Brieyen uit ie Maasstafl.
Vallende Sterren.
Zondag 27 September 1896.
40ste Jaargang No. 3137.
BIJVOEGSEL.
FEUILLETON.
GEMENGD NIÉUWS.
I).
Rotterdam, 22 Sept. 1896.
CYII.
De herfst is vandaag begonnen, 't
Heeft den geheelen dag gestormd en ge
regend. De boomen, reeds half kaal
gewaaid in de hevige najaarstormen
van de laatste dagen, bogen ten gronde
en strooiden dorrende bladeren in den
modder aan hunne voeten. Er was
iets droefsombers in dezen intrede
van den herfst, Yoor 't eerst liepen
er lui met demi-saisons en ik ontving
zooeven een briefje van een tante van
me, of 'k bij den smid aan wou loopen
om bem te zeggen dat ie de kachel
zou komen zetten.
Zij en haar hondje bibberden al, schreef
ze me.
Weemoedig'gestemd* heb ik aan haar
verzoek voldaan. En de smid heeft
niet gemeesmuild of gezegd Nou al
Hij beeft tante's naam op een lijstje
geschreven waar al een twintig namen
opstonden.
Uw tantje heeft nummertje één-
en-twintig, zei ie.
Kan ze dan niet hot eerst gehol
pen worden vroeg ik.
O neen, onmogelijk, de anderen
hebben in den vroegen morgen al
een boodschap gestuurd.
Maar tante is nog al kouwelijk,
weet u. En zij heeft een pukkie.
De anderen zijn ook kouwelijk,
en er zijn nog meer pukkies bij.
Toen zweeg ik en ik ging weer de
straat op.
Bah, wat sloeg me de regen in 't
gezicht. Een fijne koude motregen, die
alles nat maakt, een regen waartegen
je met een parapluie weinig uithaalt.
Mijn rechter-schoen lekte en toen
mijn kous nat genoeg was om het ver
moeden te wekken dat ik zóó doorloo
pend me een tering op den bals halen
zou, kwam ik op het idéé bij mijn
schoenmaker op te loopen.
Wilt u m'n schoenen laten ha
len.
Jawel, maar u zult een paar
dagen geduld moeten hebben. 't
Is zóó druk' met de bestelling van
winterschoenen, dat ik niet weet, hoe
er uit te komen.
Winterschoenen??
Nu ja, of herfstschoenen. Van
morgen alles al besteld
Zeer weemoedig gestemd heb ik mijn
schoenmaker verlaten.
De zomer is voorbij, 't is herfst en
de winter komt.
Mijn juffrouw zei me van morgen
Nog dertien weken en dan is't nieuw -
jaar.
Dat mensch zweert bij nieuwjaar. In
Februari rekent zij 't al uit, hoeveel
weken er gaan moeten eer 't nieuw
jaar is!
't Is herfst. De glorievolle regeering
van den lieven zomer heeft uitgediend.
We moeten nu weer onze genoegens zelf
gaan maken, vanbuiten zal 't niet ko
men.
Schouwburgen, wintervergaderingen,
concerten en speciaüteitenvoorstellingen;
we zullen te kiezen hebben. De kaar
ten worden weer voor den dag gehaald
en de whistavondjes worden weer be
paald.
Ja, we zijn weer in den winter.
Ik weet niet of andere menschen dat
óok hebben: als de winter komen
gaat, zich aanmeldend in het droeve
herfstweer, denk ik altijd „wat wordt
een mensch toch gauw oud"en als de
zomer komt denk ik »wat kan een
mensch toch lang jong blijven."
Geen rijker bron van levenskracht dan
het ontluikende leven om ons, geen vol
ler vooraad pessimisme dan in dat lang
zaam sterven van wat ons buiten om
geeft
Nu zou ik niet graag willen, dat
de lezer me beschuldigde, dat ik me
gauw laat neerslaan. Heusch niet, ik
kan een portie verdragen. Maar zoo'n
regen- en winddag, neen, ik kan er
niet tegen. De straten liggen vol mod
der en de mannetjesmenschen stroopen
hun broekspijpen, de vrouwtjes trekken
haar japon tot de kuiten zoowat, om
hoog. En zij zetten daarbij een gezicht,
dat vrij juist „sikkeneurig" is te noe
men.
Bij deze onaangenaamheden komen
zich anderen voegen, die 's menschen
humeur in het algemeen, het mijne in
het bijzonder, tot in de diepte beder
ven.
