Brieven uil de Maasstad.
Monde Sterren.
Zondag 16 Augustus 1896.
40ste' Jaargang No. 3124
BIJVOEGSEL.
cm.
Over de Schie reed een groote plom
pe wagen. De wanden waren in hard
groen beschilderd, met sterk blauwe
randen. Voor dofte, beslagen ruitjes,
die als holle oogen uit dat groen ke
ken, hingen gele verschoten gordijn
tjes.
Vóór den wagen sukkelde een brood
mager zwart paard, stap voor stap.
Een man hield de teugels. Hij was
even mager als zijn paard. Van zijn
lang gezicht hing een onordelijke grau
we baard af. Naast hem liep een
smerig joggie, zijn zoontje. Op den
bok van den wagen zat een vrouw,
die een kind de borst gaf.
Dit schunnig stel was een kermis
wagen met zijne bemanning, die los
trok op de groote Maasstad, waar het
kermis worden moest. Nu is die
kermis al in vollen gang, 't is zes da
gen geleden.
De voorbijgangers trokken hun neus
op.
't Is me toch een rommeltje, wat
naar zulke kermissen gaat, hé? zei
een vrouw. Kijk zulke wezens is
An. Zouden ze zich in 't laatste half
jaar wel gewasschen hebben? Mijn
kop af, as 't waar is.
En zoo onzedelijk mensch, zulk
tuig heb je nog nooit gezien, 'tis
God geklaagd. Hier trok de oude
dame, die er geweldig zedelijk uitzag,
haar neusje op.
Ja, en zoo gevaarlijk. Moord en
doodslag en diefstal en kinderroof, kan
je van zulk gespuis verwachten
Zoo kwebbelden zij. Langzaam reed
de wagen do dames voorbij. De voer
man, met een spottend lachje op zijn
gelaat, wenschte hen, goeie morgen.
Op zijn weg vond hij een massa lui
die half—luid en soms zelfs zoo luid
dat hij 't verstaan kon, hun opmerkin
gen ten beste gaven. De man trok er
zich weinig van aan. Hij lachte maar
eens. Soms gaf hij wel eens bescheid
Nou ja, zeg, jelui bent ook zoo
beroerd netjes en zoo zedelijk, daar
kan een spulleman as ik, niet tegen
op.
Dan riep zijn vrouw van den bok
afToe man, geef nou geen antwoord,
wat heb je er nou an.
En de man zweeg.
Het begon te schemeren toen hij de
stad naderde.
't Werd hier drukker en hij moest
goed uitkijken om te zorgen dat zijn
wagen geen ongelukken maakte.
Want als een spulleman zoo iets ge
waagd had, zou je wat gehoord hebben,
dat spreekt.
Een aantal paartjes, die elkaar met
het oog op de naderende kermis ge
zocht en gevonden hadden, liepen al
druk de genoegens van het komende
feest te repeteeren. Erg lollig, zin
gend en lachend. Vooral om dien
spullebaas hadden ze pret.
Daar komp de kermis an Hoe
ra. Kijk is, erg mooi is ie niet, hij
mot nog wat opgefrunnikt worden,
maar dan glimt ie. En dat paard is
voor den draaimolen. Baas, wat heb
ie voor e6n spul?
De man verwaardigde zich niet te
antwoorden, maar de vrouw riep van
den bokeen draaimolen.
Goed zoo 1 schreeuwde er één.
Zeg, en draai jij nou ook nog wel eens
meê. Zeg, liefie daar boven.
De vrouw zweeg en de man, woe
dend, stotterde een vloek. Hij trok
zijn zoontje wat dichter tot zich en
sloeg het paard den zweep over den
rug.
Gelach en geroep slingerden den wa
gen. na.
Wat hebbe' ze een lol mom
pelde de man.
Plots schokte de wagen. De wiels
waren tegen een opstaande tramrail
gestooten. Plet paard trok met zoo
veel kracht als het nog had, de man
schreeuwde het toe, dan een kort ge
kraak, een dofie bons en even, even
later, een ontzettend kinde'-gehuil
Er was een wiel van den wagen ge
wrongen, do zware kast was schuin
weggezakt en het kind van den spul
lebaas lag er met rechterbeentje onder
bekneld.
O, man, wat gebeurt daar, wat
gebeurt daar? gilde de vrouw.
Stil, stil, hou je bedaardStil
nou, 't zal wel losloopen, zeide de
man, stil nou.
