Brieyen uit ie Maasstafl. Vallende Sterren. Zondag 27 September 1896. 40ste Jaargang No. 3137. BIJVOEGSEL. FEUILLETON. GEMENGD NIÉUWS. I). Rotterdam, 22 Sept. 1896. CYII. De herfst is vandaag begonnen, 't Heeft den geheelen dag gestormd en ge regend. De boomen, reeds half kaal gewaaid in de hevige najaarstormen van de laatste dagen, bogen ten gronde en strooiden dorrende bladeren in den modder aan hunne voeten. Er was iets droefsombers in dezen intrede van den herfst, Yoor 't eerst liepen er lui met demi-saisons en ik ontving zooeven een briefje van een tante van me, of 'k bij den smid aan wou loopen om bem te zeggen dat ie de kachel zou komen zetten. Zij en haar hondje bibberden al, schreef ze me. Weemoedig'gestemd* heb ik aan haar verzoek voldaan. En de smid heeft niet gemeesmuild of gezegd Nou al Hij beeft tante's naam op een lijstje geschreven waar al een twintig namen opstonden. Uw tantje heeft nummertje één- en-twintig, zei ie. Kan ze dan niet hot eerst gehol pen worden vroeg ik. O neen, onmogelijk, de anderen hebben in den vroegen morgen al een boodschap gestuurd. Maar tante is nog al kouwelijk, weet u. En zij heeft een pukkie. De anderen zijn ook kouwelijk, en er zijn nog meer pukkies bij. Toen zweeg ik en ik ging weer de straat op. Bah, wat sloeg me de regen in 't gezicht. Een fijne koude motregen, die alles nat maakt, een regen waartegen je met een parapluie weinig uithaalt. Mijn rechter-schoen lekte en toen mijn kous nat genoeg was om het ver moeden te wekken dat ik zóó doorloo pend me een tering op den bals halen zou, kwam ik op het idéé bij mijn schoenmaker op te loopen. Wilt u m'n schoenen laten ha len. Jawel, maar u zult een paar dagen geduld moeten hebben. 't Is zóó druk' met de bestelling van winterschoenen, dat ik niet weet, hoe er uit te komen. Winterschoenen?? Nu ja, of herfstschoenen. Van morgen alles al besteld Zeer weemoedig gestemd heb ik mijn schoenmaker verlaten. De zomer is voorbij, 't is herfst en de winter komt. Mijn juffrouw zei me van morgen Nog dertien weken en dan is't nieuw - jaar. Dat mensch zweert bij nieuwjaar. In Februari rekent zij 't al uit, hoeveel weken er gaan moeten eer 't nieuw jaar is! 't Is herfst. De glorievolle regeering van den lieven zomer heeft uitgediend. We moeten nu weer onze genoegens zelf gaan maken, vanbuiten zal 't niet ko men. Schouwburgen, wintervergaderingen, concerten en speciaüteitenvoorstellingen; we zullen te kiezen hebben. De kaar ten worden weer voor den dag gehaald en de whistavondjes worden weer be paald. Ja, we zijn weer in den winter. Ik weet niet of andere menschen dat óok hebben: als de winter komen gaat, zich aanmeldend in het droeve herfstweer, denk ik altijd „wat wordt een mensch toch gauw oud"en als de zomer komt denk ik »wat kan een mensch toch lang jong blijven." Geen rijker bron van levenskracht dan het ontluikende leven om ons, geen vol ler vooraad pessimisme dan in dat lang zaam sterven van wat ons buiten om geeft Nu zou ik niet graag willen, dat de lezer me beschuldigde, dat ik me gauw laat neerslaan. Heusch niet, ik kan een portie verdragen. Maar zoo'n regen- en winddag, neen, ik kan er niet tegen. De straten liggen vol mod der en de mannetjesmenschen stroopen hun broekspijpen, de vrouwtjes trekken haar japon tot de kuiten zoowat, om hoog. En zij zetten daarbij een gezicht, dat vrij juist „sikkeneurig" is te noe men. Bij deze onaangenaamheden komen zich anderen voegen, die 's menschen humeur in het algemeen, het mijne in het bijzonder, tot in de diepte beder ven. Neen, ik praat nu niet van aanma