Neen, ik praat nu niet van aanma
ningen, waarschuwingen en dwangbe
velen, die deurwaarders in beminnelijke
gulheid op het oogenblik rondstrooien.
Zeker, die influenceeren óok, maarniet
zóó erg.
Er zijn erger dingen.
Ik ging vanmiddag naar mijn bureau
trammen, 't Viel met bakken van den
hemel, toen ik de deur uitging en Bar
tjens, of een ander, leeraart dat men
beter cents voor de tram kan uit
geven, dan tien keer l1/^ cents aan
z'n goed te bederven.
Ik ging dus trammen.
Roman van Róbert Byr.
VIERDE BOEK.
31.
Bij het eerste gezicht kon men bemerken,
dat èn gravin Yaleska èn graaf Felix in
wendig verblijd waren, over den inval, dien
zij Hadden gedaan, ofschoon Hilde hare hou
ding volkomen in bedwang bad en ook
haar vader met zijn gewone vriendelijke lach
zich trachtte op te richten. Gravin Yaleska
was volstrekt niet iemand, die door derge
lijke manoenvres werd afgeschrikt, integen
deel, deze bezaten voor haar een'groote aan
trekkelijkheid en zij liet er zich niet door
op een dwaalspoor brengen; en graaf Felix,
die anders goedhartig genoeg was, om zich
in een dergelijke atmosfeer bedrnkt te ge
voelen, had ook nog een restje van leedver
maak te bevredigen en wilde zich de ge
legenheid daartoe vooral niet laten ont
gaan.
«Weet ge liefste, het heeft mij geeD rast
gelaten," stormde de gravin rechtstreeks op
baar hoofddoel aan. „Wij zijn beiden
van mama weggeloopen, want gij, mijn lief
ste moest het 't eerst weten. Ja stel n eens
voor, een paar verloofden en een paar ge
lukkige verloofden I Riet waar Felix, wij
zijn immers zeer gelnkkig? Na, ik wil bet
hopen, ik zoa n ook niet aanraden te pro
testeeren. Ja, ja, wat zegt ge daar na van?
Verloofd hebben we ons beiden I Is het niet
te merkwaardig P Wie zon dat gezegd heb
ben, toen we als zulke gezworen vijanden
gescheiden waren. Maar hij hoeft het mij
afgebedeld. En wat zou ik hem anders
doen dan vergiffenis schenken, nadat hij mg
zulk een doorslaand bewijs gegeven had,
dat het een grove vergissing was - want hij
zou toch geon kangeroeh ten huwelijk vra
gen zoo heb ik dan ja en amen ge
zegd. Ja, het was een sterk stuk. Het
was toeh anders een zeer groote genoegdoe
ning; hg heeft zoo keurig gebeden en ge
smeekt, zoo kourig. Hij kan zeer lief zjju I
Gij moogt dat niet gehoord hebben Fe
lix, dat verbied ik n!"
„Maar waarom toch? Ik heb het reeds
gehoord," waagde hg met oen vergenoegd
lachje te zeggen.
„Zoo, heb je het reeds gehoord, dan moet je
Met dadelijk weer vergeten. Gij moogt vol-
strekt niet ijdel worden; alleen op nw
vrouw." En om hare woorden nog meer
nadruk te geven, kneep zij Felix in het
lelletje van zijn oor, waarbij zij zich zoo
dicht tegen bem aan vleide, dat hij wel'niet
anders doen kon, dan haar omhelsen. „Zal
je het wel laten 1 Waar andere menschen
bij zijn. Neen, dat is ongehoord I Men kan
zich nauwelijks voor hem redden 1" riep zij
uit, alsof zij in de grootste opgewondenheid
was; zij rokte zich nit zijne armen los, wat
hem eenigszins verlegen en beschaamd deed
worden. Zijn verloofde zette deze comedie
van gevoeligheid nog een poosje onbevangen
voort, totdat zij hem zeer tegen zijn zin,
een biscuit in den mond duwde en hem
verklaarde, dat bij zich nu een oogenblik
daarmee vermaken moest. Men was toch
waarachtig niet hier gekomen om dwaas
heden nit te halen. Zij wilde zich na aan
haar ongelukkige vriendin wijden en dan
kon hij in dien tusschentijd zaken doen met
den baron.
„Dat is waar ook, ik heb n een voorslag
te doen, mijnheer von Brandolf," sprak Fe
lix nu vol ijver.