Het kind gilde onbedaarlijk. Van
alle zijden kwamen menschen toeloo-
pen. Ook vroolijke adspirant-kermis-
gasten.
Wat is er, waarom huilt dat
kind zoo?
Er was er een, die iets veronderstelde
van mishandeling en dadelijk stonden
een paar kloeke kermisvrijers klaar
om den mishandelde bij te staan.
Maar de kermisreiziger vertelde kort,
zenuwachtig, wat er gebeurd was.
Het kind gilde huizenhoog. Men zag
hot niet. Een kleed, neergevallen door
den schok, bedekte het.
Do vader trok het kleed weg en
daar wrong zich een teer kinderlijfje
tegen den wagenrand op.
O, help, help kreet de kleine,
o, ik heb zoo'n pijn. Machteloos en
half bezwijmd liet het zich vallen.
Dan barstte de spullebaas los „Maar
help dan toch, help dan tochschreid-
de hij. Zien jelui dan niet, dat kind
ligt onder den wagen.
Zijn vrouw, een krachteloos verbleekt
schepseltje, drukte rillend haar kind
tegen de borst. Zij kermde en snikte
en keek met groote betraande oogen
den kring rond.
Veertig, honderd handen staken zich
uit. Zoo zijn wij Hollanders.
Kermisgasten lieten er hun meisje
voor staan, ijlden te hulp. Voorzichtig
om het kind niet te veel pijn te doen,
greep men den wagen aan. Eén,
twee, drie, langzaam rees de kar een
eind.
Het kind bleef liggen. Het was bewus
teloos. Een man nam het voorzichtig op.
Inmiddels waren dienders er bij ge
komen. Een oud wijfje begon met een
geweldigen omhaal te vertellen wat er
gebeurd was.
De agenten zagen echter zelf wel,
wat er hier te doen viel.
Is hier soms een dokter bij
vroeg een van de twee.
Geen antwoord.
Er woont er één, hier in 't mid
den van die straat.
Haal jij 'm dan eens gauw, toe,
verzocht de agent den spreker.
Deze vloog weg.
De bewoner van het huis, waarvoor
het ongeluk gebeurd was, keek door
een reetje van de gordijnen naar bui
ten. Maar hij vroeg niet, of hij ook
helpen kon. Hij moest van dien rom
mel niks hebbe 1
En de arme spulleman zat met zijn
zoontje op den schoot en had zijn
hoofd voorovergebogen. Zijn vrouw
stond naast hem.
Het was een treurig groepje. De
zon was ondergegaan en in den hal
ven schemer stond het daar tegen den
armelijken wagen.
Sta is even op, vader, verzocht
de agent evon maar, dan zullen we
je wagen opzij zetten, want de tram
moet voorbij.
Voorzichtig schoof de man naar den
huizenkant. Kermisklanten lichtten den
wagen op en schoven die een eind
weg. Nu kon de tram voorbij.
Even keek de man om. Voorzich
tig met dien boei, stamelde hij. De
kermisman kwam bij hem boven.
De dokter die te hulp geroepen was,
schreef overbrenging naar het zieken
huis voor. Daar had do vader op te
gen. Zijn kind in deze groote stad
verlaten, dat kon hij toch niet.
Met ijskoude kalmte gelastte de dok
ter een brancard te halen en het kind
te vervoeren. Ik kan 'm toch hier
niet behandelen, wees nou wijzer,
bromde hij.
De brancard kwam en het kind werd
er ingelegd. Vader moet meê en de
moeder met haar jongste kind bleef
achter om op den boel te passen.
O, wat hebben latere kermisklanten
daar een pleizier in gehad.
Ze zijn zóó geestig geweest, lieve
menschen, je hield er je buik van
vast. Alles om de vrouw, die daar
weenend tegen den wagen zit en haar
kind in slaap suste
Hoe men den wagen naar het ker
misterrein heeft vervoerd, weet ik
niet.
Maar gisteren was ik op het feest
plein en daar zag ik bij een draaimo
len mijn kermisman staan.
Hij had het geweldig druk. Zijn
molen was geheel bezet en juichend
schoven de kinderen en de groote
menschen parmantig op paarden geze
ten, in bet rond.
De stoomfluit uit de naastbijzijnde
caroussel gilde allerakeligst snijdend
door het woest lawaai heen.
Ik zag in het binnenste van den mo
len, de vrouw van den spullebaas. Zij
draaide het orgel. Ik kon haar gelaat
niet zien, zij stond met haar rug naar
mij toe.
