Brieven uil de Maasstad. Monde Sterren. Zondag 16 Augustus 1896. 40ste' Jaargang No. 3124 BIJVOEGSEL. cm. Over de Schie reed een groote plom pe wagen. De wanden waren in hard groen beschilderd, met sterk blauwe randen. Voor dofte, beslagen ruitjes, die als holle oogen uit dat groen ke ken, hingen gele verschoten gordijn tjes. Vóór den wagen sukkelde een brood mager zwart paard, stap voor stap. Een man hield de teugels. Hij was even mager als zijn paard. Van zijn lang gezicht hing een onordelijke grau we baard af. Naast hem liep een smerig joggie, zijn zoontje. Op den bok van den wagen zat een vrouw, die een kind de borst gaf. Dit schunnig stel was een kermis wagen met zijne bemanning, die los trok op de groote Maasstad, waar het kermis worden moest. Nu is die kermis al in vollen gang, 't is zes da gen geleden. De voorbijgangers trokken hun neus op. 't Is me toch een rommeltje, wat naar zulke kermissen gaat, hé? zei een vrouw. Kijk zulke wezens is An. Zouden ze zich in 't laatste half jaar wel gewasschen hebben? Mijn kop af, as 't waar is. En zoo onzedelijk mensch, zulk tuig heb je nog nooit gezien, 'tis God geklaagd. Hier trok de oude dame, die er geweldig zedelijk uitzag, haar neusje op. Ja, en zoo gevaarlijk. Moord en doodslag en diefstal en kinderroof, kan je van zulk gespuis verwachten Zoo kwebbelden zij. Langzaam reed de wagen do dames voorbij. De voer man, met een spottend lachje op zijn gelaat, wenschte hen, goeie morgen. Op zijn weg vond hij een massa lui die half—luid en soms zelfs zoo luid dat hij 't verstaan kon, hun opmerkin gen ten beste gaven. De man trok er zich weinig van aan. Hij lachte maar eens. Soms gaf hij wel eens bescheid Nou ja, zeg, jelui bent ook zoo beroerd netjes en zoo zedelijk, daar kan een spulleman as ik, niet tegen op. Dan riep zijn vrouw van den bok afToe man, geef nou geen antwoord, wat heb je er nou an. En de man zweeg. Het begon te schemeren toen hij de stad naderde. 't Werd hier drukker en hij moest goed uitkijken om te zorgen dat zijn wagen geen ongelukken maakte. Want als een spulleman zoo iets ge waagd had, zou je wat gehoord hebben, dat spreekt. Een aantal paartjes, die elkaar met het oog op de naderende kermis ge zocht en gevonden hadden, liepen al druk de genoegens van het komende feest te repeteeren. Erg lollig, zin gend en lachend. Vooral om dien spullebaas hadden ze pret. Daar komp de kermis an Hoe ra. Kijk is, erg mooi is ie niet, hij mot nog wat opgefrunnikt worden, maar dan glimt ie. En dat paard is voor den draaimolen. Baas, wat heb ie voor e6n spul? De man verwaardigde zich niet te antwoorden, maar de vrouw riep van den bokeen draaimolen. Goed zoo 1 schreeuwde er één. Zeg, en draai jij nou ook nog wel eens meê. Zeg, liefie daar boven. De vrouw zweeg en de man, woe dend, stotterde een vloek. Hij trok zijn zoontje wat dichter tot zich en sloeg het paard den zweep over den rug. Gelach en geroep slingerden den wa gen. na. Wat hebbe' ze een lol mom pelde de man. Plots schokte de wagen. De wiels waren tegen een opstaande tramrail gestooten. Plet paard trok met zoo veel kracht als het nog had, de man schreeuwde het toe, dan een kort ge kraak, een dofie bons en even, even later, een ontzettend kinde'-gehuil Er was een wiel van den wagen ge wrongen, do zware kast was schuin weggezakt en het kind van den spul lebaas lag er met rechterbeentje onder bekneld. O, man, wat gebeurt daar, wat gebeurt daar? gilde de vrouw. Stil, stil, hou je bedaardStil nou, 't zal wel losloopen, zeide de man, stil nou. Het kind gilde onbedaarlijk. Van alle zijden kwamen menschen toeloo- pen. Ook vroolijke