Terwijl de beide heeren samen begonnen
te onderhandelen, schikte Yaleska vertrou
welijk naast Hilde op de sofa. Men had
onder vriendinren zooveel te bespreken, in
zulk een opgewonden tijd.
„Maar zeg mij toch, wat zijn dat toch
voor geruchten P Is het waar, werkelijk
waar P Neen, maar hoe heelt het mij doen
ontstellenAlzoo verbroken, teruggetre
den? Maar hoe is dat dan toch zoo ge
komen
„Zooals het gewoonlijk pleegt te komen,"
antwoordde Hilde kalmpjes.
„Maar er moet toch een oorzaak zijn P*
„Men vindt weieens meer een haar in de
soep," zeide Felix op dit oogenblik, iets
luider, en gravin Yaleska, die dit als een
antwoord op haar vraag nam, dreigde hem
in zoogenaamden toorn met den vinger.
„Maar Felix, hoe kan je nu zoo ordi
nair P Neen maar hij is kostelijk
En nu zet hjj nog een gezicht, alsof hij
geen tien tellen kan. Wat een booze, tongl
Zegt men dat nu, een dame zoo maar in 't
gelaat."
„Maar ik heb van het circus gesproken,"
antwoordde hjj, ton zeerste verwonderd over
het opgeloopen standje.
„Ach ja, men kent al reeds uwe voorliefde
voor geestige boosheden; denk maar eens
aan de kangeroeh die heb ik u reeds
evenwel vergeven. Lieve Hilde, wees niet
boos
„Waarom toch?" vroeg deze met eon on-
Van binnen en op de achter-imperi"
ale was alles vol. Ik kon nog een
heel nauw plaatsje bij jden koetsier
krijgen.
Dat plaatsje neem ik.
Ik stond daar tusschen twee hande
laarszoontjes, zij waren ook in den
handel, in hout, of in zeep, weet ik
het.
Uit hun blozende blomzoete gezicht
jes staken witte stukjes cigaret.
Lekker weertje hè, zei de een,
die zeker in hout deed.
Ja, 't is natjes 1 antwoordde de
ander, bepaald een in zeep.
Wat bennen die straten vuil, hè
Ja, nog al smerigjes.
Er zijn weinig menschen op
straat.
Neen, heelemaal geen lieve meis
jes.
Daar gaat er één, pst, kindje, hé,
pst.
Kijk eris an, ze lacht. Dagliefie.
Da's nat en vroolijk. Zeg, weet
je 't al van Yan Laren
Nee.
Nou, die 's fout hoor. Over den
kop. Failliet. Ze zeggen van zeven
tien duizend gulden. De lui sloegen
statio genoeg. Dat ging eiken avond
uil en veel partijtjes. Nou, dat kost
geld.
Hij zal 't ook niet lollig vinden.
Nee, vooral niet onder de nieuwe
faillissement-wet. Je moet nu tot den
laataten cent betalen. Yroeger kon je
't op een accoordje gooien en daar zijn
heel wat lui meê bovenop gekomen.
Als ze geen raad meer wisten, gingen
zo bankroet, betaaldeD zooveel procent
en van de rest, zetten ze de zaakjes
voort..
De koetsier keek me eens aan, met
iets verwonderd-vragends in zijn oogen,
sloeg naar zijn paard en luisterde dan
weer.
Nou, de jongelui in hout en in zeep
hebben vele wijsheden verkocht. En ze
hebben zooveel kwaad staan spreken,dat
de koetsier en ik puur verbaasd waren
van zooveel boosheid op deze wereld.
Allerlei schandaaltjes in de handels
wereld. Een cronique-scandaleuse van
Rotterdam. Maar het oververtellen
niet waard.
Ik ergerde me aan zooveel beteeke-
nisloos discours. Bij de beurs stapten
zij af en hun plaats werd ingenomen
door een heer en een dame, waarach
tig, ik trof het slecht, die ruzie had
den. Waarom wist ik eerst niet.
'tls stom, mompelde hij, woedend
voor zich uitkijkend over de glibberige
straten.
Jij bent stom, bitste zij terug.
verschillig ophalen der Behouders. „De ver
klaring was seer goed van pas, of hel nu
belrekking bad op dit geval of niet, willen
wij nu maar stilletjes blanw blanw laten. Zij
zal geheel het algemeene oordeel van het
publiek zijn."
