Brieven nit fle laasstal
riBYen lit
Laat Verzoend.
Zondag 3 November 1896.
40ste Jaargang No. 3149.
BIJVOEGSEL.
11.
IJ.
Gemengd Nieuws.
SCHAKER
ClMffiT.
Rotterdam, 4 Novemb. 1896.
CXI.
Dit is de ware treurige geschiedenis
van Jasper B., die met zijn gezin naar
de groote stad Rotterdam trok, omdat
hij het in zijn dorpje Puttershoek niet
naar zijn zin had en omdat zoo
vele kennissen naar Rotterdam waren
gegaan en beweerden, 't er goed te
hebben:
Ik ben heel ongelukkig, want ik
zit hier met mijn dochtertje schaloos
op 't politiebureau en mijne vrouw en
mijn oudste zoon zijn dood.
Als ik tien jaar terugdenk, had ik
toen den hemel op aarde, bij nu ver
geleken. Ik werkte met een flink dag
geld en mijn zoon verdiende ook een
stevigen duit. Mijne vrouw was gezond
en mijn dochtertje leek eene bloeiende
roos.
't Was stil op ons dorp, maar wij
hielden van die stilte. We kenden
Jan en alleman en als we op den weg
liepen, hadden we werk dat we groet
ten, want we waren gezien, omdat we
zulke fatsoenlijke menschon waren,
's Zondags gingen we trouw naar de
kerk en daar was geen knapper span
netje van vier dan Jasper met zijne
vrouw en zijn twee kinderen.
Ziek waren we nooit en de dokter
had niets met ons te doen. De veld
wachter kreeg van ons ook zijne drukte
niet, o jé neen, want mijn zoon ging
nooit naar de kroeg en als je niet
naar de kroeg gaat op een dorp, vecht
je ook niet.
Op 't kerkhof lagen de vier groot
ouders van onze kinderen en daar
gingen we eene enkele maal wel eens
heen. O, dat was geen overgevoelig
heid, maar we deden 't, omdat we ge
lukkig waren en we hadden het leven,
naast God, toch van die menschen
gekregen.
In den herfst slachtten we een vet
varken. Ik kocht vroeg in het jaar
een gezond big en dat mestten we 't
heele jaar door. 'k Schiet nou nog in
den lach als 'k er om denk, dat wij
altijd gelukkig waren met ons varken
tje en dat de buren zoo dikwijls een
kat in den zak kochten.
Of, laat me maar liever niet lachen,
't is veel te treurig nou, om te kunnen
lachen.
Ach, wat waren we toen gelukkig.
We hadden geen geld in 't laadje, maar
we wisten dat we er geregeld komen
konden 6n da's toch net zoo goed, niet
waar? Als je nooit geld tekort komt,
heb je ook reden om dankbaar en vol
daan te zijn.
Maar op den duur waren we toch
niet tevreden. Dat kwam van mijn
zoon. Daar zat geen rust in. Die las
veel kranten en ik denk, dat ie het
daarvan te pakken heeft gekregen. Ik
wil niet zeggen, dat krantenlezen slecht
isneen, want u is zelf van de krant,
maar wat je doet, doe dat met mate
en je moet vooral niet verkeerd lezen
weetje, da's slecht, da's heel slecht.
Want waarom las mijn zoon altijd
de advertentiën, met vragen om volk,
waarbij ze tien of meer gulden loon
per week beloofden. Dat moois maalde
FEUILLETON.
Roman naar het Engelsch
van Ella Wald.
Ruth enBasil waren zeer aangedaan bij deze
eerste ontmoeting, zij zagen Ie goed, welke
veranderingen er wederkeerig hadden plaats
gegrepen. Maar Ruth was zeer blijde, dat
zij gekomen was, want het uitgeteerde ge
laat van haren vriend helderde op en vreugde
stond hem ia de oogen te lezen. Hij
greep haastig naar hare band, om haar zijne
dankbaarheid te betuigen, zoodat zij zich
in stilte verwjjtingen deed, dat «ij er gedu
rende haar ziekte niet aan gedacht had,
Ralph te verzoeken, om eens naar Basil toe
te gaan. Zij brachten nu een aangenaam
balt uurtje mat elkander door, vertelden
elkander wederkeerig van hun lijden en
zochten elkander wederkeerig op te beuren
en gerust te stellen.
