elk oogenblik komen
want reeds wijst de klok eenige minuten
over zes en om dezen tijd kwam hij
altijd.
Weder piepte de deur en de ver
wachtte treedt binnen, met het mooiste takje
meiklokjes in de hand; te middeu van de
herfst een lentebode
Zijn eerste blik valt op het leege ta
feltje.
jWat moet dat beduiden zegt zijn
ontstelde blik. Nu ziet hij den kell
ner.
„Was de juffrouw er reeds?'
„Ja dokier, zij heeft mij een brief voor
u gegeven."
En hij reikte hem het couvert over.
Haastig verscheurt de beminde het
couvert en doorloopt de regelen.
Wat is dat Hij verbleekt.
Koude zweetdruppelen staan hem op het
voorhoofd hij waukelt met sid
derende vingeren verkreukelt hij den brief
en steekt hem werktuigelijk in den zak.
Daar openen zich de kleurlooze lippen
eu het schijnt mij toe, als hoorde ik een
bevend: tfVoor mij, voor mij." En
hij stormde na^r buiten.
Maar op de tafel naast den kop met
chocolade en het schrijfgereedschap, liggen
de meiklokjes en vragen zich verwonderd
af, hoe zij in zulk gezelschap gekomeD
zijn.
Eén dag later.
Weder zat ik op mijn oude plaatsje en
deed zenuwachtig eenige suiker in de
koffieMijn gansche bewustzijn
schijnt een gloeiend meer te zijn, waar
uit nog altijd een briefje en een paar
droomerige oogen opduiken. Mijn gansche
denken en voelen richtten zich daarop.
Wat had dat schrijven voor schrikwekkends
ingehouden? Een blijk van liefde?
Een of ander onaangenaam beticht
Mij kon het gansch onverschillig zijn
maar dan kwam zij weder die kwelllende,
bange vrees, haar wellicht nooit weder te
zullen zien, nooit weder
hulpbetoon met leege handen waren
heengegaan, deed voor hem, die den wagen
nog stond na te staren, alles in een heel
ander licht schijnen.
Daar kwam hij zoo ongevraagd oen heele mas
sa te weten. Stond het zoo gesteld met de vrij-
heerlijke familie Ja, hij had in de paar dagen,
dat hij hier was, we) losse gezegdpn opgevan
gen, maar wat ging hot toen hem aan. Ook nu
nog, in hij een oogenblikje met ben in ge
zelschap verkeerd bad, moest het hen on
verschillig zijn, of het oordeel over don ba
ron en zijn portemonnaie, aooevcn uit den
mond van de arbeiders vernomen, waarheid
was of niet. Nog eea paar weken en zijn
werk was hier afgeloopen en hij trok weder
verder.
Onwillekearig richtte hij zijne oogen op
den geweldigen bergrug bezijden het stadje,
waar dal-waarts van uit het donkere den
nengroen een paar vonken opflikkerden, juist
gelijk twee levendige, vnrige oogen.
Daarboven lag het hnis, waarin men hem
genoodigd bad, en het glimmende licht was
niet» meer d»B de wederschijn van do in de
vensters weerspiegelende, voor hot ondergaan
nog eenmaal roodgekleurde zon. Den blik op
dit schilderachtig lichteffect gericht, sloeg hg
rustig voor de tweede maal den naar het
stadje voerenden weg ia, waarop hij, zooals
het nn eenmaal gebeuren kan, wederom niet
ver kwam. Vanuit het Bernauer fiof werd
hg aangeroepen.
„Wilt gg dan zoo trofsch voorbggaan
vroeg een krakende stem- De kleine man,
die voor de glazen deur op do toegangstrap
naar buiten getreden was, had het groote
spitsvormigo hoofd op den linkerschouder
gelegd en zag scheef door zgn bril naar be
neden, terwgl hg zgn woorden met een ver-
trouwelgk sarcastisch lachen begeleidde.
