1 Eene geschiedenis. en bezielt ons. Vooral gezellige huiselijke kring beeft en geeft een eigenaardige le venskracht. Het tastbare goed en de da delijke hulp, die menschen elkander schen ken, zijn betrekkelijk gering. Niet hier door, mavr door iets veel eenvoudigers brengt God het beste teweeg. Hij schonk ook san den zwaksten en armste het vermogen, om in ruime mate bij te drrgen tot de gemeenschappelijke vreogde. Een kinder aangezicht, een kinderlach is een groote macht in de wereld. Als gij verslagen zijt onder een bitter verlies, wat doet u dan goed in de u betoonde deelneming P Zij kan u da dierbare, die u ontvielen, niet terruggeven zij kan u geen blijvende hulp verleenen. Maar een warme hand heeft de uwe gedrukt en haar trilling bracht u een antwoord op uw smartgevoel. Een blik, een zucht uit eau meegevoelend hart deed meer voor u dan het kostelijkst ge schenk u kan aanbrengen. Roberison. De hond en de genees kunde. De hond is üiet alleen voor deD mensch een trouw vriend, een bewaker van zijn eigendom, een metgezel op de jacht en een trekdier geworden, maar hij leverde hem ook, vooral ia vroeger tijd, allerlei geneesmiddelen. Vooreerst speelden honden een groote rol in de geneeskunde dor Oaden. Men legde zich bij koliek een kleinen of jon gen hond op het lijf, en dierlijke warmte doet in dit geval werkelijk goed. Dat ze echter ook, zooals men aannam, inwendige breuken kon heleD, is niet denkbaar. Ook nam men bij verschillende kwalen, bijvoor beeld verlammingen, enz. een jongen houd mede in bed, met de verwachting, dat het dier de ziektestof, naar zich toe zou trekken. Bij hevige hersensziekten, ontstekingen, enz. werd een jonge hond levend open gesneden en nog lillend op het hoofd ge legd. Men at gebraden hondenvleesch om aanbeien te verdrijven en een bad in het van jonge, nog blinde honden bereide vleeschnat, hielp de teringac'atigen. Hand schoenen van honden'.eer droeg men reeds voor eewen, doch om een andere reden dan thansmen verdreef daardoor puist jes op de hand. Tegen de vallende ziekte was de met mosterd bereide gal, die men een levenden hond uitgesneden had, een uitstekend geneesmiddel. Was de patiënt een mannelijk persoon, dan moest ook de gal van een rekel, was het een vrouw, die van een teef, was het een kiud die van een jongen en was het een volwas sene, die van een ouden hond zijn. Ook slikte men de gal van deüzelfden dollen hond, waardoor men gebeten wasöf men stierf dan binnen een tijdruimte van 7 dagen of men genas. In de tong van den hond zit een pees achtige strook, die des te daidelijker zichtbaar is, naarmate de hond grooter is. Deze pees draagt den naam van ^tong- worm" of f lyssa". Haalde men de lyssa er uit, dan werd de hond niet meer door dolheid aangetast. Het natuurlijk gevolg van deze meening was, dat de tongworm bescchutte tegen den boet van dolle hon den, daarom drosg men de lyssa als een amnlet om den hals op het bloote lichaam. Wij kunnen niemand het gebruik der hondeuuriddelen aanbevtleu. Grvoelt men zich onwel, dan hale menden dok ter. Aan het derde venster in bet groote café B., naast de universiteit, is mijn vaste p'aat<jadaar doorworstel ik altijd het weinige nieuw» iu de couranten en slurp zoo nu en dan een slok Mokka. Of zij heden avond ook komen zou Reeds vijf uur geweest en anders is zij op dezen tijd reeds hierHad zij voor vandaag haar beminde afbesteld Is zij verhinderd te komen Is zij wellicht ziek Neen, neen, dat kan onmogelijk het geval zijn, zij moet ko men Ik greep alzoo nogmaals naar eene der vele couranten, die op den stoa^ r.aast mij lagen; maar het wilde mij niet gelukken er de noodige opmerkzaam heid aan te wijden.Telkens weder moest ik naar het naburige tafeltje zien en telkens