Brieven nit fle laasstal riBYen lit Laat Verzoend. Zondag 3 November 1896. 40ste Jaargang No. 3149. BIJVOEGSEL. 11. IJ. Gemengd Nieuws. SCHAKER ClMffiT. Rotterdam, 4 Novemb. 1896. CXI. Dit is de ware treurige geschiedenis van Jasper B., die met zijn gezin naar de groote stad Rotterdam trok, omdat hij het in zijn dorpje Puttershoek niet naar zijn zin had en omdat zoo vele kennissen naar Rotterdam waren gegaan en beweerden, 't er goed te hebben: Ik ben heel ongelukkig, want ik zit hier met mijn dochtertje schaloos op 't politiebureau en mijne vrouw en mijn oudste zoon zijn dood. Als ik tien jaar terugdenk, had ik toen den hemel op aarde, bij nu ver geleken. Ik werkte met een flink dag geld en mijn zoon verdiende ook een stevigen duit. Mijne vrouw was gezond en mijn dochtertje leek eene bloeiende roos. 't Was stil op ons dorp, maar wij hielden van die stilte. We kenden Jan en alleman en als we op den weg liepen, hadden we werk dat we groet ten, want we waren gezien, omdat we zulke fatsoenlijke menschon waren, 's Zondags gingen we trouw naar de kerk en daar was geen knapper span netje van vier dan Jasper met zijne vrouw en zijn twee kinderen. Ziek waren we nooit en de dokter had niets met ons te doen. De veld wachter kreeg van ons ook zijne drukte niet, o jé neen, want mijn zoon ging nooit naar de kroeg en als je niet naar de kroeg gaat op een dorp, vecht je ook niet. Op 't kerkhof lagen de vier groot ouders van onze kinderen en daar gingen we eene enkele maal wel eens heen. O, dat was geen overgevoelig heid, maar we deden 't, omdat we ge lukkig waren en we hadden het leven, naast God, toch van die menschen gekregen. In den herfst slachtten we een vet varken. Ik kocht vroeg in het jaar een gezond big en dat mestten we 't heele jaar door. 'k Schiet nou nog in den lach als 'k er om denk, dat wij altijd gelukkig waren met ons varken tje en dat de buren zoo dikwijls een kat in den zak kochten. Of, laat me maar liever niet lachen, 't is veel te treurig nou, om te kunnen lachen. Ach, wat waren we toen gelukkig. We hadden geen geld in 't laadje, maar we wisten dat we er geregeld komen konden 6n da's toch net zoo goed, niet waar? Als je nooit geld tekort komt, heb je ook reden om dankbaar en vol daan te zijn. Maar op den duur waren we toch niet tevreden. Dat kwam van mijn zoon. Daar zat geen rust in. Die las veel kranten en ik denk, dat ie het daarvan te pakken heeft gekregen. Ik wil niet zeggen, dat krantenlezen slecht isneen, want u is zelf van de krant, maar wat je doet, doe dat met mate en je moet vooral niet verkeerd lezen weetje, da's slecht, da's heel slecht. Want waarom las mijn zoon altijd de advertentiën, met vragen om volk, waarbij ze tien of meer gulden loon per week beloofden. Dat moois maalde FEUILLETON. Roman naar het Engelsch van Ella Wald. Ruth enBasil waren zeer aangedaan bij deze eerste ontmoeting, zij zagen Ie goed, welke veranderingen er wederkeerig hadden plaats gegrepen. Maar Ruth was zeer blijde, dat zij gekomen was, want het uitgeteerde ge laat van haren vriend helderde op en vreugde stond hem ia de oogen te lezen. Hij greep haastig naar hare band, om haar zijne dankbaarheid te betuigen, zoodat zij zich in stilte verwjjtingen deed, dat «ij er gedu rende haar ziekte niet aan gedacht had, Ralph te verzoeken, om eens naar Basil toe te gaan. Zij brachten nu een aangenaam balt uurtje mat elkander door, vertelden elkander wederkeerig van hun lijden en zochten elkander wederkeerig op te beuren en gerust te stellen. Hij gleed zoo ving mogeljjk over zijne eigene bittere ervaringen heen, en tracht