Laat Verzoend. Vrijdag 25 December 1896. 40ste Jaargang Ho. 3163. Een Kerstavond. KERSTLICHT. DERDE BLAD. Baitenlandsch Nieuws. Antonio Maceo. F E U I i L E T O N. GEMENGD NIEUWS. Eerlijkheid en waarheid. Advocaat„Vriendje, je draait al om de waarheid heenWanneer je als cliënt met je advocaat onder vier oogen bent, moet je de waarheid en niets dan de volle waarheid zeggen, liegen doe ik daarna wel voor je." Een goed antwoord. Schoonmoeder: 't Is vreemdZoo dikwijls als ik bij je kom, is er on- weer aan de lucht. Schoonzoon: Ja, en u heeft de voeten nog niet in huis, of het dondert al. Jingoïsme. Op eene Amerikaansche school. Wie i3 de eerste man geweest Washington. Weineen, Adam. O, bedoelt u van de vreemde lingen Het Roomsch-Katho- liek Instituut of Universiteit te Parijs zal eerlang colleges voor vrouwelijke studenten openen in godgeleerdheid, wijsbegeerte, geschiedenis, staathuis houdkunde, letterkunde, natuurkunde en aesthetiek. Te Milaan wordt binnen kort eene „school voor moeders" opge richt. Tweemaal in de week, op Don derdag en op Zondag, zullen daar ge trouwde en ongetrouwde dames, die het 17de levensjaar achter zich hebben, onderricht ontvangen in algemeene gezondheidsleer, hygiëne van het kind, grondbeginselen der opvoe ding en familierecht Huisvrouw SCHAGER COüMFT. Den lezer van ons wekelijksch over zicht zal die naam niet vreemd in de ooren klinken. Als wij zoo nu en dan van den Cubaanschen opstand het een en ander mededeelden, of de hoofdpersonen uit het bloedig drama ten tooneele voer den, was het in de eerste plaats Antonio Maoeo, met wien wij ons bezighielden. Zeer zeker zal eene betere pen in een ruimer bestek spoedig het leven en de lotgevallen van den held van Cuba be schrijven, want zoo ooit iemand stof voor een boeiend geschiedkundig verhaal gele verd heeft, is het dit rebellenhoofd. Die opstand op Cuba, tegen de Spaan- sche dwinglandij, heeft zooveel overeen komst met den jarenlangen krijg, dien wij tegen datzelfde land hebben moeten voeren, dat wij ons onwillekeurig tot die kreolen en mulatten aangetrokken ge voelen. Antonio Maceo is voor ons een dier helden uit den vrijheidsoorlog, die na ja renlangen strijd als offers voor hunne heilige zaak vielen. Als een Hannibal tegen de Romeinen, als Willem Teil tegen de Oostenrijkers, had de Cubaansche halfbloed eeuwigen haat tegen de Spanjaarden gezworen. Antonio Maceo was de oudste zoon van Marcus Maceo. Zijne tien broers wa ren allen jonger dan hij. De vader oe fende het nederig bedrijt van muilezel drijver uit, in welke bezigheid hij door Antonio werd bijgestaan. Toen in 1868 een opstand op Cuba tegen het Spaansche gezag uitbrak, ver bood de oude Marcus zijnen kinderen, aan den strijd deel te nemen. 't Scheen, dat men echter van Spaan sche zijde den mulat niet vertrouwde. Eens van eenen tocht huiswaarts keeren- de, vond hij zijn huis verbrand, zijn vee geroofd, zijne vrouw aan een nabestaan den boom gebonden, terwijl enkele van de kinderen gewond en mishandeld wa ren. Dat hadden Spaansche soldaten ge daan. Deze lafhartige daad bracht eene geheele omkeering in het vurig gemoed van den mulat tot stand. Vrouwen kin deren werden onder de hoede van eenige vrienden gesteld, terwijl hij zelf met de oudste jongens optrok, om zich bij Maximo Gomez te voegen. Het getal van Spanjes vijanden was met tien onverzoenlijke strijders vermeer derd. Waar de strijd het heetst was, vond men den ouden Maceo en zijne zonen. Te verwonderen was het dus niet, dat de Spaansche kogels, weldra hunne offers onder de familie hadden gevonden. Binnen drie maanden vond de vader met drie zijner zoons den