BrieYen uil ilu Maasstad. Yallenfle Sterren. Zondag 12 Juli 1396. 40sto Jaargang No. 3114. BIJVOEGSEL. Rotterdam, 9 Juli 1896. XCIX. Eén der kwestiën van den dag is de vrouwenkwestie. De vrouw eischt voor zichz elve grooter vrijheid dan zij tot heden genootkiesrecht zelfs, al kwam dit van Van Houten, recht in staat en wet die de man eveneens bezit. Er is iets voor te zoggen. Aan het sprook je, dat de vrouw onze mindere is, ge- Jooven wij geen van allen. Zij is onze meerdere niet, maar onze mindere e- venmin. De conclusie ligt voor de hand. In or;gine is de vrouw volkomen de gelijke van den man en er is alleen noodig, dat die vrouw het origine ge trouw blijft om met volle recht verbe tering van haren toestand te eischen. Doch wat is het geval De vrouw verlaat haar natuurlijkheid dikwijls heel gauw en het is juist het algemee ns gebrek aan natuurlijkheid, die hare aanspraken op lotsverbetering eenigszins twijfelachtig maakt. In „F hommequi rit" vertelt Victor Hugo van welgeschapen kleine kinde ren, die door Comprachicos gestolen worden om ze in vormen te persen en er vreeselijk gedrochten van te ma ken. Nu is de beschaving in een groote stad zulk een Comprachicos als Hugo bedoeld moet hebben. De beschaving in een groote stad maakt van de vrouw in haar moreel een knoeiwerkje, dat dan een ideaal vertegenwoordigt, 't welk de beschaving zich van de vrouw heeft gesteld. Ik spreek nu niet van het corset, waarin het meisje al bij haar geboorte gerold wordt, niet van haar laarsjes die haar gang tot een trippeltje maken, niet van de schmink en de poeder die zij zich zoo spoedig mogelijk op het gelaat begint te wiijven, niet van bon bons en gebakjes, niet van haarwasch- tafei die ons mannen een mysterie is of liever, ik spreek er -wel van, al is 't maar even, want ik heb dat in mijn be toog noodig als oorzaak en gevolg. Tot haar twaalfde jaar is het meisje in 't huishouden en op school, dan gaat zij uit het huishouden en op de Hoo- gere Burgerschool of 't Gymnasium, of wat al het ergste is, zij gaat naar een kostschool. Iri Rotterdam, misschien ook over heel Nederland, zijn de Duit- F E L L E T O N. sche kostscholen populair. Daar leert zij onder meer Franscb, Duilsch, Eu- gelscb, dubbel boekhoudon, koken, hand werken en muziek, dansen, schermen, zwommen en coquetteeren. Is de kost school een geestelijke, dan bovendien bidden. Zóó opgevoed komt zij terug in het gezin. De familie is blij, haar terug te zien. Moeder is trotscb op haar knappe dochter en vader zoekt al rond, waar' hij het eerst met het presenteeren van zijn oudste beginnen zal. Zij is, het spijt mij het te moeten zeggen, want het is afschuwelijk ongalant, zij is meestal niet mooi, daarbij lijdend aan bloedarmoede en een grillig humeur. Zij is over het paard getild. Op de kostschool is zij met alle égards behan deld; lui die 't niet beoordeelen kunnen, noemen haar knap, heeten haar piano spel meesterlijk en prijzen haar gratie- iijke manieren. Zij heeft veel gelezen, Franscho romannetjes en wat lichte Hollandsche lectuur. Zij gaat wel graag naar de comedie, meer uit belangstel ling voor het publiek dat er wezeu zal, dan wel voor het stuk. Als zij wer kelijk iets voor haar muziek gevoelt, bepaalt zich haar liefde tot Straus en dergelijken en met afwijkingen ook wel eens tot Duitsche larmoyante sehnsuch- tige componistjes. En zij leert van het huishouden niets of heel weinig. Want zij staat laat op, ontbijt, bespreekt met mama enkele plannen voor den dag, maakt toilet, schrijft een paar brieven en luncht. Dan wandelingen, visites of bij buiïg weer wat pianospelen, wat lezen, een handwerkje, dan diueeren. Na het di nér is de avond er, en de avond brengt altijd wat anders 's winters comedie, opera of