te zijn lijden minder smartelijk voor te stel len, dan werkelijk het geval was. „Do operatie heeft gelukkig dat gevolg ge had, dat ik nu van pijn bevrijd ben," zeide hij, zjjn best doende vriendelijk te lachen, wat Ruth de tranen in da oogen deed spriDgen. „Een kreupela zal ik wel altijd moeten blijven, maar mijne gezondheid wordt van dag tot dag beter en ik zal weder spoedig van hier kunnen gaan," zeide bij; vervolgens gaf hij aan hot gesprek eene andere wen ding en kwam, gedurende haar bezoek, op zijn eigen toestand niet meer terug. Toen zij op stond om beeu te gaan, zag hij er geheel anders uit dan een half uur terug. Alle treurigheid was uit zijn gelaat geweken, zijne oogen schitterden vrooljjk, zijn geheele wezen was vol loven en bij zeide vriendelijk tot haar, dat hij verwachtte, dat zjj haar bezoek spoedig zou herhalen. dien jongen in zijn kop. Nou weet u ook, net zoo goed als ik, dat er tegenwoordig veel boeren- menschen naar de stad trekken, 'k Weet niet hoe het komt en waarom het gebeurt, maar let er is op. In mijn jonge jaren was je op je dorp en je bleef er van ouder tot ouder en je trouwde en je kreeg kinderen en klein kinderen en je ging dood. Toen is de trek naar de steden gekomen. Ik weet wel, ik heb er zelf aan meegedaan, maar dat is groote domheid van me geweest en van een ander zijn scha en schande wordt een raensch wijs. Vertel daarom maar eens aan de men schen hoe ongelukkig het met mijn persoon gegaan is. Mijn zoon begon d'r meê. Van tijd tot tijd ging er eene familie van Put tershoek naar Rotterdam en daar hoor den we dan niks meer van. „Die zijn zeker binnen" zei mijn zoon, die hebben geld genoeg verdiend om er in rust van te leven. Dat kan je in de stad hebben, maar hier nooit, nooit. Toen kwam op een dag Nelis van Houten schrijf de naam er maar bij, want het is de eerlijke waarheid, die ik je vertel uit de stad een bezoek aan het dorp brengen. Hij had vroe ger met zijne ouders op eene kleine steê, buiten den kom van het dorp gewoond, arme lui. Nu droeg hij zoo'n lange fladderjas, u weet wel, zooals nu de mode is, zoo'n jas van een' koetsier en een breede broek en een hoed met een snee in 't midden. Wel, kijk is an, wat was die Nelis mooi. In zijn hand had ie eene dunne parapluie, zoo één die de rijke stads menschen dragen en in zijn zak rammelden veel guldens. Mijn zoon verging van afgunst. Daar heb je 't nou al, zei die. Nelis is arm naar stad gegaan en nou ken die wel burgemeester spelen. Hij tracteert het heele dorp. In stad, heeft ie ge zegd, ligt het geld voor het oprapen, als je 't maar weet te vinden. Want da's de hoofdzaak. Maar met een paar stevige oogen doe je al veel. Wao heeft ie dan voor een baantje bij de hand gehad vroeg ik leuk weg. Wel, ie is colporteur geworden Wat is dat voor een beest? vroeg ik, is dat een eerlijk gedoe Wel natuurlijk. Een colporteur is iemand, die een zakvol mooie boeken van zijn baas meekrijgt, die ie heel ge makkelijk aan de menschen slijt. En van elk boek heeft hij zijn twee kwar tjes verdienste. Maar, als ie niks verkoopt? Je verkoopt altijd, er zijn in de stad veel menschen, die mooie boeken lezen. En wou jij nou ook zoo iets wor den Nee, dat niet. Kijk er is an, zei mijn zoon, ik zie eene plaats als koet sier te krijgen, die krijg je zonder moei te want d'r is behoefte aan goeie koetsiers in de stad en u ziet ook een baantje te krijgen, portier van een ho tel of zoo iets, of óók colporteur. Dan leven we met zijn viertjes goedkoop en in een paar jaar hebben we geld ge noeg over om stilletjes van de rente te gaan teren. Hoe 'k zoo gek