„Zoo ben jij hier Nu kan ik mij ver
klaren
Het was geen bgzondere vroolijke begroe
ting, die zich deed hooreo. Wellicht lag er
wel wat te veel oprechtheid in den toon,
maar het scheen niet kwalijk genomen te
worden. Een kort uitgestooten lach kwam
uit den diklippigen mond, die het geel, zwam-
achtige gelaat tot aan de ooren openscheur
de en met een zekere spotachtige joviali
teit vervolgde de ander:
„Ik merk het, hoe verrokt je bent, oude
vriend. Die Scbmitz moest de doivol maar
spoedig halen, denkt gg bg nzelf. Ik zie
tenminste, dat gg mg te voren niet hadt opge
merkt, in mgne bescheiden kleinheid, en niet
slechts zoo deed om door die plebejische
kennis gecompromitteerd te worden. Het heeft
er anders erg genoeg naar uitgezien. Ik
viod het beel goeJ, dat het niet zoo is. Nn
komt gg immers binnen niet waar?"
Reimar aarzelde een weinig, vervolgens
trad bg ras besloten naderbg, en vatte da
hem toegestoken hand, o'scboon hg zich
aan die vochtig-koude aanraking weder
spoedig onttrok.
„Ik heb bier bovendien nog eeu rekening
te vereffenen", zeide hg en betrad de kamer,
die hg voor weinige minuten eerst verlaten
had.
In de nu wgd geopende deur der gelag
kamer stond een man, die er uitzag als een
arbeider, die van het goede reeds te veel
genoten had. Zwaar leunde bg tegen de
post van do deur en hield een glas in de
hoogte.
„Lang leve dokter Scbmitz ["schreeuwde hg
met heesehe stem. Die ovatie vond geen
vroolgke ontvangst.
„Dat willen wg allen," luidde het korte
bescheid eD hg sliet d-n op hem toestrom-
pelende dronken man van zich af, zoodat
een gedeelte van het vocht in het glas er
uit stortte.
„Neen niet daar binnen 1' weigerde Rei
mar beslist. Hg had aan dit kleine voor
proefje meor dan genoeg en veegdo den over
zijn hand gestortte wgn zorgvuldig met zgn
zakdoek af en draaide bet weerzinwek
kende schouwspel den rug toe.
,'t Zgn wat vroolgke kameradon," merkte
dokler Schmitz op, den heer Reimarmet een
loerenden blik gadeslaande. „Staat dat ge
zelschap u niet aan
„Dat gezelschap dronken lui? Neen."
„Hoe veel-belovend l"
„Gij wilt mg niet begrijpen en ik beprijp
u niet. Gg moest het niet zoo ver laten
komen
„Dan moeten zij mg maar aan den dijk
zetten. Ben ik het, die hen dien rommel te
drieken geel? Dat bezorgen zij zich zei ven.
'tZijn toch beste kerels. Zal ik ze daar
om in den sieek laten Wanneer er een
lastig wordt schud je ze van je af. Wat
is er Müller Goed gedresseerd als bg de
militairen. Ga op mgn plaats zitten en
neem het bevel over de troep een poosje
over. Voorwaart» Mullerlje.
Zonder veel beweging transporteerde dr.
Scbmitz, het dronken zwgn, dat vergenoegd
voor zich heenbromde, door de deur, welke
hij achter bom sloot. De ander was intDS-
schen aan een der vensters gaan staan, dat
hg openstiet om de frissche lucht te laten
binnecstror.men, daar de atmofeer reeds be
zwangerd was met de gewone dierlgke gen-
ren van dronkenmansvuil. Het gebaar van
afschuw, waarmede dit gepaard ging, was
de dokter niet ontgaan. Hg kwam ook na
derbg, ging vlak voor bet tafeltje bg de ge
opende vleugeldeur staan, deed een paar
flinke balen aan zgn sigaar, hulde zichzelven
in een rookwolk en meende „Flor de Haba-
na, is het nn juist niet, maar je schijnt op
dit oogenblik een afschuw te hebben van
het democratische kruid. Ja, men ontwent
het, wanneer men onze bgeenkomsten niet
bozoikt.