dood op het slagveld, vier anderen vielen binnen het jaar, terwijl nog twee deerlijk verminkt eene schuilplaats zochten op San Domingo. Antonio met zijn jongste broertje Jo sé bleven over om den dood huns va ders en die hunner broeders te wre ken. Door moed en beleid werd Antonio langzamerhand een der hoofden van den opstand. In bijna eiken strijd werd hij gewond. Zestien maal werd hij van het slagveld gedragen en steeds herstelde hij. Aan het hoofd van zijne cavalerie besliste hij menig gevecht; geen wonder, dat zijn Boman naar het Engelsoh 24. van Ella Wald. Ruth gaf haren beschermeling een rijke lijk avondeten, dat bij dapper aansprak vervolgens ging de jongen naar buiten en riep de kleine Hope bij zicb, met wie hij zich langer dan een uur bezig hield en het kind gaf zich in haar kinderlijk vertrouwen geheel aan hem over. Later, toen men hem naar een aardig kamertje bracht, waar een beider bed stond, zeide hij tot Mary, die hem bijlichtte, dat dit eene zeer vriendelijke kamer was, en dat hij nog nooit op zoo'n mooi bed geslapen had, „ot- schoon moeder ook een zeer mooi huis heeft gehad," voegde bij er in zijns vertrouwelijk heid aan toe. Op maandagmorgen, toen Mr. Meredith hem vroeg, of hij reeds besloten was om te blijven, maakte hij Basil vroolijk, door kort weg te verklaren „Ik blijf hier." En zoodoende werd Will Browning een medelid van Ruth's kleine huishouding, waar de grond gelegd werd voor zijn nuttig en doeltreffend leven. Den volgenden zondag kwam Mr. Mere dith zeer vroeg, want hij had het plan gevormd, een klein watertochtje met hen allen te doen. Zij zonden tot een vooraf bepaald pont varen en dan daar hun mid dagmaal gebruiken. De geheele familie, Mary eo Will niet uitgezonderd, die op Hope en Rex moesten passen werd meegenomen, en het tochtje op den broeden, mooien Hudson was zeer aan trekkelijk. Het ontbijt werd op een' met mos bedekten heuveltop gebruikt. Het was, zooals Will zich uitdrukte „de gelukkigste dag, dien hij ooit beleefd had," en zijn ver heugd en gelukkig gelaat, legde de duide lijkste getuigenis zijner bewering af. naam weldra den vijand onheilspellend in de ooren klonk. Bij een zijner ge vreesde aanvallen ontving hij een schot in de borst. Zijn val bracht zijne volgelingen dermate in verwarring, dat ze weldra op de vlucht sloegen. De ernstig gewonde Maceo vond in het gebergte eene schuil plaats. Drie maanden zweefde hij tus- schen leven en dood, doch zijn krachtig gestel behield ten slotte de overhand. De klankvolle stem,waarmede hij steeds zijne makkers aanvuurde, had hij na zij ne herstelling voor goed verloren. Gedurende de maanden van zijn ziek bed wisten de Spanjaarden van zijne af wezigheid zulk een goed gebruik te ma ken, dat vele hoofden hunne onderwer ping aanboden. Maceo alleen zette onverzettelijk den ongelijken strijd voort, totdat hij door hon ger en ziekte eindelijk genoodzaakt werd, de wapens neer te leggen Maarschalk Campos gaf hem eene vrijgeleide, waarop hij naar Jamaica vertrok. Hier legde hij zich met ijver op de studie der krijgskunst toe. Later zette hij zijne stu diën te New-York en in Costa Rica voort. Het doel, zijnen geboortegrond van de gehate Spanjaarden te verlossen, werd bij al zijn zwerven en trekken, geen oogenblik uit het oog verloren. In 1888 zette hij eene nieuwe samenzwe ring op het touw. Rauwelijks echter had hij den Cubaanschen grond betreden, of zijne aankomst werd aan den Span jaard verraden. In eene visschersschuit wist hij op het laatste oogenblik naar Costa Rica te ontkomen. Yan hier trad Maceo in correspondentie met andere uit gewekenen, wat tengevolge had, dat