BrieYen uil ilu Maasstad.
Yallenfle Sterren.
Zondag 12 Juli 1396.
40sto Jaargang No. 3114.
BIJVOEGSEL.
Rotterdam, 9 Juli 1896.
XCIX.
Eén der kwestiën van den dag is de
vrouwenkwestie. De vrouw eischt
voor zichz elve grooter vrijheid dan zij tot
heden genootkiesrecht zelfs, al kwam
dit van Van Houten, recht in staat en
wet die de man eveneens bezit. Er
is iets voor te zoggen. Aan het sprook
je, dat de vrouw onze mindere is, ge-
Jooven wij geen van allen. Zij is onze
meerdere niet, maar onze mindere e-
venmin. De conclusie ligt voor de
hand.
In or;gine is de vrouw volkomen de
gelijke van den man en er is alleen
noodig, dat die vrouw het origine ge
trouw blijft om met volle recht verbe
tering van haren toestand te eischen.
Doch wat is het geval De vrouw
verlaat haar natuurlijkheid dikwijls
heel gauw en het is juist het algemee
ns gebrek aan natuurlijkheid, die hare
aanspraken op lotsverbetering eenigszins
twijfelachtig maakt.
In „F hommequi rit" vertelt Victor
Hugo van welgeschapen kleine kinde
ren, die door Comprachicos gestolen
worden om ze in vormen te persen en
er vreeselijk gedrochten van te ma
ken.
Nu is de beschaving in een groote
stad zulk een Comprachicos als Hugo
bedoeld moet hebben. De beschaving
in een groote stad maakt van de vrouw
in haar moreel een knoeiwerkje, dat
dan een ideaal vertegenwoordigt, 't
welk de beschaving zich van de vrouw
heeft gesteld.
Ik spreek nu niet van het corset,
waarin het meisje al bij haar geboorte
gerold wordt, niet van haar laarsjes die
haar gang tot een trippeltje maken, niet
van de schmink en de poeder die zij
zich zoo spoedig mogelijk op het gelaat
begint te wiijven, niet van bon
bons en gebakjes, niet van haarwasch-
tafei die ons mannen een mysterie is
of liever, ik spreek er -wel van, al is 't
maar even, want ik heb dat in mijn be
toog noodig als oorzaak en gevolg.
Tot haar twaalfde jaar is het meisje
in 't huishouden en op school, dan gaat
zij uit het huishouden en op de Hoo-
gere Burgerschool of 't Gymnasium, of
wat al het ergste is, zij gaat naar een
kostschool. Iri Rotterdam, misschien
ook over heel Nederland, zijn de Duit-
F E L L E T O N.
sche kostscholen populair. Daar leert
zij onder meer Franscb, Duilsch, Eu-
gelscb, dubbel boekhoudon, koken, hand
werken en muziek, dansen, schermen,
zwommen en coquetteeren. Is de kost
school een geestelijke, dan bovendien
bidden.
Zóó opgevoed komt zij terug in het
gezin. De familie is blij, haar terug
te zien. Moeder is trotscb op haar
knappe dochter en vader zoekt al rond,
waar' hij het eerst met het presenteeren
van zijn oudste beginnen zal. Zij is, het
spijt mij het te moeten zeggen, want
het is afschuwelijk ongalant, zij is
meestal niet mooi, daarbij lijdend aan
bloedarmoede en een grillig humeur.
Zij is over het paard getild. Op de
kostschool is zij met alle égards behan
deld; lui die 't niet beoordeelen kunnen,
noemen haar knap, heeten haar piano
spel meesterlijk en prijzen haar gratie-
iijke manieren. Zij heeft veel gelezen,
Franscho romannetjes en wat lichte
Hollandsche lectuur. Zij gaat wel graag
naar de comedie, meer uit belangstel
ling voor het publiek dat er wezeu zal,
dan wel voor het stuk. Als zij wer
kelijk iets voor haar muziek gevoelt,
bepaalt zich haar liefde tot Straus en
dergelijken en met afwijkingen ook wel
eens tot Duitsche larmoyante sehnsuch-
tige componistjes.