„Ik ben geen rookt r," verontschuldigde
Reimar zich. „Ik zie ook juist niet in, wat
Zoo warrelt het wild in mijn hoofd door
een En dan wanneer het daarbinnen
genoeg gesuial heeft, wordt het stil, o zoo
stil. Dan gevoel ik mij zoo wee, zoo zoet
treurig, dan komen die smarten
van een ongelukkig en eenzaam leven
Maar het duurt niet lang Ha,
daar begint reeds weder het snorren en
razen, evenals in een fabriek 1 lelkens
veder dat onuitstaanbare gewirwar in mijn
hoofd, ,dat eeuwige, kwtulende, ellendige
dsDken
Kunt gij aan dat alles dan geen einde ma
ken Zie slechts, hoe het andereu gaat, zoo
als je zelf maar die zijn verstandiger, veel
verstandiger één schot of dronk
en het is uit voor een wig
uit 1rust, vrede omgeven u.
Zoo gaat het als een rad in mijn hoofd
rond. Ja, dat zal het beste zyndage
lijks eindigen zoovelen hun liefdes
smart aldus voorwaarts, eeu koene stap
en de chaos ontwart zich.
Maar ik ben te bang. Liever dat lijden
dat rerteerend verlangen, dat duldeloos be-
geeren, dan het paradijs met die heerlijke
rust.
En werktuigelijk grijp ik na3r de cou
rant; het is het plaatselijk blad.
MerkwaardigHet eerste valt miju oog
op de rubriek plaatselijk nieuws Levens
zatheid.'
Daar staat het
„Een juffrouw uit een deftige familie
maakte gisteren aan haar jong leven een
einde, door in den Donau te springen, om
daardoor eene verbintenis tegen haar zin
te ontgaan; daar ïij met een anderen jongen
man omgang had, een zekeren dok
ter G. Een voorbijganger heeft
haar gisterenavond omstreeks half zes uit
het café B. zien komen en heelt toen
reeds de opmerking gemaakt, dat zij er
zeer treurig uitzag, het gelukte eerst he
den het lijk te vinden. -
Krakend en piepend opsnde zich de
deur, en doodsbleek, het zwarte rouw
floers om den hoed gewonden, trad mijnheer
G.... het koffiehuis binnen.
Een vreeselijk ongeluk.
Onder dagteekéning vau 27 Mei wordt
uit Victoria, Australië geschreven
E n verschrikkelijk voorval heeft gis
ternamiddag 2 uur plaats gehad op de
brug Poiut Ellice.
Men vierde het koninginnenfeest en op
het programma der feestelijkheden kwam
ook voor: een spiegelgevecht bij Mac Au-
liy Point. De groote meerderheid der be
volking was samengestroomd om dit schouw
spel bij te wonen.
De electrische trams waren propvol en
den heelen morgen door brachten zij pas
sagiers naar de plaats van deu strijd. Een
dezer trams waarin zich 80 personen be
vonden derailleerde op de brug Point El
lice, brak door de brugleuning heen en
stortte in het water van een hoogte van
25 meter. Dit kwam zéé onverwacht dat
geen der reizigers tijd had rr af te sprin
gen en allen den val medemaakien.
Da wagen dreef een oogenblik, maar
zonk daarna spoedig de passagiers die
overtuiging mij juist aan stiklucht eu vuile
dampen binden zou. Wat baat het denga-
ne, die er behageu in schept, waaceer zijn
bestaan verbeterd wordt En dan zou
ik mijn bestaan er voor moeten opofferen
om mij te vrijwaren voor verwijlen, zoo
als gij mij nu doet? Dat kau toch niet
ernstig gemeend zijn.®
„Ja maar, hot laat zich begrijpen, dat
het in uwe plaats isvoorzichiig. Men
kan altijd niet zooals men wil. Mooi
Antje, breng jij mij eens handig een potje
bier I Jij ook een Ja goed, jc benteven-
min een vriend van het bruine vocht als
van tabakje kunt van mij doen wat je
wil. Zeg, jij behoef jo niet zoo'n dan mid
deltje te rijgen, daar geef ik toch niets
om."
