Brieven nii de Maassiafl. Zondag 17 Januari 1S97. 41ste Jaargang No. 3163. Laat Verzoend. t BIJVOEGSEL. FEUILLETON. D Gemengd Nieuws. fi SCHAG URANT Rotterdam, 14 Januari 1897. CXIX. Half Januari en nog geen ijsWel een vliesjein de havens en in de sloo- ten van tijd tot tijd, maar dit was eigen lijk den mond tergen, vond men. Er zijn hier zoovele liethebbers en voor al liefhebsters van de gezellige ijssport. Die 't „een beetje doen kan", zooals de term luidt, is lid van de Kralingsche IJsclub. Daar gaat men dan 's mid dags heen en daar vindt men, als men tot het schoone geslacht behoort, de heeren, als men tot het andere geslacht behoort, de dames van zijne kennis en men maakt te zamen een vroolijk toertje. En van 't jaar, alle contributiën zijn ingekomen, nieuwe leden hebben zich laten inschrijven, de kas is overvol en er gaat niets, of zoo goed als niets, uit. Een schijnbaar benijdenswaardige toestand. Verbeeld u, eene groote som aan inkomsten, en geen uitgaven Maar ik weet zeker, dat géén der leden en geen der bestuurders eene bestendiging van dezen toestand wenscht. Neen, als er winter is, moet je 't weten en voelen. Kou is volstrekt zoo onaangenaam niet en er komt dan toch de heerlijkheid van het schaatsenrijden bij I Deze recensie is van lui, die de con tributie van de IJsclub betalen kunnen. Maar ook de lui, die niet in zoo goeden doen zijn, lui, voor wie de winter een tijd van armoe en ellende pleegt te we zen, hebben in dit weer van lauwe, nat tige kilte evenmin een welbehagen. Want het schijnt - en dit geldt ze ker niet alleen voor Rotterdam - dat alleen de winterkou het winlermedelij- den brengt. Ik vernam van een met mij be vrienden penningmeester van eene vereeniging tot onderstand aan behoef- tigen, dat in dit jaar het innen van de toegezegde jaarlijksche bijdragen reus achtige inspanning kost. Als de bode met de kwitaatie komt - zoo vertelde hij - neemt de dienstmeid die aan, kijkt er eens in, haalt de schouders op en gaat naar boven. Een oogenblik later komt zij terug: „complement van me vrouw en mevrouw vraagt, of er van 't jaar óók al uitdeelingen zijn. 't Is heelemaal niet koud, zegt mevrouw. U moet maar eens terugkomen, als het hard vriest." Jawel/ zegt dan de bode, dien ik behoorlijk geïnstructeerd heb, „maar als het hard vriest, is het wel wat laat. De heeren moeten vooruit zorgen. En zeg u maar eens aan mevrouw, als u wilt, dat er nou net zoogoed armoe is, als wanneer er vorst is." De meid gaat nog eens naar boven en in 't beste geval zegt ze, terugko mend „nou, mevrouw zal het voor de zen keer nog maar eens geven, maar als bet in 't volgend jaar weer zoo zacht is, zal mevrouw er niet aan doen 1" Meestal moet de bode een keer of zes terugkomen, of mevrouw stuurt hem weg met de boodschap, dat zij het a- bonnement opzegt. „Mevrouw vergeet," - aldus gaat mijn berichtgever voort - „dat de soci ale toestand in de wintermaanden bijna geheel onafhankelijk is van de koude. De werkeloosheid is even groot, het ge brek aan kleeren en voedsel even he vig, of het vriest, dan wel of het dooit. Dit spreekt immers van zelf. Bij felle kou zijn er alleen steenkolen en turf noodig en dit maakt de duurte van on ze winteruitdeelingen niet uit. Hoe meer kou, hoe meer medelijdenNeen, een winter als deze is niet in het be lang van onze vereeniging.' Inmiddels zijn de uitdeelingen van soep en middageten aan behoeftige ge zinnen, van voedsel aan behoeftige schoolkinderen, van kleederen aan de zelfden, van turf en steenkolen aan „lidmaten", druk in gang, en de men- schen, die ik er toevallig over spreek, vinden dat net zoo zot, alsof er in 't midden van den zomer uitdeelingen werden