Hij gleed zoo ving mogeljjk over zijne
eigene bittere ervaringen heen, en tracht
te zijn lijden minder smartelijk voor te stel
len, dan werkelijk het geval was.
„Do operatie heeft gelukkig dat gevolg ge
had, dat ik nu van pijn bevrijd ben," zeide
hij, zjjn best doende vriendelijk te lachen,
wat Ruth de tranen in da oogen deed
spriDgen.
„Een kreupela zal ik wel altijd moeten
blijven, maar mijne gezondheid wordt van
dag tot dag beter en ik zal weder spoedig
van hier kunnen gaan," zeide bij; vervolgens
gaf hij aan hot gesprek eene andere wen
ding en kwam, gedurende haar bezoek, op
zijn eigen toestand niet meer terug.
Toen zij op stond om beeu te gaan, zag
hij er geheel anders uit dan een half uur
terug. Alle treurigheid was uit zijn gelaat
geweken, zijne oogen schitterden vrooljjk,
zijn geheele wezen was vol loven en bij
zeide vriendelijk tot haar, dat hij verwachtte,
dat zjj haar bezoek spoedig zou herhalen.
dien jongen in zijn kop.
Nou weet u ook, net zoo goed als
ik, dat er tegenwoordig veel boeren-
menschen naar de stad trekken, 'k
Weet niet hoe het komt en waarom
het gebeurt, maar let er is op. In mijn
jonge jaren was je op je dorp en je
bleef er van ouder tot ouder en je
trouwde en je kreeg kinderen en klein
kinderen en je ging dood. Toen is de
trek naar de steden gekomen. Ik weet
wel, ik heb er zelf aan meegedaan,
maar dat is groote domheid van me
geweest en van een ander zijn scha
en schande wordt een raensch wijs.
Vertel daarom maar eens aan de men
schen hoe ongelukkig het met mijn
persoon gegaan is.
Mijn zoon begon d'r meê. Van tijd
tot tijd ging er eene familie van Put
tershoek naar Rotterdam en daar hoor
den we dan niks meer van. „Die
zijn zeker binnen" zei mijn zoon, die
hebben geld genoeg verdiend om er
in rust van te leven. Dat kan je in
de stad hebben, maar hier nooit,
nooit.
Toen kwam op een dag Nelis van
Houten schrijf de naam er maar bij,
want het is de eerlijke waarheid, die ik
je vertel uit de stad een bezoek
aan het dorp brengen. Hij had vroe
ger met zijne ouders op eene kleine steê,
buiten den kom van het dorp gewoond,
arme lui. Nu droeg hij zoo'n lange
fladderjas, u weet wel, zooals nu de
mode is, zoo'n jas van een' koetsier en
een breede broek en een hoed met een
snee in 't midden. Wel, kijk is an,
wat was die Nelis mooi. In zijn hand
had ie eene dunne parapluie, zoo één
die de rijke stads menschen dragen en
in zijn zak rammelden veel guldens.
Mijn zoon verging van afgunst. Daar
heb je 't nou al, zei die. Nelis is arm
naar stad gegaan en nou ken die
wel burgemeester spelen. Hij tracteert
het heele dorp. In stad, heeft ie ge
zegd, ligt het geld voor het oprapen,
als je 't maar weet te vinden. Want
da's de hoofdzaak. Maar met een paar
stevige oogen doe je al veel.
Wao heeft ie dan voor een baantje
bij de hand gehad vroeg ik leuk
weg.
Wel, ie is colporteur geworden
Wat is dat voor een beest? vroeg
ik, is dat een eerlijk gedoe
Wel natuurlijk. Een colporteur
is iemand, die een zakvol mooie boeken
van zijn baas meekrijgt, die ie heel ge
makkelijk aan de menschen slijt. En
van elk boek heeft hij zijn twee kwar
tjes verdienste.
Maar, als ie niks verkoopt?
Je verkoopt altijd, er zijn in de
stad veel menschen, die mooie boeken
lezen.
En wou jij nou ook zoo iets wor
den
Nee, dat niet. Kijk er is an, zei
mijn zoon, ik zie eene plaats als koet
sier te krijgen, die krijg je zonder moei
te want d'r is behoefte aan goeie
koetsiers in de stad en u ziet ook een
baantje te krijgen, portier van een ho
tel of zoo iets, of óók colporteur. Dan
leven we met zijn viertjes goedkoop en
in een paar jaar hebben we geld ge
noeg over om stilletjes van de rente te
gaan teren.
