Laat Verzoend.
Vrijdag 25 December 1896.
40ste Jaargang Ho. 3163.
Een Kerstavond.
KERSTLICHT.
DERDE BLAD.
Baitenlandsch Nieuws.
Antonio Maceo.
F E U I i L E T O N.
GEMENGD NIEUWS.
Eerlijkheid en waarheid.
Advocaat„Vriendje, je draait al om
de waarheid heenWanneer je als
cliënt met je advocaat onder vier oogen
bent, moet je de waarheid en niets dan
de volle waarheid zeggen, liegen
doe ik daarna wel voor je."
Een goed antwoord.
Schoonmoeder: 't Is vreemdZoo
dikwijls als ik bij je kom, is er on-
weer aan de lucht.
Schoonzoon: Ja, en u heeft de voeten
nog niet in huis, of het dondert al.
Jingoïsme.
Op eene Amerikaansche school.
Wie i3 de eerste man geweest
Washington.
Weineen, Adam.
O, bedoelt u van de vreemde
lingen
Het Roomsch-Katho-
liek Instituut of Universiteit te Parijs
zal eerlang colleges voor vrouwelijke
studenten openen in godgeleerdheid,
wijsbegeerte, geschiedenis, staathuis
houdkunde, letterkunde, natuurkunde
en aesthetiek.
Te Milaan wordt binnen
kort eene „school voor moeders" opge
richt. Tweemaal in de week, op Don
derdag en op Zondag, zullen daar ge
trouwde en ongetrouwde dames,
die het 17de levensjaar achter
zich hebben, onderricht ontvangen in
algemeene gezondheidsleer, hygiëne van
het kind, grondbeginselen der opvoe
ding en familierecht Huisvrouw
SCHAGER
COüMFT.
Den lezer van ons wekelijksch over
zicht zal die naam niet vreemd in de
ooren klinken. Als wij zoo nu en dan
van den Cubaanschen opstand het een en
ander mededeelden, of de hoofdpersonen
uit het bloedig drama ten tooneele voer
den, was het in de eerste plaats Antonio
Maoeo, met wien wij ons bezighielden.
Zeer zeker zal eene betere pen in een
ruimer bestek spoedig het leven en de
lotgevallen van den held van Cuba be
schrijven, want zoo ooit iemand stof voor
een boeiend geschiedkundig verhaal gele
verd heeft, is het dit rebellenhoofd.
Die opstand op Cuba, tegen de Spaan-
sche dwinglandij, heeft zooveel overeen
komst met den jarenlangen krijg, dien
wij tegen datzelfde land hebben moeten
voeren, dat wij ons onwillekeurig tot die
kreolen en mulatten aangetrokken ge
voelen.
Antonio Maceo is voor ons een dier
helden uit den vrijheidsoorlog, die na ja
renlangen strijd als offers voor hunne
heilige zaak vielen.
Als een Hannibal tegen de Romeinen,
als Willem Teil tegen de Oostenrijkers,
had de Cubaansche halfbloed eeuwigen
haat tegen de Spanjaarden gezworen.
Antonio Maceo was de oudste zoon
van Marcus Maceo. Zijne tien broers wa
ren allen jonger dan hij. De vader oe
fende het nederig bedrijt van muilezel
drijver uit, in welke bezigheid hij door
Antonio werd bijgestaan.
Toen in 1868 een opstand op Cuba
tegen het Spaansche gezag uitbrak, ver
bood de oude Marcus zijnen kinderen,
aan den strijd deel te nemen.
't Scheen, dat men echter van Spaan
sche zijde den mulat niet vertrouwde.
Eens van eenen tocht huiswaarts keeren-
de, vond hij zijn huis verbrand, zijn vee
geroofd, zijne vrouw aan een nabestaan
den boom gebonden, terwijl enkele van
de kinderen gewond en mishandeld wa
ren. Dat hadden Spaansche soldaten ge
daan. Deze lafhartige daad bracht eene
geheele omkeering in het vurig gemoed
van den mulat tot stand. Vrouwen kin
deren werden onder de hoede van
eenige vrienden gesteld, terwijl hij zelf
met de oudste jongens optrok, om zich
bij Maximo Gomez te voegen.
Het getal van Spanjes vijanden was
met tien onverzoenlijke strijders vermeer
derd.
Waar de strijd het heetst was, vond
men den ouden Maceo en zijne zonen. Te
verwonderen was het dus niet, dat de
Spaansche kogels, weldra hunne offers
onder de familie hadden gevonden.
