Brieven nii de Maassiafl.
Zondag 17 Januari 1S97.
41ste Jaargang No. 3163.
Laat Verzoend.
t
BIJVOEGSEL.
FEUILLETON.
D
Gemengd Nieuws.
fi
SCHAG
URANT
Rotterdam, 14 Januari 1897.
CXIX.
Half Januari en nog geen ijsWel
een vliesjein de havens en in de sloo-
ten van tijd tot tijd, maar dit was eigen
lijk den mond tergen, vond men. Er
zijn hier zoovele liethebbers en voor
al liefhebsters van de gezellige ijssport.
Die 't „een beetje doen kan", zooals de
term luidt, is lid van de Kralingsche
IJsclub. Daar gaat men dan 's mid
dags heen en daar vindt men, als men tot
het schoone geslacht behoort, de heeren,
als men tot het andere geslacht behoort,
de dames van zijne kennis en men maakt
te zamen een vroolijk toertje.
En van 't jaar, alle contributiën zijn
ingekomen, nieuwe leden hebben zich
laten inschrijven, de kas is overvol en
er gaat niets, of zoo goed als niets,
uit. Een schijnbaar benijdenswaardige
toestand. Verbeeld u, eene groote som
aan inkomsten, en geen uitgaven Maar
ik weet zeker, dat géén der leden en
geen der bestuurders eene bestendiging
van dezen toestand wenscht. Neen, als
er winter is, moet je 't weten en voelen.
Kou is volstrekt zoo onaangenaam niet
en er komt dan toch de heerlijkheid
van het schaatsenrijden bij I
Deze recensie is van lui, die de con
tributie van de IJsclub betalen kunnen.
Maar ook de lui, die niet in zoo goeden
doen zijn, lui, voor wie de winter een
tijd van armoe en ellende pleegt te we
zen, hebben in dit weer van lauwe, nat
tige kilte evenmin een welbehagen.
Want het schijnt - en dit geldt ze
ker niet alleen voor Rotterdam - dat
alleen de winterkou het winlermedelij-
den brengt. Ik vernam van een met
mij be vrienden penningmeester van eene
vereeniging tot onderstand aan behoef-
tigen, dat in dit jaar het innen van de
toegezegde jaarlijksche bijdragen reus
achtige inspanning kost. Als de bode
met de kwitaatie komt - zoo vertelde
hij - neemt de dienstmeid die aan, kijkt
er eens in, haalt de schouders op en
gaat naar boven. Een oogenblik later
komt zij terug: „complement van me
vrouw en mevrouw vraagt, of er van
't jaar óók al uitdeelingen zijn. 't Is
heelemaal niet koud, zegt mevrouw. U
moet maar eens terugkomen, als het
hard vriest."
Jawel/ zegt dan de bode, dien ik
behoorlijk geïnstructeerd heb, „maar als
het hard vriest, is het wel wat laat.
De heeren moeten vooruit zorgen. En
zeg u maar eens aan mevrouw, als u
wilt, dat er nou net zoogoed armoe is,
als wanneer er vorst is."
De meid gaat nog eens naar boven
en in 't beste geval zegt ze, terugko
mend „nou, mevrouw zal het voor de
zen keer nog maar eens geven, maar als
bet in 't volgend jaar weer zoo zacht
is, zal mevrouw er niet aan doen 1"
Meestal moet de bode een keer of zes
terugkomen, of mevrouw stuurt hem
weg met de boodschap, dat zij het a-
bonnement opzegt.
„Mevrouw vergeet," - aldus gaat
mijn berichtgever voort - „dat de soci
ale toestand in de wintermaanden bijna
geheel onafhankelijk is van de koude.
De werkeloosheid is even groot, het ge
brek aan kleeren en voedsel even he
vig, of het vriest, dan wel of het dooit.
Dit spreekt immers van zelf. Bij felle
kou zijn er alleen steenkolen en turf
noodig en dit maakt de duurte van on
ze winteruitdeelingen niet uit. Hoe
meer kou, hoe meer medelijdenNeen,
een winter als deze is niet in het be
lang van onze vereeniging.'
Inmiddels zijn de uitdeelingen van
soep en middageten aan behoeftige ge
zinnen, van voedsel aan behoeftige
schoolkinderen, van kleederen aan de
zelfden, van turf en steenkolen aan
„lidmaten", druk in gang, en de men-
schen, die ik er toevallig over spreek,
vinden dat net zoo zot, alsof er in 't
midden van den zomer uitdeelingen
werden gehouden en een groot deel van
hen houden den zak dicht.
Overigens, men is hier vrij scheutig.