gehouden en een groot deel van hen houden den zak dicht. Overigens, men is hier vrij scheutig. Ik heb dit hier, meöh ik, vroeger al eens gezegd, men contribueert druk. Allerlei uitdeelingen worden vrij druk gesteund. Men zendt veel naar Neerbosch, volstrekt niet afgeschrikt door van Detsche onthullingen. Men zendt naar Jeruzalem, waar een Protes- tantsch Kinderziekenhuis is. Men zendt naar Afrika voor de zending. Men zendt naar Amerika voor eene te stich ten Doopsgezinde kerk. Men zendt hierheen en daarheen, voor godsdiensti ge en wereldlijke doeleinden, voor klee ren en voor wollen sokken, weet ik al niet wat. En van die scheutigheid valt wel de helft aan stedelijke instellingen en genootschappen ten deel. Maar de kleinste helft. De rest gaat naar bui ten. Rotterdam doet mij vaak denken aan een burgerhuishouden, waar men veel weggeeft aan allerlei vreemden en vriendjes, zoodat de heele wereld zegt „wel, wel, wat is die A" - veronderstel, dat de hoofdman van dat huishoudeu A heet - „wat is die A toch een weer- gaasche royale kerel 1" Maar de arme neefjes en nichtjes worden met een kleinigheid afgescheeptzoo zijn er. Ik ken eene familie, heel respectabel, op mijn woord. Mijnheer is kiezer - pardon, hij was het vóór 1 Januari, 't is thans gelukkig geen kunst meer, kie zer te wezen; meneer is kiezer en lid van 't bestuur van talrijke vereenigin- gen, mevrouw is patronesse van een' da- meskrans, die hemden naait voor be hoeftige idioten, en lid-es van allerlei gecombineerde philantropische clubs, bei den hebben de daarbij behoorende con- nexies en het daartoe behoorende vele geld, zij geven veel, hunne naam komt voor op alle lijsten, aangeboden voor een goed doel. En toen onlangs de meid van die familie kwam bij eene an dere familie, die ik ook ken meiden babbelen graag en mevrouws zijn, met permissie, nieuwsgierig toen hoorde ik van de mevrouw dezer laatste fa milie, dat bij de zeer respectabele men- schen de meiden niet te eten krijgen, dat al wat er door de meiden gebroken wordt, door de meiden betaald moet worden, dat eene aangetrouwde dochter van mevrouw, eene weduwe, met vier kinderen, die het niet breed heeft, heel krapjes onderhouden wordt en dat de maandelijksche termijnen van haar jaar geld worden uitbetaald met eenige phi- lippica's over de duurte der tijden, de noodzakelijkheid van spaarzaam overleg enz. En ook dat de respectabele fami lie voor arm-geworden vrienden, die het vroeger beter hadden etr dan wel eens 1 geld voorschoten, zelfs geen half centje loslaten. Nu beweert bedoelde dame, dat dit groote afbreuk doet aan de respectabiliteit van de familie. Ik oor deel niet. Roman naar het Engelsch 30. van Ella Wald. „Toen ik Inez mededeelde," ging Ralph na eenige oogenblikken voort, „dat ik hier heen wilde gaan, verklaarde zij mi), dat ik daartoe nog niet in staat was. Bovendien, het verschil van een paar nor maakte ook niet veel nit. Zij deed middelerwijl al baar beBt, om mij zooveel mogelijk op te hon den en mij dan morgen vroeg hierheen te geleiden. Ik bad er natonrlijk geene ge dachte op, waarom dat alles geschiedde- „Tegen den avond gevoelde ik mjj veel beter en ging op de veranda vitten, om van de frisscbe lucht tc genieten. Terwijl ik daar zat, boorde ik jnist een gesprek van een paar dienstmeisjes at. Zij schenen met de familie-omstandigheden heel goed op de hoog te te zijn, maar wisten toch niet, wie ik was. Men hield mij voor een' bloedverwant van Mrs. Iaez, die buiten was gekomen om te genezen. „Het schijnt, dat het kamermeisje Annet- te zeer veel weet van het doen en laten harer meesteres, en ook door baar kwam ik te weten, dat uw beider huwelijk op mor gen ten elf uur was vastgesteld. „Ja, het werd mij toen al zeer spoedig duidelijk, waarom zij mij zoo vriendelijk verzocht had, naar huis te komen. Ja, ik begreep volkomen, waarom zij mijne onge steldheid als reden opgaf, om mij eene reis hierheen te besparen, ik doorzag baar nu geheel. .