Binnen drie maanden vond de vader
met drie zijner zoons den dood op het
slagveld, vier anderen vielen binnen het
jaar, terwijl nog twee deerlijk verminkt
eene schuilplaats zochten op San Domingo.
Antonio met zijn jongste broertje Jo
sé bleven over om den dood huns va
ders en die hunner broeders te wre
ken.
Door moed en beleid werd Antonio
langzamerhand een der hoofden van den
opstand. In bijna eiken strijd werd hij
gewond. Zestien maal werd hij van het
slagveld gedragen en steeds herstelde hij.
Aan het hoofd van zijne cavalerie besliste
hij menig gevecht; geen wonder, dat zijn
Boman naar het Engelsoh
24.
van Ella Wald.
Ruth gaf haren beschermeling een rijke
lijk avondeten, dat bij dapper aansprak
vervolgens ging de jongen naar buiten en
riep de kleine Hope bij zicb, met wie hij
zich langer dan een uur bezig hield en het
kind gaf zich in haar kinderlijk vertrouwen
geheel aan hem over.
Later, toen men hem naar een aardig
kamertje bracht, waar een beider bed stond,
zeide hij tot Mary, die hem bijlichtte, dat
dit eene zeer vriendelijke kamer was, en dat hij
nog nooit op zoo'n mooi bed geslapen had, „ot-
schoon moeder ook een zeer mooi huis heeft
gehad," voegde bij er in zijns vertrouwelijk
heid aan toe.
Op maandagmorgen, toen Mr. Meredith
hem vroeg, of hij reeds besloten was om te
blijven, maakte hij Basil vroolijk, door kort
weg te verklaren
„Ik blijf hier."
En zoodoende werd Will Browning een
medelid van Ruth's kleine huishouding, waar
de grond gelegd werd voor zijn nuttig en
doeltreffend leven.
Den volgenden zondag kwam Mr. Mere
dith zeer vroeg, want hij had het plan
gevormd, een klein watertochtje met hen
allen te doen. Zij zonden tot een vooraf
bepaald pont varen en dan daar hun mid
dagmaal gebruiken.
De geheele familie, Mary eo Will niet
uitgezonderd, die op Hope en Rex moesten
passen werd meegenomen, en het tochtje
op den broeden, mooien Hudson was zeer aan
trekkelijk. Het ontbijt werd op een' met
mos bedekten heuveltop gebruikt. Het was,
zooals Will zich uitdrukte „de gelukkigste
dag, dien hij ooit beleefd had," en zijn ver
heugd en gelukkig gelaat, legde de duide
lijkste getuigenis zijner bewering af.
naam weldra den vijand onheilspellend
in de ooren klonk. Bij een zijner ge
vreesde aanvallen ontving hij een schot in
de borst. Zijn val bracht zijne volgelingen
dermate in verwarring, dat ze weldra op
de vlucht sloegen. De ernstig gewonde
Maceo vond in het gebergte eene schuil
plaats. Drie maanden zweefde hij tus-
schen leven en dood, doch zijn krachtig
gestel behield ten slotte de overhand.
De klankvolle stem,waarmede hij steeds
zijne makkers aanvuurde, had hij na zij
ne herstelling voor goed verloren.
Gedurende de maanden van zijn ziek
bed wisten de Spanjaarden van zijne af
wezigheid zulk een goed gebruik te ma
ken, dat vele hoofden hunne onderwer
ping aanboden.
Maceo alleen zette onverzettelijk den
ongelijken strijd voort, totdat hij door hon
ger en ziekte eindelijk genoodzaakt werd,
de wapens neer te leggen Maarschalk
Campos gaf hem eene vrijgeleide, waarop
hij naar Jamaica vertrok. Hier legde
hij zich met ijver op de studie der
krijgskunst toe. Later zette hij zijne stu
diën te New-York en in Costa Rica
voort. Het doel, zijnen geboortegrond
van de gehate Spanjaarden te verlossen,
werd bij al zijn zwerven en trekken,
geen oogenblik uit het oog verloren. In
1888 zette hij eene nieuwe samenzwe
ring op het touw. Rauwelijks echter
had hij den Cubaanschen grond betreden,
of zijne aankomst werd aan den Span
jaard verraden. In eene visschersschuit
wist hij op het laatste oogenblik naar
Costa Rica te ontkomen. Yan hier trad
Maceo in correspondentie met andere uit
gewekenen, wat tengevolge had, dat in
verscheidene Amerikaansche steden co-
mite's werden gevormd, die den tegen-
woordigen opstand voorbereidden. In
Februari van 1895 zeilden Antonio en
zijn broeder José met een zestiental
aanhangers opnieuw naar Cuba.