De fonkelende oogjes keken scheef langs
zijn ingezonke borst en dik beikje heen,
zoodat zelfs het meisje, reeds weder half
verzoend, hierover een lachje niet onder
drukken kon.
„Ja maar laat ons, daar wij nu weder
bij elkander zijn, liever een flesch met el
kander knappen. Je hebt toch wel tijd
„Zooveel gij voor mij over hebt. Zoo
hard behoeven wij niet te werken. Ook
niet bij het strike." Het stootende lachen
kwam weder uit deu mond van hem. Daar
de kellnerin, do baar opgegeven opdracht
ging vervullen en jaist de kamer verliet,
boog do spreker, die haar met zjjne ver
liefde blikken gevolgd was, zijn hoofd de
andere zijde uit en ging op gedempten toon
voort„Ouder ons geiegd, gevoel ik zelf
ook behoefte, voor een oogenblik eens te
genover iemand te zitten, met wien ik
een verstandig woord spreken kan. Dat
samenhokken met die kerels begint de keel
ook uit te hangen."
„Maar wat duivel ik denk toch, datje
vrijwillig bent gekomen."
Het was een uitroep van verwondering,
waarop de ander mot een schouderophalen
antwoordde.
„Zeker, bet toeval heeft mij niet hierheen
gebracht. Dat laat zich vanzelf begrijpe*.
Maar voor mijn genot ben ik hier ook niet
in dit ellendige nest. Altijd betzelfde ge
zanik, steeds dezelfde kletspraatjes, het meet
den meest volhardenden mensch ten laatste
wel vermoeien deze zijde onzer bezigheid,
hoe noodwendig zij ook wezen mogen. Go-
daan moet het worden; maar ik zoo het
meer volgens mijn smaak vinden, mjjn bee-
nen onder mijn tafel uit te strekken en
daar alle strookoppen die de lieve hemel mij
toezenden mocht, daar rustig af te wachten,
en ze mjjn kostbaren raad te geven, dan
hen na te loopen. Doch dat zijn slochts
theoretische dingenhet leven beeft voor
een ieder zijn eischen; men moot h6t nemen
zooals het komt."
De niet geheele uiting van de vertrouwe
lijke mededtelingen, het eigenaardig einde
binnen waren, zonken mede als ratten in
eeu val.
Die buiten op stonden, waren gelukkiger
en konden zich al zwemmende redden,
uitgezonderd zij die door den val gewond
waren of niet zwemmen konden. Het
juists aantal verdronkenen is moeilijk aan te
geven, het zd ongeveer tusscken de vijftig
en zestig bedragen. Er gaan geruchten,
dat 200 personen in het water zijn ge.
vallen, waarvan do helft verdronken is.
Do ópper-intendant J. Wilson was in
eea rijtuig met zijn vijf kinderen en reed
onmiddellijk achter den wagen, toen deze
viel. Ook zijn rijtuig geraakte te water
en de heer Wilson had juist den tijd om
zichzelf, zijn vrouw en vier kinkeren te
redden. De vijfde, een jongetje, is ver
dronken.
Do ebbe heeft enkele slachtoffers mede
gevoerd.
Alle beschikbare kano s, sloepen eu bar
ken waren dien dag verhuurd, wat het
reddingswerk niet weinig vertraagde.
De sloepen der oorlogschepen waren
spoedig ter plaatse. Een twintigtal perso
nen kwamen de drenkelingen te hulp, maar
moesten er velen voor hun oogen zien zin
ken. Om half elf waren reeds 62 lijken
opgehaald. Twintig personen, die zich tij
deus het ongeluk op de brug bevonden,
zijn spoorloos verdwenen. Men veronder
stelt dat ook zij verdronken zijn.