bals en soupers's zomers concerten. Een groot deel van den zomer gaat zij met de familie op reis, of zij gaat uit logeeren. Eindelijk trouwt zij. Nog eens, zij weet van het huishouden niets, maar zij kan zich presenteeren. Als zij veel geld meê ten huwelijk brengt, Is de man de slaaf, die trouwens, als hij uit haar oogen is, doet en laat wat hij „wil. Uit liefde wordt in onze eerste kringen zel den een huwelijk gesloten, meestal is 't naar overleg tusschen wederzijdsche pa's en moe's. De moedervreugde begeert zij eigen lijk niet. Veel kinderen zou haar een voudig een gruwel wezen. Iu den re gel wordt zij toch één of twee malen moeder. Nu geeft het wol eenigszins den schijn of haar leven niet belangrijken zonder vroolijkheid is. Dit nu bedoel ik niet. Er is in haar leven wel afwis- seling en weieens vroolijkheideen reisje, een goed gelukt intrigetje, een lidmaatschap van een genoot schap tot zedelijk bewustzijn, een praatavondje, een iuzietjo met meneer enz. enz. geven aan haar zijn, zoo nu en dan wel eenige af wisseling. Maar voor do aigemeene zaken, voor economie, voor sociale verhoudingen voelt zij werkelijk niets. Het is een ideaal van enkele „stre- bende" en toch wel kranige vrouwen in den lande, dat de strijderessen voor de zaak der vrouwenbeweging zoo ge makkelijk te vinden zouden zijn. Ik ge loof niet, dat als op een dag eens een oproep tot de daad werd gericht, heel ons landje er vele dozijnen op zou le veren. Wat Rotterdam betreft, waar ik in de gelegenheid was waar te nemen, kan ik het gebrek aan belangstelling, aan werkelijke oprechte belangstelling, dus niet een meedoen omdat het nu eenmaal in de mode is, met overtui ging constateeren. De vrouw is teveel van haar na tuurlijk zijn afgedwaald, om inderdaad strijderes te kunnen wezen. De vrouwenbeweging eischt allereerst toch hulp uit de eerste kringen en zoolang die gevormd zijn uit bestand- deelen, die ik hier boven trachtte te schetsen, blijft die eisch onvervuld. In den burgerstand denkt de vrouw in den regel niet aan „lotsverbete ring" omdat zij andere belangen heeft die haar meer interesseeren, man, kin deren zaken. Zij is minder gemanieerd dan de dame uit hooger kringen en heeft andere inzichten. Zij is veel na tuurlijker dan de hooge dame en van haar zou dus feitelijk de kracht tot de beweging kunnen uitgaan. Maar zij wil niet, zij gevoelt voor een vrouwen beweging weinig, zij heeft andere be langen en als zij lotsverbetering eischt, is dat voor man en kroost. Yan den laatsten tijd dateert een beweging van de beste en meest ont wikkelde lieden om de emancipatie der vrouw to richten naar verbetering van het echt vrouwelijk element in de vrouw. De vrouw moet zich terugtrek ken in haar natuurlijken kring en op haar natuurlijk arbeidsveld weer vrouw en moeder worden. Ook in Rotterdam influenceert dat op de vrouwenbeweging. Vroeger reeds heb ik hier gespro ken over de beweging in Rotterdam, als ik het thans weder doe is het, om uitdrukkelijk te constateeren dat deze beweging veranderd, dat hare richting nu een geheel tegenovergestelde aan die van vroeger is. De vereoniging tot behartiging van de belangen der vrouw alhier, zorgt voor dienstmeisjes en andere dienst baren die vrouwen zijntracht het lot van arme werkmansvrouwen te ver beteren, door haar belangstelling op te wekken voor andere dingen, dan baar ellendig huishouden. Zij blijft daarbij in de eerste plaats verbetering willen van den toestand der vrouw als waarlijk vrouw, in huishouden, als moeder, als echtgenoote en niet als half-man, in regeering, in kamers als kiezers enz. enz. Doze richting nu is juist. Ten volle stem ik in met den geleerden Stein- metz die in „Los en Vast" de vrou wen van invloed op haar hart drukte, zorg