Doch waar Maceo ook ging, hadden
de Spaansche spionnen hem gevolgd, zoo
dat hij nauwelijks op Cuba was ge
land of hij werd door Spaansche troe
pen achtervolgd.
Te midden van bet geboomte, trokken zij
zicb in eene herdershut terug, waar ze
zich wanhopig tegen de overmacht ver
dedigden. Na eene belegering van ver
scheidene dagen in de met boomstammen
versterkte hut, deed de kleine bende in
een donkeren nacht een uitval, met dat
gelukkig gevolg, dat Maceo zich met een
vijftal getrouwen door den vijand wist
heen te slaan. De tijding van Maceo's aan
komst had zich als een loopend vuur
spoedig over het geheele eiland verspreid.
Yan alle kanten kwamen de misnoegden
opzetten, om onder zijn commando op
nieuw den strijd met den erfvijand te
beginnen.
De opstandelingen, door de Ameri
kaansche comités van wapenen en mond
voorraad voorzien, door Maceo's kennis
in geoefende benden herschapen, deden
den opstand weldra zulke afmetingen
aannemen, dat Spanje tot heden,
alleen met de grootste inspanning,
zijn gezag in een klein deel des lands
kon handhaven. Maceo was overal en
nergens.
Bij de hevigste gevechten, bij stroop
tochten, bij 't vernietigen van plantages,
bij 't verwoesten van schansen en ver
sterkte plaatsen, bij aanvallen bij dag
en overrompelingen bij nacht, steeds aan
't hoofd der colonne, was hij de ziel van
elke onderneming. Generaal Yaldez
maakte plaats voor maarschalk Campos,
die op zijne beurt opgevolgd werd door
Zoowel zijne gezondheid als zijne manie
ren, waren onder Ruth's zorgvuldig toe
zicht, zeer veel verbeterd en hij hing met
de grootste aanhankelijkheid en liefde aan
Rnth en de kleine Hope, voor wier beiden,
hem niets te zwaar scheen.
Hij had ook zeer veel smaak en voor
liefde gekregen voor het landleven. De
boomen, de bloemen, de vogels, ja de ge
heele omgeving maakten een diepen indruk
op hem.
Daarom verliet hij ook op dezen dag
spoedig het gezelschap en wandelde met
Rex bet bosoh in, om de omgeving eens
gade te slaan en te leeren kennen.
Men had hem gezegd, dat hij een nar kon
uitblijven. Onderwijl zou de kleine Hope
in de moegenomen kinderwagen haar ge
woon slaapje doen en terwijl Mary den boel
opruimde en op alles acht sloeg, gingen Ruth
en Basil onder een boom zitten en begon
hij uit een tijdschrift iets voor te lezen.
Will, wiens voet weder bijna geheel beter
was, wandelde een tijdlang in het bosoh,
plakte bloemen en varenkruid, om die mede
naar hnis te nemen.
Toen hij na eenigen tijd vermoeid begon
te worden, van dat wandelen op ongelijken
bodem, ging hij den straatweg langs, die hij
een eindweegs uitliep. Eindelijk ontdekte
hij een groot met planten en mos bedekt
rotsblok, daarheen richtte hij zijne schreden
om daar uit te rusten en de bijeen geza
melde bloemen en kruiden tot een' mooien
ruiker saam te binden.
Terwijl hij daar nog mede bezig waB, viel
hem plotseling in, dat Rex zich van hem
verwijderd had.
Hij keek daarop de straat langs, maar de
hond was nergens te zien. Hij floot, riep
hem bij zijn' naam, maar hot dier, wanneer
hij hom tenminste hoorde, gaf geen acht op
al zijn roepen.
Eindelijk dacht hij, dat de hond naar het
andere gezelschap was teruggekeerd en
bekommerde zich daar niet moer over, tot
hij op eens een kort, scherp blaffen hoorde,
waarop een schrille kreet volgde, die van hot
benedengedeelte van den straatweg scheen
te komen. Vlug opspringend, haastte Will
generaal "Weyler, doch Maceo bleef, ten
schrik van hen allen.