„Met een stokje in zijn hand liep de
man langs den molen, om de jon
gens er van af te houden. Als een
toer was afgeloopen, riep hij de lui toe,
dat ze konden instijgen en ging dan
geld ophalen. Zij vrouw draaide on
vermoeid het orgel.
Hij maakte goede zaken, maar geen
lach glansde op zijn gelaat.
Toen hij mij voorbijging sprak ik
hem aanHoe maakt het je zoon
tje? vroeg ik.
Hij bleef staan, bekeek me van
hoofd tot voeten en zei dan langzaam:
Die wordt morgen begraven
Gemengd Nieuws.
Rotterdam, 12 Aug. 1896.
FEUILLETON.
Roman van Boibert Byr.
DERDE BOEK.
19.
Baron Brandolf zag de beer von Dehrn
na diens nitroep een paar minntcn in stom
me verbazing aan; eindelijk snapte bij diens
gezegde. „Ah, ik begrijp u, gij meent
slechts. Maar gij meent met eene zekere
beslistheid Gij hebt volkomen gelijk,
waarom zou men dat ook niet Openlijk
bekend, waren onze meeningen eenigszins
hetzelfde. Maat ik zal daar geen gewag
van maken." De kleine dikke gestalte eckeen
op eens een voet langer geworden, de neus
werd in den wind gestoken en de zachte,
anders welluidende stem, had een trempet-
achtigen klank aangenomen, die zich met
ieder woord scheen te versterken. „Een
iamilie van zoo onden adel, als de mijne,
van zoo strenge, door eenwen beproefden
grondbeginselen, kan wel eenige aanspraken
doen gelden I Het zon niet de eerste maal
zijn, zelfs niet in ons lander zijn ge
vallen in ons hertogelijk buis en wan
neer men weet, dat een huwelijk beneden
onze waardigheid in onze familie rog nooit
heeft plaats gevonden en dat ik zooeven,
niot dan in de bitterste ironie over zoo iets
heb kunnen spreken, behoef ik een scherp
ziend man, zooals gij rijt en dat is niet
slechts een complimentje natuurlijk niet te
verzekeren. Wij hebben elkander begrepen.
De laatste steunpilaren van eer en zeden
wankelen nog niet. Men geeft de aas niet
uit de hand."
„Maar do hoofdregel bij het spel is
zwijgen 1* hield do cabinetsrasd den van
geluk en vreugde stralenden baron nog eens
onder het oog.
Baron von Brandolf vatte de band van
den kabinetsraad en drukte en schudde deze
op de meest hartcljjko wijze.
„Zwijgen I zwjjgen als een grafsteen.
Natuurlijk 1 Eerste regel 1 Gjj hebt mij zeer
aan u verplicht. Reken op mijne dankbaar
heid, mijn waarde mijnheer von Dehrn 1"
De baron was de opgetogenheid zelve- Hij
had von Dehrn tot aan de trap willen be
geleiden, maar dat paBte toch niet meer
voor een toekomstige nu hadden de
rollen zich omgedraaid c-n slechts nog een
maal verzekerde hij den afscheid nemende
van zjjn dankbaarheid, die hij niet vergeten
zou ter gelegener tijd met woeker terug te
betalen.
In de mond- en ooghoeken van den ver
trekkende zag het er vroolijker uit dan
gewoonlijk; hij had succes gehad met het
bezoek, waartoe bij slechts noode was over
gegaan. Het gevaar, dat de baron met
zijne voortvarendheid zou kunnen aanrichten,
was bezworen. Nn mochten vader en
dochter ongehinderd bij elkander ko
rnet).
De achtergeblevene ging intusschen als
een zot in de kamer op en neder. Dan eens
maakte bij een grooten stap en zette een
booge borst op, dan weer grijnsde hij van
vergenoegdheid, of lachte Inid op. Ten slotte
vond bij in een haastig weggespoeld glas
port zijne tegenwoordigheid van geest terug.
Hoe zonnig straalde de dsg door het ven
ster, het lokte onwederstaanbaar Daar buiten.