Hoe 'k zoo gek was om naar die
praatjes te luisteren weet ik niet. Maar
ik luisterde ernaar, ik was zoo gek.
Dat aanhoudende malen aan mijn hoofd
Zij beloofde hem, dit over weinige dagen
nog eens te doen, vervolgens ging «ij heen,
zelve zeer gesterkt door den invloed van
het edele en fiere karakter van Basii
Meredith.
Zjj gevoelde zich dien dag bnitengewoon
wel en opgewekt. Het weer was heerlijk,
de lacht zacht en zij zeide tot den koetsier,
dat hij nog een paar straten met haar rond
moest rijden; hij moest haar een eind
weegs naar Versaiiles brengen; zij snakte
naar friasche buitenlucht.
Dit rit verschafte haar een buitengewoon
groot geooegen en wanneer zij niet alleen
geweest was, was zij liever nog wat laDget
uitgebleven.
„O, wanneer ik toch nog eens eene enkele
maal die heerlijke, groene bergen van Ver-
mont zien mocht zuchtte zij, terwijl zij
plotseling door een gevoel van eenzaamheid
en neerslachtigheid werd bevangen.
Maar deze stemming «ou weldra voor an
dere gevoelens moeten wijken.
Haar koetsier had nog nauwelijks het
rijtuig weder stadwaarts doen keeren, of de
aandacht van Rulh werd getrokken door
een luidruchtig gezelschap, dat haar tegemoet
kwam, en dat naar de opgewondenheid
te oordeelen, er eens een vroolijken dag van
wilde nemen.
Zjj kwamen hos langer hoe dichter bij
elkander en juist toen de beide rijtuigen
elkander voorbij snorden, keek Ruth nieuws
gierig op en «ag juist in het gelaat van
haar echtgenoot.
Hij zat achter in het rijtuig zij kon
niet zien, wie op de bank voor hem za
ten en naast hem prijkte, alsof zij
er het grootste recht op had, miss Gol
ding.
Inez had niet gedacht met haar rjjtoertje
zulk een triomf te zullen vieren, maar na
de gelegenheid zich daartoe voordeed,
maakte zjj er ook ruimschoots gebruik van.
De gemompelde vloek van haar cavalier
deed haar Dog juist bijtijds opkij
ken, en haar het bleeke, ontstelde ge
laat van de ongelukkige, jonge vrouw zien,
die zij daarna vrooljjk toeknikte,
terwijl een boosaardig lachje van bevre
maakte me in de war. En mijne vrouw
begon ook al meê te praten. Dat
mensch zat de rijkdom in het hoofd.
Och, iedereen wil graag rijk wezen en
ik vond het ideê van geld-genoeg-heb-
ben-om-van-te-teren allerheerlijkst. Je
heele leven boerenknecht blijven, dacht
ik, dat is ook niet alles.
'k Wou nou, dat ik nog boerenknecht
was, met mijn daggeld, waar we gemak
kelijk van rond konden komen.
Nou, om op mijn verhaal te raken,
ze kletsten me zoo lang aan m'n hoofd,
tot dat ik zeinou, kijk dan maar is,
wat je doet.
Mijn zoon kreeg eene advertentie voor
een koetsier in de doppen, schreef er
op en hij ontving een brief terug dat
ie komen kon, negen gulden in de week,
behalve de fooien. Tot nu toe had ie
geen cent meer dan Vijf gulden ver
diend, dus dat vond ie een binnenvet-
tertje. Hij was dadelijk klaar en, ik
moet het eerlijk zeggen, ik was toen
ook niet meer afkeerig.
Als we rijk kunnen worden, mag ik
dat niet tegenhouden, dacht ik.
Toen hebben we ons dagwerkersbaan
tje opgezegd, mijne vrouw en mijn zoon
gingen naar de stad en huurden eene
woning en veertien dagen na de adver
tentie besprak ik bij den vrachtschipper
eene plaats voor mijn meubeltjes.
O, ik zie ons nog van het dorp gaan.
Blij en gelukkig of we zoo regelrecht
den hemel in gingen varen. Het re
gende sterk, maar daar maalden we
niet om. Nu zie ik er een voorteeken
in, nu geloof ik, dat het eene waarschu
wing waswe hadden niet moeten
gaan.