was om naar die praatjes te luisteren weet ik niet. Maar ik luisterde ernaar, ik was zoo gek. Dat aanhoudende malen aan mijn hoofd Zij beloofde hem, dit over weinige dagen nog eens te doen, vervolgens ging «ij heen, zelve zeer gesterkt door den invloed van het edele en fiere karakter van Basii Meredith. Zjj gevoelde zich dien dag bnitengewoon wel en opgewekt. Het weer was heerlijk, de lacht zacht en zij zeide tot den koetsier, dat hij nog een paar straten met haar rond moest rijden; hij moest haar een eind weegs naar Versaiiles brengen; zij snakte naar friasche buitenlucht. Dit rit verschafte haar een buitengewoon groot geooegen en wanneer zij niet alleen geweest was, was zij liever nog wat laDget uitgebleven. „O, wanneer ik toch nog eens eene enkele maal die heerlijke, groene bergen van Ver- mont zien mocht zuchtte zij, terwijl zij plotseling door een gevoel van eenzaamheid en neerslachtigheid werd bevangen. Maar deze stemming «ou weldra voor an dere gevoelens moeten wijken. Haar koetsier had nog nauwelijks het rijtuig weder stadwaarts doen keeren, of de aandacht van Rulh werd getrokken door een luidruchtig gezelschap, dat haar tegemoet kwam, en dat naar de opgewondenheid te oordeelen, er eens een vroolijken dag van wilde nemen. Zjj kwamen hos langer hoe dichter bij elkander en juist toen de beide rijtuigen elkander voorbij snorden, keek Ruth nieuws gierig op en «ag juist in het gelaat van haar echtgenoot. Hij zat achter in het rijtuig zij kon niet zien, wie op de bank voor hem za ten en naast hem prijkte, alsof zij er het grootste recht op had, miss Gol ding. Inez had niet gedacht met haar rjjtoertje zulk een triomf te zullen vieren, maar na de gelegenheid zich daartoe voordeed, maakte zjj er ook ruimschoots gebruik van. De gemompelde vloek van haar cavalier deed haar Dog juist bijtijds opkij ken, en haar het bleeke, ontstelde ge laat van de ongelukkige, jonge vrouw zien, die zij daarna vrooljjk toeknikte, terwijl een boosaardig lachje van bevre maakte me in de war. En mijne vrouw begon ook al meê te praten. Dat mensch zat de rijkdom in het hoofd. Och, iedereen wil graag rijk wezen en ik vond het ideê van geld-genoeg-heb- ben-om-van-te-teren allerheerlijkst. Je heele leven boerenknecht blijven, dacht ik, dat is ook niet alles. 'k Wou nou, dat ik nog boerenknecht was, met mijn daggeld, waar we gemak kelijk van rond konden komen. Nou, om op mijn verhaal te raken, ze kletsten me zoo lang aan m'n hoofd, tot dat ik zeinou, kijk dan maar is, wat je doet. Mijn zoon kreeg eene advertentie voor een koetsier in de doppen, schreef er op en hij ontving een brief terug dat ie komen kon, negen gulden in de week, behalve de fooien. Tot nu toe had ie geen cent meer dan Vijf gulden ver diend, dus dat vond ie een binnenvet- tertje. Hij was dadelijk klaar en, ik moet het eerlijk zeggen, ik was toen ook niet meer afkeerig. Als we rijk kunnen worden, mag ik dat niet tegenhouden, dacht ik. Toen hebben we ons dagwerkersbaan tje opgezegd, mijne vrouw en mijn zoon gingen naar de stad en huurden eene woning en veertien dagen na de adver tentie besprak ik bij den vrachtschipper eene plaats voor mijn meubeltjes. O, ik zie ons nog van het dorp gaan. Blij en gelukkig of we zoo regelrecht den hemel in gingen varen. Het re gende sterk, maar daar maalden we niet om. Nu zie ik er een voorteeken in, nu geloof ik, dat het eene waarschu wing waswe hadden niet moeten gaan. In een regenachtigen avond kwamen we in Rotterdam aan. De schipper hielp ons een wagentje huren, daar sta pelden we ons heele boeltje op en re den het naar het nieuwe