Men moest de dagen nemen, zooals zij kwa
men. Brandolf trok zich in zijn kamer
terug, om zijn toilet Ie voltooieD. Terwijl
hij daar nog aan bezig was, vernam bi)
vrouwenstemmen en zijn oor bedroog zich
niet, toen hij cok de slem zijner lievelinge
meende te booren. Hilde was gelijktijdig
met baar moeder en zuster de wom'ng bin
nengetreden. Evenals dezen was ook zij
naar de kerk geweest, niet in het schip,
maar in hr>t voor het hof gereserveerde
koor en zij had aan het einde van de gods
dienstoefening hare familie ontmoet. Zij
had het rijtuig, waarmede zij met gravin
Böhlen ter kerke gereden was, de prinses
was niet wel, aan deze afgestaan, daar
de oude dame nog eenige visites maken
wilde.
Het was Hilde onmogelijk geweest, eer
der hare familie Ie bezoeken, nadat zij door
een briefje, dat haar vader voor haar aan
den conciërge had afgegeven, van hun komst
kennis bad gekregen.
Ook dezen morgen had zij nog dienst
gehad, en eerst nn vond zij gelegenheid,
hare ouders een balf uurtje, zooals zjj da
delijk opmerkte, te gunnen, ofschoon zij
daarvoor wol langer verlof had kunnen
krijger), wanneer haarzelve daar meer aan
gelegen geweest ware. Wat echter moest
zij met haar moeder en zuster bespreken
Zij gevoelde oen onoverwiuneljjken tegenzin
om met haar beiden over het gebeurde te
sprokenzij wist veoruit, dat hare moeder
zich door deze verplaatsing niet gelukkig
gevoelde en haar zuster slechts met groote
smart van Bernau gescheiden was. Zij
vermeed dus met de grootste angstvalligheid
dit punt aan te roeren, dat dan ongetwijfeld
tot vertrouwelijke mededeelingen aanleiding
zon hebben gegeven.
Nochtans begon bare moeder, daar Erna
hardnekkig bleef zwjjgen, haar hart ie
klaagliederen lucht te geven, dat het zoo
onmogelijk gaan kon, dat zij nu geen toe
vluchtsoord meer hadden, dat papa vele
ontnuchteringen zon ondervinden, dat zij
hem evenwel dezen gezelligen tijd van harte
gunde, als het maar niet met den onder
gang der familie eirdigen moest. Hilde
had nu al hare geschiktheid als volleerde
gezelschapsdame noodig, om dit gesprek op
pervlakkig te doen blijven en al de gevaar
lijke klippen te ontzeilen.
Was het eerste wederzien met de haren
zeer koel; des te barteljjker begroette
zij haar lieven papa.
Baron Brandolf, die spoedig in optima
forma uit zijn kamer was bicnengetreden,
sloot zijne lieveling met luidruchtige harte
lijkheid in zijne armen. Het was immers
het geluk in eigen persooD, dat daar in
zijne armen snelde en dat moest bij toch
aan zijn hart drukkcD.
„Nu, daar zjjn wij, meisje! Wjj hebben
bet niet lang zonder u uitgehouden, daar
buiten, en zijn u spoedig gevolgd, 't Was
daar te treurig geworden zonder jou vroo-
lijk gelach, daar buiten in die boerenhut.
Mij is het, of ik een geheel ander meDsch
geworden ben, sedert ik bier ben. En die
daar trekken nog lange gezichten, alsof wij
uit God weet welk heerlijk patois getrokken
zjjn. Heett mama je reeds alle klaagliede
ren voorgezongen Nu troost baar maar,
De goede msma weet zelf niet, wat goed
voor baar is. Zie toch eens in den spiegel
en trek toch niet zoo'n leeliik gezicht. Gjj
zult hier weder jong worden en opbloeien
als een roos. Neem een voorbeeld aan uw
dochtertje, zooals die zich hier ontknopt.
Zeg, is zjj nogjmet eens zoo mooi geworden?
Ja, die hollucht I Dat zult gij ook spoedig
aan u zelve kunnen zien, mjjn lieve.
De barones lachtte weemoedig. Zij kon
echter niet anders dan vriendeljjk opzien
tot haar echtgenoot, die zjj nog eveneens be
wonderde als in baar bruidstijd.
„Gjj zjjt goed," zeide zjj bewogen. „Ik
hoop er ook bet beste van. Wanneer men
al reeds zoo lang ergens aan gewoon
Zindelijkheid.
Men zegt van de Oosterlingen dat zij
vail zijndit is eenvoudig een geijkt
vooroordeel, want de bewoners van het
re
„Ja, ja, dat is het juist, dat gewennen.