En zij leert van het huishouden niets
of heel weinig. Want zij staat laat op,
ontbijt, bespreekt met mama enkele
plannen voor den dag, maakt toilet,
schrijft een paar brieven en luncht.
Dan wandelingen, visites of bij buiïg
weer wat pianospelen, wat lezen, een
handwerkje, dan diueeren. Na het di
nér is de avond er, en de avond brengt
altijd wat anders 's winters comedie,
opera of bals en soupers's zomers
concerten.
Een groot deel van den zomer gaat zij
met de familie op reis, of zij gaat uit
logeeren.
Eindelijk trouwt zij. Nog eens, zij
weet van het huishouden niets, maar
zij kan zich presenteeren. Als zij veel
geld meê ten huwelijk brengt, Is de man
de slaaf, die trouwens, als hij uit haar
oogen is, doet en laat wat hij „wil. Uit
liefde wordt in onze eerste kringen zel
den een huwelijk gesloten, meestal is
't naar overleg tusschen wederzijdsche
pa's en moe's.
De moedervreugde begeert zij eigen
lijk niet. Veel kinderen zou haar een
voudig een gruwel wezen. Iu den re
gel wordt zij toch één of twee malen
moeder. Nu geeft het wol eenigszins den
schijn of haar leven niet belangrijken
zonder vroolijkheid is. Dit nu bedoel
ik niet. Er is in haar leven wel afwis-
seling en weieens vroolijkheideen
reisje, een goed gelukt intrigetje,
een lidmaatschap van een genoot
schap tot zedelijk bewustzijn, een
praatavondje, een iuzietjo met
meneer enz. enz. geven aan haar
zijn, zoo nu en dan wel eenige af
wisseling.
Maar voor do aigemeene zaken, voor
economie, voor sociale verhoudingen
voelt zij werkelijk niets.
Het is een ideaal van enkele „stre-
bende" en toch wel kranige vrouwen
in den lande, dat de strijderessen voor
de zaak der vrouwenbeweging zoo ge
makkelijk te vinden zouden zijn. Ik ge
loof niet, dat als op een dag eens een
oproep tot de daad werd gericht, heel
ons landje er vele dozijnen op zou le
veren.
Wat Rotterdam betreft, waar ik in
de gelegenheid was waar te nemen,
kan ik het gebrek aan belangstelling,
aan werkelijke oprechte belangstelling,
dus niet een meedoen omdat het nu
eenmaal in de mode is, met overtui
ging constateeren.
De vrouw is teveel van haar na
tuurlijk zijn afgedwaald, om inderdaad
strijderes te kunnen wezen.
De vrouwenbeweging eischt allereerst
toch hulp uit de eerste kringen en
zoolang die gevormd zijn uit bestand-
deelen, die ik hier boven trachtte te
schetsen, blijft die eisch onvervuld.
In den burgerstand denkt de vrouw
in den regel niet aan „lotsverbete
ring" omdat zij andere belangen heeft
die haar meer interesseeren, man, kin
deren zaken. Zij is minder gemanieerd
dan de dame uit hooger kringen en
heeft andere inzichten. Zij is veel na
tuurlijker dan de hooge dame en van
haar zou dus feitelijk de kracht tot de
beweging kunnen uitgaan. Maar zij
wil niet, zij gevoelt voor een vrouwen
beweging weinig, zij heeft andere be
langen en als zij lotsverbetering eischt,
is dat voor man en kroost.
Yan den laatsten tijd dateert een
beweging van de beste en meest ont
wikkelde lieden om de emancipatie
der vrouw to richten naar verbetering
van het echt vrouwelijk element in de
vrouw. De vrouw moet zich terugtrek
ken in haar natuurlijken kring en op
haar natuurlijk arbeidsveld weer vrouw
en moeder worden.