„O, neen, zeg dat niet 1 Ik tenminste
ben er in mijn hart vao overtuigd, dat er
een intrige achter steekt. Verlaat u daarop,
zij gaat van Stachelburg en haar vriendin
uit, die leelijke Jenisch. Men wist reeds,
hoe zjj het te zamen eens waren, en zij kan
nen het u niet vergeven, dat gij haar op
zijde geschoven hebt."
„Heb ik dat gedaan P"
„Nn, indirect wel, dat is niet te looche
nen. En nu treft jon de wraak ook. Zij
moeten het zeer netjes in elkander gesto
ken hebben, anders was haar die streek niet
zoo gelakt. Men had tenminste reeds vele
dingen hooren mompelen over betrekkingen
uit vroeger tijd, er zou een zeer interes
sante jonge man Gij waart wellicht ook
niet voorzichtig genoeg, hebt je oen weinig
bloot gegeven; och lieve hemel, men heelt
toch ook een hart en als men dat nu een
beetje laat meepraten - maar kind, gij moet
mij zoo niet aanzien, Ik heb niets van dat
alles gezegd en ik ben de laatste, die niet
op dat gebied voor u in de bres zou zijn ge
sprongen. Er zal van al dat gekletst wel
niets van aan zijn. 't Is hier net als elders
ook hier hebben de nijd en wangunst hun ge
wone slingerpaadjes weer betreden. Ik ben
er van overtuigd, dat er nn ook weder het
noodige van mij gezegd zal wordeo; maar
ik trek er mij geen ziar van aan, niet zoo
veel; men zal er met mij geen genoegeD
van hebbent Zoo kalmpjes en bedaard als
gij dit u laat welgevallen, zouden zij er bij
mij niet afkomen. Gij moet n ook tegen
deze intrige verzetten. Sluw uitgebroed moet
het zijn, maar dat hindert niet, ik vind de
draden. Ik schei niet nit, of ik moet alles
uitgeplozen hebben."
„Waarom wilt gij al die moeite doen
„Waarom? Dat vraagt gij nog? Om
dat ik buiten mij zelve ben over deze ge
schiedenis, uit pare vriendschap tegenover
jon, dat is dankt mij toch heel natuar-
lijk; gij znlt, gij moet opheldering heb
ben."
„En wanneer mij daar in 't geheel niels
aan gelegen is
„Niets aan gelegen is?" Yaleska sloeg
de handen ineen. „Maar dat is niet mo
gelijk? Dat geloof ik niet. Vergeef me,
maar dat kan ik niet gelooven. Dan zon
men moeten aannemen, dat de verbreking
van jou is uitgegaan en dat
tls jon schuld.
Nou, hou je fatsoen nou voor de
menschen.
Mijn fatsoen houwen 1 Jij bent
begonnen.
Ik Nee, jij. Het geld groeit me
niet op den rug- Ik kan die dertig
pop niet zoomaar missen.
Nou, ik heb ze niet verloren.
Dat heb je wel. Jij hebt je por-
temonnaie laten liggen, 't Ie stom.
Ik voelde me daar heel onbescheiden
staan en toen ik, gelukkig, een plaats
je vrij zag in den wagen, schoot ik de
deur in.
Tusschen twee dames op gevorder
den leeftijd, geen leden van onze hau-
te-volée, misschien bakers of weduw
vrouwen van ambtenaren, zette ik me
neer.
Wil je'm eris zien hoorde ik die
links vragen.
Ik keek naar links en terzelfder tijd
bromde 't van rechts: „Ja graag".
Ah, dat was dus niet tegen mij.
De twee dames zwegen. En dan
plotseling stak die links haar arm
voor me heen. Onwillekeurig keek ik
wat ze doen ging. En ik rilde. v De
duim van haar uitgestoken hand was
grievend gewond.
Wat zeg je van zoo'n zwerende
duim vroeg de eigenares.
Nou, ie is erg genoeg, zei die
rechts.
Ik kan beslist geen wonden en ab
soluut geen zwerende duimen zien. Ik
werd er akelig van.
De dokter heeft er in gesneden
ook. Gunst, dat deed zoo'n pijn. En
bloeien dat ie deed.
Ja, dat zal wel. Die dokters
snijden maar.
Een afschuwelijke carbolgeur steeg
van den zwerenden vinger op.
Snijden is d'rlui lust. Ze hebben
pas een nicht van me geopereerd, die
had aderspatten.
Daar is een neef van me dood
aangegaan.
O, mijn joDgste nichtje heeft kan
ker gehad.
Lieve lezer, ik rilde. Ik voelde een
wee gevoel naar mijn keel stijgen. Ik
kan niet tegen die akeligheid.