Ten einde de provincieHavanna zooveel
mogelijk tegen zijne overvallen te be
schermen, liet generaal Weyler eene
versterkte gracht dwars door het eiland
graven. Bij eene poging, om die gracht
te overschrijden, heeft Antonio Maceo,
zoo luiden althans de berichten van
Spaansche zijde, het leven verloren.
Andere geruchten spreken echter van
vergif en verraad, doch hoe het zij, de
groote held van den opstand is helaas
niet meer.
Welken invloed zijn dood op den gang
der zaken zal hebben, is moeilijk te
voorspellen.
Het is zeer wel mogelijk, dat met
den dood van Maceo een nieuw
tijdvak in den Cubaanschen opstand
aanbreekt, dat n.1. de Yereenigde Sta
ten zich thans geroepen gevoelen, om
handelend op te treden.
Het was kerstavond. Aan het hemelge
welf fonkelden en glinsterden de gouden en
zilveren sterren helderder en krachtiger dan
ooit. Hel scheen wel, als wilden zij met
de aarde in heerlijkheid wedijveren, want
wijd en zijd, in paleis en hut, in het
koninklijk kasteel en in de boerenstulp
brandden helder de Kerstlichtjes, de har
ten der menschen vervullende met vreug
de en blijdschap. De blijde boodschap, in
de geboorte van den grooten JSiazarener
aan de menschheid gebracht, trilde na in
de harten der menschenkinderen, der kinde
ren van het laatst der negentiende eeuw
Een klein, elfjarig meisje spoedde zich
huiswaarts door de met sneeuw bedekte
straten eener groote haven- en handelsstad.
Het kind bibberde van koude, want het
was zeer sober gekleed, en ofschoon zij
herhaaldelijk door de met kerstgeschenken
beladen voorbijgangers op zijde werd ge
schoven, was zij toch zoo gelukkig, dat zij
heden acht dubbeltjes had gevangen en nog
bovendien een groot zilverstuk
Zij hield het geldstuk zoo vast in de
hand geklemd, dat het haar bijna pijn deed,
en bleef af en toe voor een helder ver
licht winkelvenster staan om het belang
rijke muntstuk van alle zijden te bezien.
#Wat zal moeder wel zeggen dacht
zij meermalen en snelde dan weder
voort. Den geheelen dag had het meisje
gewerkt in het huis van eene rijke dame,
om het hnis voor het kerstfeest op te
siereD. Toen zij nu met hare geriüge
verdienste naar huis snelde, dacht zij aan
de arme moeder, aan heur sober en donker
woonvertrek en o, zij verlangde er zoo
vnrig naar, hare moeder dezen avond eens
eene buitengewone vreugde te bereiden. Zij
staarde naar den sterrenhemel, als wilde
zij daar raad verwachten.
„Wat is dat Bene verschietende ster!"
riep zij vol geestdrift uit en dadelijk daar
op vervolgde zij Geluk en zegen ge
luk en zegen voor mijne arme moeder
Men had haar weieens verhaald, dat de
wensch, welken men bij het zien van eene
vallende ster uitspreekt, bepaald vervuld
wordt. Spoedig daarna zag zij er weder
een „Geluk en zegen geluk en zegen
voor mijne moeder 1" en weder liep zij
tegen een' voorbijganger aan, dien zij, door
dat zij naar de sterren keek, niet gezien had.
Met een toornig gelaat keek hij haar
aan en snauwde hij haar toe. Hij was juist
naar buiten getreden uit het restaurant,
waar hij een heerlijk maal had genoteD,
zich, die richting uit te loopsn, om zich
te verzekeren, wat er geschiedde.
Op de plek, waar de straat eene bocht
maakte, verhief zich een groot rotsblok,
waarachter Will het knorren van den hond
en eene luid bevelende vrouwenstem meende
te hooren. Zoodra Will aan den anderen
kant gekomen was, zag en begreep hij dade
lijk, wat er geschied was.
Het groote rotsblok was aan de andere
zijde nitgehonwen voor priëel en behoorde
bij bet kasteel, wat eenige meters verder aan
den oever der rivier lag, omgeven door mooie,
sierlijke boomen en heesters, 't was een waar
lastoord.
Hier vond Will, Rex, wiens grootste
genoegen daarin bestond, katten in de boo
men te jagen en die beestjes daar eindeloos
lang gevangen te honden die een aardig
poesje in een' boogen boom gejaagd had, en
waaronder de boosdoener geharkt zat, zijn
slachtoffer met tevreden blikken gade
slaande.