in verscheidene Amerikaansche steden co- mite's werden gevormd, die den tegen- woordigen opstand voorbereidden. In Februari van 1895 zeilden Antonio en zijn broeder José met een zestiental aanhangers opnieuw naar Cuba. Doch waar Maceo ook ging, hadden de Spaansche spionnen hem gevolgd, zoo dat hij nauwelijks op Cuba was ge land of hij werd door Spaansche troe pen achtervolgd. Te midden van bet geboomte, trokken zij zicb in eene herdershut terug, waar ze zich wanhopig tegen de overmacht ver dedigden. Na eene belegering van ver scheidene dagen in de met boomstammen versterkte hut, deed de kleine bende in een donkeren nacht een uitval, met dat gelukkig gevolg, dat Maceo zich met een vijftal getrouwen door den vijand wist heen te slaan. De tijding van Maceo's aan komst had zich als een loopend vuur spoedig over het geheele eiland verspreid. Yan alle kanten kwamen de misnoegden opzetten, om onder zijn commando op nieuw den strijd met den erfvijand te beginnen. De opstandelingen, door de Ameri kaansche comités van wapenen en mond voorraad voorzien, door Maceo's kennis in geoefende benden herschapen, deden den opstand weldra zulke afmetingen aannemen, dat Spanje tot heden, alleen met de grootste inspanning, zijn gezag in een klein deel des lands kon handhaven. Maceo was overal en nergens. Bij de hevigste gevechten, bij stroop tochten, bij 't vernietigen van plantages, bij 't verwoesten van schansen en ver sterkte plaatsen, bij aanvallen bij dag en overrompelingen bij nacht, steeds aan 't hoofd der colonne, was hij de ziel van elke onderneming. Generaal Yaldez maakte plaats voor maarschalk Campos, die op zijne beurt opgevolgd werd door Zoowel zijne gezondheid als zijne manie ren, waren onder Ruth's zorgvuldig toe zicht, zeer veel verbeterd en hij hing met de grootste aanhankelijkheid en liefde aan Rnth en de kleine Hope, voor wier beiden, hem niets te zwaar scheen. Hij had ook zeer veel smaak en voor liefde gekregen voor het landleven. De boomen, de bloemen, de vogels, ja de ge heele omgeving maakten een diepen indruk op hem. Daarom verliet hij ook op dezen dag spoedig het gezelschap en wandelde met Rex bet bosoh in, om de omgeving eens gade te slaan en te leeren kennen. Men had hem gezegd, dat hij een nar kon uitblijven. Onderwijl zou de kleine Hope in de moegenomen kinderwagen haar ge woon slaapje doen en terwijl Mary den boel opruimde en op alles acht sloeg, gingen Ruth en Basil onder een boom zitten en begon hij uit een tijdschrift iets voor te lezen. Will, wiens voet weder bijna geheel beter was, wandelde een tijdlang in het bosoh, plakte bloemen en varenkruid, om die mede naar hnis te nemen. Toen hij na eenigen tijd vermoeid begon te worden, van dat wandelen op ongelijken bodem, ging hij den straatweg langs, die hij een eindweegs uitliep. Eindelijk ontdekte hij een groot met planten en mos bedekt rotsblok, daarheen richtte hij zijne schreden om daar uit te rusten en de bijeen geza melde bloemen en kruiden tot een' mooien ruiker saam te binden. Terwijl hij daar nog mede bezig waB, viel hem plotseling in, dat Rex zich van hem verwijderd had. Hij keek daarop de straat langs, maar de hond was nergens te zien. Hij floot, riep hem bij zijn' naam, maar hot dier, wanneer hij hom tenminste hoorde, gaf geen acht op al zijn roepen. Eindelijk dacht hij, dat de hond naar het andere gezelschap was teruggekeerd en bekommerde zich daar niet moer over, tot hij op eens een kort, scherp blaffen hoorde, waarop een schrille kreet volgde, die van hot benedengedeelte van den straatweg scheen te komen. Vlug opspringend, haastte Will generaal "Weyler, doch Maceo