adspirant-kermis- gasten. Wat is er, waarom huilt dat kind zoo? Er was er een, die iets veronderstelde van mishandeling en dadelijk stonden een paar kloeke kermisvrijers klaar om den mishandelde bij te staan. Maar de kermisreiziger vertelde kort, zenuwachtig, wat er gebeurd was. Het kind gilde huizenhoog. Men zag hot niet. Een kleed, neergevallen door den schok, bedekte het. Do vader trok het kleed weg en daar wrong zich een teer kinderlijfje tegen den wagenrand op. O, help, help kreet de kleine, o, ik heb zoo'n pijn. Machteloos en half bezwijmd liet het zich vallen. Dan barstte de spullebaas los „Maar help dan toch, help dan tochschreid- de hij. Zien jelui dan niet, dat kind ligt onder den wagen. Zijn vrouw, een krachteloos verbleekt schepseltje, drukte rillend haar kind tegen de borst. Zij kermde en snikte en keek met groote betraande oogen den kring rond. Veertig, honderd handen staken zich uit. Zoo zijn wij Hollanders. Kermisgasten lieten er hun meisje voor staan, ijlden te hulp. Voorzichtig om het kind niet te veel pijn te doen, greep men den wagen aan. Eén, twee, drie, langzaam rees de kar een eind. Het kind bleef liggen. Het was bewus teloos. Een man nam het voorzichtig op. Inmiddels waren dienders er bij ge komen. Een oud wijfje begon met een geweldigen omhaal te vertellen wat er gebeurd was. De agenten zagen echter zelf wel, wat er hier te doen viel. Is hier soms een dokter bij vroeg een van de twee. Geen antwoord. Er woont er één, hier in 't mid den van die straat. Haal jij 'm dan eens gauw, toe, verzocht de agent den spreker. Deze vloog weg. De bewoner van het huis, waarvoor het ongeluk gebeurd was, keek door een reetje van de gordijnen naar bui ten. Maar hij vroeg niet, of hij ook helpen kon. Hij moest van dien rom mel niks hebbe 1 En de arme spulleman zat met zijn zoontje op den schoot en had zijn hoofd voorovergebogen. Zijn vrouw stond naast hem. Het was een treurig groepje. De zon was ondergegaan en in den hal ven schemer stond het daar tegen den armelijken wagen. Sta is even op, vader, verzocht de agent evon maar, dan zullen we je wagen opzij zetten, want de tram moet voorbij. Voorzichtig schoof de man naar den huizenkant. Kermisklanten lichtten den wagen op en schoven die een eind weg. Nu kon de tram voorbij. Even keek de man om. Voorzich tig met dien boei, stamelde hij. De kermisman kwam bij hem boven. De dokter die te hulp geroepen was, schreef overbrenging naar het zieken huis voor. Daar had do vader op te gen. Zijn kind in deze groote stad verlaten, dat kon hij toch niet. Met ijskoude kalmte gelastte de dok ter een brancard te halen en het kind te vervoeren. Ik kan 'm toch hier niet behandelen, wees nou wijzer, bromde hij. De brancard kwam en het kind werd er ingelegd. Vader moet meê en de moeder met haar jongste kind bleef achter om op den boel te passen. O, wat hebben latere kermisklanten daar een pleizier in gehad. Ze zijn zóó geestig geweest, lieve menschen, je hield er je buik van vast. Alles om de vrouw, die daar weenend tegen den wagen zit en haar kind in slaap suste Hoe men den wagen naar het ker misterrein heeft vervoerd, weet ik niet. Maar gisteren was ik op het feest plein en daar zag ik bij een draaimo len mijn kermisman staan. Hij had het geweldig druk. Zijn molen was geheel bezet en juichend schoven de kinderen en de groote menschen parmantig op paarden geze ten, in bet rond. De stoomfluit uit de naastbijzijnde caroussel gilde allerakeligst snijdend door het woest lawaai heen. Ik zag in het binnenste van den mo len, de vrouw van den spullebaas. Zij draaide het orgel. Ik kon haar gelaat niet