huis. Bah, in zoo'n nauwe, donkere straat en vol viezen modder, ik voelde me er al da delijk niet op mijn gemak. Den dag daarop ging mijn zoon naar zijn nieuwen baas, een stalhouder en ik bleef mijne vrouw helpen de boel te recht zetten. Het geld voor het varken en dan nog de spaarpot voor den win tervoorraad was er geheel bij ingescho ten. Maar dat zouden we wel inhalen, want we moesten immers rijk wor den Voor het eerst kreeg ik een gevoel over me, dat het in de groote stad toch ook niet enkel pap-eten was, toen ik op een baantje uitging. Hé, wat wonen er in de stad on vriendelijke menschen. Ze smeten me kortweg de deur voor mijn' neus dicht, geen één had er iets voor me te doen. En het colporteurschap lukte ook niet. Je hoeft er niks voor te kennen, had mijn zoon gezegd, maar als de boeken- menschen me neus pas gezien hadden, zeiden ze al, je deugt er niet voor! En me aanstellen wou er niet één. Het leven was duur in de stad, het viel ons niets mee en we hadden het met de negen gulden van mijn zoon van fooien kwam niets slechter dan we het in Puttershoek van vijf ge had zouden hebben, 't Was werkelijk armoe-lijden. Toen ik zag, dat ik geen baantje krij gen kon, ben ik, op aanraden van mijn zoon naar den kant gegaan. Als sjou wer, zei ie, kan je misschien wel vijf-, en-twintig gulden in de week verdie nen. diging om hare volle, wulpsche lippen speoide. HOOFDSTUK VEERTIEN. Ruth was zoo in de war door hetegen zij had gezien, dat het wel eenige oogenblikken dnnrde, nadat het rijtuig was voorbijgereden, eer zij weder in staat was na te denken. Nu begon zij de norschheid en onvriende lijkheid van haar echtgenoot eerst recht goed te begrijpen. Zjj begon te erkennen, hoe en waar hij den meesten tijd, dat zij ziek geweest was, had doorgebracht en waarom hij zoo ongaarne was thuis geble ken ja haar niet eens een balf uurtje bad willen voorlezen, wanneer «ij zich eenzaam en ellendig gevoelde. Zij begreep evenwel ook, dat Ine* Gol ding alleen daar eene berisping over verdien de. Zij ried instinctmatig, dat de geweten- looze, onverzoenlijke vrouw hen naar Parijs was gevolgd, om Ralph ten verderve te bren gen zij had bet plan opgevat hnn geluk te verwoesten, hun huwelijksleven te vergiftigen, want zij wilde zich wreken, oredat haar plan: Ralph te trouwen, verijdeld geworden was. Maar al was dit alles te wijten aan de intrigue dezer slechte coquette, Ruth gevoelde zich el lendig gestemd door de daad, dat Ralph niet sterk en onafhankelijk genoeg van karakter was om staande te blijven en zijn plicht te doen en de valeche streken van die vrouw te weerstaan. „Hoe is het mogelijk, dat hij eene vrien delijke gedachte voor haar heelt kunnen koesteren, nadat ei] mjj zoo gemeen heeft behandeld te New-York t" riep Ruth vol bit terheid nit, toen zij zich na hare thuiskomst in baar kamer bevond en haar best deed, om over het voorgevallene rustig na te denkeD. Hare liefde en haar vertrouwen ïd haar echtgenoot hadden zulk een schok ontvan gen, dat het scheen, alsof dit nooit weder in orde zou komen. Spoedig na haar trouwdag had zij wel ontdekt, dat er eenige zwakke puntjeB aan zijn karakter wareD, die bij voor hunne verbinding zorgvuldig had weten te ver bergen, maar bij de gedachte, dat hij haar trouw en oprecht lielhad en dat hij zijn tl ver" Och arme, ik kreeg geen eens werk. De andere bootwerkers drongen me overal uit. "We hebben die vreemde lui hier niet noodig, zeiden ze, en de bazen namen me niet eens aan. Dus dat ook mis. Toen volgde een harde tijd. We gin gen inzien, dat we ons vergist hadden, en dat Nelis ons voor den