Ik heb dit hier, meöh ik, vroeger al
eens gezegd, men contribueert druk.
Allerlei uitdeelingen worden vrij druk
gesteund. Men zendt veel naar
Neerbosch, volstrekt niet afgeschrikt
door van Detsche onthullingen. Men
zendt naar Jeruzalem, waar een Protes-
tantsch Kinderziekenhuis is. Men zendt
naar Afrika voor de zending. Men
zendt naar Amerika voor eene te stich
ten Doopsgezinde kerk. Men zendt
hierheen en daarheen, voor godsdiensti
ge en wereldlijke doeleinden, voor klee
ren en voor wollen sokken, weet ik al
niet wat. En van die scheutigheid valt
wel de helft aan stedelijke instellingen
en genootschappen ten deel. Maar de
kleinste helft. De rest gaat naar bui
ten.
Rotterdam doet mij vaak denken aan
een burgerhuishouden, waar men veel
weggeeft aan allerlei vreemden en
vriendjes, zoodat de heele wereld zegt
„wel, wel, wat is die A" - veronderstel,
dat de hoofdman van dat huishoudeu
A heet - „wat is die A toch een weer-
gaasche royale kerel 1" Maar de arme
neefjes en nichtjes worden met een
kleinigheid afgescheeptzoo zijn er.
Ik ken eene familie, heel respectabel,
op mijn woord. Mijnheer is kiezer -
pardon, hij was het vóór 1 Januari, 't
is thans gelukkig geen kunst meer, kie
zer te wezen; meneer is kiezer en lid
van 't bestuur van talrijke vereenigin-
gen, mevrouw is patronesse van een' da-
meskrans, die hemden naait voor be
hoeftige idioten, en lid-es van allerlei
gecombineerde philantropische clubs, bei
den hebben de daarbij behoorende con-
nexies en het daartoe behoorende vele
geld, zij geven veel, hunne naam komt
voor op alle lijsten, aangeboden voor
een goed doel. En toen onlangs de
meid van die familie kwam bij eene an
dere familie, die ik ook ken meiden
babbelen graag en mevrouws zijn, met
permissie, nieuwsgierig toen hoorde
ik van de mevrouw dezer laatste fa
milie, dat bij de zeer respectabele men-
schen de meiden niet te eten krijgen, dat
al wat er door de meiden gebroken
wordt, door de meiden betaald moet
worden, dat eene aangetrouwde dochter
van mevrouw, eene weduwe, met vier
kinderen, die het niet breed heeft, heel
krapjes onderhouden wordt en dat de
maandelijksche termijnen van haar jaar
geld worden uitbetaald met eenige phi-
lippica's over de duurte der tijden, de
noodzakelijkheid van spaarzaam overleg
enz. En ook dat de respectabele fami
lie voor arm-geworden vrienden, die het
vroeger beter hadden etr dan wel eens
1 geld voorschoten, zelfs geen half centje
loslaten. Nu beweert bedoelde dame,
dat dit groote afbreuk doet aan de
respectabiliteit van de familie. Ik oor
deel niet.
Roman naar het Engelsch
30.
van Ella Wald.
„Toen ik Inez mededeelde," ging Ralph
na eenige oogenblikken voort, „dat ik hier
heen wilde gaan, verklaarde zij mi), dat ik
daartoe nog niet in staat was. Bovendien, het
verschil van een paar nor maakte ook niet
veel nit. Zij deed middelerwijl al baar beBt,
om mij zooveel mogelijk op te hon
den en mij dan morgen vroeg hierheen
te geleiden. Ik bad er natonrlijk geene ge
dachte op, waarom dat alles geschiedde-
„Tegen den avond gevoelde ik mjj veel
beter en ging op de veranda vitten, om van
de frisscbe lucht tc genieten. Terwijl ik daar
zat, boorde ik jnist een gesprek van een
paar dienstmeisjes at. Zij schenen met de
familie-omstandigheden heel goed op de hoog
te te zijn, maar wisten toch niet, wie ik was.
Men hield mij voor een' bloedverwant van
Mrs. Iaez, die buiten was gekomen om te
genezen.
„Het schijnt, dat het kamermeisje Annet-
te zeer veel weet van het doen en laten
harer meesteres, en ook door baar kwam ik
te weten, dat uw beider huwelijk op mor
gen ten elf uur was vastgesteld.
„Ja, het werd mij toen al zeer spoedig
duidelijk, waarom zij mij zoo vriendelijk
verzocht had, naar huis te komen. Ja, ik
begreep volkomen, waarom zij mijne onge
steldheid als reden opgaf, om mij eene reis
hierheen te besparen, ik doorzag baar nu
geheel.