Ook in Rotterdam influenceert dat
op de vrouwenbeweging.
Vroeger reeds heb ik hier gespro
ken over de beweging in Rotterdam,
als ik het thans weder doe is het, om
uitdrukkelijk te constateeren dat deze
beweging veranderd, dat hare richting
nu een geheel tegenovergestelde aan
die van vroeger is.
De vereoniging tot behartiging van
de belangen der vrouw alhier, zorgt
voor dienstmeisjes en andere dienst
baren die vrouwen zijntracht het lot
van arme werkmansvrouwen te ver
beteren, door haar belangstelling op te
wekken voor andere dingen, dan baar
ellendig huishouden. Zij blijft daarbij in
de eerste plaats verbetering willen van
den toestand der vrouw als waarlijk
vrouw, in huishouden, als moeder, als
echtgenoote en niet als half-man, in
regeering, in kamers als kiezers enz.
enz.
Doze richting nu is juist. Ten volle
stem ik in met den geleerden Stein-
metz die in „Los en Vast" de vrou
wen van invloed op haar hart drukte,
zorg te dragen, dat het vrouwelijke in
de vrouw hersteld zou worden.
Door opvoeding, door ontwikkeling,
door al wat noodig is.
Gemengd Nieuws.
Moeder en Zoon.
Roman van Róbert Byr.
TWEEDE BOEK. 9.
Reeds bij het binnentreden van graaf
Böblen in het vertrek zijnor tante, klonk
hem iets als een zucht tegemoet.
„Goddank, dat gij komt Felix. O, bet is
verschrikkelijk.''
„Ja, bet riekt hier werkelijk afschuwelijk.
Goeden dag, lieve tante," zeide hij en ging
op de kleine dame toe, die, met de
handen tegen de ooren gedrukt, als een
angstig kind in een klein stoeltje gedoken
zat, dat zoo ver mogelijk van het venster was
weggeschoven.
„Is het na werkelijk geheel ten einde F*
vroeg zij bevend en troostbehoevend.
.Vermoedelijk*, antwoordde hij gelaten
en schudde baar de hand, die hem schuch
ter en bereidwillig gegeven werd, evenwel
bereid om bij het eerste buitengewone
geluid, wederom naar do ooren terug te
keeren.
„Neen, noen, die is kostelijk 1® riep daar
een hooge, een weinig schril klinkende
stem en van tusschen de portières nit
stapte een groote meisjesgestalte de kamer
binnen. „Kostelijk, kostelijkNiet nit hare
bedaardheid te brengen, ook al valt de he
mel in. U hadden wij noodig gehad, graaf
Böblen."
„Om te spuiten F" meende hij. „Ja, daar
hadt gij mij bij kunnen gebruiken, gravin
Valeska. 't Was mij dan ook zeer aange
naam geweest."
Zij lachte hartelijk, zoodat de breede tnond
niet alleen een krachtig gebit, maar ook
nog het rose tandvleesch daarboven toonde,
hetgeen evenwel niet onaardig stond, aan het
grove maar toch niet onaangename magere
gelaat met de vooruitstekonde jukbeen
deren, waarbij het roode haar onder eon
sierlijk hoedje, als eon vlaremengordel daar
onder uit krnlde.
Zij hadden beiden ter begroeting op de
zelfde kalme wijze, met omhoog geheven
ellebogen, de handen in elkander geschoven,
wat de onrustige verschijning met de vlugge,
hoekige bewegingen nog meer in 't oog
deed vallen, maar dat maar voor een klein
oogenblikje, want in het volgende oogenblik,
werden de ledematen weder in andere lich-
ling bewogen.
„Ab, kosieljjki Dat riekt naar paarden',
riep de gravin, vol begeerte die geur in
ademend, die aan haar handschoen was blij
ven hangen, doordat zij Böhlen een hand
gegeven hsd.