Het coutróle-toestel van den wagen gaf
90 biljetten aan en het is zeer wel aan
te nemen, dat zich in en op het voertuig
125 personen bevonden.
Duizenden bewogen zich gisteravond na
het ongeval in den omtiek der brug. Na-
dat zij zestig verdronkenen hadden opge
haald, verklaarden de redders, dat zij geen
lijken meer konden vinden. Dertig slacht
offers zijn nog niet gevonden, en men
wanhoopt of zij in de eerste dagen wel te
vinden zullen zijn. Het is zeer wel mo
gelijk dat er velen naar zee zijn gedreven.
De baai wordt zorgvuldig uitgedregd.
Nog iets over de vroegere
waarde van het geld,
In 1543 maakte Allert Klaas van
Haarlem, het orgel in de Groote- of St.-
Laurenskerk te Alkmaar schoon en bracht
de noodige herstellingen aan. Hij ont
ving hiervoor 30 gulden en nog 10 gul
den „voor montcost" gedurende zijn ver-
verblijf te Alkmaar. In 1854 deed de
heer Naber van Deventer betzelfde werk
voor de som van ongeveer 5000 gulden.
In 1498 werd in dezelfde kerk een nieuw
uurwerk gekocht. Yoor het nazien en op
winden ontving zekere Roemer eene jaar
wedde van 24 stuivers, maar moest dan
ook de klok luiden als het noodig
WïS.
Mr. Pieterde pensionaris van Hoorn,
die de ruime jaarwedde had van 18 gul
den, moest in 1464 een reis doen naar
Den Haag. Als groot heer reisde hij niet
met de gewone vrachtschepen, maar huur
de van plaats tot plaats voor zich alleen een
vaartuig af. Zoo kostte hem de heenreis
40 cents.
van do rede, was veroorzaakt geworden door
hot weder binnentreden van het meis
je. Zij zeite glazen en den bestelden wijn
op tafel; totdat de flesch ontkarkt was eu bet
meisje zich weder verwijderd had, bleef het
gesprek tot algemeenheden beperkt.
Eerst toen dokter Scbmitz de kellnerio
met zijn vriend geplaagd had, dien zij een
kus niot zou weigeren en het meisje
een dergelijke aanraking ontsprongen was,
door te beweren, dat mijnheer de ingenieur
er geen verlangde, of het moest van een
adellijke juffrouw zijn, toen nam het gesprek
weder een persoonlijke wending.
In plaats dat Reimar de drieste scherts
met gelijken humor opnam, dien hem bij bet
verkeer met de adelijke familie en de arbei
ders zoo eigen scheen te zijn, liet bij zich
nu, door de uit den aard der a rak onschuldige
plagerjjen uit zijn humeur brengen. Zijn
voorhoofd verdonkerde zich en evenals de
laatBte schijn aan den hemel zoo trok er
ook over zijn gelaat een roode gloed, en mis
moedig mompelde hij„eoquet ding", zoodra
hij zeker was, dat zij, die het gold, het niet
meer hooren kou,
Zijn vriend volgde deze verraderlijke
teekenen met sluwe oogen, over zijn glas
heen, waarait bij met korte tusschenpoozen
slurpte.
„Hoe leuk?" schertste bij voort. „Vrou
welijke ijverzucht en vrouwelijke scherpzin
nigheid."
„Begint gij nu ook nog. Zoo worden de
zotste geruchten verspreid."
„Wat maak jij ja dan druk Waarom
spring je dan zoo op de ketting, als er niets
van aan was
„Omdat ik het afschuwelijk vind, wan
neer men den naam ik ken de dame in
't geheel niet, of liever ïk heb haar heden
middag leeren kennen."
„Zoo, zoo 1 tenminste toch onder zeer
romantische omstandigheden. Het was geen
wonder, wanneer gij indruk op haar gemaakt
hebt. Uwe verschijning op zichzelf reed»
geheel zonder vleierij daar boud ifc
1 niet van, dat weet je en dan nog de
lauwerkrans van een held om het hoofd.