ningen, waarschuwingen en dwangbe velen, die deurwaarders in beminnelijke gulheid op het oogenblik rondstrooien. Zeker, die influenceeren óok, maarniet zóó erg. Er zijn erger dingen. Ik ging vanmiddag naar mijn bureau trammen, 't Viel met bakken van den hemel, toen ik de deur uitging en Bar tjens, of een ander, leeraart dat men beter cents voor de tram kan uit geven, dan tien keer l1/^ cents aan z'n goed te bederven. Ik ging dus trammen. Roman van Róbert Byr. VIERDE BOEK. 31. Bij het eerste gezicht kon men bemerken, dat èn gravin Yaleska èn graaf Felix in wendig verblijd waren, over den inval, dien zij Hadden gedaan, ofschoon Hilde hare hou ding volkomen in bedwang bad en ook haar vader met zijn gewone vriendelijke lach zich trachtte op te richten. Gravin Yaleska was volstrekt niet iemand, die door derge lijke manoenvres werd afgeschrikt, integen deel, deze bezaten voor haar een'groote aan trekkelijkheid en zij liet er zich niet door op een dwaalspoor brengen; en graaf Felix, die anders goedhartig genoeg was, om zich in een dergelijke atmosfeer bedrnkt te ge voelen, had ook nog een restje van leedver maak te bevredigen en wilde zich de ge legenheid daartoe vooral niet laten ont gaan. «Weet ge liefste, het heeft mij geeD rast gelaten," stormde de gravin rechtstreeks op baar hoofddoel aan. „Wij zijn beiden van mama weggeloopen, want gij, mijn lief ste moest het 't eerst weten. Ja stel n eens voor, een paar verloofden en een paar ge lukkige verloofden I Riet waar Felix, wij zijn immers zeer gelnkkig? Na, ik wil bet hopen, ik zoa n ook niet aanraden te pro testeeren. Ja, ja, wat zegt ge daar na van? Verloofd hebben we ons beiden I Is het niet te merkwaardig P Wie zon dat gezegd heb ben, toen we als zulke gezworen vijanden gescheiden waren. Maar hij hoeft het mij afgebedeld. En wat zou ik hem anders doen dan vergiffenis schenken, nadat hij mg zulk een doorslaand bewijs gegeven had, dat het een grove vergissing was - want hij zou toch geon kangeroeh ten huwelijk vra gen zoo heb ik dan ja en amen ge zegd. Ja, het was een sterk stuk. Het was toeh anders een zeer groote genoegdoe ning; hg heeft zoo keurig gebeden en ge smeekt, zoo kourig. Hij kan zeer lief zjju I Gij moogt dat niet gehoord hebben Fe lix, dat verbied ik n!" „Maar waarom toch? Ik heb het reeds gehoord," waagde hg met oen vergenoegd lachje te zeggen. „Zoo, heb je het reeds gehoord, dan moet je Met dadelijk weer vergeten. Gij moogt vol- strekt niet ijdel worden; alleen op nw vrouw." En om hare woorden nog meer nadruk te geven, kneep zij Felix in het lelletje van zijn oor, waarbij zij zich zoo dicht tegen bem aan vleide, dat hij wel'niet anders doen kon, dan haar omhelsen. „Zal je het wel laten 1 Waar andere menschen bij zijn. Neen, dat is ongehoord I Men kan zich nauwelijks voor hem redden 1" riep zij uit, alsof zij in de grootste opgewondenheid was; zij rokte zich nit zijne armen los, wat hem eenigszins verlegen en beschaamd deed worden. Zijn verloofde zette deze comedie van gevoeligheid nog een poosje onbevangen voort, totdat zij hem zeer tegen zijn zin, een biscuit in den mond duwde en hem verklaarde, dat bij zich nu een oogenblik daarmee vermaken moest. Men was toch waarachtig niet hier gekomen om dwaas heden nit te halen. Zij wilde zich na aan haar ongelukkige vriendin wijden en dan kon hij in dien tusschentijd zaken doen met den baron. „Dat is waar ook, ik heb n een voorslag te doen, mijnheer von Brandolf," sprak Fe lix nu vol ijver. Terwijl de beide heeren samen begonnen te onderhandelen, schikte Yaleska vertrou