bleef, ten schrik van hen allen. Ten einde de provincieHavanna zooveel mogelijk tegen zijne overvallen te be schermen, liet generaal Weyler eene versterkte gracht dwars door het eiland graven. Bij eene poging, om die gracht te overschrijden, heeft Antonio Maceo, zoo luiden althans de berichten van Spaansche zijde, het leven verloren. Andere geruchten spreken echter van vergif en verraad, doch hoe het zij, de groote held van den opstand is helaas niet meer. Welken invloed zijn dood op den gang der zaken zal hebben, is moeilijk te voorspellen. Het is zeer wel mogelijk, dat met den dood van Maceo een nieuw tijdvak in den Cubaanschen opstand aanbreekt, dat n.1. de Yereenigde Sta ten zich thans geroepen gevoelen, om handelend op te treden. Het was kerstavond. Aan het hemelge welf fonkelden en glinsterden de gouden en zilveren sterren helderder en krachtiger dan ooit. Hel scheen wel, als wilden zij met de aarde in heerlijkheid wedijveren, want wijd en zijd, in paleis en hut, in het koninklijk kasteel en in de boerenstulp brandden helder de Kerstlichtjes, de har ten der menschen vervullende met vreug de en blijdschap. De blijde boodschap, in de geboorte van den grooten JSiazarener aan de menschheid gebracht, trilde na in de harten der menschenkinderen, der kinde ren van het laatst der negentiende eeuw Een klein, elfjarig meisje spoedde zich huiswaarts door de met sneeuw bedekte straten eener groote haven- en handelsstad. Het kind bibberde van koude, want het was zeer sober gekleed, en ofschoon zij herhaaldelijk door de met kerstgeschenken beladen voorbijgangers op zijde werd ge schoven, was zij toch zoo gelukkig, dat zij heden acht dubbeltjes had gevangen en nog bovendien een groot zilverstuk Zij hield het geldstuk zoo vast in de hand geklemd, dat het haar bijna pijn deed, en bleef af en toe voor een helder ver licht winkelvenster staan om het belang rijke muntstuk van alle zijden te bezien. #Wat zal moeder wel zeggen dacht zij meermalen en snelde dan weder voort. Den geheelen dag had het meisje gewerkt in het huis van eene rijke dame, om het hnis voor het kerstfeest op te siereD. Toen zij nu met hare geriüge verdienste naar huis snelde, dacht zij aan de arme moeder, aan heur sober en donker woonvertrek en o, zij verlangde er zoo vnrig naar, hare moeder dezen avond eens eene buitengewone vreugde te bereiden. Zij staarde naar den sterrenhemel, als wilde zij daar raad verwachten. „Wat is dat Bene verschietende ster!" riep zij vol geestdrift uit en dadelijk daar op vervolgde zij Geluk en zegen ge luk en zegen voor mijne arme moeder Men had haar weieens verhaald, dat de wensch, welken men bij het zien van eene vallende ster uitspreekt, bepaald vervuld wordt. Spoedig daarna zag zij er weder een „Geluk en zegen geluk en zegen voor mijne moeder 1" en weder liep zij tegen een' voorbijganger aan, dien zij, door dat zij naar de sterren keek, niet gezien had. Met een toornig gelaat keek hij haar aan en snauwde hij haar toe. Hij was juist naar buiten getreden uit het restaurant, waar hij een heerlijk maal had genoteD, zich, die richting uit te loopsn, om zich te verzekeren, wat er geschiedde. Op de plek, waar de straat eene bocht maakte, verhief zich een groot rotsblok, waarachter Will het knorren van den hond en eene luid bevelende vrouwenstem meende te hooren. Zoodra Will aan den anderen kant gekomen was, zag en begreep hij dade lijk, wat er geschied was. Het groote rotsblok was aan de andere zijde nitgehonwen voor priëel en behoorde bij bet kasteel, wat eenige meters verder aan den oever der rivier lag, omgeven door mooie, sierlijke boomen en heesters, 