Men mag »ich daardoor niet geheel laten
omspinnen «ls een beweginglooze pop. Ik
ben ook niet van steen en heb evengoed
mijne aanhankelijkheid aan bet oude familie
slot, eerbied voor den grond waarop rngue
voorvaderen hebben geloeid; 't is mij cok
zeer zwaar gevallen, van mijn geiiefd Bern-
hausen te scheiden. Maar men mag dat
in geenen deele toonon. Als altijd, recht
op I God weet, dat ik alleB gedaan heb,
om te boudeo, wat er te houden was; maar
er was niet meer aan te doen. Ik kon toch
niet bloot ter wille van het landgoed mijne
familie nog langer eene verbanoing op
leggen?
„Het hart beeft mij daarbij gebloed. Neen,
dat liever nooit 1 En nn basta, wat er g
beurd is, is gebeurd 1 Ingeslapen waren
wij, diep ingeslapen en wearljjk bet is mij
nn te moede, alsof ik opnieuw geboren ben.
En dat hebben wij u te danken, mijn goud-
dochtertje, daarvoor komt n de zegen nws
vaders toe."
„Mij vroeg Hilde, niet zonder verle
genheid.
„Ja, ja, u," knikte hij behaaglgk. „Wij
weten reeds, wie ons dien kooper gestuurd
heeft. Nn, ik zeg er niets van. Maar goed
bebt gij het met ons gemaakt. Men moet
de zijnen niet vergeten."
„Ik heb aan die zaak niets gedaan," gaf
zij kort ten antwoord. „Het was alleen de
schets, die men bij mij zag en hun ge
dachte daarop vestigde. Maar zeg mij nu
eens boe de oude diana het maakt. Wat
is er met het arme beest geschied
„Doodgeschoten. Poef en nit was het 1"
„O, foei papa 1 Dat was afschaweljjk."
Zij strafte hem met een blik, met weiken
zij hem nog nooit te voren had aangezieo.
In diepen weemoed wendde zij zich van hem
af en trad aan het venster.
Hij kreeg wel het idee, dat bjj baar leed
gedaan had en zocht dat ook weder goed
te maken; terwijl hij haar volgde; hg koos
daarvoor niet de goede manier, daar haar
kwade luim nog erger werd.
„Dwaas meisje, hadden wij hem wellicht
voor n moeten medebrengen voor schoot
hondje, of hem in het verkoopsverdrag een
levenslang pensioen moeten verzekeren.
Hangt ge dan zoozeer aan dat dier? Wel
licht kwelde a het verlangen naar uw ouden
verpleegde meer, dan het eigenlijke thuis,
toen ge schreeft, dat ge naar huis wildet.
Wat was dat toch eigenlijk met dien brief,
Hildje?»
Zjj draaide zich kortweg om. „Ach
dwaasheid, een oogenblikkelijke opwelling,"
zeide zij met een verdrietigtn trek in haar
gelaat.
„Daar ken ik mijn kleintje weer aan,"
lachtte hg, „ik dacht het wel. Doch alles
is zeker weder goed a'geloopen, zonder ope
ratie of dokter Kom, kom, je mag je va
der niet zoo lang boos aanzien. Wjj bei-
Oosten hebben de gewoonte huu geheele
lichaam verscheideue malen per dag te
wasschen en nimmer zouden zij eten of
drinken zonder zich de handen gereinigd
te hebben.
Vergelijk dit eens met Europa
Volgens een opgemaakte statistiek zon
den de Italianen gemiddeld om de twee
jaar een bad nemen. Verscheidene buiten
lui en zelfs een groot aantal stedelingen
kannen aan de Italianen zelfs nog een
voorbeeld nemen. Want vele menschen,
onze nooitvolprezen Hollandscbe zindelijk
heid tan spijt en haar bewonderaars niet
uitgezonderd, vergeten wel eens dat *Pro-
preté bien ordonnée commence par soi-
n êine."