gek gehou den had, dat in de stad het geld niet op straat ligt. We leden van mijn zoon zijn negen gulden armcê Nooit vleesch op tafel, nooit spek zelfs, want er moes ten drie gulden voor de huur af en dan nog kleeding en schoenen. Ik werd korzelig van dat dagenlang loopen om een baantje en ik wilde wel naar Put tershoek terug. Maar daar had ik geen geld meer voor. We moesten blijven of we wilden of niet. En toen gebeurde het ergste. Mijn zoon vatte op den bok een kou, en al was er gauw een armendokter bij, hij ging doodwe waren toen onzen zoon kwijt en met hem alle verdien sten. O, o, o, wat volgden er toen schrikkelijke tijden. Ik heb mijn zoon weggebracht naar het groote, kille kerk hof daarbuiten de stad, aan eene saaie, doode rivier. Ik had hem zoo graag bij mijn andere kinderen en bij onze ouders gehad np Puttershoek. Drie weken later, mijnheer, stierf mijn vrouw. Ze was nooit sterk geweest en nu we zoo dagenlang zonder eten gezeten hadden, hield zij het heelemaal niet uit. Ook mijne vrouw ging naar het vreemde kerkhof. En om kort te gaan, mijnheer, we waren acht weken huur schuldig geble ven, ik werd met mijn dochtertje en de meubelen die ik nog niet verkocht had, op straat gezet. Om te eten, en om ten minste onder dak te komen, verkocht ik dat laatste ook en toen had ik niets meer. Zoolang we geld hadden woonden we in 't kosthuis en toen alles, alles op was, werden we ook daar uitgezet. Nu heb ik onderdak bij de politie. Voor hoelang weet ik niet, maar 't zal wel geen dagen duren. Dan ga ik naar Veenhuizen of zoo en waar mijn dochtertje heen gaat, weet ik niet. Och, zat ik nog maar in Puttershoek als eenvoudig daglooner met mijne vrouw en mijn twee kinderen. Onze stads- zucht heeft alles, alles vei moord. Particuliere Correspondentie. JoHANNESBUKG, 10 Oct. 1896. Zoo langzamerhand begin ik mij hier een weinig op mijn gemak te gevoelen, en dat brengt van zelf mee, dat ik met meer menschen in aanraking kom, en in meer zaken belang ga stellen, dan in de eerste weken het geval was. Wanneer ik daartoe in de gelegenheid ben, ga ik met andere ambachtslui een praatje maken, waardoor ik nit de eerste hand berichten inwin van wat er hier alzoo in den handwerkersstand omgaat. Meen nu echter niet, dat reeds een ander is. 't Zijn, ten. volledig wat ik u overzicht thans meld, van een en om zoo te zeggen eenige pun- die ik voor en na breedvoeriger hoop uit te weiken. Dit is hier een feit, die best zon doen zijne zwakheden te verbeteren, deed zij ook van haar kant al het mogelijke, om dat alles met den mantel der helde te be dekken, ofschoon zij toch daardoor eenigs- zins teleurgesteld was in hare verwach tingen. Maar nn verzette hare vrouwelijke waar digheid zich tegen deze unfaire handelwijze, zij nam het op als eene beschimping haar persoonlijk aangedaan, bij had haar bedrogen en verwaarloosd, ja bespot. Een tijdlang was zij ten prooi aan een groote opgewondenheid en werd zij beang stigd door de gedachte, wat de toekomst brengen zon. Haar hoofd deed haar pijn, haar hart scheen verbrijzeld en eene hevige koorts brandde baar in de aderen. Maar deze jonge vrouw had een karakter, dat niemand bij haar zon hebben verwacht; eerst met den tijd zou dat duidelijk worden, toen zij de kracht noodig bleek te hebben, om het noodlot tegen te gaan. Zoodra zij weder in staat was, bedaard over de zaak na te denken, zeide zij zich zelf, dat het haar plicht was, haar echtgenoot ter wille van zijn eigen persoon, uit de han den dezer gevaarlijke vrouw te redden, en hem te onttrekken van haren invloed. En zoodoende drong zij met