zien, zij stond met haar rug naar mij toe. „Met een stokje in zijn hand liep de man langs den molen, om de jon gens er van af te houden. Als een toer was afgeloopen, riep hij de lui toe, dat ze konden instijgen en ging dan geld ophalen. Zij vrouw draaide on vermoeid het orgel. Hij maakte goede zaken, maar geen lach glansde op zijn gelaat. Toen hij mij voorbijging sprak ik hem aanHoe maakt het je zoon tje? vroeg ik. Hij bleef staan, bekeek me van hoofd tot voeten en zei dan langzaam: Die wordt morgen begraven Gemengd Nieuws. Rotterdam, 12 Aug. 1896. FEUILLETON. Roman van Boibert Byr. DERDE BOEK. 19. Baron Brandolf zag de beer von Dehrn na diens nitroep een paar minntcn in stom me verbazing aan; eindelijk snapte bij diens gezegde. „Ah, ik begrijp u, gij meent slechts. Maar gij meent met eene zekere beslistheid Gij hebt volkomen gelijk, waarom zou men dat ook niet Openlijk bekend, waren onze meeningen eenigszins hetzelfde. Maat ik zal daar geen gewag van maken." De kleine dikke gestalte eckeen op eens een voet langer geworden, de neus werd in den wind gestoken en de zachte, anders welluidende stem, had een trempet- achtigen klank aangenomen, die zich met ieder woord scheen te versterken. „Een iamilie van zoo onden adel, als de mijne, van zoo strenge, door eenwen beproefden grondbeginselen, kan wel eenige aanspraken doen gelden I Het zon niet de eerste maal zijn, zelfs niet in ons lander zijn ge vallen in ons hertogelijk buis en wan neer men weet, dat een huwelijk beneden onze waardigheid in onze familie rog nooit heeft plaats gevonden en dat ik zooeven, niot dan in de bitterste ironie over zoo iets heb kunnen spreken, behoef ik een scherp ziend man, zooals gij rijt en dat is niet slechts een complimentje natuurlijk niet te verzekeren. Wij hebben elkander begrepen. De laatste steunpilaren van eer en zeden wankelen nog niet. Men geeft de aas niet uit de hand." „Maar do hoofdregel bij het spel is zwijgen 1* hield do cabinetsrasd den van geluk en vreugde stralenden baron nog eens onder het oog. Baron von Brandolf vatte de band van den kabinetsraad en drukte en schudde deze op de meest hartcljjko wijze. „Zwijgen I zwjjgen als een grafsteen. Natuurlijk 1 Eerste regel 1 Gjj hebt mij zeer aan u verplicht. Reken op mijne dankbaar heid, mijn waarde mijnheer von Dehrn 1" De baron was de opgetogenheid zelve- Hij had von Dehrn tot aan de trap willen be geleiden, maar dat paBte toch niet meer voor een toekomstige nu hadden de rollen zich omgedraaid c-n slechts nog een maal verzekerde hij den afscheid nemende van zjjn dankbaarheid, die hij niet vergeten zou ter gelegener tijd met woeker terug te betalen. In de mond- en ooghoeken van den ver trekkende zag het er vroolijker uit dan gewoonlijk; hij had succes gehad met het bezoek, waartoe bij slechts noode was over gegaan. Het gevaar, dat de baron met zijne voortvarendheid zou kunnen aanrichten, was bezworen. Nn mochten vader en dochter ongehinderd bij elkander ko rnet). De achtergeblevene ging intusschen als een zot in de kamer op en neder. Dan eens maakte bij een grooten stap en zette een booge borst op, dan weer grijnsde hij van vergenoegdheid, of lachte Inid op. Ten slotte vond bij in een haastig weggespoeld glas port zijne tegenwoordigheid van geest terug. Hoe zonnig straalde de dsg door het ven ster, het lokte onwederstaanbaar Daar buiten. Men moest de dagen nemen, zooals zij kwa men. Brandolf trok zich in zijn kamer terug, om zijn toilet Ie voltooieD. Terwijl hij daar nog aan bezig was, vernam bi) vrouwenstemmen en zijn oor bedroog zich niet, toen hij cok de slem zijner lievelinge meende