.„Zoodra de beida meiden baar praatje
hadden uitgebabbeld, riep ik Annette bij
™ij» zeide haar, wie ik was en dwong haar,
PB elles te zeggen, wat zij omtrent de za
ken en levenswijze harer meesteres wist. Zij
was zeer ontsteld en bekende eindelijk, dat
bet hare gewoonte was, wanneer hare
meesteres bezoek had, altijd aan de denr te
gaan luisteren en dat zij op deze manier
zeer vele geheimen was re weten gekomen.
Later zocht ik de booze weduwe mijns va
ders op en klaagde haar aan, wegens haar
snood gedrag, en toen zij zag, dat loochenen
nntteloos was, bekende zij mij zonder te
blozen al hare euveldaden. Zij bekende mij,
dat zij hare wraak had willen koelen op n
beidenzij had, nadat zij mijn' brief ont
vangen had, dadelijk besloteD, mijn bestaan
geheim te hondeD, om nit dat feit een ge
docht wapen tegen hare beide vijanden te
kanoën slaan. Zij liet n kalm nwen gang
gaan en alle maatregelen tot het voorgeno
men hawelijk nemen, om mij eerst in het
laatste oogenblik aan n te doen verschijnen,
en zoodoende met één slag geheel nwe toe
komst te verwoesten.
„Gij kant n voorstellen, wat ik gevoelde
bij deze ontdekking," merkte Ralph verder
op, nadat hij een oogenblik bad opgehouden,
om adem te scheppen, „Ik ben gaen g ied
menscb, dat weet ik maar al te goed. Ik
heb een zeer slecht leven achter mij, maar
ik was toch door de grerzenlooze harteloos
heid van deze vronw ten zeerste ontdaaD.
En ofschoon zij zich tegenover mij er op be
roemd had, dat zij geen mensehelijk wezen
vreesde, geloof ik toch, dat zij voor den
toorn van den man, dien zij tot bijna in den
dood gedreven had, beefde en sidderde.
„Toen ik haar verliet, om naar hier te
gaan, beval ik haar, het kasteel nog voor
mijnen terugkeer te verlaten. Vervolgens
beval ik den koetsier, hel beste paard voor
een rijtuig te spannen, om mij hierheen te
breagen. Ik had het plan niet, zoo onaange
meld bij u binnen te treden maar ik steeg aan
de tuinpoort af, toen gij en Rnth afscheid
van elkander naamt. Ik trachtte nwen naam
te roepen, Meredith, opdat gij Ruth zondt
hebben knnnen voorbereiden, maar mijne stem
ontzegde mij eiken dienst en zoo kon
ik niets anders doen, dan hier binnen
treden.*
HOOFDSTUK XXXVI.
„No hebt ge mijne geschiedenis gehoord,
Rath," zeide Ralpb, terwijl bij een' blik vol
vertwijfeling op haar wierp. „Uit is de
Maar alle vereenigiugen van weldadig
heid worden door haar gesteund.
Zóó ongeveer is Rotterdam. Zij geeft
naar buiten veel en naar binnen met
mate, even voldoende.
Trouwens, het stadsbestuur gaat daar
in de ingezetenen eenigszins voor. Naar
buiten maakt bet wel den indruk, heel
royaal te wezen, maar naar binnen houdt
het voor veel goeds den zak dicht.
Géén van de zoo noodige en nuttige
vereenigiDgen van weldadigheid, als die
voor kinderkleederen, kindervoeding,
koffie en brood aan behoeftigen, wordt
van stadswege gesteund. En toen vóór
acht dagen de vereeniging voor Kinder
speeltuinen - nuttige en zéér geappre
cieerde stichtingen in eene stad van
drukke, dompige straten om het baga
tel van honderd gulden subsidie vroeg,toen
luidde het dadelijk daarop uitgebrachte
préadvies van burgemeester en wethou
ders aan den raad „niet aan doen, als we
hier honderd gulden geven, waar is dan
het eindeDan stellen wij een pre
cedent en van alle zijden zal men om
subsidie op ons afkomen
Heel liberaal lijkt mij dit niet, ten
minste als men vergelijkt met wat in
groote steden van het buitenland van
regeeringswege voor dergelijke vereeni-
gingen gedaan wordt, maken wij, met
onze zuinigheid, een zeer poover figuur.
Maar Rotterdam is nu eenmaal zoo en
het staat daarin niet alleen. Toch
heeft Amsterdam iets meer vrijzinnigs.
Eene uitnoodiging aan de ingezetenen,
als düèr gedaan, om de noodige werk
zaamheden niet uit te stellen tot den
zomer, is hier eenvoudig ondenkbaar.