weder door de dof aangeslagen vensters op straat, zooals ze er gewoon lijk op een treurigen Novemberdag uit zien. Wat wilde ik dan eigenlijk. Het is onbegrijpelijk geheel onbegrijpelijk. Die beiden hebben elkander hartelijk lief, dat zegt iedere blik, ieder woord te dui delijk, dan dat men in 't minst daaraan zou kunnen twijfelenmaar ik wilde ook slechts zien in die in groote droomige oogen, in dat edelbesnedeD, fijn gelavt; zien, dat weelderige zwarte haar en die zoete heerlijke gestalte - Het is onverdraaglijk, dat ellendige ake lige wachteD. Hoe langzaam kroop die wijzer van mijn horloge rond. Eerst kwartier over zes en reeds geloofde ik eeu halve eeuwigheid vervlogen. NeeDzoo gaat het niet langer, ik moet mijne ge- dachtens ergens mede bezighouden. Al- zoo nam ik nogmaals een courant in ban den en staarde op de zwarte, schemerende rnass» letters; maar ik las niets ik dacht niets ik gevoelde slechts, dat zij er niet was. Daar opent zich weder de knarsende koffiehuisdeur. Nu, eindelijk is het de verlangde, nu eindelijk kan mijn begeerig oog, zijn hart eens ophalen. Maar wat is dat?o Waar is die weldoende, droo- merige rust gebleven, die anders hare trekken zoo kenmerkt?Wat beduidt die vale bleekheid en die onzeker starende oogen „Wat verlangt de juffrouw H Breng mij een kop chocolade en eenig postpapier met couverts en het noodige schrijfgereedschap maar vlug ik heb groote haast." En met vernieuwde onrust, haalt zij uit haar boezem een klein gouden uurwerk en laat het klepje openspringen. Half zes. De kellner brengt, het ver langde. Zij moet werkelijk zeer veel haast hebben. Nu trok zij van haar rechter hand een eleganten,horg-gelen hand schoen en na een oogwenk vliegt de sier lijk geformde hand over het papier. Daar tnsschen ziet zij telkens ep haar uurwerk. Nu moet de brief geëindigd zijnzij schuift dien in het couvert en schrijft er nog eenige woorden op, waarschijnlijk het adres van haar geliefde. rIk verzoek u, dat gij dit aan mijnheer den dokter geeft.® Maar wat klonk dat treurig, zoo weemoedig, zoo geheel anders dan anders. Zij wendde zich om, om heen te gaan, reeds is zij bij de deur, daar keert zij zich nogmaals ouo, als had zjj iets vergeten. Maar slechts een langen, weemoedigen blik werpt zij naar het tafeltje, waaraan zij zooeven gezeten heeft en ver volgens gaat zij en de luid piepende deur sluit zich achter haar. Buiten nadert de novemberdag al meer zijn einde. Droef, duisterrood vlammen de gaslam pen in het donkera lokaal en de blauwe, bleeke rookwolken stijgen naar boven. Strak staar ik mar den stoel, waarop zij zooeven gezeten heeft en op het marmeren tafeltje, waar haar kop chocolade nog on aangeroerd staat. Telkens en telkens word de krakende deur geopend. Nu kan de gelukkigeen benijde geliefde elk oogenblik komen want reeds wijst de klok eenige minuten over zes en om dezen tijd kwam hij altijd. Weder piepte de deur en de ver wachtte treedt binnen, met het mooiste takje meiklokjes in de hand; te middeu van de herfst een lentebode Zijn eerste blik valt op het leege ta feltje. jWat moet dat beduiden zegt zijn ontstelde blik. Nu ziet hij den kell ner. „Was de juffrouw er reeds?' „Ja dokier, zij heeft mij een brief voor u gegeven." En hij reikte hem het couvert over. Haastig verscheurt de beminde het couvert en doorloopt de regelen. Wat is dat Hij verbleekt. Koude zweetdruppelen staan hem op het voorhoofd hij waukelt met sid derende vingeren verkreukelt hij den brief en steekt hem werktuigelijk in den zak. Daar openen zich de kleurlooze lippen eu het schijnt mij toe, als hoorde ik een bevend: tfVoor mij, voor mij." En hij stormde na^r buiten. Maar op de tafel naast den kop met chocolade en het schrijfgereedschap, liggen