In een regenachtigen avond kwamen
we in Rotterdam aan. De schipper
hielp ons een wagentje huren, daar sta
pelden we ons heele boeltje op en re
den het naar het nieuwe huis. Bah,
in zoo'n nauwe, donkere straat en vol
viezen modder, ik voelde me er al da
delijk niet op mijn gemak.
Den dag daarop ging mijn zoon naar
zijn nieuwen baas, een stalhouder en ik
bleef mijne vrouw helpen de boel te recht
zetten. Het geld voor het varken
en dan nog de spaarpot voor den win
tervoorraad was er geheel bij ingescho
ten. Maar dat zouden we wel inhalen,
want we moesten immers rijk wor
den
Voor het eerst kreeg ik een gevoel
over me, dat het in de groote stad toch
ook niet enkel pap-eten was, toen ik
op een baantje uitging.
Hé, wat wonen er in de stad on
vriendelijke menschen. Ze smeten me
kortweg de deur voor mijn' neus dicht,
geen één had er iets voor me te doen.
En het colporteurschap lukte ook niet.
Je hoeft er niks voor te kennen, had
mijn zoon gezegd, maar als de boeken-
menschen me neus pas gezien hadden,
zeiden ze al, je deugt er niet voor!
En me aanstellen wou er niet één.
Het leven was duur in de stad, het
viel ons niets mee en we hadden het
met de negen gulden van mijn zoon
van fooien kwam niets slechter
dan we het in Puttershoek van vijf ge
had zouden hebben, 't Was werkelijk
armoe-lijden.
Toen ik zag, dat ik geen baantje krij
gen kon, ben ik, op aanraden van mijn
zoon naar den kant gegaan. Als sjou
wer, zei ie, kan je misschien wel vijf-,
en-twintig gulden in de week verdie
nen.
diging om hare volle, wulpsche lippen
speoide.
HOOFDSTUK VEERTIEN.
Ruth was zoo in de war door hetegen zij
had gezien, dat het wel eenige oogenblikken
dnnrde, nadat het rijtuig was voorbijgereden,
eer zij weder in staat was na te denken.
Nu begon zij de norschheid en onvriende
lijkheid van haar echtgenoot eerst recht
goed te begrijpen. Zjj begon te erkennen,
hoe en waar hij den meesten tijd, dat zij
ziek geweest was, had doorgebracht en
waarom hij zoo ongaarne was thuis geble
ken ja haar niet eens een balf uurtje bad
willen voorlezen, wanneer «ij zich eenzaam
en ellendig gevoelde.
Zij begreep evenwel ook, dat Ine* Gol
ding alleen daar eene berisping over verdien
de. Zij ried instinctmatig, dat de geweten-
looze, onverzoenlijke vrouw hen naar Parijs
was gevolgd, om Ralph ten verderve te bren
gen zij had bet plan opgevat hnn geluk te
verwoesten, hun huwelijksleven te vergiftigen,
want zij wilde zich wreken, oredat haar plan:
Ralph te trouwen, verijdeld geworden was.
Maar al was dit alles te wijten aan de intrigue
dezer slechte coquette, Ruth gevoelde zich el
lendig gestemd door de daad, dat Ralph niet
sterk en onafhankelijk genoeg van karakter
was om staande te blijven en zijn plicht te
doen en de valeche streken van die vrouw
te weerstaan.
„Hoe is het mogelijk, dat hij eene vrien
delijke gedachte voor haar heelt kunnen
koesteren, nadat ei] mjj zoo gemeen heeft
behandeld te New-York t" riep Ruth vol bit
terheid nit, toen zij zich na hare thuiskomst
in baar kamer bevond en haar best deed, om
over het voorgevallene rustig na te denkeD.
Hare liefde en haar vertrouwen ïd haar
echtgenoot hadden zulk een schok ontvan
gen, dat het scheen, alsof dit nooit weder
in orde zou komen.
Spoedig na haar trouwdag had zij wel
ontdekt, dat er eenige zwakke puntjeB aan
zijn karakter wareD, die bij voor hunne
verbinding zorgvuldig had weten te ver
bergen, maar bij de gedachte, dat hij haar
trouw en oprecht lielhad en dat hij zijn
tl
ver"
Och arme, ik kreeg geen eens werk.
De andere bootwerkers drongen me
overal uit. "We hebben die vreemde
lui hier niet noodig, zeiden ze, en de
bazen namen me niet eens aan. Dus
dat ook mis.