welijk naast Hilde op de sofa. Men had onder vriendinren zooveel te bespreken, in zulk een opgewonden tijd. „Maar zeg mij toch, wat zijn dat toch voor geruchten P Is het waar, werkelijk waar P Neen, maar hoe heelt het mij doen ontstellenAlzoo verbroken, teruggetre den? Maar hoe is dat dan toch zoo ge komen „Zooals het gewoonlijk pleegt te komen," antwoordde Hilde kalmpjes. „Maar er moet toch een oorzaak zijn P* „Men vindt weieens meer een haar in de soep," zeide Felix op dit oogenblik, iets luider, en gravin Yaleska, die dit als een antwoord op haar vraag nam, dreigde hem in zoogenaamden toorn met den vinger. „Maar Felix, hoe kan je nu zoo ordi nair P Neen maar hij is kostelijk En nu zet hjj nog een gezicht, alsof hij geen tien tellen kan. Wat een booze, tongl Zegt men dat nu, een dame zoo maar in 't gelaat." „Maar ik heb van het circus gesproken," antwoordde hjj, ton zeerste verwonderd over het opgeloopen standje. „Ach ja, men kent al reeds uwe voorliefde voor geestige boosheden; denk maar eens aan de kangeroeh die heb ik u reeds evenwel vergeven. Lieve Hilde, wees niet boos „Waarom toch?" vroeg deze met eon on- Van binnen en op de achter-imperi" ale was alles vol. Ik kon nog een heel nauw plaatsje bij jden koetsier krijgen. Dat plaatsje neem ik. Ik stond daar tusschen twee hande laarszoontjes, zij waren ook in den handel, in hout, of in zeep, weet ik het. Uit hun blozende blomzoete gezicht jes staken witte stukjes cigaret. Lekker weertje hè, zei de een, die zeker in hout deed. Ja, 't is natjes 1 antwoordde de ander, bepaald een in zeep. Wat bennen die straten vuil, hè Ja, nog al smerigjes. Er zijn weinig menschen op straat. Neen, heelemaal geen lieve meis jes. Daar gaat er één, pst, kindje, hé, pst. Kijk eris an, ze lacht. Dagliefie. Da's nat en vroolijk. Zeg, weet je 't al van Yan Laren Nee. Nou, die 's fout hoor. Over den kop. Failliet. Ze zeggen van zeven tien duizend gulden. De lui sloegen statio genoeg. Dat ging eiken avond uil en veel partijtjes. Nou, dat kost geld. Hij zal 't ook niet lollig vinden. Nee, vooral niet onder de nieuwe faillissement-wet. Je moet nu tot den laataten cent betalen. Yroeger kon je 't op een accoordje gooien en daar zijn heel wat lui meê bovenop gekomen. Als ze geen raad meer wisten, gingen zo bankroet, betaaldeD zooveel procent en van de rest, zetten ze de zaakjes voort.. De koetsier keek me eens aan, met iets verwonderd-vragends in zijn oogen, sloeg naar zijn paard en luisterde dan weer. Nou, de jongelui in hout en in zeep hebben vele wijsheden verkocht. En ze hebben zooveel kwaad staan spreken,dat de koetsier en ik puur verbaasd waren van zooveel boosheid op deze wereld. Allerlei schandaaltjes in de handels wereld. Een cronique-scandaleuse van Rotterdam. Maar het oververtellen niet waard. Ik ergerde me aan zooveel beteeke- nisloos discours. Bij de beurs stapten zij af en hun plaats werd ingenomen door een heer en een dame, waarach tig, ik trof het slecht, die ruzie had den. Waarom wist ik eerst niet. 'tls stom, mompelde hij, woedend voor zich uitkijkend over de glibberige straten. Jij bent stom, bitste zij terug. verschillig ophalen der Behouders. „De ver klaring was seer goed van pas, of hel nu belrekking bad op dit geval of niet, willen wij nu maar stilletjes blanw blanw laten. Zij zal geheel het algemeene oordeel van het publiek zijn." „O, neen, zeg dat niet 1 Ik tenminste ben er in mijn hart vao overtuigd, dat er een intrige achter steekt. Verlaat u daarop, zij gaat van Stachelburg en haar vriendin uit, die leelijke Jenisch. Men wist reeds, hoe