„Pardon, dat behoort feitelijk niet in het
salon," verontschuldigde hij zich, maar zij
was, terwijl bij de donker-gele rijhandscboe-
nen uittrok, al weder op een ander thema
overgesprongen.
„Gij kunt u natuurlijk bij do niet te ver
drijven rust, onmogelijk voorstellen, wat een
schrik wij hebben uitgestaan. Ik was juist
even van mama weggeloopen en hier bij de
lieve gravin binnengewipt, toen het onheil
losbrak. Wij zaten heel rustigjes te bab
belen. Op eenmaal stuift do kamerjuffrouw
binnen. Er is brand t Stel u dat eens
voorWij, zonder eenig deukbeeld daaraan,
ik vertelde juist van Jonisch gij kent
baar F Hebt gij baar gezien F Natuurlijk,
gij waart gisteren cok in den schouwbnrg.
Die scène in de derde acte, 't was grootsch
Maar het nu babbel ik weer aiic-s door
elkanderIk vertelde u dan zooeven, dat
wij bij elkander zaten te praten, toen ons
opeens werd gezegd, dat er braDd was.
Brand in het paleis, op dezelfde verdieping,
om zoo te zeggen, brand aan de nagels van
jo vingers, en je dat zoo maar zonder e6ni-
ge voorbereiding te vertellen."
„Om hemelswil, het zal toch niet we
derom fluisterde de gravin, met nieuwe
ontzetting.
„Neen, neen, ik zeg dat maar zoo; een
beetje aanschouwelijkheid moet er bij. 't
Was geheel aan het andere einde van het
gebouw," stelde haar de gravin gerust, die
intusscben nog geen enkel oogenblik had
stil gestaan; dan eens viel zij op een knie,
streelde en kuste de oude dame als een
kleiR kicd, om in het volgende oogenblik haar
parasol als hot signaal van een baanwachter
in een vaste richting uitte strekken. „Maar
het was in denzelfden gang. Het moet door
een kool vuur ontstaan zijn, dio op bet
tapijt gevallen is. Een der meiden, die in
de waschkamor bezig zijn, heeft er wellicht
een weinig onvoorzichtig mede omgegaan.
Er was in het eerste oogenblik niemand
daar, eerst de zonderlinge geuren hadden de
opmerkzaamheid getrokken. Toen men de
deur opende, stond bet waschgoed reeds in
brand, ono, laat gij mij hem
eon poosje, ik doe dat zoo gaarne." Zij
had zichzclve in do rede gevallen, om hem
zijn bandschoen, dien hij uitgetrokken had,
at te bedelen en trok dien du zelve aan. Met
de reuzenvuist in den schoot, zat zij op een
stoeltje, zittende evenals op den bok van een
break en hield het zonnescherm, dat nu
voor sweep moest doorgaan, elegant in de
hoogte. „Ah, hoe heerlijk! Zoo warm!
Ik kan niet genoeg van die Amazonen-
parfum genieten. Sedert wij omgevallen zijn,
duldt mama niet meer, dat ik zelf rijd. Maar
weet ge wat F Ik kom bij u in de leer,
graaf Böhlen. Uwq schimmels zijn verruk
kelijk
„Fameust" stemde hij in en bekeek zijne
tusschen de knieën gevouwen handen.
„Wat zal mama daarvan zeggen, kind
je gaf de gravin haar, goedig te beden
ken-
„Ach, ik loop van haar weg! Zij zal
wel weer buiten zichzelve zijD, als zij hoort,
dat ik gedurende den brand hier ben ge
weest. En het was toch interessant. Dat
getrappel en geloop op den gang, dat ge
roep en geschreeuw van al die menschen.
Vervolgens kwam buiten de brandweer aan
gestormd; dio commando's, die hootusigna-
len, overheerlijk. Verplaats u nu eens in
onze positie."
„Ach God, ach lievej hemelWat men al
niet moet beleven," steunde de gravin.