Toen volgde een harde tijd. We gin
gen inzien, dat we ons vergist hadden,
en dat Nelis ons voor den gek gehou
den had, dat in de stad het geld niet
op straat ligt. We leden van mijn zoon
zijn negen gulden armcê Nooit vleesch
op tafel, nooit spek zelfs, want er moes
ten drie gulden voor de huur af en
dan nog kleeding en schoenen. Ik werd
korzelig van dat dagenlang loopen om
een baantje en ik wilde wel naar Put
tershoek terug. Maar daar had ik geen
geld meer voor. We moesten blijven
of we wilden of niet.
En toen gebeurde het ergste. Mijn
zoon vatte op den bok een kou, en al
was er gauw een armendokter bij, hij
ging doodwe waren toen onzen
zoon kwijt en met hem alle verdien
sten.
O, o, o, wat volgden er toen
schrikkelijke tijden. Ik heb mijn zoon
weggebracht naar het groote, kille kerk
hof daarbuiten de stad, aan eene saaie,
doode rivier. Ik had hem zoo graag
bij mijn andere kinderen en bij onze
ouders gehad np Puttershoek.
Drie weken later, mijnheer, stierf mijn
vrouw. Ze was nooit sterk geweest
en nu we zoo dagenlang zonder eten
gezeten hadden, hield zij het heelemaal
niet uit. Ook mijne vrouw ging naar
het vreemde kerkhof.
En om kort te gaan, mijnheer, we
waren acht weken huur schuldig geble
ven, ik werd met mijn dochtertje en
de meubelen die ik nog niet verkocht
had, op straat gezet. Om te eten, en
om ten minste onder dak te komen,
verkocht ik dat laatste ook en toen
had ik niets meer.
Zoolang we geld hadden woonden we
in 't kosthuis en toen alles, alles op
was, werden we ook daar uitgezet.
Nu heb ik onderdak bij de politie.
Voor hoelang weet ik niet, maar 't zal
wel geen dagen duren. Dan ga ik
naar Veenhuizen of zoo en waar mijn
dochtertje heen gaat, weet ik niet.
Och, zat ik nog maar in Puttershoek
als eenvoudig daglooner met mijne vrouw
en mijn twee kinderen. Onze stads-
zucht heeft alles, alles vei moord.
Particuliere Correspondentie.
JoHANNESBUKG, 10 Oct. 1896.
Zoo langzamerhand begin ik mij hier
een weinig op mijn gemak te gevoelen,
en dat brengt van zelf mee, dat ik met
meer menschen in aanraking kom, en in
meer zaken belang ga stellen, dan in de
eerste weken het geval was.
Wanneer ik daartoe in de gelegenheid
ben, ga ik met andere ambachtslui een
praatje maken, waardoor ik nit de eerste
hand berichten inwin van wat er hier alzoo
in den handwerkersstand omgaat. Meen
nu echter niet, dat
reeds een
ander is.
't Zijn,
ten.
volledig
wat ik u
overzicht
thans meld,
van een en
om zoo te zeggen eenige pun-
die ik voor en na breedvoeriger hoop
uit te weiken. Dit is hier een feit, die
best zon doen zijne zwakheden te verbeteren,
deed zij ook van haar kant al het mogelijke,
om dat alles met den mantel der helde te be
dekken, ofschoon zij toch daardoor eenigs-
zins teleurgesteld was in hare verwach
tingen.
Maar nn verzette hare vrouwelijke waar
digheid zich tegen deze unfaire handelwijze,
zij nam het op als eene beschimping haar
persoonlijk aangedaan, bij had haar bedrogen
en verwaarloosd, ja bespot.
Een tijdlang was zij ten prooi aan een
groote opgewondenheid en werd zij beang
stigd door de gedachte, wat de toekomst
brengen zon. Haar hoofd deed haar pijn,
haar hart scheen verbrijzeld en eene hevige
koorts brandde baar in de aderen.
Maar deze jonge vrouw had een karakter,
dat niemand bij haar zon hebben verwacht;
eerst met den tijd zou dat duidelijk worden,
toen zij de kracht noodig bleek te hebben,
om het noodlot tegen te gaan.
Zoodra zij weder in staat was, bedaard
over de zaak na te denken, zeide zij zich
zelf, dat het haar plicht was, haar echtgenoot
ter wille van zijn eigen persoon, uit de han
den dezer gevaarlijke vrouw te redden, en
hem te onttrekken van haren invloed.