te booren. Hilde was gelijktijdig met baar moeder en zuster de wom'ng bin nengetreden. Evenals dezen was ook zij naar de kerk geweest, niet in het schip, maar in hr>t voor het hof gereserveerde koor en zij had aan het einde van de gods dienstoefening hare familie ontmoet. Zij had het rijtuig, waarmede zij met gravin Böhlen ter kerke gereden was, de prinses was niet wel, aan deze afgestaan, daar de oude dame nog eenige visites maken wilde. Het was Hilde onmogelijk geweest, eer der hare familie Ie bezoeken, nadat zij door een briefje, dat haar vader voor haar aan den conciërge had afgegeven, van hun komst kennis bad gekregen. Ook dezen morgen had zij nog dienst gehad, en eerst nn vond zij gelegenheid, hare ouders een balf uurtje, zooals zjj da delijk opmerkte, te gunnen, ofschoon zij daarvoor wol langer verlof had kunnen krijger), wanneer haarzelve daar meer aan gelegen geweest ware. Wat echter moest zij met haar moeder en zuster bespreken Zij gevoelde oen onoverwiuneljjken tegenzin om met haar beiden over het gebeurde te sprokenzij wist veoruit, dat hare moeder zich door deze verplaatsing niet gelukkig gevoelde en haar zuster slechts met groote smart van Bernau gescheiden was. Zij vermeed dus met de grootste angstvalligheid dit punt aan te roeren, dat dan ongetwijfeld tot vertrouwelijke mededeelingen aanleiding zon hebben gegeven. Nochtans begon bare moeder, daar Erna hardnekkig bleef zwjjgen, haar hart ie klaagliederen lucht te geven, dat het zoo onmogelijk gaan kon, dat zij nu geen toe vluchtsoord meer hadden, dat papa vele ontnuchteringen zon ondervinden, dat zij hem evenwel dezen gezelligen tijd van harte gunde, als het maar niet met den onder gang der familie eirdigen moest. Hilde had nu al hare geschiktheid als volleerde gezelschapsdame noodig, om dit gesprek op pervlakkig te doen blijven en al de gevaar lijke klippen te ontzeilen. Was het eerste wederzien met de haren zeer koel; des te barteljjker begroette zij haar lieven papa. Baron Brandolf, die spoedig in optima forma uit zijn kamer was bicnengetreden, sloot zijne lieveling met luidruchtige harte lijkheid in zijne armen. Het was immers het geluk in eigen persooD, dat daar in zijne armen snelde en dat moest bij toch aan zijn hart drukkcD. „Nu, daar zjjn wij, meisje! Wjj hebben bet niet lang zonder u uitgehouden, daar buiten, en zijn u spoedig gevolgd, 't Was daar te treurig geworden zonder jou vroo- lijk gelach, daar buiten in die boerenhut. Mij is het, of ik een geheel ander meDsch geworden ben, sedert ik bier ben. En die daar trekken nog lange gezichten, alsof wij uit God weet welk heerlijk patois getrokken zjjn. Heett mama je reeds alle klaagliede ren voorgezongen Nu troost baar maar, De goede msma weet zelf niet, wat goed voor baar is. Zie toch eens in den spiegel en trek toch niet zoo'n leeliik gezicht. Gjj zult hier weder jong worden en opbloeien als een roos. Neem een voorbeeld aan uw dochtertje, zooals die zich hier ontknopt. Zeg, is zjj nogjmet eens zoo mooi geworden? Ja, die hollucht I Dat zult gij ook spoedig aan u zelve kunnen zien, mjjn lieve. De barones lachtte weemoedig. Zij kon echter niet anders dan vriendeljjk opzien tot haar echtgenoot, die zjj nog eveneens be wonderde als in baar bruidstijd. „Gjj zjjt goed," zeide zjj bewogen. „Ik hoop er ook bet beste van. Wanneer men al reeds zoo lang ergens aan gewoon Zindelijkheid. Men zegt van de Oosterlingen dat zij vail zijndit is eenvoudig een geijkt vooroordeel, want de bewoners van het re „Ja, ja, dat is het juist, dat gewennen. Men mag »ich daardoor niet geheel laten omspinnen «ls een beweginglooze