bewonderens waardige kracht haar eigen leed terng, deed zorgvuldig de sporen van hare opgewonden heid verdwijnen en kleedde zich met groo- ter zorgvuldigheid, dan zij tot dusverre ge daan had. Zjj was vast besloten, Ralph bij zijnen teragkeer ciet met zochten of tranen te ontvangen. Zij wilde er zoo bekoorlijk en lief mogeljjk uitzien om zoodoende met al de haar te dienste staande hulpmiddelen, het verloren terrein weder te herwinnen, of schoon zij dat terrein toch geheel buiten haar schuld had verloren. Ach, maar zij wist niet tegen welk eene ontzettend sterke tegenpartij zij te strijden had. Het etensuur kwam en ging, maar haar echtgenoot bleof weg. De laDge, eenzame uren van den avond kropen voorbij, tot het middernachtelijk uur, het einde van den eenen en het begin van niet werken wil, kan wel thnis blijven. Ja, die zal het thuis nog beter hebben, dan in onze gondstad, want van lailakken of onverschilligen wordt weinig notitie ge nomen. 't Is hier, baast je, rep je, en wie de handen niet nit den mouw kan of wil steken, kan desnoods van armoe om komen. Dat is zijn zaak. Dit wou ik maar eens even vertellen aan hen, die meenen, dat het hier het Luilekkerland is, waar de gebraden var- keDS je met het mes in den rug tegemoet loopen. Doch bij lust tot werken, moet men een flink en gezond gestel hebben. Het klimaat verschilt hier nog al van dat in Nederland. Wij wonen hier eenige honderden voe ten boven Amsterdamsch pijl, waardoor de lucht meer scherp en droog is. Terwijl ik dezen brief schrijf, dat is 10 Octo'oer, wijst de thermometer 80° aan. In De cember, wanneer wij hier in 't hartje van dtn zomer zitten, stijgt de warmte tot 90° ja som» nog wel hooger. Nu is deze •aarmte nog wel te verdragen, wij hebben in Nederland immers soms nog wel war mer dsgeD, maar wat hel leven somB zeer onaangenaam maakt, zijn de wolken stof, die bij de minste windvlaag in bewening worden gebracht. 't Is eene roodbruine stof, die van de rotsen opwarrelt, en alles met eene vale aschkleur overdekt. Dan is 't in de stad niet om uit te houden en ieder gaat op die dagen zooveel mogelijk een luchtje buiten scheppen. Mooi is 't anders buiten Johannesburg niet. Wij liggen bier tusschen de rotsen en waar deze naakte gesteenten ontbre ken, vindt men dorre vlakten. Om na tuurschoon bihoelt men hier dus niet te komen. Dan moet men in len van 't land zijn. Want groot genoeg en er zijn nog sirezen, cue met dichte bosschen bedekt zijn, waarin alle soorten van wilde dieren wonen. Wie er op gesteld is, kan in de Transvaal op de leeuwen- en oliphanten-jacht gaan, of zijn jachtlust bevredigen in 't achtervol gen van kudden bokken en wilde geiten, die hier bij duizenden worden aangetrof fen. Maar daarvan veitel ik later nog wel itts. Voor hen dus, die gezond zijn en hun ambacht goed verslaan, bestaan hier goede vooruitzichten. Timmerlieden, met selaars en ververs loopen hier zelden bij den weg. Er is tot nog toe overvloed van werk, da', en dat is wel het voor naamste, goed betaald wordt. De werk tijd is 8y2 uur per dag. Van 's morgen's 7 tot 9, van half tien tot 1, en van 2 tot 5 uur. Zaterdags wordt er tot 1 uur gearbeid, dat maakt 48 uur per week, be rekend tegen fl.50, maakt f72 in de zeven dagen. Nu verdient echter niet ie der dit geld. Het loon loopt van f 1.20 tot fl.50, dat hangt er ook al vanaf, waar men is, bij wien men is, en den aard van het werk, waaraan men werkt. Bij de Spoorwegmaatschappij loopen de konen van 1 0.90 tot f 1.20, doch dan heeft men vast werk en deelt daarbij in de voor rechten, die de Maatschappij aan hare werklieden