Eene dame stond in de nabijheid en schold
op het dier en deed alle moeite, den hond
met hare parasol te verjagen.
Zij was zeer elegant en kostbaar gekleed,
had een breedgeraoden hoed op en hield
een geopend boek in de hand, wat scheen
aan te duiden, dat, terwijl zij zat te lezen,
Rex hare lieveling had vervolgd.
„Hola, jongen riep zij, toen zij Will
opmerkte. „Is dat jouw hond P Wanneer
dat zoo is, roep hem dan oogenblikkelijk
naar je toe?"
Will schrikte en kleurde, toen hjj die
gebiedende stem vernam. Vervolgens deed
hij een paar stappen voorwaarts, terwijl hg
haar gelaat scherp gadesloeg.
Zijn persoon trok ook hare opmerkzaam
heid en ook zij verwisselde van kleur, maar
zij was hare ontroering weer oogenblikkelijk
meester en zij riep geërgerd
„Hoort ge het niet P Roep oogenblikkeljjk
dien hond terug."
„Rex," zeide Will gebiedend, „kom hier 1
Dadelyk."
De hond kwispelde nogmaals met den
staart, wierp een laatsten blik in de hoogte,
liep toen op den knaap toe en legde zich
ditmaal iets extra-fijns, want het was im
mers Kerstmis! „Waarom zijt ge zoo
lomp, mij tegen het lijf te loopen, kunt
ge dan niet om je heen zien riep hij
boos en vatte het kind bij den arm.
„O, ik bid u, laat,' mij gaan I" En het
meisje verhaalde, zoo goed het kon van de
verschietende sterren en van hare moeder
en bad hem om vergiffenis voar hare
lompheid.
„Onzin, bijgeloof, dom gespuis I" riep de
man barsch. „Eene verschietende ster!'
Eensklaps werd hij echter beter geluimd
en staarde hij verwonderd in het bleeke,
schoon gevormde gezichtje van het kind.
De msan goot nu haar licht onverlet
over het aardrijk. Het zien van het klei
ne, ontstelde meisje herinnerde hem aan
zijne eigen jeugd, aan de heerlijke, geluk
kige kerstavonden, welke hij als knaap
mocht vieren. Elk menscheuhart heeft
wel ergeDs een teeder plekje, al is het ook
nog zoo klein, waar de zaadkorrels van
liefde, door God geplant, vroeger of later
ontkiemen en vruchten dragen moeten.
Zoo was het ook met dezen man. Zijn
hart was sedert eene reeks van jaren als een
onvruchtbare grond, als de rotsgrond, op
welken het zaad verdort, omdat het geen
wortel kan schieten. Als de man nu het
kleine, angstige gezichtje van het kind ga
deslaat, is het hem, alsof een ongekende
warmtegloed de ijskorst van zijn hart
doet wegsmeltende zaadkorrels der lief
de en weldadigheid schoten in zijn gemoed
wortel, daar kwam nieuw leven in een
dor menschengemoed.
„Hoe heet ge, kind vroeg hij vrien
delijk, „en waar woont ge?"
„Ik heet Suze, evenals mijne moeder,"
antwoordde het meisje. „Mijne moeder is
waschvrouw, en wij wonen in een steegje,
waar de zon nooit schijnt, zelfs niet in den
zomer."
„Kom", zeide hij, „ik wil met je naar
je huis gaan, en wanneer alles zoo is, als
ge mij daar gezegd hebt, zal de verschie
tende ster jou geluk en zegen brengen."
De man en het meisje, de rijkdom en
de armoede gingen samenzij liepen
de markt over en kwamen spoedig in eene
nauwe steeg, waar slechts arme lieden wo
nen.
„Hier is het," riep de kleine uit, die
een paar schredeD vooruitgesneld was en
nu voor de deur der woning bleef staan.
De man moest bukken, om het Jhuis bin
nen te kunnen gaan. „Moeder is thuis",
ging het kiüd levendig voort, „en heeft
vuur in den oven aangemaakt. Ik kan het
hier door de reten zien."