de meiklokjes en vragen zich verwonderd af, hoe zij in zulk gezelschap gekomeD zijn. Eén dag later. Weder zat ik op mijn oude plaatsje en deed zenuwachtig eenige suiker in de koffieMijn gansche bewustzijn schijnt een gloeiend meer te zijn, waar uit nog altijd een briefje en een paar droomerige oogen opduiken. Mijn gansche denken en voelen richtten zich daarop. Wat had dat schrijven voor schrikwekkends ingehouden? Een blijk van liefde? Een of ander onaangenaam beticht Mij kon het gansch onverschillig zijn maar dan kwam zij weder die kwelllende, bange vrees, haar wellicht nooit weder te zullen zien, nooit weder hulpbetoon met leege handen waren heengegaan, deed voor hem, die den wagen nog stond na te staren, alles in een heel ander licht schijnen. Daar kwam hij zoo ongevraagd oen heele mas sa te weten. Stond het zoo gesteld met de vrij- heerlijke familie Ja, hij had in de paar dagen, dat hij hier was, we) losse gezegdpn opgevan gen, maar wat ging hot toen hem aan. Ook nu nog, in hij een oogenblikje met ben in ge zelschap verkeerd bad, moest het hen on verschillig zijn, of het oordeel over don ba ron en zijn portemonnaie, aooevcn uit den mond van de arbeiders vernomen, waarheid was of niet. Nog eea paar weken en zijn werk was hier afgeloopen en hij trok weder verder. Onwillekearig richtte hij zijne oogen op den geweldigen bergrug bezijden het stadje, waar dal-waarts van uit het donkere den nengroen een paar vonken opflikkerden, juist gelijk twee levendige, vnrige oogen. Daarboven lag het hnis, waarin men hem genoodigd bad, en het glimmende licht was niet» meer d»B de wederschijn van do in de vensters weerspiegelende, voor hot ondergaan nog eenmaal roodgekleurde zon. Den blik op dit schilderachtig lichteffect gericht, sloeg hg rustig voor de tweede maal den naar het stadje voerenden weg ia, waarop hij, zooals het nn eenmaal gebeuren kan, wederom niet ver kwam. Vanuit het Bernauer fiof werd hg aangeroepen. „Wilt gg dan zoo trofsch voorbggaan vroeg een krakende stem- De kleine man, die voor de glazen deur op do toegangstrap naar buiten getreden was, had het groote spitsvormigo hoofd op den linkerschouder gelegd en zag scheef door zgn bril naar be neden, terwgl hg zgn woorden met een ver- trouwelgk sarcastisch lachen begeleidde. „Zoo ben jij hier Nu kan ik mij ver klaren Het was geen bgzondere vroolijke begroe ting, die zich deed hooreo. Wellicht lag er wel wat te veel oprechtheid in den toon, maar het scheen niet kwalijk genomen te worden. Een kort uitgestooten lach kwam uit den diklippigen mond, die het geel, zwam- achtige gelaat tot aan de ooren openscheur de en met een zekere spotachtige joviali teit vervolgde de ander: „Ik merk het, hoe verrokt je bent, oude vriend. Die Scbmitz moest de doivol maar spoedig halen, denkt gg bg nzelf. Ik zie tenminste, dat gg mg te voren niet hadt opge merkt, in mgne bescheiden kleinheid, en niet slechts zoo deed om door die plebejische kennis gecompromitteerd te worden. Het heeft er anders erg genoeg naar uitgezien. Ik viod het beel goeJ, dat het niet zoo is. Nn komt gg immers binnen niet waar?" Reimar aarzelde een weinig, vervolgens trad bg ras besloten naderbg, en vatte da hem toegestoken hand, o'scboon hg zich aan die vochtig-koude aanraking weder spoedig onttrok. „Ik heb bier bovendien nog eeu rekening te vereffenen", zeide hg en betrad de kamer, die hg voor weinige minuten eerst verlaten had. In de nu wgd geopende deur der gelag kamer stond een man, die er uitzag als een arbeider, die van het goede reeds te veel genoten had. Zwaar leunde bg tegen de post van do deur en hield een glas in de hoogte. „Lang leve dokter Scbmitz ["schreeuwde hg met heesehe stem. Die ovatie vond geen vroolgke