te dragen, dat het vrouwelijke in de vrouw hersteld zou worden. Door opvoeding, door ontwikkeling, door al wat noodig is. Gemengd Nieuws. Moeder en Zoon. Roman van Róbert Byr. TWEEDE BOEK. 9. Reeds bij het binnentreden van graaf Böblen in het vertrek zijnor tante, klonk hem iets als een zucht tegemoet. „Goddank, dat gij komt Felix. O, bet is verschrikkelijk.'' „Ja, bet riekt hier werkelijk afschuwelijk. Goeden dag, lieve tante," zeide hij en ging op de kleine dame toe, die, met de handen tegen de ooren gedrukt, als een angstig kind in een klein stoeltje gedoken zat, dat zoo ver mogelijk van het venster was weggeschoven. „Is het na werkelijk geheel ten einde F* vroeg zij bevend en troostbehoevend. .Vermoedelijk*, antwoordde hij gelaten en schudde baar de hand, die hem schuch ter en bereidwillig gegeven werd, evenwel bereid om bij het eerste buitengewone geluid, wederom naar do ooren terug te keeren. „Neen, noen, die is kostelijk 1® riep daar een hooge, een weinig schril klinkende stem en van tusschen de portières nit stapte een groote meisjesgestalte de kamer binnen. „Kostelijk, kostelijkNiet nit hare bedaardheid te brengen, ook al valt de he mel in. U hadden wij noodig gehad, graaf Böblen." „Om te spuiten F" meende hij. „Ja, daar hadt gij mij bij kunnen gebruiken, gravin Valeska. 't Was mij dan ook zeer aange naam geweest." Zij lachte hartelijk, zoodat de breede tnond niet alleen een krachtig gebit, maar ook nog het rose tandvleesch daarboven toonde, hetgeen evenwel niet onaardig stond, aan het grove maar toch niet onaangename magere gelaat met de vooruitstekonde jukbeen deren, waarbij het roode haar onder eon sierlijk hoedje, als eon vlaremengordel daar onder uit krnlde. Zij hadden beiden ter begroeting op de zelfde kalme wijze, met omhoog geheven ellebogen, de handen in elkander geschoven, wat de onrustige verschijning met de vlugge, hoekige bewegingen nog meer in 't oog deed vallen, maar dat maar voor een klein oogenblikje, want in het volgende oogenblik, werden de ledematen weder in andere lich- ling bewogen. „Ab, kosieljjki Dat riekt naar paarden', riep de gravin, vol begeerte die geur in ademend, die aan haar handschoen was blij ven hangen, doordat zij Böhlen een hand gegeven hsd. „Pardon, dat behoort feitelijk niet in het salon," verontschuldigde hij zich, maar zij was, terwijl bij de donker-gele rijhandscboe- nen uittrok, al weder op een ander thema overgesprongen. „Gij kunt u natuurlijk bij do niet te ver drijven rust, onmogelijk voorstellen, wat een schrik wij hebben uitgestaan. Ik was juist even van mama weggeloopen en hier bij de lieve gravin binnengewipt, toen het onheil losbrak. Wij zaten heel rustigjes te bab belen. Op eenmaal stuift do kamerjuffrouw binnen. Er is brand t Stel u dat eens voorWij, zonder eenig deukbeeld daaraan, ik vertelde juist van Jonisch gij kent baar F Hebt gij baar gezien F Natuurlijk, gij waart gisteren cok in den schouwbnrg. Die scène in de derde acte, 't was grootsch Maar het nu babbel ik weer aiic-s door elkanderIk vertelde u dan zooeven, dat wij bij elkander zaten te praten, toen ons opeens werd gezegd, dat er braDd was. Brand in het paleis, op dezelfde verdieping, om zoo te zeggen, brand aan de nagels van jo vingers, en je dat zoo maar zonder e6ni- ge voorbereiding te vertellen." „Om hemelswil, het zal toch niet we derom fluisterde de gravin, met nieuwe ontzetting. „Neen, neen, ik zeg dat maar zoo; een beetje aanschouwelijkheid moet er bij. 