De arme vrouw had, evenals haar kind,
den geheelen dag gewerkt, om de huizen
der gegoeden te reinigen en te versieren,
en met het geld, hetwelk zij nu verdiend
had, had zij haar dochtertje eene verras
sing bereid. Nu zat zij op een' stoel voor
het vuur en verheugde zich er over, dat
haar kamertje straks flink verwarmd zou
zijn, als haar kind zou thuis komen. Op
de kleine, oude tafel stond een kerst
boompje, waaraan een brandend kaarsje,
twee appels en noten, al hetwelk de lief
derijke moeder voor haar Suusje tot kerst
geschenk had gekocht. Zij wist, dat deze
geschenken, ofschoon gering, het kind
toch de grootste vreugde zouden bereiden.
Liefdegaven toch schenken geluk, zoowel
aan hem of haar, die geeft, als wie ontvangt.
Toen de vreemdeling de kamer der we-
düwe binnentrad, keek de vrouw hem ver
baasd aan, zij stond op, keek hem weder
om doordringend aan, bedekte het gelaat
met de handen en weende herig. De vreem
de man keek beurtelings het kind en de
moeder aan, tot ook hem de tranen
aan zijne voeten neder.
„Gij «uit heelemaal moeten heengaan, of
mijne poes zal niet uit den boom willen
komen," zeide de dame met scherp onge
duld.
„Dat zal ik ook, mevrouw," antwoordde
Will bedaard, „maar," en hi) zag baar vast
in de oogen, „voor ik ga, zou ik tooh zeer
gaarne willen weten, hoe het met het lam
metje gaat."
Andermaal ontstelde de dame en bloosde
nog sterker.
„Het lammetje P" herhaalde zij hoogmoe
dig. „Ik weet niet, wal je bedoelt
ventje."
„Ja, mevrouw, u weet het wel," antwoord
de de knaap en zijne oogen begonnen drei
gend te fonkelen. „Gij kent mij en ik ken
u, en ik wil eo ik zal weten, hoe het met
mijn broertje gaat, voor ik hier vandaan ga."
„Ik zeg u, dat ik niet weet, wat ge be
doelt," herhaalde do dame met koelbloedige
hardnekkigheid. „Ik heb u mijn
leven lang nooit meer gezien. En wat een
broertje betreft, ik heb in mijne heele om
geving geen kind."
„Zoo, hm, hm! Dit huis behoort aan up"
merkte Will op, met een nieuwsgierigen blik
het kasteel bespiedend. „Dat is dus hot
sohoone thuis, dat den kleinen jongen wachtte
Nu, ik moet zeggen, dat ge niet gelogen
hebt, maar hoe gaat het hem P"
„Jongen, ik begrijp geen syllabe van je
onzin. Neem je hond mee en maak drom
mels gauw, dat je wegkomt, of ik zal iemand
van mijn dienstpersoneel laten komen
en die zal je wel lange beenen doen maken,"
waB het hoogmoedig» antwoord van Mrs. An-
thony Plympton, die, nadat zij den vorigen
dag van Saratago was teruggekeerd dit
prachtig plekje had opgezocht en waar
hare lievelingspoes haar was gevolgd.
„Ja, mevrouw, gij begrijpt mij zeer goed,"
antwoordde Will standvastig. „Gij kent mij
evengoed, als ik u ken Mrs. Anthony
Plympton."
„Jongen, wie heeft jou dat gezegd P" vroeg
Inez op ontstelden en scherpen toon, een
oogenblik alle voorzorg vergetend.
„Niemand, dat ben ik zelf te weten geko-
over de wangen liepen. Hij kon eerst niets
zeggen zijn hart trilde van schaamte en
van vreugde; lang had hij het verzuimd
de stem zijns harten gehoor te verleenen
lang had hij gevoelens van liefde, welwil
lendheid en medelijden in"zijn gemoed ver
stikt. Doch nu was alles eensklaps veran
derd. De tranen der vrouw vielen als
de vruchtbaar makende regen op den
verdorden weidegrond.
Die vronw was zijne zuster. Sedert et-
terlijke jaren had hij haar niet meer ge
zien, ja, sedert zij gehuwd was. Intus-
schen had zij alles verloren, moest zij zelfs
hare kleedingstukken veikoopen, om de
schulden van haren man te betalen.
Ten slotte werd haar ook haar echtgenoot
door den dood ontrukt, en hare laatste
hoop verdween. De broeder, die over haar
huwelijk vertoornd was, zeide herhaaldelyk
Waarom heeft zij ook zoo'n armen kerel ge
huwd P* en hij onthield haar eiken steun
en hulp. Hij bekommerde zich niets meer
om haarhij, de verstandige, de wijze
man, hij wilde niets te doen hebben met
die domme, dwaze vrouw, en tot op
dezen avond had hij ook nooit meer iets
van zijne zuster vernomen.