Onzindelijkheid op het lichaam was
vroeger, zelfs onder de aristocratie regel,
of liever, men zag er het walgelijke niet
van in. Uit het „Dagboek van den ge
zondheidstoestand van Lodwijk XIV", bij
gehouden door Vallot, d'Aquin en Fagon
blijkt zelfs, dat deze vorst gedurende zijn
geheele lange leven slechts één
maal een bad genomen heeftEen
Fransch werk over volksgewoonten, dat
in 1644 uitgegeven werd, spreekt van
„een meer en sneer veld winnende over
daad op het gebied van zindelijkheid, die
hierin bestaat dat men zich iederen dag
de handen en bijna even dikwijls het ge
laat begint te wasschen." En zoo
iets kon op half spijtigen toon worden
neergeschreven in een tijd, toen men het
eten nog met de vingers naar den mond
bracht 1
Marguerite de Valois, de gemalin van
Hendrik de Vierde, beroemde zich op de
schoonheid harer handen ^hoewel zij ze
in scht dagen niet gewasschen had
Mme. De Motteville verhaalt, dat koningin
Christine van Zweden tijdens een met
groot ceremonieel te Compiigne plaats
hebbend diner, haar aangeboden door An
na van Oostenrijk, ffzulke begroeide han
den bad, dat men er met geen mogelijkheid
een schoon plekje aan kon ontdekken."
Een Engelseh schrijver zeide in zijn
werk dat in 1650 het licht zag, van de
Schotten#De meeste hunner vrouwen
zijn zoo vuil, dat zij haar linnengoed
slechts eens per maand en haar handen
en haar gelaat ongeveer eenmaal per jaar
wasschen"!
Klinken deze staaltjes van groote on
zindelijkheid min of meer ongelooflijk, de
geschiedenis bevestigt ze Diettemin alle.
- Een verhaal over Paul
Kruger.
Toen Johannesburg nog maar Ferreira's
mijnkamp was, reed de president over den
Rand. Hij zadelde af bij een uitgespan
nen wagen van een Duitscher. Deze her»
kende den president niet en had heel wat
den begrijpen elkander te goed. Kom, een
glaasje op den goeden afloop, opdetchoone
toekomst. Kom laat ons klioken l" Hij trok
haar bij den arm en schonk vlug
een glas in. Vervolgens hief bij zijn glas
op, kneep het eeDe oog toe en bracht met
bijzondere bedoeling den volgenden dronk uit.
„Alles wat wij winnen of neen be
ter gezegdalles, wat wij wenschen I
Je moet ook meedoen," wendde bij zich
tot de andereD, terwijl hij met zijn baptis
ten zakdoek een weerspannigen druppel van
zijn snorbaard weg wischte had, „Gij vooral
vronwtje t Ziet zij er niet aanlokkend nit,
en het zal je bovendien goeddoen, en nu
moet ik voort, want de jonge beeren doen
ook hnnne aanspraken op mij gelden; bet
is hoog tijd 1" verklaarde hij, op zijn hor
loge ziende. Ik heb namelijk een nitnoodi-
giug ontvangen om in het oflicierscasino te
komen ontbijten; daar zal ik Böhlen en ve
le anderen aantrtflen. Zal ik hem de com
plimenten van n doen
„Hoe komt bet u in nw hoofd vroeg
Hilde, nog altijd uit haar bumeur; hij liet
zich evenwel in zijne spotternij niet storen
en hield daarmede tot bet laatste oogenblik
toe vol.
„Zeker, je hebt gelijk. Ik verkoop mijn
beestje ook niet, als ik kans heb op een
hoogeren prijs. Een dwaas, die dat deed.
Maar men kan zulk een a'gedankten ver
eerder wel een weinig troost verschaffen.
Arme duivel, die Böhlen. Maar men speelt
de aas niet nit, als men nog kans heeft, er
den koning mede te winnen, Haha 1 Mijn
verstandig meisje, mijn Hildje, mijn goad-
vogeltje!" Hij streelde haar, klopte haar op
den schouder, lachte, knikte haar toe en
riep nog: „Adieu kinderen, adieu 1 Amuseer
je goed t" en hij danste vervolgens de deur nit.
Van zjjn glimlachende lippen weerklonk
nog zacbtkens, terwijl hij de trap afging
„Boer vrouw koning aas ge
wonnen 1"
Als een herborene stapte hij trots
voort, terwijl hij iD zijn Dieuwe overjas
gestoken, tusschen de menigte doorwan
delde. De gladde hooge hoed een weinig
achterover, den stok tusschen de vingers
draaiend, links en rechts groetend en elk
lief meisje driest in het gelaat ziende, stapte
hij vergenoegd voorwaarts. Het wandolde
hier toch een massa aangenamer dan in
Bernau, waar die hobbelige steenen, telkens
nu ja telkens een aanval op je knie
schijven deden.
„Vervloekt I' Maar men moet aan zul
ke onaangenaamheden gewennen, wanneer
menschen ons ontmoeten met gezichten, dia