ontvangst. „Dat willen wg allen," luidde het korte bescheid eD hg sliet d-n op hem toestrom- pelende dronken man van zich af, zoodat een gedeelte van het vocht in het glas er uit stortte. „Neen niet daar binnen 1' weigerde Rei mar beslist. Hg had aan dit kleine voor proefje meor dan genoeg en veegdo den over zijn hand gestortte wgn zorgvuldig met zgn zakdoek af en draaide bet weerzinwek kende schouwspel den rug toe. ,'t Zgn wat vroolgke kameradon," merkte dokler Schmitz op, den heer Reimarmet een loerenden blik gadeslaande. „Staat dat ge zelschap u niet aan „Dat gezelschap dronken lui? Neen." „Hoe veel-belovend l" „Gij wilt mg niet begrijpen en ik beprijp u niet. Gg moest het niet zoo ver laten komen „Dan moeten zij mg maar aan den dijk zetten. Ben ik het, die hen dien rommel te drieken geel? Dat bezorgen zij zich zei ven. 'tZijn toch beste kerels. Zal ik ze daar om in den sieek laten Wanneer er een lastig wordt schud je ze van je af. Wat is er Müller Goed gedresseerd als bg de militairen. Ga op mgn plaats zitten en neem het bevel over de troep een poosje over. Voorwaart» Mullerlje. Zonder veel beweging transporteerde dr. Scbmitz, het dronken zwgn, dat vergenoegd voor zich heenbromde, door de deur, welke hij achter bom sloot. De ander was intDS- schen aan een der vensters gaan staan, dat hg openstiet om de frissche lucht te laten binnecstror.men, daar de atmofeer reeds be zwangerd was met de gewone dierlgke gen- ren van dronkenmansvuil. Het gebaar van afschuw, waarmede dit gepaard ging, was de dokter niet ontgaan. Hg kwam ook na derbg, ging vlak voor bet tafeltje bg de ge opende vleugeldeur staan, deed een paar flinke balen aan zgn sigaar, hulde zichzelven in een rookwolk en meende „Flor de Haba- na, is het nn juist niet, maar je schijnt op dit oogenblik een afschuw te hebben van het democratische kruid. Ja, men ontwent het, wanneer men onze bgeenkomsten niet bozoikt. „Ik ben geen rookt r," verontschuldigde Reimar zich. „Ik zie ook juist niet in, wat Zoo warrelt het wild in mijn hoofd door een En dan wanneer het daarbinnen genoeg gesuial heeft, wordt het stil, o zoo stil. Dan gevoel ik mij zoo wee, zoo zoet treurig, dan komen die smarten van een ongelukkig en eenzaam leven Maar het duurt niet lang Ha, daar begint reeds weder het snorren en razen, evenals in een fabriek 1 lelkens veder dat onuitstaanbare gewirwar in mijn hoofd, ,dat eeuwige, kwtulende, ellendige dsDken Kunt gij aan dat alles dan geen einde ma ken Zie slechts, hoe het andereu gaat, zoo als je zelf maar die zijn verstandiger, veel verstandiger één schot of dronk en het is uit voor een wig uit 1rust, vrede omgeven u. Zoo gaat het als een rad in mijn hoofd rond. Ja, dat zal het beste zyndage lijks eindigen zoovelen hun liefdes smart aldus voorwaarts, eeu koene stap en de chaos ontwart zich. Maar ik ben te bang. Liever dat lijden dat rerteerend verlangen, dat duldeloos be- geeren, dan het paradijs met die heerlijke rust. En werktuigelijk grijp ik na3r de cou rant; het is het plaatselijk blad. MerkwaardigHet eerste valt miju oog op de rubriek plaatselijk nieuws Levens zatheid.' Daar staat het „Een juffrouw uit een deftige familie maakte gisteren aan haar jong leven een einde, door in den Donau te springen, om daardoor eene verbintenis tegen haar zin te ontgaan; daar ïij met een anderen jongen man omgang had, een zekeren dok ter G. Een voorbijganger heeft haar gisterenavond omstreeks half zes uit het café B. zien komen en heelt toen reeds de opmerking gemaakt, dat zij er zeer treurig uitzag, het gelukte eerst he den het lijk te vinden. - Krakend en piepend opsnde zich de deur, en doodsbleek, het zwarte rouw floers om den hoed gewonden, trad mijnheer G.... het koffiehuis binnen. Een