„Ja, dat alles moet zeer amusant geweest
zijn," gaf ook haar neef deelnemend als zijn
meening te kennen.
„Het was slechts maar zoo spoedig ten
einde. Naar mijn smaak had het nog een
poos langer moeten duren," verklaarde
gravin Valeska, hem vriendelijk toeknik
kend. „Ik ben zoo graag ergens batig voor,
dat is zoo romantisch. En dan zich te la
ten redden, zoo door een krachtigen arm
nit den brand gered te worden, door zoo'n
ridder zonder vrees of blaam, oh, dut moet
goddelijk zijn F Mijnentwege gebeurde het
langs een lijn of een ladder".
„Of door de slang," viel graaf Felix op
zijne gewone bedaarde manier van spreken,
het opschroefde, romantische kind in de rede,
zonder op hare blikken te letten, die hem
toch duidelijk genoeg lieten zieD, wie in dat
buitengewone geval de redder zijn moest.
„Ik verzeker u gravin, dat is nog lang niet
kwaad, 'k Heb bot zelf geprobeerd; slechts
wanneer men er uitgetrokken wordt, moeten
de dames eenig
„O, foei; foeiHoe boosaardig zijt ge.
Ik mag het niet hoorenAh, Hilde ben jij
daar 1 Hij is vandaag weer buitengewoon
afschuwelijk."
Gravin Valeska was opgesprongen, terwijl
zij zich lachend de ooren toehield, bad
den verwonderden Felix zijn handschoen toe-
geslingerd en ontving do na binnentredende)
met de hartelijkste omarmingen.
I>.
Donderdag Zijn laatste Donderdag
Vrijdag was alles afgeloopen. Dat
wil zeggen, dat Richurd Crane tot Don
derdag of ten minste tot den avond van
dien dag, goed at en goed sliep. Ik
vond 's morgens, dat hij, naar zijn uiter
lijk te oordeelen, geduieode den nacht
veel geslapen hebben kon.
J3, het valt zwaar, dit bloeiende land,
met dat heerlijke groen te verlaten, waar
de wegen zich oyer stroomen en langs
velden slingeren, welke hier dor, breed
en zonnig, daar als weideveld of uiet
hoornen begroeid zich uit strekken waar
de mannen hartelijk en tiouw, de vrou
wen hartelijk en schoon zijn. Verwondert
n niet over Richard. Hij was natuurlijk
terneergeslagen. En toch had hij moed
en sprak vroolijk, lachte en scheitste. Ik
bemerkte dadelijk dit hij niet naar mij
luisterde, wanneer ik sprak en ik mijne
antwoorden herhalen moest. Hoe waren
de wedrennen gisteren P Was vandaag
alles ia orde Wie was er htt eerst
in de handicap p Of ik hem geen ladder
verschaffen kon, om door het traliewerk
het vrije veld te zien
Een goed idee, dacht ik. Niets kon
een beter middel zijn, om zijne gedach
ten, van het geen komen moest, af te
leiden
Ik ging naar buiten, om het deu ci
pier te vragen. Shoafer zoo heet de ci
pier, en die woont in het voorste gedeel
te der gevangenis. Ik trof hem niet in
Hilde onttrok zich evenwei spoedig aau
dÏ8 stormachtige vriendschapsbetuigingen,
beantwoordde door een stijven knik in 't
voorbijgaan, graaf Böhlen's groet, en stapte
op zijne tante toe, die baar de beide ban
don te gemoet stak eu daarbij uitriep „Wat
een overspanning I Niet waar Die onaange
name verrassing, arm kind I Wanneer men
daar in 't geheel niet aan denkt en dan al
les zoo vindt bij zijn thuiskomst I Maar ik
heb dadelijk, nadat ik het gehoord heb, dat
het flink naast je kamer brandde en je kamer
geruimd moest worden, order gegeven, dat
het goed naar mijne vertrekken moest wor
den overgebracht."