zjj het te zamen eens waren, en zij kan nen het u niet vergeven, dat gij haar op zijde geschoven hebt." „Heb ik dat gedaan P" „Nn, indirect wel, dat is niet te looche nen. En nu treft jon de wraak ook. Zij moeten het zeer netjes in elkander gesto ken hebben, anders was haar die streek niet zoo gelakt. Men had tenminste reeds vele dingen hooren mompelen over betrekkingen uit vroeger tijd, er zou een zeer interes sante jonge man Gij waart wellicht ook niet voorzichtig genoeg, hebt je oen weinig bloot gegeven; och lieve hemel, men heelt toch ook een hart en als men dat nu een beetje laat meepraten - maar kind, gij moet mij zoo niet aanzien, Ik heb niets van dat alles gezegd en ik ben de laatste, die niet op dat gebied voor u in de bres zou zijn ge sprongen. Er zal van al dat gekletst wel niets van aan zijn. 't Is hier net als elders ook hier hebben de nijd en wangunst hun ge wone slingerpaadjes weer betreden. Ik ben er van overtuigd, dat er nn ook weder het noodige van mij gezegd zal wordeo; maar ik trek er mij geen ziar van aan, niet zoo veel; men zal er met mij geen genoegeD van hebbent Zoo kalmpjes en bedaard als gij dit u laat welgevallen, zouden zij er bij mij niet afkomen. Gij moet n ook tegen deze intrige verzetten. Sluw uitgebroed moet het zijn, maar dat hindert niet, ik vind de draden. Ik schei niet nit, of ik moet alles uitgeplozen hebben." „Waarom wilt gij al die moeite doen „Waarom? Dat vraagt gij nog? Om dat ik buiten mij zelve ben over deze ge schiedenis, uit pare vriendschap tegenover jon, dat is dankt mij toch heel natuar- lijk; gij znlt, gij moet opheldering heb ben." „En wanneer mij daar in 't geheel niels aan gelegen is „Niets aan gelegen is?" Yaleska sloeg de handen ineen. „Maar dat is niet mo gelijk? Dat geloof ik niet. Vergeef me, maar dat kan ik niet gelooven. Dan zon men moeten aannemen, dat de verbreking van jou is uitgegaan en dat tls jon schuld. Nou, hou je fatsoen nou voor de menschen. Mijn fatsoen houwen 1 Jij bent begonnen. Ik Nee, jij. Het geld groeit me niet op den rug- Ik kan die dertig pop niet zoomaar missen. Nou, ik heb ze niet verloren. Dat heb je wel. Jij hebt je por- temonnaie laten liggen, 't Ie stom. Ik voelde me daar heel onbescheiden staan en toen ik, gelukkig, een plaats je vrij zag in den wagen, schoot ik de deur in. Tusschen twee dames op gevorder den leeftijd, geen leden van onze hau- te-volée, misschien bakers of weduw vrouwen van ambtenaren, zette ik me neer. Wil je'm eris zien hoorde ik die links vragen. Ik keek naar links en terzelfder tijd bromde 't van rechts: „Ja graag". Ah, dat was dus niet tegen mij. De twee dames zwegen. En dan plotseling stak die links haar arm voor me heen. Onwillekeurig keek ik wat ze doen ging. En ik rilde. v De duim van haar uitgestoken hand was grievend gewond. Wat zeg je van zoo'n zwerende duim vroeg de eigenares. Nou, ie is erg genoeg, zei die rechts. Ik kan beslist geen wonden en ab soluut geen zwerende duimen zien. Ik werd er akelig van. De dokter heeft er in gesneden ook. Gunst, dat deed zoo'n pijn. En bloeien dat ie deed. Ja, dat zal wel. Die dokters snijden maar. Een afschuwelijke carbolgeur steeg van den zwerenden vinger op. Snijden is d'rlui lust. Ze hebben pas een nicht van me geopereerd, die had aderspatten. Daar is een neef van me dood aangegaan. O, mijn joDgste nichtje heeft kan ker gehad. Lieve lezer, ik rilde. Ik voelde een wee gevoel naar mijn keel stijgen. Ik kan niet tegen die akeligheid. Ja, en ik zal je eens een geval van hevige beroerte vertellen Yoor 't zoover kwam, sprong ik