vreeselijk ongeluk. Onder dagteekéning vau 27 Mei wordt uit Victoria, Australië geschreven E n verschrikkelijk voorval heeft gis ternamiddag 2 uur plaats gehad op de brug Poiut Ellice. Men vierde het koninginnenfeest en op het programma der feestelijkheden kwam ook voor: een spiegelgevecht bij Mac Au- liy Point. De groote meerderheid der be volking was samengestroomd om dit schouw spel bij te wonen. De electrische trams waren propvol en den heelen morgen door brachten zij pas sagiers naar de plaats van deu strijd. Een dezer trams waarin zich 80 personen be vonden derailleerde op de brug Point El lice, brak door de brugleuning heen en stortte in het water van een hoogte van 25 meter. Dit kwam zéé onverwacht dat geen der reizigers tijd had rr af te sprin gen en allen den val medemaakien. Da wagen dreef een oogenblik, maar zonk daarna spoedig de passagiers die overtuiging mij juist aan stiklucht eu vuile dampen binden zou. Wat baat het denga- ne, die er behageu in schept, waaceer zijn bestaan verbeterd wordt En dan zou ik mijn bestaan er voor moeten opofferen om mij te vrijwaren voor verwijlen, zoo als gij mij nu doet? Dat kau toch niet ernstig gemeend zijn.® „Ja maar, hot laat zich begrijpen, dat het in uwe plaats isvoorzichiig. Men kan altijd niet zooals men wil. Mooi Antje, breng jij mij eens handig een potje bier I Jij ook een Ja goed, jc benteven- min een vriend van het bruine vocht als van tabakje kunt van mij doen wat je wil. Zeg, jij behoef jo niet zoo'n dan mid deltje te rijgen, daar geef ik toch niets om." De fonkelende oogjes keken scheef langs zijn ingezonke borst en dik beikje heen, zoodat zelfs het meisje, reeds weder half verzoend, hierover een lachje niet onder drukken kon. „Ja maar laat ons, daar wij nu weder bij elkander zijn, liever een flesch met el kander knappen. Je hebt toch wel tijd „Zooveel gij voor mij over hebt. Zoo hard behoeven wij niet te werken. Ook niet bij het strike." Het stootende lachen kwam weder uit deu mond van hem. Daar de kellnerin, do baar opgegeven opdracht ging vervullen en jaist de kamer verliet, boog do spreker, die haar met zjjne ver liefde blikken gevolgd was, zijn hoofd de andere zijde uit en ging op gedempten toon voort„Ouder ons geiegd, gevoel ik zelf ook behoefte, voor een oogenblik eens te genover iemand te zitten, met wien ik een verstandig woord spreken kan. Dat samenhokken met die kerels begint de keel ook uit te hangen." „Maar wat duivel ik denk toch, datje vrijwillig bent gekomen." Het was een uitroep van verwondering, waarop de ander mot een schouderophalen antwoordde. „Zeker, bet toeval heeft mij niet hierheen gebracht. Dat laat zich vanzelf begrijpe*. Maar voor mijn genot ben ik hier ook niet in dit ellendige nest. Altijd betzelfde ge zanik, steeds dezelfde kletspraatjes, het meet den meest volhardenden mensch ten laatste wel vermoeien deze zijde onzer bezigheid, hoe noodwendig zij ook wezen mogen. Go- daan moet het worden; maar ik zoo het meer volgens mijn smaak vinden, mjjn bee- nen onder mijn tafel uit te strekken en daar alle strookoppen die de lieve hemel mij toezenden mocht, daar rustig af te wachten, en ze mjjn kostbaren raad te geven, dan hen na te loopen. Doch dat zijn slochts theoretische dingenhet leven beeft voor een ieder zijn eischen; men moot h6t nemen zooals het komt." De niet geheele uiting van de vertrouwe lijke mededtelingen, het eigenaardig einde binnen waren, zonken mede als ratten in eeu val. Die buiten op stonden, waren gelukkiger en konden zich al zwemmende redden, uitgezonderd zij die door den val gewond waren of niet zwemmen konden. Het juists aantal verdronkenen is moeilijk aan te geven, het zd ongeveer tusscken de vijftig en zestig bedragen. Er gaan