„Zoodra de beida meiden baar praatje hadden uitgebabbeld, riep ik Annette bij ™ij» zeide haar, wie ik was en dwong haar, PB elles te zeggen, wat zij omtrent de za ken en levenswijze harer meesteres wist. Zij was zeer ontsteld en bekende eindelijk, dat bet hare gewoonte was, wanneer hare meesteres bezoek had, altijd aan de denr te gaan luisteren en dat zij op deze manier zeer vele geheimen was re weten gekomen. Later zocht ik de booze weduwe mijns va ders op en klaagde haar aan, wegens haar snood gedrag, en toen zij zag, dat loochenen nntteloos was, bekende zij mij zonder te blozen al hare euveldaden. Zij bekende mij, dat zij hare wraak had willen koelen op n beidenzij had, nadat zij mijn' brief ont vangen had, dadelijk besloteD, mijn bestaan geheim te hondeD, om nit dat feit een ge docht wapen tegen hare beide vijanden te kanoën slaan. Zij liet n kalm nwen gang gaan en alle maatregelen tot het voorgeno men hawelijk nemen, om mij eerst in het laatste oogenblik aan n te doen verschijnen, en zoodoende met één slag geheel nwe toe komst te verwoesten. „Gij kant n voorstellen, wat ik gevoelde bij deze ontdekking," merkte Ralph verder op, nadat hij een oogenblik bad opgehouden, om adem te scheppen, „Ik ben gaen g ied menscb, dat weet ik maar al te goed. Ik heb een zeer slecht leven achter mij, maar ik was toch door de grerzenlooze harteloos heid van deze vronw ten zeerste ontdaaD. En ofschoon zij zich tegenover mij er op be roemd had, dat zij geen mensehelijk wezen vreesde, geloof ik toch, dat zij voor den toorn van den man, dien zij tot bijna in den dood gedreven had, beefde en sidderde. „Toen ik haar verliet, om naar hier te gaan, beval ik haar, het kasteel nog voor mijnen terugkeer te verlaten. Vervolgens beval ik den koetsier, hel beste paard voor een rijtuig te spannen, om mij hierheen te breagen. Ik had het plan niet, zoo onaange meld bij u binnen te treden maar ik steeg aan de tuinpoort af, toen gij en Rnth afscheid van elkander naamt. Ik trachtte nwen naam te roepen, Meredith, opdat gij Ruth zondt hebben knnnen voorbereiden, maar mijne stem ontzegde mij eiken dienst en zoo kon ik niets anders doen, dan hier binnen treden.* HOOFDSTUK XXXVI. „No hebt ge mijne geschiedenis gehoord, Rath," zeide Ralpb, terwijl bij een' blik vol vertwijfeling op haar wierp. „Uit is de Maar alle vereenigiugen van weldadig heid worden door haar gesteund. Zóó ongeveer is Rotterdam. Zij geeft naar buiten veel en naar binnen met mate, even voldoende. Trouwens, het stadsbestuur gaat daar in de ingezetenen eenigszins voor. Naar buiten maakt bet wel den indruk, heel royaal te wezen, maar naar binnen houdt het voor veel goeds den zak dicht. Géén van de zoo noodige en nuttige vereenigiDgen van weldadigheid, als die voor kinderkleederen, kindervoeding, koffie en brood aan behoeftigen, wordt van stadswege gesteund. En toen vóór acht dagen de vereeniging voor Kinder speeltuinen - nuttige en zéér geappre cieerde stichtingen in eene stad van drukke, dompige straten om het baga tel van honderd gulden subsidie vroeg,toen luidde het dadelijk daarop uitgebrachte préadvies van burgemeester en wethou ders aan den raad „niet aan doen, als we hier honderd gulden geven, waar is dan het eindeDan stellen wij een pre cedent en van alle zijden zal men om subsidie op ons afkomen Heel liberaal lijkt mij dit niet, ten minste als men vergelijkt met wat in groote