pop. Ik ben ook niet van steen en heb evengoed mijne aanhankelijkheid aan bet oude familie slot, eerbied voor den grond waarop rngue voorvaderen hebben geloeid; 't is mij cok zeer zwaar gevallen, van mijn geiiefd Bern- hausen te scheiden. Maar men mag dat in geenen deele toonon. Als altijd, recht op I God weet, dat ik alleB gedaan heb, om te boudeo, wat er te houden was; maar er was niet meer aan te doen. Ik kon toch niet bloot ter wille van het landgoed mijne familie nog langer eene verbanoing op leggen? „Het hart beeft mij daarbij gebloed. Neen, dat liever nooit 1 En nn basta, wat er g beurd is, is gebeurd 1 Ingeslapen waren wij, diep ingeslapen en wearljjk bet is mij nn te moede, alsof ik opnieuw geboren ben. En dat hebben wij u te danken, mijn goud- dochtertje, daarvoor komt n de zegen nws vaders toe." „Mij vroeg Hilde, niet zonder verle genheid. „Ja, ja, u," knikte hij behaaglgk. „Wij weten reeds, wie ons dien kooper gestuurd heeft. Nn, ik zeg er niets van. Maar goed bebt gij het met ons gemaakt. Men moet de zijnen niet vergeten." „Ik heb aan die zaak niets gedaan," gaf zij kort ten antwoord. „Het was alleen de schets, die men bij mij zag en hun ge dachte daarop vestigde. Maar zeg mij nu eens boe de oude diana het maakt. Wat is er met het arme beest geschied „Doodgeschoten. Poef en nit was het 1" „O, foei papa 1 Dat was afschaweljjk." Zij strafte hem met een blik, met weiken zij hem nog nooit te voren had aangezieo. In diepen weemoed wendde zij zich van hem af en trad aan het venster. Hij kreeg wel het idee, dat bjj baar leed gedaan had en zocht dat ook weder goed te maken; terwijl hij haar volgde; hg koos daarvoor niet de goede manier, daar haar kwade luim nog erger werd. „Dwaas meisje, hadden wij hem wellicht voor n moeten medebrengen voor schoot hondje, of hem in het verkoopsverdrag een levenslang pensioen moeten verzekeren. Hangt ge dan zoozeer aan dat dier? Wel licht kwelde a het verlangen naar uw ouden verpleegde meer, dan het eigenlijke thuis, toen ge schreeft, dat ge naar huis wildet. Wat was dat toch eigenlijk met dien brief, Hildje?» Zjj draaide zich kortweg om. „Ach dwaasheid, een oogenblikkelijke opwelling," zeide zij met een verdrietigtn trek in haar gelaat. „Daar ken ik mijn kleintje weer aan," lachtte hg, „ik dacht het wel. Doch alles is zeker weder goed a'geloopen, zonder ope ratie of dokter Kom, kom, je mag je va der niet zoo lang boos aanzien. Wjj bei- Oosten hebben de gewoonte huu geheele lichaam verscheideue malen per dag te wasschen en nimmer zouden zij eten of drinken zonder zich de handen gereinigd te hebben. Vergelijk dit eens met Europa Volgens een opgemaakte statistiek zon den de Italianen gemiddeld om de twee jaar een bad nemen. Verscheidene buiten lui en zelfs een groot aantal stedelingen kannen aan de Italianen zelfs nog een voorbeeld nemen. Want vele menschen, onze nooitvolprezen Hollandscbe zindelijk heid tan spijt en haar bewonderaars niet uitgezonderd, vergeten wel eens dat *Pro- preté bien ordonnée commence par soi- n êine." Onzindelijkheid op het lichaam was vroeger, zelfs onder de aristocratie regel, of liever, men zag er het walgelijke niet van in. Uit het „Dagboek van den ge zondheidstoestand van Lodwijk XIV", bij gehouden door Vallot, d'Aquin en Fagon blijkt zelfs, dat deze vorst gedurende zijn geheele lange leven slechts één maal een bad genomen heeftEen Fransch werk over volksgewoonten, dat in 1644 uitgegeven werd, spreekt van „een meer en sneer veld winnende over daad op het gebied van zindelijkheid, die hierin bestaat dat men zich iederen dag de handen en bijna even dikwijls het