Men is hier zoo geheel andere meeDin-
gen toegedaan. Men vindt in hoo-
gere kringen eene werkliedenbewegiug
onzin en zoolang werklieden te eten
hebben, behoeven zij naar de meening
van de vertegenwoordigers dier krin
gen, geen de minste beweging te ma
ken.
Ik durf thans reeds te voorspellen,
dat de straatvegers, die te weinig loon
krijgen, als zij met hunne loonlijst bij
den raad aankomen, zonder meer nul
op het request ontvangen. De tobbers
krijgen, hard rondploeterend in ons be
rucht straatvuil, zes, hoogstens zeven
gulden per week en nu zouden zij wel
graag een gulden of tien verdienen. Zij
hebben eene loonlijst gesteld en opge
zonden. Maar ik weet zeker, dat de
raad met iets als verontwaardiging
zoo'n brutaliteit zal ontvangen en dat
met misschien zes, zeven tegenstem
mers, hij eenpariglijk afwijzend zal be
slissen. Tenminste als de zaak voor den
Raad komt, want het is óók zeer waar
schijnlijk, dat de Burgemeester het niet
eens zoover zal laten komen. Afwijzing
van eisch en bij staking ontslag.
Neen, democratisch-gezind is men
hier heelemaal niet. En ofschoon
ik aardig aan 't vooruitloopen ben op
eene beslissing van over vijf, zes we
ken, ik durf den straatvegers en met
hen allen, die op iets hopen van een
beroep op den burgervader en op den
raad, eene afwijzing voorspellen. Men
zal eenvoudig zeggen geven wij den
straatvegers verhooging, dan komen de
andere gemeentewerklieden óók om ver
hooging en zóo brutaal mogen werklie
den niet zijn!
Dit anti-democratische, domineerende
in de meeningen der hoogere klassen,
lag ook heel sterk in de nieuwjaars
rede van den burgemeester.
Zijn edelachtbare sprak natuurlijk
ook over de werkstaking in Mei van
verklaring mijner lange alwezigheid en mijn
stilzwijgen.
„Zooals ik n zooeven gezegd beb, ware
het zeker beter geweest, als ik maar gestor
ven was, want dan bad ik n deze, de bit
terste smart nws levens, bonnen besparen.
Ik kan en durf u voor het verleden geen
vergiffenis vragen, er kan voor al datgene,
wat ik aan n beb misdaan, geen vergiffenis
worden verkregen.
„Van mijne jengd afaan ben ik zwak van
karakter, weifelmoedig van inborst geweest.
Ik heb nooit anders behoeven te volgen, dan
mijn eigen sin en dat alleen was retds ge
noeg om mjj egoïstisch te doen zijn. Toen
ik met n trouwde, geloofde ik, dat ik o
trouw zoo kannen blijven, heel mijn leven
lang. Ik aon n ook tronw zijn gebleven, heel
myn leven lang, als die doivel in vrouwenge
stalte zich niet tosschen ons had geplaatst,
wanneer zij niet h*d gezworen, niet eerder
te znllen rosten, voor en aleer zij mijn, on
dergang zon bebben bewerkt.
.0 ja, ik weet het, dat zulks mij niet
verootscbnldigt, ik had wil en braebt ge
noeg mosten bezitten, om tegenstand te bie
den. O, ik wenschte, dat ik gestorven was,
Rnth. O, bet schijnt zoo geweldig wreed,
dat ik nu juist op dit oogenblik ben terug
gekeerd, om n voor de tweede maal onge
lukkig te maken. Ik bid n niet om verge
ving want daarvoor heb ik te zwaar mis
dreven, maar spreek tot mij, zeg mij ten
minste, dat ik goed gedaan heb, door bier
been te komen. Zeg mg dat.*
Hij wendde haar zijn mismaakt gelaat toe,
dat geenszins meer herinnerde aan den
Ralph Plympton van weleer.
Hg scbe n op dit oogenblik zelf vergeten
te zijn, boe ontzettend hij er uit zag; zijne
kleine oogen waren klagend op baar gelaat
gericht en zijne handen strekten zich ver
langend naar baar nit, welke beweging meer
zeide dan eik woord.
Rnth zag hem aan, maar wendde dadelijk
haar gelaat weer van hem af, en antwoord
de
„Ja, bet was goed van u, vandaag nog
hier te komen. Ik bad bet niet konnen
1896, eene werkstaking, waarmee, vol
gens hem, niemand eenig voordeel heeft
behaaldMaar hij zei ook, dat de
werklieden eiscben stelden, die onver
vulbaar zijn en dit nu is wel wat sterk.