verzekerd, als een ziekenfonds, een weduwenfouds, een pensioenfonds, en wat er meer is. Eene aanstelling bij de Maatschappij is daarom lang niet te ver werpen. Machinisten, vuurwerkers en bankwer kers kunnen hier alleen bij 't spoor geplaatst worden. Zij werken daar 9 uur. Over 't geheel bediagen de uitgaven hier voor een werkman ongeveer 100 gulden andere dee- het land is streken den anderen dag verkondigde en nog altijd verscheen Ralph niet. En eindelijk zonk de jonge vrouw, door haar verdriet over mand, in een diepen slaap. Het was roeds laat in den volgenden mor gen, toen zij ontwaakte, slechts om zich te overtuigen, dat Ralph nog altijd afwezig was en na werd zij ongerust, ten eerste bij de gedachte, dat hem een ongeluk kon zijn overkomen, en ten tweede, dat hij baar aan heur lot overliet. Een tweede ellendige dag en nog een nacht verliepen en eerst laat in den derden namiddag keerde bij eindelijk terug en tui melde bijna stom-dronken de kamer binnen. Ruth scheen tot steen te verharden, toen zij opstond om hem te begroetenen zij werd bijna onpasselijk, toen zijn adem baar be roerde, terwijl hij zich voorover boog om haar te knsBen. Met een onwillekeurig gebaar van afschuw wendde zij zich van hem af. Wist zij dan, dat zijne lippen nog gloeiden van de vurige kussen, die hij met die ande re gewisseld hed „Ralph, je bent niet wel bij je zinnen," zeide zij met koele waardigheid en op een ongewonen toon van meerderheid. „Ga liever naar je kamer om uit te slapen." Terwijl zjj sprak, opende zij de deur. Hij zelf was in zulk een abnormalen toestand, dat bij zonder togen te spreken, ja zonder een woord te zeggen, zijne kamer instrom- pelde, waar hij zich, aangekleed, zooals hij was, op zijn bed wierp en dadelijk in een diepen slaap viel. Wie kan de gevoelens beschrijven, waar aan de arme vrouw ten prooi was, toen zij alleen op hare kamer zat en naar zijne on regelmatige, diepe ademhaling luisterde, en haar best deed, baren moeilijken toestand zoo goed en zoo kwaad als zij daartoe in staat was, te overdenken Verachting, tegenzin, smart en vertwijfe ling kampten om den vo*rang in haar ont roerd gemoed, cn deze gemoedstoestand verbeterde er niet op toen Ralph, zijn ioes uitgeslapen hebbende, in een mopperig stil zwijgen verhardde, en haar elke opheldering of verontschuldiging weigerde. per maand, 2oodat bij eenige zuinigheid een aardig dnitje overgespaard kan wor den. Nn, daaiom gaat men dan cok naar den vreemde. Ik raad timmerlieden, die plan hebben naar hier te komen, aan, hunne gereed schappen mee te brengen. Men moet zich in dezen maar niet aan den raad storen, die in Amsterdam wordt gegeven. Telt men alles bij elkander op, dan overtreffen voor een werkman hier, de lusten de lasten, wel te verstaan, voor wien zich in het leven weet te schikken en geen misbruik van sterken drank maakt. Wie aan den drank is verslaafd, gaat hier onherroepelijk te gronde, maar dat is in Holland ook al het geval. Misschien is 't wel oveial zoo. Ik ver telde reeds in een vorigeu brief, wat de kok hier degelijks schaft. Misschien zijn er onder de lezers wel, die nieuwsgierig naar de prijzen zijn van de gerechten, waaruit ons menu bestaat. Ziehier dan een prijscourant van den groentenboer. Aardappelen 18 a 36 gulden per mud. N. B. die van 18 gulden zijn niet te eten. Kool, witte en roode 1 gulden 50 cent per stuk, dito kleine gele 60 cent per stuk. Wortelen 3 cent per stuk, uien 6 5 7 centen per stuk en peulen, voor zoo ver ze te krijgen zijn, 60 cent per pond. Dat valt n zeker niet mee, waaide lezer. Yoor tuiniers bestaan dan