't Was geheel aan het andere einde van het gebouw," stelde haar de gravin gerust, die intusscben nog geen enkel oogenblik had stil gestaan; dan eens viel zij op een knie, streelde en kuste de oude dame als een kleiR kicd, om in het volgende oogenblik haar parasol als hot signaal van een baanwachter in een vaste richting uitte strekken. „Maar het was in denzelfden gang. Het moet door een kool vuur ontstaan zijn, dio op bet tapijt gevallen is. Een der meiden, die in de waschkamor bezig zijn, heeft er wellicht een weinig onvoorzichtig mede omgegaan. Er was in het eerste oogenblik niemand daar, eerst de zonderlinge geuren hadden de opmerkzaamheid getrokken. Toen men de deur opende, stond bet waschgoed reeds in brand, ono, laat gij mij hem eon poosje, ik doe dat zoo gaarne." Zij had zichzclve in do rede gevallen, om hem zijn bandschoen, dien hij uitgetrokken had, at te bedelen en trok dien du zelve aan. Met de reuzenvuist in den schoot, zat zij op een stoeltje, zittende evenals op den bok van een break en hield het zonnescherm, dat nu voor sweep moest doorgaan, elegant in de hoogte. „Ah, hoe heerlijk! Zoo warm! Ik kan niet genoeg van die Amazonen- parfum genieten. Sedert wij omgevallen zijn, duldt mama niet meer, dat ik zelf rijd. Maar weet ge wat F Ik kom bij u in de leer, graaf Böhlen. Uwq schimmels zijn verruk kelijk „Fameust" stemde hij in en bekeek zijne tusschen de knieën gevouwen handen. „Wat zal mama daarvan zeggen, kind je gaf de gravin haar, goedig te beden ken- „Ach, ik loop van haar weg! Zij zal wel weer buiten zichzelve zijD, als zij hoort, dat ik gedurende den brand hier ben ge weest. En het was toch interessant. Dat getrappel en geloop op den gang, dat ge roep en geschreeuw van al die menschen. Vervolgens kwam buiten de brandweer aan gestormd; dio commando's, die hootusigna- len, overheerlijk. Verplaats u nu eens in onze positie." „Ach God, ach lievej hemelWat men al niet moet beleven," steunde de gravin. „Ja, dat alles moet zeer amusant geweest zijn," gaf ook haar neef deelnemend als zijn meening te kennen. „Het was slechts maar zoo spoedig ten einde. Naar mijn smaak had het nog een poos langer moeten duren," verklaarde gravin Valeska, hem vriendelijk toeknik kend. „Ik ben zoo graag ergens batig voor, dat is zoo romantisch. En dan zich te la ten redden, zoo door een krachtigen arm nit den brand gered te worden, door zoo'n ridder zonder vrees of blaam, oh, dut moet goddelijk zijn F Mijnentwege gebeurde het langs een lijn of een ladder". „Of door de slang," viel graaf Felix op zijne gewone bedaarde manier van spreken, het opschroefde, romantische kind in de rede, zonder op hare blikken te letten, die hem toch duidelijk genoeg lieten zieD, wie in dat buitengewone geval de redder zijn moest. „Ik verzeker u gravin, dat is nog lang niet kwaad, 'k Heb bot zelf geprobeerd; slechts wanneer men er uitgetrokken wordt, moeten de dames eenig „O, foei; foeiHoe boosaardig zijt ge. Ik mag het niet hoorenAh, Hilde ben jij daar 1 Hij is vandaag weer buitengewoon afschuwelijk." Gravin Valeska was opgesprongen, terwijl zij zich lachend de ooren toehield, bad den verwonderden Felix zijn handschoen toe- geslingerd en ontving do na binnentredende) met de hartelijkste omarmingen. I>. Donderdag Zijn laatste Donderdag Vrijdag was alles afgeloopen. Dat wil zeggen, dat Richurd Crane tot Don derdag of ten minste tot den avond van dien dag, goed at en goed sliep. Ik vond 's morgens, dat hij, naar zijn uiter lijk te oordeelen, geduieode den nacht veel geslapen hebben kon. J3, het valt zwaar, dit bloeiende land, met dat heerlijke groen te verlaten, waar de wegen zich oyer stroomen en langs velden slingeren, welke hier dor, breed en zonnig, daar als weideveld of uiet hoornen begroeid zich uit strekken waar de mannen hartelijk en tiouw, de vrou wen hartelijk en schoon zijn. Verwondert n niet over Richard. Hij was natuurlijk terneergeslagen. En toch had hij moed en sprak vroolijk, lachte en scheitste. Ik bemerkte dadelijk dit hij niet