De bootwerkers hadden in den eisch
tot loonsverhooging misschien ODgelijk,
maar hunne vraag om afschaffing van de
tusschenpersonen, die het vet van hun
nen ketel halen, was zeker niet onbillijk.
En er is verder veel, dat zij veranderd
wensebten en lang niet ten onrechte.
Met al mijne inderdaad groote sympa
thie voor onzen burgervader, kan ik deze
zijne uitlating iu zijne nieuwjaarspreek
niet billijken. Ik acht het eene conces
sie aan onze anti-democratie. In zéér
onpartijdige kringen heeft men zich daar
aan gestooten.
En óók is velen opgevallen deze re
gels in de nieuwjaarsrede
„Ik hoop, dat de raad als vroeger zal
blijven volgen den weg, dien zijne lei
ders hem aanwijzen als den waren." Die
leiders zijn natuurlijk Burgemeester en
Wethouders en omdat de raad met zijne
nieuwe bestanddeelen, een werkman, en
kele verkapte radicalen en twee of drie
democratische anti-revolutionnairen, in
1896 nog al eens uit den band sprong, te
gen de vroegere methode van gedwee vol
gen in, achtte de burgemeester zeker
eene vermaning noodzakelijk. Ik zie
daarin alweer het anti-democratische
in de hoogere lagen onz9r bevolking,
namens welke de burgemeester sprak.
Men moet gaan gevoelen, dat dit uit
den tijd is. Eene nieuwe kieswet heeft
het volk voor een groot deel het recht
en de macht van mêepraten gegeven
en zelfs in Rotterdam, waar sociaal
democraten met drietallen te tellen zijn,
is beweging gekomen. Aan het hoofd
daarvan staan goedgezinde werklieden
verenigingen, maar er is beweging.
En die mag niet voorbijgezien wor
den.
Als een kaper op de kust loert de
bekende W. P. G. van Helsdingen op
elke werkliedengroep, die verbetering
wil en schiet dan met twee of drie par-
tijgenooten er op af. Ook bij de straat-
vegersbeweging staat Helsdingen aan
het hoofd. Tegenover alle deze ver
schijnselen een hooghartig en uitsluitend
aristocratisch-minachten te stellen is,
op z'n zachtst uitgedrukt, niet verstan
dig.
Men moet dit gaan begrijpen.
P. s. Vergun mij een klein onder
schrift. Een lezer, die opkwam tegen
mijne bewering, dat over drie jaren de
eeuw vol is, had volkomen gelijk. Eerst
in 1901 begint de 20ste eeuw. Het
jaar 1 is het begin der eeuw, niet het
jaar 0. Het jaar 1900 is het laatste
jaar vaD de 19de eeuw. Dit is trou
wens reeds door bijna alle mannen, die
het weten kunnen, voor lang toe
gestemd. Mijne verontschuldiging voor
mijne onjuiste opgave. Vergissen is
mensehelijk, nietwaar? En ik wist
heusch beter13.
- Een tegenstander van
nachtelijken arbeid.
Een bekend operazanger verhaalde on
langs een vermakelijk avontuur, dat hem
was overkomen, toen hij in de zomerva-
cantie een voetreisje in het gebergte
maakte en daar in een klein logement van
een dorpje overnachtte. Vroeg in den
verdragen, als ge morgen waart geko
men, ik geloof, dat gij mij dan gedood
hadt.'
Haar laatste woord was nauwelijks meer
verneembaar en Basil kon een' zocht niet
ODderdrakken, toen hij haar vreeselijk lijden
aanzag.
„Ik dank n,* antwoordde Ralph weemoe
dig. „Wanneer het geval niet zoo dringend
en ingrijpend was geweest, was ik zelt wel
tot de slotsom gekomen, dat ik geen recht
had, n eenigen last aan te doen met mijne
tegenwoordigheid. Ik zon mij zoo gaarne
voor een ieder hebben verborgen gehouden,
tot ikmijnen laatsten adem zon hebben uitge
blazen en ik nit mijn ljjden zon zijn verlost. Ik
zal na weer beengaan*, zeide hij, met moei
te opstaande. „Maar Ratb, zoadt gij
zondt gij mij knnnen toestaan, dat ik
myn kind, dat ik mijne kleine Hope nog
eenmaal zie?'
Zijne stamelende, bevende bede werkte on
gemeen aangrijpend en toen hij van zijne
kleine Hope sprak, lag er zulk een onuit
sprekelijk veriaogen in zijn' toon, dat Mr.