geruchten, dat 200 personen in het water zijn ge. vallen, waarvan do helft verdronken is. Do ópper-intendant J. Wilson was in eea rijtuig met zijn vijf kinderen en reed onmiddellijk achter den wagen, toen deze viel. Ook zijn rijtuig geraakte te water en de heer Wilson had juist den tijd om zichzelf, zijn vrouw en vier kinkeren te redden. De vijfde, een jongetje, is ver dronken. Do ebbe heeft enkele slachtoffers mede gevoerd. Alle beschikbare kano s, sloepen eu bar ken waren dien dag verhuurd, wat het reddingswerk niet weinig vertraagde. De sloepen der oorlogschepen waren spoedig ter plaatse. Een twintigtal perso nen kwamen de drenkelingen te hulp, maar moesten er velen voor hun oogen zien zin ken. Om half elf waren reeds 62 lijken opgehaald. Twintig personen, die zich tij deus het ongeluk op de brug bevonden, zijn spoorloos verdwenen. Men veronder stelt dat ook zij verdronken zijn. Het coutróle-toestel van den wagen gaf 90 biljetten aan en het is zeer wel aan te nemen, dat zich in en op het voertuig 125 personen bevonden. Duizenden bewogen zich gisteravond na het ongeval in den omtiek der brug. Na- dat zij zestig verdronkenen hadden opge haald, verklaarden de redders, dat zij geen lijken meer konden vinden. Dertig slacht offers zijn nog niet gevonden, en men wanhoopt of zij in de eerste dagen wel te vinden zullen zijn. Het is zeer wel mo gelijk dat er velen naar zee zijn gedreven. De baai wordt zorgvuldig uitgedregd. Nog iets over de vroegere waarde van het geld, In 1543 maakte Allert Klaas van Haarlem, het orgel in de Groote- of St.- Laurenskerk te Alkmaar schoon en bracht de noodige herstellingen aan. Hij ont ving hiervoor 30 gulden en nog 10 gul den „voor montcost" gedurende zijn ver- verblijf te Alkmaar. In 1854 deed de heer Naber van Deventer betzelfde werk voor de som van ongeveer 5000 gulden. In 1498 werd in dezelfde kerk een nieuw uurwerk gekocht. Yoor het nazien en op winden ontving zekere Roemer eene jaar wedde van 24 stuivers, maar moest dan ook de klok luiden als het noodig WïS. Mr. Pieterde pensionaris van Hoorn, die de ruime jaarwedde had van 18 gul den, moest in 1464 een reis doen naar Den Haag. Als groot heer reisde hij niet met de gewone vrachtschepen, maar huur de van plaats tot plaats voor zich alleen een vaartuig af. Zoo kostte hem de heenreis 40 cents. van do rede, was veroorzaakt geworden door hot weder binnentreden van het meis je. Zij zeite glazen en den bestelden wijn op tafel; totdat de flesch ontkarkt was eu bet meisje zich weder verwijderd had, bleef het gesprek tot algemeenheden beperkt. Eerst toen dokter Scbmitz de kellnerio met zijn vriend geplaagd had, dien zij een kus niot zou weigeren en het meisje een dergelijke aanraking ontsprongen was, door te beweren, dat mijnheer de ingenieur er geen verlangde, of het moest van een adellijke juffrouw zijn, toen nam het gesprek weder een persoonlijke wending. In plaats dat Reimar de drieste scherts met gelijken humor opnam, dien hem bij bet verkeer met de adelijke familie en de arbei ders zoo eigen scheen te zijn, liet bij zich nu, door de uit den aard der a rak onschuldige plagerjjen uit zijn humeur brengen. Zijn voorhoofd verdonkerde zich en evenals de laatBte schijn aan den hemel zoo trok er ook over zijn gelaat een roode gloed, en mis moedig mompelde hij„eoquet ding", zoodra hij zeker was, dat zij, die het gold, het niet meer hooren kou, Zijn vriend volgde deze verraderlijke teekenen met sluwe oogen, over zijn glas heen, waarait bij met korte tusschenpoozen slurpte. „Hoe leuk?" schertste bij voort. „Vrou welijke ijverzucht en vrouwelijke scherpzin nigheid." „Begint gij nu ook nog. Zoo worden de zotste geruchten verspreid." „Wat maak jij ja dan druk Waarom