ook uitsteken de vooruitzichten, wel niet onmiddellijk bij de stad, maar verderop, waar de grond be ter wordt. Het vleesch is betrekkelijk goed koop. Voor 30 cent per pond koopt men puik cssenvleesch. Yleesch is dan ook het hoofdgerecht bij de drie maaltijden, die men daags gebruikt. En hiermee eindig ik dit schrijven, om u later wat te vertellen van, ja dat weet ik zelf nog niet, misschien wel van den boe renstand, want ik heb plan, om op een goe den dag eens een kijkje bij den boer te nemen. Tot later dan. In Duitsch Zuidwes t-A f r i- ka ziet 't er al niet ruoskleuriger uit dan in Rhodtsia. Volgens de berichten van zendelingen is daar tengevolge van de droog te hongersnood ontstaan. Daarbij komt, dat de veepest zich ook daar uitbreidt. En ten overvloede zijn nu schrik kelijke verwoestingen aangericht door de „sprinkhanen," die alles, zelfs de schors van de boomen, atgevreten hebben De „Berliner Thierarzt- liche Wochenschrilt'11 van 22 October 1.1, meldt Het is den heer Starcovici, inspecteur voor het veeartsenijkundig staatstoezicht inRumenië, gelukt, na een veeljarigen arbeid in het bacteriologisch laboratorium van pro fessor Babes, de smetstof van het mond en klauwzeer te ontdekken. Spoedig zullen uitvoerige mededcelingen over deze microben worden gepubliceerd. - Uit Schopenhauer's leven. Chailemel Lacour, de onlangs gestor ven staatsman en wijsgeer in Frankrijk, bezocht eens den door hem zeer vereerden Arthur Schcpenhauer in Frankfort a/M, Zij spraken af bijeen te komen des avonds in het hotel »het Engelsche Hof", waar Schopenhauer dineerde. Chailemel-Lacour vertelde, volgens de Frankf. Zeit. daarna het volgende. „Ik kwam er tegen het eind van het diner, en vond hem aan de table d' hóte, in de nabijheid van verschei- Hij was boos, nijdig, ja bijna ruw in zijn optreden tegen haar. De verwijten, die hij zichzelf deed, maakte hem eerder knorrig dan deemoedig, terwijl een zoogenaamde trots hem de lippen sloot en hem verhin derde eene eerlijke bekentenis van schuld af te leggen. Een week later ging bij weer plotseling van huis, waarop Ruth buiten zichzelf ge raakte en besloot te willen weten of Inez wederom bet trekpleister was. Z{j g'mg naar bet hotel en vroeg stontweg naar Inez GoldiDg. Men zeide haar, dat de dame op reis was en Parijs had ver laten. „Heeft zij geen adres achtergelaten Waarheen kan men haar brieven achterna zenden vroeg Ruth. „Ja, zij heeft een adres achtergelaten, waaraan alles moet worden opgezonden," en op haar verzoek werd dit adres voor Ruth opgeschreven. Ruth greep met bevende vingers naar het papier, een nevel (rok haar voor de oogen en zij was niet in staat het te lozen, voor zij zich weder in de frissche lucht be vond. Vervolgens las zij: Hotel Despard, mede la Place Royal, Rouen. O God 1 Nu wist zjj wat zij te verwach ten had. Zij had eerst dezen morgen ge lezen, dat het geselschap van de groote opera voor eenige weken te Bonen zou blij ven en nu dacht zij wel, dat Ralph en Inez daarheen waren gegaan, om de voorstellin gen bij te wonen. Beiden hielden hartstochtelijk van muziek en evenzoo van het tooneel. Beiden waren nu alwerig en Ruth begreep, dat zjj bij elkander waien. Zij nam plotseling een vast besluit. „Ook ik ga naar Ronen," zeide zjj en hare blauwe oogen vlamden en hare wangen gloeiden van opgewondenheid en belee- digden trots. Zij Bnclde naar huis, pakte haastig het noudige bijeen in een reiBtaech, zeide haar dienstmeisje, dat zjj voor eenige dagen uit de stad ging om met haar echtgenoot eenige

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1896 | | pagina 5