op en ik struikelde de tram uit. Dan nog liever regen en storm, dan deze hevi ge akeligheid. Blij dat ik weer buiten stond en toch erg uit mijn humeur, stak ik mijn parapluie op. De regen kletterde er op neer. Zoo heb ik een alleronaangenaamsten Ja, ik weet, dat je ontzettend trots bent, je zoudt natuurlijk alles weer alleen dragen willen, maar dat gaat niet. Bij eon derge lijk geval moet men de geheimhouding niet te ver drijven gij kent mij, eu weet, dat ik zwijgen kan, als het graf. Waarom ontlast gij uw hart niet eens bij mg P Ben ik dan niet bereid u te troosten, nwe partij te nemen Zoo iets alleen te willen dragen, is onmensohelijk, dit is onnatuurlijke ge slotenheid. Weet ge, dat ik bijna boos op je zou kannen worden P Reeds gisteren werden er allerlei praatjes rondgestrooid over de eigenaardige stoornis van de soirée, ik wil je er geen verwijt van maken, dat je mg geene nitnoodiging gezonden hebt, te meer, daar mevronw von Hallingen toch ook genoodigd was, en die is nog nooit bij den prins geweest en bezit zelfs vcor geen soa muzikale kennis. Ik. heb evenwel gedacht, dat gjj het nit bestwil hebt gedaan, omdat mama in haar toestand slecht mee zou kun nen doch dat is ook niets, maar dat ik deze gebeurtenis nit den mond van vreemden heb moeten hooren, is onvergeef lijk van n. Maar ik kan mij evenwel nwe stemming heel goed voorstellen. Arm kind 1 Ik tou nu nog niets weten, als wij ons vandaag niet juist verloofd hadden. Toen zijn wij dadelijk op tante Böhlen afgeste vend en wilden ook u opzoeken en wat hoorden wij daar vreemd opDe prinses was zeer in de war van opgewondenheid en er gernis dat laat zich begrijpen, zulk een plotselinge stoornis in de geliefde plannen tante Böhlen in zak en assche, gij weg en de prins op reis 1" „De prins ,Ja, ja op reis. Dat wist je niet eens, kind? Mot hutje eu mutje is hij vertrok ken, met stille trom, van morgeu in de vroegte. Niemand is er mee, dan Leentje en de noodige bedienden. Geen schepsel wist er iets van. Dos jij ook niet Ja ziet ge, tante Böhlen heeft na een zeer zwaren tijd door te brengen. Hare hoog heid is buiten zichzelve, sedert zij een brief van prins Eduard heoft gekregen. Hij heeft haar namelijk geschreven, dat hij met zijne dochter naar Reviera vertrokken is, zijne dochter zon een verblijf aldaar zeer ten goede komen en hij wilde zich nu ia de toekomst alleen aan haar wijden. Nu, dat kent men al voor den eersten tijd kan daar spreke van zijn maar dan volgt er spoedig wat anders wellfoht hot reeds zoo lang begeerde huwelijk, prinses Christin*, wacht" reeds altijd nog en dan komt er eone nakomelingschap, dio den troon zal beërven en geraakt de zoon van de oude eersten-herfstdag gehad. En omdat mijn brief weg moet, heb ik ia de stemming van dien dag geschreven. Och toe, neemt het mij niet kwalijk 1 Uit den Talmud. Man en Vronw. Het Huwelijk. Wie ongehuwd blijft verdient niet den naam van mensch want er staat ge schreven Man en vrouw schiep Hij ze, en Hij noemde hunDen naam mensch. De oude vrijer (bachelor) reeft zon der vreugde, zonder_ zegen en zonder geluk. Wie een vrouw om geld huwt kan min soort kinderen verwachten. Wie is rijk Die een schoone vronw heeftschoon, bijzonder van karakter. Als de vrouw nederig en deugdzaam is, gelijkt zij een wijnstok die kostelijke druiven drasgtwant er staatUw vrouw zal zijn als een groeiende wijnstok aan de zijde des huizes. De vrede is de grondslag van het huwelijksgeluk. Wanneer de gehuwden deugdzaam zijn, woont God onder hen en zegent hen. Wie zijne vrouw liefheeft als zich- zelveD, en