Hilde boog zich over de hand der oude
dame en drukte er een eeu hartelijke kus
op.
„Ik kwam juist hierheen, om u daarvoor
te danken; zooveel goedheid, nog aan mij
te denken, bij al die schrik en akeligheid.
Hoe lief en goed."
„Ea ik heb er zelve voor gezorgd, dat
uwe zaken niet zoo in de war gegooid wer
den," bief gravin Valeska aan, hare ei
gene verdiensten ophemelend. „Het ligt al
les goed geordend in de laatste kamer. Het
is niet veel maar eenige toiletten zijn er
onder men kan er Parijs aan kennen
ik zeg u, dat ik er over verrukt was en
dan die elegante garneersels, 't Was be
paald zonde geweest."
Hilde sprak ook hiervoor haar dank uit, of
schoon de bewegredenen voor die zorg, haar
garderobe betoond, wel wat vbd een twijfel-
achtigen aard waren; zij nam evenwel het
handigste middel te baat en stak den draak
met haar eigen garderobe en meende, dat
men haar geen al te beste dienst bewezen
bad, met baar goederen te redden.
„Bij mij is het net als bij iemand, die
goed in de assurantie verzekerd is, die zou
ook het liefst den brand zelf aaustekeD, wan
neer hij het gerecht niet vreesde. Wanneer
de oude rommel verbrand was, kreeg ik na
tuurlijk een nieuw uitzet, waarvoor hare
Hoogheid in hare groote goedheid wel
gezorgd zou hebben,"
„Ach, hare Hoogheid is zeker alweder te
rug I» riep de gravin, aan haren dienst her
innerd en stond zoo vlug op als hare door
den schrik nog stramme beenen het maar
eenigszins veroorloofden.
„Zeker, wij zjjn zoo oven juist gelukkig
binnengekomen," bevestigde Hilde en bood
de eenigszins zwaarlijvige bejaarde dame, be
leefd haar geleide aan.
„Het gaat reeds, het gaat reeds lieve kind.
Dan moet ik dadelijk naar beneden. Hare
Hoogheid zal zeer zeker onaangenaam aan-
den gang en opende daarom de deur
van de ontvangkamer.
Shoafer was daar in gisprtk met een
oude dame. B-iden stonden tegenover el
kander ea waren blijkbaar zeer opgewon
den. Toen hij mij zig, knikte hij mij
toe, zeide een woord tot de vrouw eu
kwam op mij toe. Van zenuwachtigheid
trillende voerde hij mij iu den tuin van de
gevangenis.
„Deze vrouw is de moeder van Richard
Crane zeide hij.
„Neen," stamelde ik, //zijne moeder
Het kan niet zijn
ffHet is zeker", antwoordde hij. #Zij
komt uit Memphis, waar Richard als kind
leefde. Voor twintig jaar, toen hij nog
onmondig was, heeft zij zijn spoor ver
loren. Zij las van zijne gerechterlijke
veroordeeling in de couranten en zij
kwam hierheen, om te zien, of hij wer-
lijk haar zoon was."
(,Maar het kan niet zijn, onmogelijk
mijn GodHet is vreeselijk voor
eene moeder, juist op ten tijd aan te
komen, waarop zij haar zoon zal kunnen
zien sterven. Maar het kan zijn, dat zij
gek is gekke lui, floen meer zulke
dwaze dingen."
„Daar behoeft ge niet bang voor te
zijn," zeide Shoafer. „Zij is ontroost
baar, ziet er verbazend uit, maar ik be
hoef het niet te bevestigen, dat Richard
haar zoon is. Maar hij is het secuur.
Hij is geheel haar evenbeeldgeen
aardsche macht vermag dit te. loo
chenen. En zij beschrijft hem, zegt din
gen van hem, welke mij tooneD, dat hij
het is. Herinnert gij u nog Richard's
vertelling van zijn eerste slechte streek,
toen hij, dronken zijnde, zijn vaders
merrie-veulen lam geslagen heeft De
vrouw vertelde hetzelfde. Geen twij
fel
Wat was daaraan te doen Het was
verschrikkelijk verschrikkelijk voor den
zoon; vreeselijk voor de moeder.