„Suze", zeide de man, „wij moesten
het verleden vergeten. Dit is de kerst
avond, ik heb veel aan u goed te maken
kom mede, kom in mijn huis, in onze
ouderlijke woning, daar zullen wij morgen
het kerstfeest vierenChristus' naam zij
geloofd Hij kuste het kleine kind, nam
het bij de hand en zoo keerden zij
met hun drieën naar eene betere wo
ning terug, En de man, die steeds
voor zich zeiven had geleefd,
had zich nooit zoo gelukkig gevoeld
als haden en wanneer hij in het vervolg
aan het uitspansel eene verschietende ster
ontdekt, zegt hij zachtkens„Geluk en
zegen!" en dankt den goeden God, die
hem daardoor zijne verloren znster, een
deemoedig en liefderijk hart, en ook een
hoogst gelukkig leven heeft geschonken.
Sterren flonk'ren, rein en zacht,
In den kouden winternacht.
Eeuwenoude herinneringen
Spreken van Gods wondermacht.
En aan engelen, die zingen,
En nog altijd ons omringen,
Wordt met vromen zin gedacht.
't Reine Kerstlicbt straalt alom,
En verkwikt het Christendom;
Wekt tot dankb're lofgezangen,
En het plechtig klokgebrom
Meldt de blijmare, onbevangen,
Die zoo velerlei verlangen
Kan bevredigen, rondom.
Heerlijk lied en heerlijk licht,
Dat ook vrede op sarde sticht,
Klink en blink in vollen luister
Wees ons 't schoonste lofgedicht,
Dat met Engelengefluister,
Ons verkondt„eenstwijkt het duister,
En straalt' eeuwig T: reinste licht
W. M. Tz.
men," antwoordde de joDgen. „Ik zal er
geen praat van maken," ging hij ernstig
voort, „en wanneer gij mij zegt, dat het't
kind goed gaat, zal ik met alle plezier heen
gaan."
„O, neen, maar nu begrijp ik je pas, hadt
ge je in het begin maar beter uitgedrukt, je
spreekt dns van een kind. Maar welk kind
meent ge P" vroeg Inez onbeschaamd, terwijl
hare oogen met vnrigen haat op den hardoek-
kigen jongen gevestigd wareD.
„Nu, als u die geschiedenis zoo gaarne
hooren wilt, zal ik u die wel eens uitvoerig
verhalen," riep Will luid en boos uit. „Ik
vraag u naar het kind, dat ik n verleden
winter in New-York heb verkocht. Ja, het
werd verkocht," voegde de driftige jongen
er woedend aan toe, terwijl zij een gebaar
maakte om hem het zwijgen op te leggen,
„want gij
„Houd je stil I Om Godswil, jongen hond je
mond I" beval Ines, terwijl zij angstig rond
keek.
„Maar het is immers toch waar," hield
Will halsstarrig vol, want haar trotsoh optre
den had hem zeer uit zijn humeur gebracht.
„Gjj weet heel goed, dai ik het kind bij n
heb gebracht, om hem een goed thuis te
verschaffen, omdat mijne moeder stervend was
en ik niemand had, waarheen ik den kleinen
jongen zou hebben kunnen brengen, zoodat
hij onverzorgd zou hebben moeten achterblij
ven. Gij bebt mij toenmaals een' brief ee-
mïe^ïigX" maarVanedi?
heb." un brO0der verkocht
Blijkens de officieele
statistiek, zijn er tot nog toe in Bombat
1511 gevallen vaa builenpest voor
gekomen, waarvan 1094 met doodelijken
afloop. Deze opgave wordt echter als vrij
onbetrouwbaar beschouwd, daar het volk
slechts noode gevallen van pest aangeeft
of de oorzaak van overlijden. Nog steeds
blijven de bewoners uit de stad trekken
men denkt, dat thans wel 200000 men
schen Bombay ontvlucht zijn.
W ij n s t o k k e n.
De Britsche consul te Cadix maakt in
zijn jaarbericht melding van eene wellicht
zeer belangrijke waarneming omtrent de
drniventeelt. Daar in Spanje de wijn
gaarden zeer veel van de druifluis hebben
te lijden, laten enkele eigenaars stekken
uit Amerika komen, die bij ervaring ge
bleken zijn, meer weerstand te bieden.