't was een waar lastoord. Hier vond Will, Rex, wiens grootste genoegen daarin bestond, katten in de boo men te jagen en die beestjes daar eindeloos lang gevangen te honden die een aardig poesje in een' boogen boom gejaagd had, en waaronder de boosdoener geharkt zat, zijn slachtoffer met tevreden blikken gade slaande. Eene dame stond in de nabijheid en schold op het dier en deed alle moeite, den hond met hare parasol te verjagen. Zij was zeer elegant en kostbaar gekleed, had een breedgeraoden hoed op en hield een geopend boek in de hand, wat scheen aan te duiden, dat, terwijl zij zat te lezen, Rex hare lieveling had vervolgd. „Hola, jongen riep zij, toen zij Will opmerkte. „Is dat jouw hond P Wanneer dat zoo is, roep hem dan oogenblikkelijk naar je toe?" Will schrikte en kleurde, toen hjj die gebiedende stem vernam. Vervolgens deed hij een paar stappen voorwaarts, terwijl hg haar gelaat scherp gadesloeg. Zijn persoon trok ook hare opmerkzaam heid en ook zij verwisselde van kleur, maar zij was hare ontroering weer oogenblikkelijk meester en zij riep geërgerd „Hoort ge het niet P Roep oogenblikkeljjk dien hond terug." „Rex," zeide Will gebiedend, „kom hier 1 Dadelyk." De hond kwispelde nogmaals met den staart, wierp een laatsten blik in de hoogte, liep toen op den knaap toe en legde zich ditmaal iets extra-fijns, want het was im mers Kerstmis! „Waarom zijt ge zoo lomp, mij tegen het lijf te loopen, kunt ge dan niet om je heen zien riep hij boos en vatte het kind bij den arm. „O, ik bid u, laat,' mij gaan I" En het meisje verhaalde, zoo goed het kon van de verschietende sterren en van hare moeder en bad hem om vergiffenis voar hare lompheid. „Onzin, bijgeloof, dom gespuis I" riep de man barsch. „Eene verschietende ster!' Eensklaps werd hij echter beter geluimd en staarde hij verwonderd in het bleeke, schoon gevormde gezichtje van het kind. De msan goot nu haar licht onverlet over het aardrijk. Het zien van het klei ne, ontstelde meisje herinnerde hem aan zijne eigen jeugd, aan de heerlijke, geluk kige kerstavonden, welke hij als knaap mocht vieren. Elk menscheuhart heeft wel ergeDs een teeder plekje, al is het ook nog zoo klein, waar de zaadkorrels van liefde, door God geplant, vroeger of later ontkiemen en vruchten dragen moeten. Zoo was het ook met dezen man. Zijn hart was sedert eene reeks van jaren als een onvruchtbare grond, als de rotsgrond, op welken het zaad verdort, omdat het geen wortel kan schieten. Als de man nu het kleine, angstige gezichtje van het kind ga deslaat, is het hem, alsof een ongekende warmtegloed de ijskorst van zijn hart doet wegsmeltende zaadkorrels der lief de en weldadigheid schoten in zijn gemoed wortel, daar kwam nieuw leven in een dor menschengemoed. „Hoe heet ge, kind vroeg hij vrien delijk, „en waar woont ge?" „Ik heet Suze, evenals mijne moeder," antwoordde het meisje. „Mijne moeder is waschvrouw, en wij wonen in een steegje, waar de zon nooit schijnt, zelfs niet in den zomer." „Kom", zeide hij, „ik wil met je naar je huis gaan, en wanneer alles zoo is, als ge mij daar gezegd hebt, zal de verschie tende ster jou geluk en zegen brengen." De man en het meisje, de rijkdom en de armoede gingen samenzij liepen de markt over en kwamen spoedig in eene nauwe steeg, waar slechts arme lieden wo nen. „Hier is het," riep de kleine uit, die een paar schredeD vooruitgesneld was en nu voor de deur der woning bleef staan. De man moest bukken, om het Jhuis bin nen te kunnen gaan. „Moeder is thuis", ging het kiüd levendig voort, „en heeft vuur in den oven aangemaakt. Ik kan het hier door de reten zien." De arme vrouw