naar mij luisterde, wanneer ik sprak en ik mijne antwoorden herhalen moest. Hoe waren de wedrennen gisteren P Was vandaag alles ia orde Wie was er htt eerst in de handicap p Of ik hem geen ladder verschaffen kon, om door het traliewerk het vrije veld te zien Een goed idee, dacht ik. Niets kon een beter middel zijn, om zijne gedach ten, van het geen komen moest, af te leiden Ik ging naar buiten, om het deu ci pier te vragen. Shoafer zoo heet de ci pier, en die woont in het voorste gedeel te der gevangenis. Ik trof hem niet in Hilde onttrok zich evenwei spoedig aau dÏ8 stormachtige vriendschapsbetuigingen, beantwoordde door een stijven knik in 't voorbijgaan, graaf Böhlen's groet, en stapte op zijne tante toe, die baar de beide ban don te gemoet stak eu daarbij uitriep „Wat een overspanning I Niet waar Die onaange name verrassing, arm kind I Wanneer men daar in 't geheel niet aan denkt en dan al les zoo vindt bij zijn thuiskomst I Maar ik heb dadelijk, nadat ik het gehoord heb, dat het flink naast je kamer brandde en je kamer geruimd moest worden, order gegeven, dat het goed naar mijne vertrekken moest wor den overgebracht." Hilde boog zich over de hand der oude dame en drukte er een eeu hartelijke kus op. „Ik kwam juist hierheen, om u daarvoor te danken; zooveel goedheid, nog aan mij te denken, bij al die schrik en akeligheid. Hoe lief en goed." „Ea ik heb er zelve voor gezorgd, dat uwe zaken niet zoo in de war gegooid wer den," bief gravin Valeska aan, hare ei gene verdiensten ophemelend. „Het ligt al les goed geordend in de laatste kamer. Het is niet veel maar eenige toiletten zijn er onder men kan er Parijs aan kennen ik zeg u, dat ik er over verrukt was en dan die elegante garneersels, 't Was be paald zonde geweest." Hilde sprak ook hiervoor haar dank uit, of schoon de bewegredenen voor die zorg, haar garderobe betoond, wel wat vbd een twijfel- achtigen aard waren; zij nam evenwel het handigste middel te baat en stak den draak met haar eigen garderobe en meende, dat men haar geen al te beste dienst bewezen bad, met baar goederen te redden. „Bij mij is het net als bij iemand, die goed in de assurantie verzekerd is, die zou ook het liefst den brand zelf aaustekeD, wan neer hij het gerecht niet vreesde. Wanneer de oude rommel verbrand was, kreeg ik na tuurlijk een nieuw uitzet, waarvoor hare Hoogheid in hare groote goedheid wel gezorgd zou hebben," „Ach, hare Hoogheid is zeker alweder te rug I» riep de gravin, aan haren dienst her innerd en stond zoo vlug op als hare door den schrik nog stramme beenen het maar eenigszins veroorloofden. „Zeker, wij zjjn zoo oven juist gelukkig binnengekomen," bevestigde Hilde en bood de eenigszins zwaarlijvige bejaarde dame, be leefd haar geleide aan. „Het gaat reeds, het gaat reeds lieve kind. Dan moet ik dadelijk naar beneden. Hare Hoogheid zal zeer zeker onaangenaam aan- den gang en opende daarom de deur van de ontvangkamer. Shoafer was daar in gisprtk met een oude dame. B-iden stonden tegenover el kander ea waren blijkbaar zeer opgewon den. Toen hij mij zig, knikte hij mij toe, zeide een woord tot de vrouw eu kwam op mij toe. Van zenuwachtigheid trillende voerde hij mij iu den tuin van de gevangenis. „Deze vrouw is de moeder van Richard Crane zeide hij. „Neen," stamelde ik, //zijne moeder Het kan niet zijn ffHet is zeker", antwoordde hij. #Zij komt uit Memphis, waar Richard als kind leefde. Voor twintig jaar, toen hij nog onmondig was, heeft zij zijn spoor ver loren. Zij las van zijne gerechterlijke veroordeeling in de couranten en zij kwam hierheen, om te zien, of hij wer- lijk haar zoon was." (,Maar het kan niet zijn, onmogelijk mijn GodHet is vreeselijk voor eene moeder, juist op ten tijd aan te komen, waarop