En zoodoende drong zij met bewonderens
waardige kracht haar eigen leed terng, deed
zorgvuldig de sporen van hare opgewonden
heid verdwijnen en kleedde zich met groo-
ter zorgvuldigheid, dan zij tot dusverre ge
daan had.
Zjj was vast besloten, Ralph bij zijnen
teragkeer ciet met zochten of tranen te
ontvangen. Zij wilde er zoo bekoorlijk en
lief mogeljjk uitzien om zoodoende met al
de haar te dienste staande hulpmiddelen, het
verloren terrein weder te herwinnen, of
schoon zij dat terrein toch geheel buiten
haar schuld had verloren.
Ach, maar zij wist niet tegen welk eene
ontzettend sterke tegenpartij zij te strijden
had.
Het etensuur kwam en ging, maar haar
echtgenoot bleof weg.
De laDge, eenzame uren van den avond
kropen voorbij, tot het middernachtelijk uur,
het einde van den eenen en het begin van
niet werken wil, kan wel thnis blijven.
Ja, die zal het thuis nog beter hebben,
dan in onze gondstad, want van lailakken
of onverschilligen wordt weinig notitie ge
nomen. 't Is hier, baast je, rep je, en
wie de handen niet nit den mouw kan of
wil steken, kan desnoods van armoe om
komen. Dat is zijn zaak.
Dit wou ik maar eens even vertellen
aan hen, die meenen, dat het hier het
Luilekkerland is, waar de gebraden var-
keDS je met het mes in den rug tegemoet
loopen.
Doch bij lust tot werken, moet men
een flink en gezond gestel hebben. Het
klimaat verschilt hier nog al van dat in
Nederland.
Wij wonen hier eenige honderden voe
ten boven Amsterdamsch pijl, waardoor
de lucht meer scherp en droog is. Terwijl
ik dezen brief schrijf, dat is 10 Octo'oer,
wijst de thermometer 80° aan. In De
cember, wanneer wij hier in 't hartje van
dtn zomer zitten, stijgt de warmte tot 90°
ja som» nog wel hooger. Nu is deze
•aarmte nog wel te verdragen, wij hebben
in Nederland immers soms nog wel war
mer dsgeD, maar wat hel leven somB zeer
onaangenaam maakt, zijn de wolken stof,
die bij de minste windvlaag in bewening
worden gebracht.
't Is eene roodbruine stof, die van de
rotsen opwarrelt, en alles met eene vale
aschkleur overdekt. Dan is 't in de stad
niet om uit te houden en ieder gaat op
die dagen zooveel mogelijk een luchtje
buiten scheppen.
Mooi is 't anders buiten Johannesburg
niet. Wij liggen bier tusschen de rotsen
en waar deze naakte gesteenten ontbre
ken, vindt men dorre vlakten. Om na
tuurschoon bihoelt men hier dus niet te
komen. Dan moet men in
len van 't land zijn. Want
groot genoeg en er zijn nog sirezen, cue
met dichte bosschen bedekt zijn, waarin
alle soorten van wilde dieren wonen. Wie
er op gesteld is, kan in de Transvaal op
de leeuwen- en oliphanten-jacht gaan, of
zijn jachtlust bevredigen in 't achtervol
gen van kudden bokken en wilde geiten,
die hier bij duizenden worden aangetrof
fen.
Maar daarvan veitel ik later nog wel
itts. Voor hen dus, die gezond zijn en
hun ambacht goed verslaan, bestaan hier
goede vooruitzichten. Timmerlieden, met
selaars en ververs loopen hier zelden bij
den weg. Er is tot nog toe overvloed
van werk, da', en dat is wel het voor
naamste, goed betaald wordt. De werk
tijd is 8y2 uur per dag. Van 's morgen's
7 tot 9, van half tien tot 1, en van 2
tot 5 uur. Zaterdags wordt er tot 1 uur
gearbeid, dat maakt 48 uur per week, be
rekend tegen fl.50, maakt f72 in de
zeven dagen. Nu verdient echter niet ie
der dit geld. Het loon loopt van f 1.20
tot fl.50, dat hangt er ook al vanaf, waar
men is, bij wien men is, en den aard van
het werk, waaraan men werkt. Bij de
Spoorwegmaatschappij loopen de konen
van 1 0.90 tot f 1.20, doch dan heeft men
vast werk en deelt daarbij in de voor
rechten, die de Maatschappij aan hare
werklieden verzekerd, als een ziekenfonds,
een weduwenfouds, een pensioenfonds, en
wat er meer is. Eene aanstelling bij de
Maatschappij is daarom lang niet te ver
werpen.