had, evenals haar kind, den geheelen dag gewerkt, om de huizen der gegoeden te reinigen en te versieren, en met het geld, hetwelk zij nu verdiend had, had zij haar dochtertje eene verras sing bereid. Nu zat zij op een' stoel voor het vuur en verheugde zich er over, dat haar kamertje straks flink verwarmd zou zijn, als haar kind zou thuis komen. Op de kleine, oude tafel stond een kerst boompje, waaraan een brandend kaarsje, twee appels en noten, al hetwelk de lief derijke moeder voor haar Suusje tot kerst geschenk had gekocht. Zij wist, dat deze geschenken, ofschoon gering, het kind toch de grootste vreugde zouden bereiden. Liefdegaven toch schenken geluk, zoowel aan hem of haar, die geeft, als wie ontvangt. Toen de vreemdeling de kamer der we- düwe binnentrad, keek de vrouw hem ver baasd aan, zij stond op, keek hem weder om doordringend aan, bedekte het gelaat met de handen en weende herig. De vreem de man keek beurtelings het kind en de moeder aan, tot ook hem de tranen aan zijne voeten neder. „Gij «uit heelemaal moeten heengaan, of mijne poes zal niet uit den boom willen komen," zeide de dame met scherp onge duld. „Dat zal ik ook, mevrouw," antwoordde Will bedaard, „maar," en hi) zag baar vast in de oogen, „voor ik ga, zou ik tooh zeer gaarne willen weten, hoe het met het lam metje gaat." Andermaal ontstelde de dame en bloosde nog sterker. „Het lammetje P" herhaalde zij hoogmoe dig. „Ik weet niet, wal je bedoelt ventje." „Ja, mevrouw, u weet het wel," antwoord de de knaap en zijne oogen begonnen drei gend te fonkelen. „Gij kent mij en ik ken u, en ik wil eo ik zal weten, hoe het met mijn broertje gaat, voor ik hier vandaan ga." „Ik zeg u, dat ik niet weet, wat ge be doelt," herhaalde do dame met koelbloedige hardnekkigheid. „Ik heb u mijn leven lang nooit meer gezien. En wat een broertje betreft, ik heb in mijne heele om geving geen kind." „Zoo, hm, hm! Dit huis behoort aan up" merkte Will op, met een nieuwsgierigen blik het kasteel bespiedend. „Dat is dus hot sohoone thuis, dat den kleinen jongen wachtte Nu, ik moet zeggen, dat ge niet gelogen hebt, maar hoe gaat het hem P" „Jongen, ik begrijp geen syllabe van je onzin. Neem je hond mee en maak drom mels gauw, dat je wegkomt, of ik zal iemand van mijn dienstpersoneel laten komen en die zal je wel lange beenen doen maken," waB het hoogmoedig» antwoord van Mrs. An- thony Plympton, die, nadat zij den vorigen dag van Saratago was teruggekeerd dit prachtig plekje had opgezocht en waar hare lievelingspoes haar was gevolgd. „Ja, mevrouw, gij begrijpt mij zeer goed," antwoordde Will standvastig. „Gij kent mij evengoed, als ik u ken Mrs. Anthony Plympton." „Jongen, wie heeft jou dat gezegd P" vroeg Inez op ontstelden en scherpen toon, een oogenblik alle voorzorg vergetend. „Niemand, dat ben ik zelf te weten geko- over de wangen liepen. Hij kon eerst niets zeggen zijn hart trilde van schaamte en van vreugde; lang had hij het verzuimd de stem zijns harten gehoor te verleenen lang had hij gevoelens van liefde, welwil lendheid en medelijden in"zijn gemoed ver stikt. Doch nu was alles eensklaps veran derd. De tranen der vrouw vielen als de vruchtbaar makende regen op den verdorden weidegrond. Die vronw was zijne zuster. Sedert et- terlijke jaren had hij haar niet meer ge zien, ja, sedert zij gehuwd was. Intus- schen had zij alles verloren, moest zij zelfs hare kleedingstukken veikoopen, om de schulden van haren man te betalen. Ten slotte werd haar ook haar echtgenoot door den dood ontrukt, en hare laatste hoop verdween. De broeder, die over haar huwelijk vertoornd was, zeide herhaaldelyk Waarom heeft zij