Een dier wijnbouwers legde de stekken
overnacht in een' vijver om ze frisch te
houden. Den volgenden ochtend waren
alle gondvisschen in den vijver dood, en
dat zelfde gevolg kreeg hij bij herhaling,
terwijl de visschen in 't leven bleven, toen
hij de proef met Europeesche ranken nam.
Men vermoedt nu, dat die Amerikaansche
ranken eene stof bevatten, welke verderfe.
lp is voor dieren en daarom wellicht ze
ook voor de druifluis behoedt.
Een Engelse he Nimrod,
Graaf Grey, de zoon en erfgenaam van
den gewezen minister, den markies Yan
Ripon, heeft aanteekening gehouden van al
de dieren, door hem op de jacht gedood.
Sedert zijn vijftiende jaar heeft deze heer
316.699 dieren neergeschoten, d. w. z,
tusschen de jaren 1867 en 1896, zoodoen
de ongeveer 10.000 stuks wild gemiddeld
in het jaar doodende. Zijne slachtoffers wa
ren 111.960 fazanten, 89.401 patrijzen,
47.468 grouse, 26.417 konijnen, 26.147
hazen, 2735 snippen, 2077 korhoenders,
1393 wilde eenden, 381 herten, 186 dam
herten, 97 everzwijnen, 45 lijsters, 19 an
tilopen, 12 buffels, 11 tijgers, 2 rhino»
oerossen, voorts 8518 „diversen".
Eraaie toestanden op de
Philippijnen.
Het gaat er fraai toe op de Philippijnsche
eilanden, onder het bestuur vaa eene Eu
ropeesche mogendheid 1 Een Duitsch koop
man schrijft aan de Hamb. Nachr. bijkans
g.„»,d,ghe.d l„„ d ïoondotSefc
Zy viol ziohzelf plotseling in de redn
sprak op vredelievenden toon:
„Niemand aal gelooven. wat gij daar staat
te beweren want gij hebt geen enkel bew£t
dat uwe redeneeringen zou kunnen staven
Is - is uwe moedor dood F» eindigde ziï
nieuwsgierig.
„Ja, zy stier! den volgenden dag," ant
woordde Will met een bedrukt gelaat.
„Gy moogt hier nooit weder terugkomen,
boor. Maar hoe duivel komt ge eigenlyk
hierp* vroeg Inez angstig.
„Ik ben door het spoor overreden, myn
voet werd ernstig gekwetst en eene goede
dame noodigde mij uit, bij haar buiten te
komen wonen, totdat mgn voet weer beter
was."
„Hm, het was maar beter, dat je weer
heengingt," zeide Inez ongeduldig, „en gy
moogt mg nooit weder aanspreken, waar gg
mg ook ontmoet. Maar ik wil u tenminste
zeggen, dat het kind het nitstekend maakt,
gij moogt het natuurlyk niet zien. Wan
neer," voegde zy er aarzelend aan toe, „gy
my belooft, my nooit weer te zullen kennen
en aan niemand iets te zeggen, vanwaar myn
kind gekomen is, zal ik n nog honderd dol
lars geven en groote God I Basil Mere
dith!"
HOOFDSTUK XXX.
De uitroep van schrik, dien Inez Plymp
ton slaakte, werd veroorzaakt door het plotse
ling vorschynen van Basil Meredith, toen hij
van acuter het groote rotsblok te voor-
scbyn trad.
Haar gelaat was doodsbleek geworden en
door smart verwrongen. Hare oogen vestig
den zicb met eeno uitdrukking van onuitspre
kelijk verlangen op hem en vemedden ten
duidelijkste, dat zij nog met hare geheele
ziel aan hem hing.
Will neem Rex met je mede, ik zal je
dadelijk'volgen," voegde Basil Will cpzach-
ten toon toe, zoodat do andere het niet
kon hooren, maar toch werd Inez zeer
angstig, daar bet haar beider werd, dat deze
beiden elkander volstrekt niet vreemd waren.
De knaap wierp een langen, verwonderden
blik op het gelaat van den man, die hem zoo
streng en ernsiig aanzag, vervolgens floot
hij Rex, die by het hooren daarvan de oo
ren spitste en nadat by nog een laatsten
blik op zyne poes geworpen had, aan de
roepstem gehoor gaf en eveneens achter het
rotsblok verdween-
„Basil 1" fluisterde Inez verwonderd, toeq