ge laat begint te wasschen." En zoo iets kon op half spijtigen toon worden neergeschreven in een tijd, toen men het eten nog met de vingers naar den mond bracht 1 Marguerite de Valois, de gemalin van Hendrik de Vierde, beroemde zich op de schoonheid harer handen ^hoewel zij ze in scht dagen niet gewasschen had Mme. De Motteville verhaalt, dat koningin Christine van Zweden tijdens een met groot ceremonieel te Compiigne plaats hebbend diner, haar aangeboden door An na van Oostenrijk, ffzulke begroeide han den bad, dat men er met geen mogelijkheid een schoon plekje aan kon ontdekken." Een Engelseh schrijver zeide in zijn werk dat in 1650 het licht zag, van de Schotten#De meeste hunner vrouwen zijn zoo vuil, dat zij haar linnengoed slechts eens per maand en haar handen en haar gelaat ongeveer eenmaal per jaar wasschen"! Klinken deze staaltjes van groote on zindelijkheid min of meer ongelooflijk, de geschiedenis bevestigt ze Diettemin alle. - Een verhaal over Paul Kruger. Toen Johannesburg nog maar Ferreira's mijnkamp was, reed de president over den Rand. Hij zadelde af bij een uitgespan nen wagen van een Duitscher. Deze her» kende den president niet en had heel wat den begrijpen elkander te goed. Kom, een glaasje op den goeden afloop, opdetchoone toekomst. Kom laat ons klioken l" Hij trok haar bij den arm en schonk vlug een glas in. Vervolgens hief bij zijn glas op, kneep het eeDe oog toe en bracht met bijzondere bedoeling den volgenden dronk uit. „Alles wat wij winnen of neen be ter gezegdalles, wat wij wenschen I Je moet ook meedoen," wendde bij zich tot de andereD, terwijl hij met zijn baptis ten zakdoek een weerspannigen druppel van zijn snorbaard weg wischte had, „Gij vooral vronwtje t Ziet zij er niet aanlokkend nit, en het zal je bovendien goeddoen, en nu moet ik voort, want de jonge beeren doen ook hnnne aanspraken op mij gelden; bet is hoog tijd 1" verklaarde hij, op zijn hor loge ziende. Ik heb namelijk een nitnoodi- giug ontvangen om in het oflicierscasino te komen ontbijten; daar zal ik Böhlen en ve le anderen aantrtflen. Zal ik hem de com plimenten van n doen „Hoe komt bet u in nw hoofd vroeg Hilde, nog altijd uit haar bumeur; hij liet zich evenwel in zijne spotternij niet storen en hield daarmede tot bet laatste oogenblik toe vol. „Zeker, je hebt gelijk. Ik verkoop mijn beestje ook niet, als ik kans heb op een hoogeren prijs. Een dwaas, die dat deed. Maar men kan zulk een a'gedankten ver eerder wel een weinig troost verschaffen. Arme duivel, die Böhlen. Maar men speelt de aas niet nit, als men nog kans heeft, er den koning mede te winnen, Haha 1 Mijn verstandig meisje, mijn Hildje, mijn goad- vogeltje!" Hij streelde haar, klopte haar op den schouder, lachte, knikte haar toe en riep nog: „Adieu kinderen, adieu 1 Amuseer je goed t" en hij danste vervolgens de deur nit. Van zjjn glimlachende lippen weerklonk nog zacbtkens, terwijl hij de trap afging „Boer vrouw koning aas ge wonnen 1" Als een herborene stapte hij trots voort, terwijl hij iD zijn Dieuwe overjas gestoken, tusschen de menigte doorwan delde. De gladde hooge hoed een weinig achterover, den stok tusschen de vingers draaiend, links en rechts groetend en elk lief meisje driest in het gelaat ziende, stapte hij vergenoegd voorwaarts. Het wandolde hier toch een massa aangenamer dan in Bernau, waar die hobbelige steenen, telkens nu ja telkens een aanval op je knie schijven deden. „Vervloekt I' Maar men moet aan zul ke onaangenaamheden gewennen, wanneer menschen ons ontmoeten met gezichten, dia

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1896 | | pagina 5