Shoafer en ik gingen naar de cel.
„Richard," zeide ik, »wij hebben een
slechte tijding voor u."
Richard grinnikte. </Zij zal wel niet
veel slechter zijn dan die, welke ik reeds
gekregen heb. Mijne vooruitzichten zi,n
waarlijk niet zoo schitterend, dat die door
een bericht omtrent het eeu of ander nog
verergerd kunnen worden."
//Richard," zeide ik, ,/er is een vrouw
uit Memphis hier, die u wenscht te zien.
Zij zegt dat zij vrouw Crane heet, dat
zij een zoon heeft, wiens naam Riehard
is, wiens spoor zij voor twintig jaar gele
den verloren heeft. Richard het is uwe
moeder."
Richard Crane staarde ons met ontstel
de oogen aan, vervolgens wierp hij zich in
wilde vertwijfeling tegen den grond. Hij
gedaan zijn. Men verlaat het huis voor eene
wandeling en komt terug en vindt het
het is bijna werkeljjk niet om aan te den
ken, wat er in dien tijd al niet had kunnen
gebeuren. Maar lieve Hilde, gij zult
zeer zeker liever even naar uwe zaken wil
len omzien; gij kuut op mijne verantwoor
ding achterblijven.
„Ik zou er nauwelijks iets van kunnen
missen," gaf Hilde onverschillig ten ant
woord; zij aarzelde evenwel plotseling.
„Doch ik zou ja, wel even
„Blijf en kom aanstaands om bericht to
geven. „Ik laat Felix bij u."
„Ea ik mag mede, uiet waar lieve gra
vin F" verzocht gravin Valeska. „Gjj moet
toch ïemand hebben, die u geleidt en ik zou
hare hoogheid gaarne mijn warme deel
neming uitspreken. Het zal wel toegestaan
worden."
„Nu, heden kan men zoo'n inval wel
wagen. Het zal hare hoogheid zeer ver
heugen en wanneer zij te weten komt, welk
een dapperen bijstand gjj mij hebt ver
leend
Gravin Valeska sloot haar met hon
derd woorden den mond, bood haar den arm
en geleidde haar, na graaf Felix een
schertsend afscheidswoord to hebben toege
roepen, de kamer uit.
„Neen, geen hand, afschuwelijke wreed
aard, gij drijft mjj heeD, ik vlucht I Verbeter
jet* riep zij hem toe.
De afschuwelijke zag haar met rustige
bowondering na; hjj had volstrekt geene
beweging gemaakt, alsof hij haar do hand
wilde reiken en dacht erover na, waarin
hjj zich zou behoeven te verbetereu.
„Ah zoo, ah zool" lachte hij vervolgens;
het was bem zeker eindelijk ingevallen.
„Verstandig ding, die Schwarzenau. Men
kan met haar praten. Zij verstaat scherts."
„En ik niet", voegde Hilde er met humor
aan toe. „Het was vreeselijk van uwe tante,
u op te dragen, a bij mij te vervelen.
Ik echter zal grootmoedig zijn en geef u
vrijaf."
Hjj overlegde bjj ziohzolf hoe zij dat wel
meende en zag baar daarbij strak aan, als
of hij voor een schilderij stond, dat hij mot
een fotografie vergeleek. Of de lijn van
den trotscheu neus, de bleeke gelaatskleur,
de oogen met bun eigenaardigen glans wel
dezelfde waren, als die van het bij bem
„Och, ik verveel mjj bij u in 't geheel
niet,* verzekerde hij vervolgens, met zoo
veel overtuiging, dat Hilde zich ongeduldig
afwendde.
„Alles dan voor uwe eigene rekening,"
-a.