Ja, en ik zal je eens een geval
van hevige beroerte vertellen
Yoor 't zoover kwam, sprong ik op
en ik struikelde de tram uit. Dan nog
liever regen en storm, dan deze hevi
ge akeligheid.
Blij dat ik weer buiten stond en
toch erg uit mijn humeur, stak ik mijn
parapluie op. De regen kletterde er
op neer.
Zoo heb ik een alleronaangenaamsten
Ja, ik weet, dat je ontzettend trots bent,
je zoudt natuurlijk alles weer alleen dragen
willen, maar dat gaat niet. Bij eon derge
lijk geval moet men de geheimhouding niet
te ver drijven gij kent mij, eu weet,
dat ik zwijgen kan, als het graf. Waarom
ontlast gij uw hart niet eens bij mg P Ben
ik dan niet bereid u te troosten, nwe partij
te nemen Zoo iets alleen te willen dragen,
is onmensohelijk, dit is onnatuurlijke ge
slotenheid. Weet ge, dat ik bijna boos op
je zou kannen worden P Reeds gisteren
werden er allerlei praatjes rondgestrooid
over de eigenaardige stoornis van de soirée,
ik wil je er geen verwijt van maken,
dat je mg geene nitnoodiging gezonden hebt,
te meer, daar mevronw von Hallingen toch ook
genoodigd was, en die is nog nooit bij den
prins geweest en bezit zelfs vcor geen soa
muzikale kennis. Ik. heb evenwel gedacht,
dat gjj het nit bestwil hebt gedaan, omdat
mama in haar toestand slecht mee zou kun
nen doch dat is ook niets, maar dat
ik deze gebeurtenis nit den mond van
vreemden heb moeten hooren, is onvergeef
lijk van n. Maar ik kan mij evenwel nwe
stemming heel goed voorstellen. Arm kind 1
Ik tou nu nog niets weten, als wij ons
vandaag niet juist verloofd hadden. Toen
zijn wij dadelijk op tante Böhlen afgeste
vend en wilden ook u opzoeken en wat
hoorden wij daar vreemd opDe prinses was
zeer in de war van opgewondenheid en er
gernis dat laat zich begrijpen, zulk een
plotselinge stoornis in de geliefde plannen
tante Böhlen in zak en assche, gij weg
en de prins op reis 1"
„De prins
,Ja, ja op reis. Dat wist je niet eens,
kind? Mot hutje eu mutje is hij vertrok
ken, met stille trom, van morgeu in de
vroegte. Niemand is er mee, dan Leentje
en de noodige bedienden. Geen schepsel
wist er iets van. Dos jij ook niet Ja
ziet ge, tante Böhlen heeft na een zeer
zwaren tijd door te brengen. Hare hoog
heid is buiten zichzelve, sedert zij een brief
van prins Eduard heoft gekregen. Hij heeft
haar namelijk geschreven, dat hij met zijne
dochter naar Reviera vertrokken is, zijne
dochter zon een verblijf aldaar zeer ten
goede komen en hij wilde zich nu ia de
toekomst alleen aan haar wijden. Nu, dat
kent men al voor den eersten tijd kan
daar spreke van zijn maar dan volgt er
spoedig wat anders wellfoht hot reeds
zoo lang begeerde huwelijk, prinses
Christin*, wacht" reeds altijd nog en dan
komt er eone nakomelingschap, dio den troon
zal beërven en geraakt de zoon van de oude
eersten-herfstdag gehad. En omdat mijn
brief weg moet, heb ik ia de stemming
van dien dag geschreven.
Och toe, neemt het mij niet kwalijk 1
Uit den Talmud.
Man en Vronw. Het Huwelijk.
Wie ongehuwd blijft verdient niet
den naam van mensch want er staat ge
schreven Man en vrouw schiep Hij ze,
en Hij noemde hunDen naam mensch.
De oude vrijer (bachelor) reeft zon
der vreugde, zonder_ zegen en zonder geluk.
Wie een vrouw om geld huwt kan
min soort kinderen verwachten.
Wie is rijk Die een schoone vronw
heeftschoon, bijzonder van karakter.
Als de vrouw nederig en deugdzaam
is, gelijkt zij een wijnstok die kostelijke
druiven drasgtwant er staatUw vrouw
zal zijn als een groeiende wijnstok aan de
zijde des huizes.
De vrede is de grondslag van het
huwelijksgeluk.