ook zoo'n armen kerel ge huwd P* en hij onthield haar eiken steun en hulp. Hij bekommerde zich niets meer om haarhij, de verstandige, de wijze man, hij wilde niets te doen hebben met die domme, dwaze vrouw, en tot op dezen avond had hij ook nooit meer iets van zijne zuster vernomen. „Suze", zeide de man, „wij moesten het verleden vergeten. Dit is de kerst avond, ik heb veel aan u goed te maken kom mede, kom in mijn huis, in onze ouderlijke woning, daar zullen wij morgen het kerstfeest vierenChristus' naam zij geloofd Hij kuste het kleine kind, nam het bij de hand en zoo keerden zij met hun drieën naar eene betere wo ning terug, En de man, die steeds voor zich zeiven had geleefd, had zich nooit zoo gelukkig gevoeld als haden en wanneer hij in het vervolg aan het uitspansel eene verschietende ster ontdekt, zegt hij zachtkens„Geluk en zegen!" en dankt den goeden God, die hem daardoor zijne verloren znster, een deemoedig en liefderijk hart, en ook een hoogst gelukkig leven heeft geschonken. Sterren flonk'ren, rein en zacht, In den kouden winternacht. Eeuwenoude herinneringen Spreken van Gods wondermacht. En aan engelen, die zingen, En nog altijd ons omringen, Wordt met vromen zin gedacht. 't Reine Kerstlicbt straalt alom, En verkwikt het Christendom; Wekt tot dankb're lofgezangen, En het plechtig klokgebrom Meldt de blijmare, onbevangen, Die zoo velerlei verlangen Kan bevredigen, rondom. Heerlijk lied en heerlijk licht, Dat ook vrede op sarde sticht, Klink en blink in vollen luister Wees ons 't schoonste lofgedicht, Dat met Engelengefluister, Ons verkondt„eenstwijkt het duister, En straalt' eeuwig T: reinste licht W. M. Tz. men," antwoordde de joDgen. „Ik zal er geen praat van maken," ging hij ernstig voort, „en wanneer gij mij zegt, dat het't kind goed gaat, zal ik met alle plezier heen gaan." „O, neen, maar nu begrijp ik je pas, hadt ge je in het begin maar beter uitgedrukt, je spreekt dns van een kind. Maar welk kind meent ge P" vroeg Inez onbeschaamd, terwijl hare oogen met vnrigen haat op den hardoek- kigen jongen gevestigd wareD. „Nu, als u die geschiedenis zoo gaarne hooren wilt, zal ik u die wel eens uitvoerig verhalen," riep Will luid en boos uit. „Ik vraag u naar het kind, dat ik n verleden winter in New-York heb verkocht. Ja, het werd verkocht," voegde de driftige jongen er woedend aan toe, terwijl zij een gebaar maakte om hem het zwijgen op te leggen, „want gij „Houd je stil I Om Godswil, jongen hond je mond I" beval Ines, terwijl zij angstig rond keek. „Maar het is immers toch waar," hield Will halsstarrig vol, want haar trotsoh optre den had hem zeer uit zijn humeur gebracht. „Gjj weet heel goed, dai ik het kind bij n heb gebracht, om hem een goed thuis te verschaffen, omdat mijne moeder stervend was en ik niemand had, waarheen ik den kleinen jongen zou hebben kunnen brengen, zoodat hij onverzorgd zou hebben moeten achterblij ven. Gij bebt mij toenmaals een' brief ee- mïe^ïigX" maarVanedi? heb." un brO0der verkocht Blijkens de officieele statistiek, zijn er tot nog toe in Bombat 1511 gevallen vaa builenpest voor gekomen, waarvan 1094 met doodelijken afloop. Deze opgave wordt echter als vrij onbetrouwbaar beschouwd, daar het volk slechts noode gevallen van pest aangeeft of de oorzaak van overlijden. Nog steeds blijven de bewoners uit de stad trekken men denkt, dat thans wel 200000 men schen Bombay ontvlucht zijn. W ij n s t o k k e n. De Britsche consul te Cadix maakt in zijn jaarbericht melding van eene wellicht zeer belangrijke waarneming omtrent de drniventeelt. Daar in Spanje de wijn gaarden zeer veel van de druifluis hebben