zij haar zoon zal kunnen zien sterven. Maar het kan zijn, dat zij gek is gekke lui, floen meer zulke dwaze dingen." „Daar behoeft ge niet bang voor te zijn," zeide Shoafer. „Zij is ontroost baar, ziet er verbazend uit, maar ik be hoef het niet te bevestigen, dat Richard haar zoon is. Maar hij is het secuur. Hij is geheel haar evenbeeldgeen aardsche macht vermag dit te. loo chenen. En zij beschrijft hem, zegt din gen van hem, welke mij tooneD, dat hij het is. Herinnert gij u nog Richard's vertelling van zijn eerste slechte streek, toen hij, dronken zijnde, zijn vaders merrie-veulen lam geslagen heeft De vrouw vertelde hetzelfde. Geen twij fel Wat was daaraan te doen Het was verschrikkelijk verschrikkelijk voor den zoon; vreeselijk voor de moeder. Shoafer en ik gingen naar de cel. „Richard," zeide ik, »wij hebben een slechte tijding voor u." Richard grinnikte. </Zij zal wel niet veel slechter zijn dan die, welke ik reeds gekregen heb. Mijne vooruitzichten zi,n waarlijk niet zoo schitterend, dat die door een bericht omtrent het eeu of ander nog verergerd kunnen worden." //Richard," zeide ik, ,/er is een vrouw uit Memphis hier, die u wenscht te zien. Zij zegt dat zij vrouw Crane heet, dat zij een zoon heeft, wiens naam Riehard is, wiens spoor zij voor twintig jaar gele den verloren heeft. Richard het is uwe moeder." Richard Crane staarde ons met ontstel de oogen aan, vervolgens wierp hij zich in wilde vertwijfeling tegen den grond. Hij gedaan zijn. Men verlaat het huis voor eene wandeling en komt terug en vindt het het is bijna werkeljjk niet om aan te den ken, wat er in dien tijd al niet had kunnen gebeuren. Maar lieve Hilde, gij zult zeer zeker liever even naar uwe zaken wil len omzien; gij kuut op mijne verantwoor ding achterblijven. „Ik zou er nauwelijks iets van kunnen missen," gaf Hilde onverschillig ten ant woord; zij aarzelde evenwel plotseling. „Doch ik zou ja, wel even „Blijf en kom aanstaands om bericht to geven. „Ik laat Felix bij u." „Ea ik mag mede, uiet waar lieve gra vin F" verzocht gravin Valeska. „Gjj moet toch ïemand hebben, die u geleidt en ik zou hare hoogheid gaarne mijn warme deel neming uitspreken. Het zal wel toegestaan worden." „Nu, heden kan men zoo'n inval wel wagen. Het zal hare hoogheid zeer ver heugen en wanneer zij te weten komt, welk een dapperen bijstand gjj mij hebt ver leend Gravin Valeska sloot haar met hon derd woorden den mond, bood haar den arm en geleidde haar, na graaf Felix een schertsend afscheidswoord to hebben toege roepen, de kamer uit. „Neen, geen hand, afschuwelijke wreed aard, gij drijft mjj heeD, ik vlucht I Verbeter jet* riep zij hem toe. De afschuwelijke zag haar met rustige bowondering na; hjj had volstrekt geene beweging gemaakt, alsof hij haar do hand wilde reiken en dacht erover na, waarin hjj zich zou behoeven te verbetereu. „Ah zoo, ah zool" lachte hij vervolgens; het was bem zeker eindelijk ingevallen. „Verstandig ding, die Schwarzenau. Men kan met haar praten. Zij verstaat scherts." „En ik niet", voegde Hilde er met humor aan toe. „Het was vreeselijk van uwe tante, u op te dragen, a bij mij te vervelen. Ik echter zal grootmoedig zijn en geef u vrijaf." Hjj overlegde bjj ziohzolf hoe zij dat wel meende en zag baar daarbij strak aan, als of hij voor een schilderij stond, dat hij mot een fotografie vergeleek. Of de lijn van den trotscheu neus, de bleeke gelaatskleur, de oogen met bun eigenaardigen glans wel dezelfde waren, als die van het bij bem „Och, ik verveel mjj bij u in 't geheel niet,* verzekerde hij vervolgens, met zoo veel overtuiging, dat Hilde zich ongeduldig afwendde. „Alles dan voor uwe eigene rekening," -a.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1896 | | pagina 5