haar eert meer dan ziehzelven, zijne zonen en doehteren in deu rechten weg leidt, en ze vroegtijdig ten huwelijk geeft, van hem is het waar Gij kunt verzekerd zijn dat de vrede zal blijven in uwe tent, en als gij uw huis te zaam roept, zal er niemand gemist worden. Dat de man steeds bedacht zij op de eervolle behandeling zijner vrouw, want daaraan is zijn huis den zegen schul- dig. Rabbi A b r i k a zeide tot zijne me deburgers Eert uwe vrouwen, dat zal u voorspoedig maken. Dat de mensch ete en drinke bene den zijn vermogen, en zijn vrouw eere boven zijn vermogen. De man wachte zich de vrouw te bedroeven, want licht vlieten haar de tra nen. De waardigste vrouw is zij die haars mans wil doet. Het leven van een die door zijn vrouw beheerscht wordt is geen leven, Vliegmachine. Een arbeider te Altbadersleben, in Alt mark, heeft zonder ooit van vliegen eeni- ge studie te hebben gemaakt, een nienw vliegtoestel uitgevcDden. De uitvinder, die bijna een jaar lang aan zijn toestel heeft gewerkt, heeft den lichaamsbouw van een vogel tot model genomentoch wijkt zijn machine in alle opzichten van die van Lilienthal af. Onlangs werden ten aan- prinses in vergetelheid." Hilde luisterde al reeds lang niet meer; nu begreep aij eerst, hoe men het beneden zoo spoedig geweten had de adjudant Riogs- eis had natuurlijk niets los gelaten; maar men had er Dij de prinses niet voor ge schroomd, inzage van bet pakje te nemen. Zij was nog nauwelijks een weinig bedaard van hare opgewondenheid, nadat zij den brief en het pakje van den prins ontving, of gra vin Böhlen was reeds boven gekomen en had haar gezegd, dat zij door dergelijke emotie-rijke gebenrtenissen niet langer in het oade paleis kon blijven en dat de ka mers voor haar opvolgster moesten worden ingericht. De goede dame was slechts hei werktuig van de andere, die zeker wel hardere uit drukkingen gebezigd had; voor de woor den emotie-rjjke gebeurtenissen, zal zij wel schandelijke handelwijze of zooiets gebezigd hebben. „Gij zijt zoo afgetrokken, zoo stil," ver brak Valeska, Hilda's stilzwijgen, toen zij bemerkte, dat haar geene opmerkzaamheid werd gescjonken. „Gij zijt zeker niet erg wel. Toe, neem een bescuit, er zjjn er ook bij met likeur." Zij reikte haar een bonbondoos over, waaruit zij gedurende het gespTek nn en dan een greep gedaan had, zonder dat dit haar eenigszius had ge hinderd in 't praten. „Weet ge, ik bond dol veel van die dingen. Oeb toe, neem n nog een paar, er blgven er genoeg voor mij over. Felix heeft in het voorbijgaan van den winkel, mijn geheele bus vol gekocht. Hjj is een zeer goed menscbWerkelijk een goed menschNiet bierheen zien Felix en er niet naar luisteren ook. Houdt je ooren maar toe." „Dan hoor ik ook niet, hoe het met de Trakbeners staat," antwoordde hij logiach.De gravin bleef dan ook niet bij haar eisch. Zij had reeds weder een nienw thema. „Ja werkelijk, mijnheer von Brandolf," riep zij dezen toe, „de paarden moet ge nu aan Felix verkoopen." „Ik moet bij mijn jaehtrit nog esn nummer opvoeren," verklaarde de graaf. „En mijn verloofde wil niet hebben, dat ik den dom men August vertoon." „Neen, dat gaat nn werkelijk niet meer," verklaardeYaleska met groote beslistheid.„Nu zijn we verloofd en sta ik zooiets niet toe. Lieve God, wat zouden er een anecdoten verkocht worden over don dommen August en de vos-merrie. Er gebeurt niets van, ik wil geen dommen August tot man heb ben. Gjj verkoopt Felix de paarden en helpt ons daarmee uit den brand. Gjj zelf

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1896 | | pagina 5