Machinisten, vuurwerkers en bankwer
kers kunnen hier alleen bij 't spoor
geplaatst worden. Zij werken daar 9 uur.
Over 't geheel bediagen de uitgaven hier
voor een werkman ongeveer 100 gulden
andere dee-
het land is
streken
den anderen dag verkondigde en nog altijd
verscheen Ralph niet. En eindelijk zonk
de jonge vrouw, door haar verdriet over
mand, in een diepen slaap.
Het was roeds laat in den volgenden mor
gen, toen zij ontwaakte, slechts om zich te
overtuigen, dat Ralph nog altijd afwezig was
en na werd zij ongerust, ten eerste bij de
gedachte, dat hem een ongeluk kon zijn
overkomen, en ten tweede, dat hij baar aan
heur lot overliet.
Een tweede ellendige dag en nog een
nacht verliepen en eerst laat in den derden
namiddag keerde bij eindelijk terug en tui
melde bijna stom-dronken de kamer binnen.
Ruth scheen tot steen te verharden, toen zij
opstond om hem te begroetenen zij werd
bijna onpasselijk, toen zijn adem baar be
roerde, terwijl hij zich voorover boog om
haar te knsBen.
Met een onwillekeurig gebaar van afschuw
wendde zij zich van hem af.
Wist zij dan, dat zijne lippen nog gloeiden
van de vurige kussen, die hij met die ande
re gewisseld hed
„Ralph, je bent niet wel bij je zinnen,"
zeide zij met koele waardigheid en op een
ongewonen toon van meerderheid. „Ga liever
naar je kamer om uit te slapen."
Terwijl zjj sprak, opende zij de deur. Hij
zelf was in zulk een abnormalen toestand,
dat bij zonder togen te spreken, ja zonder
een woord te zeggen, zijne kamer instrom-
pelde, waar hij zich, aangekleed, zooals hij
was, op zijn bed wierp en dadelijk in een
diepen slaap viel.
Wie kan de gevoelens beschrijven, waar
aan de arme vrouw ten prooi was, toen zij
alleen op hare kamer zat en naar zijne on
regelmatige, diepe ademhaling luisterde, en
haar best deed, baren moeilijken toestand zoo
goed en zoo kwaad als zij daartoe in staat was,
te overdenken
Verachting, tegenzin, smart en vertwijfe
ling kampten om den vo*rang in haar ont
roerd gemoed, cn deze gemoedstoestand
verbeterde er niet op toen Ralph, zijn ioes
uitgeslapen hebbende, in een mopperig stil
zwijgen verhardde, en haar elke opheldering of
verontschuldiging weigerde.
per maand, 2oodat bij eenige zuinigheid
een aardig dnitje overgespaard kan wor
den. Nn, daaiom gaat men dan cok naar
den vreemde.
Ik raad timmerlieden, die plan hebben
naar hier te komen, aan, hunne gereed
schappen mee te brengen. Men moet zich
in dezen maar niet aan den raad storen,
die in Amsterdam wordt gegeven.
Telt men alles bij elkander op, dan
overtreffen voor een werkman hier, de
lusten de lasten, wel te verstaan, voor
wien zich in het leven weet te schikken
en geen misbruik van sterken drank
maakt.
Wie aan den drank is verslaafd, gaat
hier onherroepelijk te gronde, maar dat
is in Holland ook al het geval.
Misschien is 't wel oveial zoo. Ik ver
telde reeds in een vorigeu brief, wat de
kok hier degelijks schaft. Misschien zijn
er onder de lezers wel, die nieuwsgierig
naar de prijzen zijn van de gerechten,
waaruit ons menu bestaat. Ziehier dan
een prijscourant van den groentenboer.
Aardappelen 18 a 36 gulden per mud.
N. B. die van 18 gulden zijn niet te
eten. Kool, witte en roode 1 gulden 50
cent per stuk, dito kleine gele 60 cent
per stuk. Wortelen 3 cent per stuk, uien
6 5 7 centen per stuk en peulen, voor zoo
ver ze te krijgen zijn, 60 cent per pond.
Dat valt n zeker niet mee, waaide lezer.