spring je dan zoo op de ketting, als er niets van aan was „Omdat ik het afschuwelijk vind, wan neer men den naam ik ken de dame in 't geheel niet, of liever ïk heb haar heden middag leeren kennen." „Zoo, zoo 1 tenminste toch onder zeer romantische omstandigheden. Het was geen wonder, wanneer gij indruk op haar gemaakt hebt. Uwe verschijning op zichzelf reed» geheel zonder vleierij daar boud ifc 1 niet van, dat weet je en dan nog de lauwerkrans van een held om het hoofd. Ik kan mij het verloop der zaak goed voor stellen, ik heb alles van uit het venster ge zien zooals gij „Hebt ge Dan hebt gij zeker iets moois gezien," werd den spotter scherp het woord afgesneden. De minder aangename stem ming gat zich lucht. „Trols kunt gij zijn, op het gevolg uwer daden hier. Dat men openlijk den weg verspert; de veiligheid en het leven van ODschaidige personen in gevaar brengt; dat men er zeer na aan toe is, als een rooverbende op een paar zwakke dames in te stormen, omdat zij het is ongehoord zijde dragen. Alsof er zijde genoeg op de wereld is om al de vrouwen daar in te kleeden. Wanneer men de Inid- jes znlken onzin in het hoold praat, hen op zulke wegen voert, dan is het zeker dat men met recht aan een zuivere en goede regeling van het levensvraagstuk twijfe len kan" „Onziu is goed", verzette de heftig aange vallene zich met een bedaard ophalen der schouders en een vergenoegd grijnzen. „On zin is machtig; onzin regeert do wereld." „Dat is een paradox." „Gewoonlijk niet; ik vlei mijzelf met de zekerheid, dat hetgeen ik zooevcn verkon digd heb, de diepzinmigste wijsheid is. Overigens, wat is er voor onzin in, dergelij ke begeerten op te wekken Wie niet alles verlangt, verlangt niet iets- Eerst is het de kracht opwekken en baar vrij en los la ten; haar beteugelen kan men, als het doel bereikt is.® „En wat is dan hier het doel Ik heb reeds vergeefs daarnaar gevraagd, tosn ik zondag op de stre k daarbuiten hoorde, dat de Seiler'sche fabriek stil staat en de lai ver klaard hebben, dat zij eindigden met wer ken. Zij waren tot dusverre tevreden, de Seilers zijn hier bemind, zij doen veel voor bun arbeiders, evenals vc-or de stad, er beerscht hier geen werkelijke ellende, en al tijd heelt er rust geheerscht," „Juist daarom. Rust is het kwaad." „Ik begrijp u niet. Verdienen de men schen hier dan te weinig „Meer dan ik", lachte dokter Schmitz grimmig en voer met do hand door het roode, borstelige baar, over het geele gelaat en den dunnen stekeligen baard d'e onder de kin inpluats van in ééu spits, in drie vier punten uitliep. „Weet ge wat mij daar juist een wakkere kerel gezegd heelt Eerst vertelt hij mij, dat hij bij een vechtpartij een kameraad een paar vingers gebroken heeft, en dat bij door het gereeht toen ver oordeeld is geworden, tot boete. Ik zeide toen tot hom, dat bij dat gemakkelijk had kunDen betalen. Neen, antwoordde hij mij, dat kon ik niet, want ik verdien slechts zes mark loon per dag. Nu, prachtig ia dat he! Is het mogelijk dat die arme tobberB daarmede kunnen rondkomen? Zegl» „Waarheen die opstand voeren moet, zou ik wol eens willen weten; want naar men- schelyke berekening laat de toestand der arbeiders zich maar weinig verbeteren „J ij praat als do eerste de beste heer. Handelt het hier nu over het wel of wee vau een enkele Daarop mag en moet men niet letten, wanneor men ten goed doel voor oogen hee t." „Maar welk doel? Ik zie er hier bcele- maal geen. Wat zal eon kleine loonsverhoo- ging bewerkstelligen, wat in het beste geval het resultaat er vs-n zal zijn Met een geringschattend schouderophalen liet dr- Schmitz zyn glas zakken en zag den ander aan. WORDT VERVOLGD»

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1896 | | pagina 6