Mereditb ondanks eigen leed en smart, de
tranen in de oogen traden uit medelijden
met den armeo, jongen man.
„Ja," antwoordde Rnth zachtkens. „Gjj
kant gaan en haar zien, wanneer ge dat
wilt, maar zij slaapt na. Wilt ge naar bo
ven gaan
„Ja, o ja, sta mij dal toe. Ik zon het
wellicht Diet kannen verdragen, haar te zien,
wanneer zij wakker was," sntwoordde Ralph
haastig. „Ik zon niet gaarne hebben, dat zij
te weten kwam, dat ik haar vader ben,
wanneer ik moest zien, dat zjj zich met af
schuw van mij wendde.*
„Ga dan mede, dan zal ik u boven bren
gen," antwoordde Ruth, zoo bedaard, als
maar mogelyk was. Zij was zoo kalm, zoo
rustig, zoodat zij meer een marme
ren beeld, dan een meosch van vleescb en
bloed geleek.
Zij geleidde Ralph de kamer uit, den gang
door, de trap op, voorbij de geopende denr
der kamer, waar men de bruidstooi kon zien
liggen, naar de kamer, waar de lieve Hope
lag te slapen,
morgen werd bij wakker door de tonen
van een lied, dat door eene weliswaar on
geoefende, doch krachtige en glasheldere
mannenstem werd gezongen. Een tijdlang
luisterde hij, maar ging toen, zeer nieuws
gierig, op het geluid af. De tonen kwa
men nit de gelagkamer. Hij trad binnen;
overal dwarrelde stof en er was eene ster
ke lucht van natte verf. Ongevoelig voor
dezen, in geenendeele aangenamen stmos-
pheer stond op eene ladder een jonge man
een zolderrozet te schilderen, terwijl hij met
eene prachtige tenorstem zong.
Bravo I riep de kunstenaar goed
keurend uit, toen het lied geëindigd was.
Bravo Gij hebt eene heerlijke stem. Maar
gij moet haar vormen, gij moet zingen leerec.
Waarom vroeg de jongeling, ik
kan toch al zingen
Neen, als gij studeert, zult gij een
kunstenaar worden.
Dat ben ik al in mijn vak ten
minste.
Ik bedoel een zangkunstenaar, een
operazanger.
Ja maar, mijnheer, ik ben slechts
aan fatsoenlijken arbeid gewoon.
Neem mij niet kwalijkGij
gelooft toch niet dat
Zegt n mjj eens, wordt er in de
opera niet dikwijls na tienen nog gezongen?
Dat wel, maar
Nu, kijk eens aan, dan is dat ook
niets voor mjj. 's Nachts moet de mensch
slapen, en 'snachts werk ik niet, voor
geen geld van de wereld
Tegen deze redeneering was niets te
zeggen. Onze operazanger moest verder
reizen zonder een' nieuwen tenor te heb
ben „ontdekt."
Achttienduizend arrest a-
ties.
Tienduizend vijfhonderd arrestaties heet
ten in 1896 te Christiania wegens dron
kenschap te hebben plaats gehad. Men
heeft op gezag van Politiken
de Noorscbe hoofdstad nog wat te laag
aangeslagenEr zijn nog veel meer ar
restaties geweest.
Het cijfer 10.500 betrof alleen de
arrestaties, ressorteerend onder het hoofd
bureau van politie. Et zijn echter te
Christiania nog tien andere burean's en
stations van politie. De opgaven van die
bureau's ontbreken nog, behalve van één,
het bnreau, dat in omvang op het hoofd-
bureau volgt. Aan dat bureau waren in
1896 4250 dronken menschen gebracht,
d. w. z. 2000 meer dan in het vorig
jaar. Rekent men nu voor de andere bu-
rean's het zeer matige cijfer van enkele
honderden voor elk, dan krijgt men een
globaal totaal van 18.000 arrestaties, nl.
tien procent van het aantal inwoners.
Te Christiania is dns op elke tien inwo
ners minstens ééne arrestatie wegens dron
kenschap voorgekomen.
Wat is nu eigenlijk ij zei?
Kod, die uit den grond komt, zegt men.
Maar dat is mis, antwoordt de „Haagsche
Courant', en geeft de volgende verklaring
van het natuurverschijnsel
„IJs heeft, zooals men weet, een tem
peratuur van 0 graden (Celcius), natuurijs
tenminste roomijs is wat kouder. Maar
er is eerst water van 0 graden, voordat
dit ijs wordt. Laat men echter water
volkomen rustig afkoelen, onbeweeglijk,
dan daalt zijn temperatuur soms tot bene
den 0, wel tot 3 graden er onder, terwijl
't toch nog vloeibaar water blijft. De
minste beweging echter, een stoot, een
zandkorrel, die er in valt, doet de geheele
massa water ia ééns, plotseling, tot ijB
stollen.