Ik kan mij het verloop der zaak goed voor
stellen, ik heb alles van uit het venster ge
zien zooals gij
„Hebt ge Dan hebt gij zeker iets moois
gezien," werd den spotter scherp het woord
afgesneden. De minder aangename stem
ming gat zich lucht. „Trols kunt gij zijn,
op het gevolg uwer daden hier. Dat men
openlijk den weg verspert; de veiligheid
en het leven van ODschaidige personen in
gevaar brengt; dat men er zeer na aan toe
is, als een rooverbende op een paar zwakke
dames in te stormen, omdat zij het is
ongehoord zijde dragen. Alsof er zijde
genoeg op de wereld is om al de vrouwen
daar in te kleeden. Wanneer men de Inid-
jes znlken onzin in het hoold praat, hen op
zulke wegen voert, dan is het zeker dat men
met recht aan een zuivere en goede
regeling van het levensvraagstuk twijfe
len kan"
„Onziu is goed", verzette de heftig aange
vallene zich met een bedaard ophalen der
schouders en een vergenoegd grijnzen. „On
zin is machtig; onzin regeert do wereld."
„Dat is een paradox."
„Gewoonlijk niet; ik vlei mijzelf met de
zekerheid, dat hetgeen ik zooevcn verkon
digd heb, de diepzinmigste wijsheid is.
Overigens, wat is er voor onzin in, dergelij
ke begeerten op te wekken Wie niet alles
verlangt, verlangt niet iets- Eerst is het
de kracht opwekken en baar vrij en los la
ten; haar beteugelen kan men, als het doel
bereikt is.®
„En wat is dan hier het doel Ik heb
reeds vergeefs daarnaar gevraagd, tosn ik
zondag op de stre k daarbuiten hoorde, dat
de Seiler'sche fabriek stil staat en de lai ver
klaard hebben, dat zij eindigden met wer
ken. Zij waren tot dusverre tevreden, de
Seilers zijn hier bemind, zij doen veel voor
bun arbeiders, evenals vc-or de stad, er
beerscht hier geen werkelijke ellende, en al
tijd heelt er rust geheerscht,"
„Juist daarom. Rust is het kwaad."
„Ik begrijp u niet. Verdienen de men
schen hier dan te weinig
„Meer dan ik", lachte dokter Schmitz
grimmig en voer met do hand door het
roode, borstelige baar, over het geele gelaat
en den dunnen stekeligen baard d'e onder de
kin inpluats van in ééu spits, in drie vier
punten uitliep. „Weet ge wat mij daar juist
een wakkere kerel gezegd heelt Eerst
vertelt hij mij, dat hij bij een vechtpartij
een kameraad een paar vingers gebroken
heeft, en dat bij door het gereeht toen ver
oordeeld is geworden, tot boete. Ik zeide
toen tot hom, dat bij dat gemakkelijk had
kunDen betalen. Neen, antwoordde hij mij,
dat kon ik niet, want ik verdien slechts
zes mark loon per dag. Nu, prachtig
ia dat he! Is het mogelijk dat die arme
tobberB daarmede kunnen rondkomen?
Zegl»
„Waarheen die opstand voeren moet, zou
ik wol eens willen weten; want naar men-
schelyke berekening laat de toestand der
arbeiders zich maar weinig verbeteren
„J ij praat als do eerste de beste heer.
Handelt het hier nu over het wel of wee
vau een enkele Daarop mag en moet men
niet letten, wanneor men ten goed doel
voor oogen hee t."
„Maar welk doel? Ik zie er hier bcele-
maal geen. Wat zal eon kleine loonsverhoo-
ging bewerkstelligen, wat in het beste geval
het resultaat er vs-n zal zijn
Met een geringschattend schouderophalen
liet dr- Schmitz zyn glas zakken en zag den
ander aan.
WORDT VERVOLGD»