te lijden, laten enkele eigenaars stekken uit Amerika komen, die bij ervaring ge bleken zijn, meer weerstand te bieden. Een dier wijnbouwers legde de stekken overnacht in een' vijver om ze frisch te houden. Den volgenden ochtend waren alle gondvisschen in den vijver dood, en dat zelfde gevolg kreeg hij bij herhaling, terwijl de visschen in 't leven bleven, toen hij de proef met Europeesche ranken nam. Men vermoedt nu, dat die Amerikaansche ranken eene stof bevatten, welke verderfe. lp is voor dieren en daarom wellicht ze ook voor de druifluis behoedt. Een Engelse he Nimrod, Graaf Grey, de zoon en erfgenaam van den gewezen minister, den markies Yan Ripon, heeft aanteekening gehouden van al de dieren, door hem op de jacht gedood. Sedert zijn vijftiende jaar heeft deze heer 316.699 dieren neergeschoten, d. w. z, tusschen de jaren 1867 en 1896, zoodoen de ongeveer 10.000 stuks wild gemiddeld in het jaar doodende. Zijne slachtoffers wa ren 111.960 fazanten, 89.401 patrijzen, 47.468 grouse, 26.417 konijnen, 26.147 hazen, 2735 snippen, 2077 korhoenders, 1393 wilde eenden, 381 herten, 186 dam herten, 97 everzwijnen, 45 lijsters, 19 an tilopen, 12 buffels, 11 tijgers, 2 rhino» oerossen, voorts 8518 „diversen". Eraaie toestanden op de Philippijnen. Het gaat er fraai toe op de Philippijnsche eilanden, onder het bestuur vaa eene Eu ropeesche mogendheid 1 Een Duitsch koop man schrijft aan de Hamb. Nachr. bijkans g.„»,d,ghe.d l„„ d ïoondotSefc Zy viol ziohzelf plotseling in de redn sprak op vredelievenden toon: „Niemand aal gelooven. wat gij daar staat te beweren want gij hebt geen enkel bew£t dat uwe redeneeringen zou kunnen staven Is - is uwe moedor dood F» eindigde ziï nieuwsgierig. „Ja, zy stier! den volgenden dag," ant woordde Will met een bedrukt gelaat. „Gy moogt hier nooit weder terugkomen, boor. Maar hoe duivel komt ge eigenlyk hierp* vroeg Inez angstig. „Ik ben door het spoor overreden, myn voet werd ernstig gekwetst en eene goede dame noodigde mij uit, bij haar buiten te komen wonen, totdat mgn voet weer beter was." „Hm, het was maar beter, dat je weer heengingt," zeide Inez ongeduldig, „en gy moogt mg nooit weder aanspreken, waar gg mg ook ontmoet. Maar ik wil u tenminste zeggen, dat het kind het nitstekend maakt, gij moogt het natuurlyk niet zien. Wan neer," voegde zy er aarzelend aan toe, „gy my belooft, my nooit weer te zullen kennen en aan niemand iets te zeggen, vanwaar myn kind gekomen is, zal ik n nog honderd dol lars geven en groote God I Basil Mere dith!" HOOFDSTUK XXX. De uitroep van schrik, dien Inez Plymp ton slaakte, werd veroorzaakt door het plotse ling vorschynen van Basil Meredith, toen hij van acuter het groote rotsblok te voor- scbyn trad. Haar gelaat was doodsbleek geworden en door smart verwrongen. Hare oogen vestig den zicb met eeno uitdrukking van onuitspre kelijk verlangen op hem en vemedden ten duidelijkste, dat zij nog met hare geheele ziel aan hem hing. Will neem Rex met je mede, ik zal je dadelijk'volgen," voegde Basil Will cpzach- ten toon toe, zoodat do andere het niet kon hooren, maar toch werd Inez zeer angstig, daar bet haar beider werd, dat deze beiden elkander volstrekt niet vreemd waren. De knaap wierp een langen, verwonderden blik op het gelaat van den man, die hem zoo streng en ernsiig aanzag, vervolgens floot hij Rex, die by het hooren daarvan de oo ren spitste en nadat by nog een laatsten blik op zyne poes geworpen had, aan de roepstem gehoor gaf en eveneens achter het rotsblok verdween- „Basil 1" fluisterde Inez verwonderd, toeq

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1896 | | pagina 9