„Dat is ook bij ijzel het geval. Uit
De Dacht was niet koud en Hope had de
deken van zich afgeschoven, zoodat baar
blaDk beentje en gerond knietje ontbloot
waren, terwijl van het andere alleen de rose
teentjes te zien waren.
Een' arm had tij onder haar kopje, de
tweede rustte op hare borst, en in bet balf
dichtgeknepen voistje hield tij de donker-
roode roes vaat, die tii, voor zij naar bed
gegaan was, van hare moeder had gekregen.
Hare gondblonde lokken lagen op het
sneeuwwitte kassen, terwijl eenige kortere
krullen over haar voorhoofd hingen, zoodat
zij menig kunstenaar soo hebben vervoerd,
tot het nemen van eene schets.
Ruth draaide de gaslamp een weinig op,
die zij altijd laag branden liet, daar Hope
niet gaarne in eene donkere kamer sliep en
Ralph kon na naar hartelust zijn kind aan
zien en bewonderen. Daar lag zij nu vlak
voor hem, het schepseltje, naar wie hij zoo
menigmaal in vurig smachten had ver
langd. Ja, wel vlak voor hem, maar toch
nog zoo onbereikbaar ver van hem af, waDt
baar vader was immers dood.
Tien minnten lang stond hij onbeweeglijk
bij het ledikant, bij sprak geen woord,
heete tranen stroomden hem langs de wan
gen.
Ruth stond zwijgend naast hem, schijn
baar eene onbeweeglijke getuige in hare on
natuurlijke kalmte. Maar zij kon dete ge
beurtenis in haar later leven onmogelijk meer
vergeten dat schoone, Blapende kind, dat
van alles rondom baar onbewnst bleef, die
weenende man, die gebroken vronw, uit
welker houdiDg groote vertwijfeling sprak.
Eindelijk wendde Ralph Plympton tich
af, en verliet met wankelende schreden de
kamer.
Hij hoestte en was geheel afgemat door
onderdrukte wanhoop, en toen hij de trsp
afwaggelde, moest hij zich aan de beide leu
ningen steunen.
Rnth liep hem haastig voorbij en ging
□aar de eetkamer, vanwaar si) hem een glas
wijn bracht, waarvoor hij haar vriendelijk
bedankte, nadat hij bet had leeggedron
ken.
„Ik zal nog eenige geldelijke aangelegen-
een van stofdeeltjes vrije lucht valt som-
tijde, zooals nu, een regen, van een tem-
peratuur beneden 0. Eigenlijk zou »t das
al ijs (sneeuw) moeten zijn; mm door de
zuiverheid der lucht blijft 't nog in den
watervormmaar zoodra raakt dat water
van beneden 0 graden niet iets san, straat
boom, mensch, wst ook, of plotseling ver
andert het in ijs en omgeeft dus alle voor
werpen met een pantser, de bekende
gevreesde ijslaag.
„En zóó plotseling is die stolling.dst mensch
en dier er zich nut tegen kannen verweren
Io de bergen, waar de lucht zniverder is en
dus ijze meer voorkomt, is de mensch,
die er lang m ioopen moet, iu levecegj
vaar, wanneer hij niet, als de bergbewo-
ners, om de tien minuten zijne bovenklee-
ren uittrekt en het pantser, dst er sich
aan vastzette, fijn trappelt; want verznimt
hij dit, dan wordt de ijskorst zóó dik m
dat zij eindelijk alle beweging belemmert
en de „ingezetene* ten slotte doodvriest.
„Doodvriezen van rer-ffs op deze wij
ze is dan ook niet zeldzaam. Van een
vijftiental jaren geleden herinnert men
zich een' ijzel die in sommige streken van
Frankrijk zelfs fazanten doodde; men vond
de dieren in ijsklompen ingevroren.
„Dat is de ijzel. Mogen wij er nu weeg
langen tijd voor bespaard blijven, Want"^
si is hij in de stad minder gevaarlijk dan
in de bergen, hij is toch een van de on-
pleizierigste natuurverschijnselen, die ons
klimaat heeft aan te wijzen.'
Gevaarlijke brand.
Te Parfleet, aan den oever van de
Teems, heeft Maandagavond een
iijke brand gewoed. Ver moeder
gevolge van eene onvoorzichtigheid mefflrt.nt,v
was brand ontstaan op het terrein van de I
Rnssische Petroleum maatschappij. Aan
deze teireinen grenzen die van Standard
Oil Company, waar honderdduizenden gallons
petroleum lagen en niet veraf is het grootste
bnskruitmagazijn van geheel Engeland.