Yoor tuiniers bestaan dan ook uitsteken
de vooruitzichten, wel niet onmiddellijk bij
de stad, maar verderop, waar de grond be
ter wordt. Het vleesch is betrekkelijk goed
koop. Voor 30 cent per pond koopt men
puik cssenvleesch.
Yleesch is dan ook het hoofdgerecht bij
de drie maaltijden, die men daags gebruikt.
En hiermee eindig ik dit schrijven, om u
later wat te vertellen van, ja dat weet ik
zelf nog niet, misschien wel van den boe
renstand, want ik heb plan, om op een goe
den dag eens een kijkje bij den boer te
nemen. Tot later dan.
In Duitsch Zuidwes t-A f r i-
ka ziet 't er al niet ruoskleuriger uit dan
in Rhodtsia. Volgens de berichten van
zendelingen is daar tengevolge van de droog
te hongersnood ontstaan. Daarbij
komt, dat de veepest zich ook daar
uitbreidt. En ten overvloede zijn nu schrik
kelijke verwoestingen aangericht door de
„sprinkhanen," die alles, zelfs de schors
van de boomen, atgevreten hebben
De „Berliner Thierarzt-
liche Wochenschrilt'11 van 22 October 1.1,
meldt
Het is den heer Starcovici, inspecteur
voor het veeartsenijkundig staatstoezicht
inRumenië, gelukt, na een veeljarigen arbeid
in het bacteriologisch laboratorium van pro
fessor Babes, de smetstof van het mond
en klauwzeer te ontdekken.
Spoedig zullen uitvoerige mededcelingen
over deze microben worden gepubliceerd.
- Uit Schopenhauer's leven.
Chailemel Lacour, de onlangs gestor
ven staatsman en wijsgeer in Frankrijk,
bezocht eens den door hem zeer vereerden
Arthur Schcpenhauer in Frankfort a/M,
Zij spraken af bijeen te komen des avonds
in het hotel »het Engelsche Hof", waar
Schopenhauer dineerde. Chailemel-Lacour
vertelde, volgens de Frankf. Zeit. daarna
het volgende. „Ik kwam er tegen het
eind van het diner, en vond hem aan de
table d' hóte, in de nabijheid van verschei-
Hij was boos, nijdig, ja bijna ruw in zijn
optreden tegen haar. De verwijten, die hij
zichzelf deed, maakte hem eerder knorrig
dan deemoedig, terwijl een zoogenaamde
trots hem de lippen sloot en hem verhin
derde eene eerlijke bekentenis van schuld af
te leggen.
Een week later ging bij weer plotseling
van huis, waarop Ruth buiten zichzelf ge
raakte en besloot te willen weten
of Inez wederom bet trekpleister
was.
Z{j g'mg naar bet hotel en vroeg stontweg
naar Inez GoldiDg. Men zeide haar, dat
de dame op reis was en Parijs had ver
laten.
„Heeft zij geen adres achtergelaten
Waarheen kan men haar brieven achterna
zenden vroeg Ruth.
„Ja, zij heeft een adres achtergelaten,
waaraan alles moet worden opgezonden,"
en op haar verzoek werd dit adres voor
Ruth opgeschreven.
Ruth greep met bevende vingers naar het
papier, een nevel (rok haar voor de oogen
en zij was niet in staat het te lozen, voor
zij zich weder in de frissche lucht be
vond.
Vervolgens las zij: Hotel Despard, mede
la Place Royal, Rouen.
O God 1 Nu wist zjj wat zij te verwach
ten had. Zij had eerst dezen morgen ge
lezen, dat het geselschap van de groote
opera voor eenige weken te Bonen zou blij
ven en nu dacht zij wel, dat Ralph en Inez
daarheen waren gegaan, om de voorstellin
gen bij te wonen.
Beiden hielden hartstochtelijk van muziek
en evenzoo van het tooneel. Beiden waren
nu alwerig en Ruth begreep, dat zjj bij
elkander waien.
Zij nam plotseling een vast besluit.
„Ook ik ga naar Ronen," zeide zjj en
hare blauwe oogen vlamden en hare wangen
gloeiden van opgewondenheid en belee-
digden trots.
Zij Bnclde naar huis, pakte haastig het
noudige bijeen in een reiBtaech, zeide haar
dienstmeisje, dat zjj voor eenige dagen uit
de stad ging om met haar echtgenoot eenige