Wanneer de gehuwden deugdzaam
zijn, woont God onder hen en zegent hen.
Wie zijne vrouw liefheeft als zich-
zelveD, en haar eert meer dan ziehzelven,
zijne zonen en doehteren in deu rechten
weg leidt, en ze vroegtijdig ten huwelijk
geeft, van hem is het waar Gij kunt
verzekerd zijn dat de vrede zal blijven in
uwe tent, en als gij uw huis te zaam
roept, zal er niemand gemist worden.
Dat de man steeds bedacht zij op
de eervolle behandeling zijner vrouw,
want daaraan is zijn huis den zegen schul-
dig.
Rabbi A b r i k a zeide tot zijne me
deburgers Eert uwe vrouwen, dat zal u
voorspoedig maken.
Dat de mensch ete en drinke bene
den zijn vermogen, en zijn vrouw eere
boven zijn vermogen.
De man wachte zich de vrouw te
bedroeven, want licht vlieten haar de tra
nen.
De waardigste vrouw is zij die haars
mans wil doet.
Het leven van een die door zijn
vrouw beheerscht wordt is geen leven,
Vliegmachine.
Een arbeider te Altbadersleben, in Alt
mark, heeft zonder ooit van vliegen eeni-
ge studie te hebben gemaakt, een nienw
vliegtoestel uitgevcDden. De uitvinder,
die bijna een jaar lang aan zijn toestel
heeft gewerkt, heeft den lichaamsbouw van
een vogel tot model genomentoch wijkt
zijn machine in alle opzichten van die van
Lilienthal af. Onlangs werden ten aan-
prinses in vergetelheid."
Hilde luisterde al reeds lang niet meer;
nu begreep aij eerst, hoe men het beneden
zoo spoedig geweten had de adjudant Riogs-
eis had natuurlijk niets los gelaten; maar
men had er Dij de prinses niet voor ge
schroomd, inzage van bet pakje te nemen.
Zij was nog nauwelijks een weinig bedaard
van hare opgewondenheid, nadat zij den brief
en het pakje van den prins ontving, of gra
vin Böhlen was reeds boven gekomen en
had haar gezegd, dat zij door dergelijke
emotie-rijke gebenrtenissen niet langer in
het oade paleis kon blijven en dat de ka
mers voor haar opvolgster moesten worden
ingericht.
De goede dame was slechts hei werktuig
van de andere, die zeker wel hardere uit
drukkingen gebezigd had; voor de woor
den emotie-rjjke gebeurtenissen, zal zij wel
schandelijke handelwijze of zooiets gebezigd
hebben.
„Gij zijt zoo afgetrokken, zoo stil," ver
brak Valeska, Hilda's stilzwijgen, toen zij
bemerkte, dat haar geene opmerkzaamheid
werd gescjonken. „Gij zijt zeker niet erg
wel. Toe, neem een bescuit, er zjjn er
ook bij met likeur." Zij reikte haar een
bonbondoos over, waaruit zij gedurende
het gespTek nn en dan een greep gedaan
had, zonder dat dit haar eenigszius had ge
hinderd in 't praten. „Weet ge, ik bond dol
veel van die dingen. Oeb toe, neem n nog
een paar, er blgven er genoeg voor mij
over. Felix heeft in het voorbijgaan van
den winkel, mijn geheele bus vol gekocht.
Hjj is een zeer goed menscbWerkelijk
een goed menschNiet bierheen zien
Felix en er niet naar luisteren ook. Houdt
je ooren maar toe."
„Dan hoor ik ook niet, hoe het met de
Trakbeners staat," antwoordde hij logiach.De
gravin bleef dan ook niet bij haar eisch.
Zij had reeds weder een nienw thema.
„Ja werkelijk, mijnheer von Brandolf,"
riep zij dezen toe, „de paarden moet ge nu
aan Felix verkoopen."
„Ik moet bij mijn jaehtrit nog esn
nummer opvoeren," verklaarde de graaf.
„En mijn verloofde wil niet hebben, dat ik
den dom men August vertoon."
„Neen, dat gaat nn werkelijk niet meer,"
verklaardeYaleska met groote beslistheid.„Nu
zijn we verloofd en sta ik zooiets niet toe.
Lieve God, wat zouden er een anecdoten
verkocht worden over don dommen August
en de vos-merrie. Er gebeurt niets van,
ik wil geen dommen August tot man heb
ben. Gjj verkoopt Felix de paarden en
helpt ons daarmee uit den brand. Gjj zelf