Met de uiterste krachtsinspanning slaagde
de brandweer er in, de tanks te vrijwaren,
waardoor eene onafzienbare ramp werd voor
komen. Zij kon echter niet 'rf.Vr-
een aantal vateu met petroleum ontploften.
Eerst na eene ingespannen bestrijding van
anderhalf nur was men den brand meester,
Voor zuigelingen.
Een der heeren De Rothschild uit Parijs,
die doctor in de geneeskunde is, heeft
aldaar op eenige plaatsen voor zuigelingen
van behoeftige of minvermogende personen
gesteriliseerde melk kosteloos of voor zeer
lagen prijs verkrijgbaar gesteld. Thans
bevindt dr. Henri de R. zich te Berlijn,
om de inrichtingen voor de verzorging van
zuigelingen te bestudeeren, in gasthuizen,
weeshuizen bdz., ten einde het nieuwe, dat
hij opmerkt, te Parijs te kunnen toepassen.
Een Kerstsprookje.
Van Iwan Turgenjeff is het volgende
korte, maar geestige Kerstsprookje. Goj'
gaf eens in zijn hemelsch paleis een
schitterend Kerstfeest en had daartoe alle
deugden uitgenoodigd, dus geene heeren,
maar alleen dames. Men zag
deugden bij elkaar, groote en kleme, en
allen schenen elkaar te kennen en bevriend
te zijn met elkaar. Eensklaps echter
zag God twee schoone dames, die
elkaar naar 't scheen nog niet kenden.
Daarom nam Hij de eene bij de hand, om
haar aan de andere voor te stellen. vD®
weldadigheid*' zeide Hij met een' blik op
de eerste „de dankbaarheid', voegd*
Hij er bij, terwijl Bij op de andere weet
De beide deugden hadden elkaar totdbyr
tijd werkelijk nooit gezien de
schepping der wereld ontmoetten zij elkaar
voor de eerste maal.
-
heden met u hebben te bespreken,* zeide
hij, terwijl bij zijne overjas toeknoopte. „Ik
zal u evenwel met mijne tegenwoordigheid
niet meer lastig vallen, en als gg er daarom
de voorkeur aangeeft, om niet persoonljjk
met mij te onderhandelen, zend mij dan ow'
g9
naugveiii, uiu uidt
met mij te onderhandelen, zend mg dan uw'
advocaat maar, daD zal ik aan al uwe weu-
Bcben trachten tegemoet te komen, olschoon
ik liever zoo min mogelyk met de buiten
wereld in aanraking komen wil*.
„Jawel*, antwoordde Ruth bedatird, ,ik
zal alles persoonlijk met u rege
len*.
„Ik daDk n en goeden nacht,* zeide bij
daarna ging hij naar banen en dadelyk
daarop hoorde zij zijn rijtuig heenrij
den.
Rutb bleef, nadat hij haar verlaten had,
als ver.'amd staan. Wat een verschil met
die lieve, frisscbe vrouw, die zy -
nauwelijks een uur nog was en d,.«--tr8ar
lieven Basil met een schelruschen lach zijnen
sigarenkoker had toegereikt.
Basil wjb, toen beiden boveD op de slaap
kamer waren, beneden gebleven en hg kon
Rnth van zijne plaats bij de kamerdeur
zien staan en het soheeu hem nu toe, als
had hij tot dusverre nog niet geweten, wat
eigenlijk lijden was. j ff
Zyne Helde voor Rnth was de sterkq^/
hartstocht, het heiligste gevo«d, <jBt
in zijn binnenste had gekoesterd, en nn was
zij voor altijd voor hem verloren.
De gelnksbeker was hem van de lippen
gernkt en lag nu verbrijzold aan zijne voeten,
nog voor hg daaruit "bad mo-en drinken.
En Bnthl O, hoe zoo bg bet kannen ver
dragen, aan hare toekomst te denken aan
Rnth, die aan dat verschrikkelijke mensch
gebonden was, dat zoo eensklaps voor hen
was verschenen.
Zn was nu eene gehuwde vrouw, en voL
gens plicht en geweten stond er n".tD88^
hen beiden een onoverkomelijke hinderpaal
Hij moest naar zijn eigeD hots lerngkee-
ren en een leven lijden eenzamer, troosw-
loozer en bopeloozer dan ooi">
Basil stond op en ging naar Rnth toe- 9
zag, ondanks hare smart, hoe scüoon zg wa»,