steden van het buitenland van regeeringswege voor dergelijke vereeni- gingen gedaan wordt, maken wij, met onze zuinigheid, een zeer poover figuur. Maar Rotterdam is nu eenmaal zoo en het staat daarin niet alleen. Toch heeft Amsterdam iets meer vrijzinnigs. Eene uitnoodiging aan de ingezetenen, als düèr gedaan, om de noodige werk zaamheden niet uit te stellen tot den zomer, is hier eenvoudig ondenkbaar. Men is hier zoo geheel andere meeDin- gen toegedaan. Men vindt in hoo- gere kringen eene werkliedenbewegiug onzin en zoolang werklieden te eten hebben, behoeven zij naar de meening van de vertegenwoordigers dier krin gen, geen de minste beweging te ma ken. Ik durf thans reeds te voorspellen, dat de straatvegers, die te weinig loon krijgen, als zij met hunne loonlijst bij den raad aankomen, zonder meer nul op het request ontvangen. De tobbers krijgen, hard rondploeterend in ons be rucht straatvuil, zes, hoogstens zeven gulden per week en nu zouden zij wel graag een gulden of tien verdienen. Zij hebben eene loonlijst gesteld en opge zonden. Maar ik weet zeker, dat de raad met iets als verontwaardiging zoo'n brutaliteit zal ontvangen en dat met misschien zes, zeven tegenstem mers, hij eenpariglijk afwijzend zal be slissen. Tenminste als de zaak voor den Raad komt, want het is óók zeer waar schijnlijk, dat de Burgemeester het niet eens zoover zal laten komen. Afwijzing van eisch en bij staking ontslag. Neen, democratisch-gezind is men hier heelemaal niet. En ofschoon ik aardig aan 't vooruitloopen ben op eene beslissing van over vijf, zes we ken, ik durf den straatvegers en met hen allen, die op iets hopen van een beroep op den burgervader en op den raad, eene afwijzing voorspellen. Men zal eenvoudig zeggen geven wij den straatvegers verhooging, dan komen de andere gemeentewerklieden óók om ver hooging en zóo brutaal mogen werklie den niet zijn! Dit anti-democratische, domineerende in de meeningen der hoogere klassen, lag ook heel sterk in de nieuwjaars rede van den burgemeester. Zijn edelachtbare sprak natuurlijk ook over de werkstaking in Mei van verklaring mijner lange alwezigheid en mijn stilzwijgen. „Zooals ik n zooeven gezegd beb, ware het zeker beter geweest, als ik maar gestor ven was, want dan bad ik n deze, de bit terste smart nws levens, bonnen besparen. Ik kan en durf u voor het verleden geen vergiffenis vragen, er kan voor al datgene, wat ik aan n beb misdaan, geen vergiffenis worden verkregen. „Van mijne jengd afaan ben ik zwak van karakter, weifelmoedig van inborst geweest. Ik heb nooit anders behoeven te volgen, dan mijn eigen sin en dat alleen was retds ge noeg om mjj egoïstisch te doen zijn. Toen ik met n trouwde, geloofde ik, dat ik o trouw zoo kannen blijven, heel mijn leven lang. Ik aon n ook tronw zijn gebleven, heel myn leven lang, als die doivel in vrouwenge stalte zich niet tosschen ons had geplaatst, wanneer zij niet h*d gezworen, niet eerder te znllen rosten, voor en aleer zij mijn, on dergang zon bebben bewerkt. .0 ja, ik weet het, dat zulks mij niet verootscbnldigt, ik had wil en braebt ge noeg mosten bezitten, om tegenstand te bie den. O, ik wenschte, dat ik gestorven was, Rnth. O, bet schijnt zoo geweldig wreed, dat ik nu juist op dit oogenblik ben terug gekeerd, om n voor de tweede maal onge lukkig te maken. Ik bid n niet om verge ving want daarvoor heb ik te zwaar mis dreven, maar spreek tot mij, zeg mij ten minste, dat ik goed gedaan heb, door bier been te komen. Zeg mg dat.* Hij wendde haar zijn mismaakt gelaat toe, dat geenszins meer herinnerde aan den Ralph Plympton van weleer. Hg scbe n op dit oogenblik zelf vergeten te zijn, boe ontzettend hij er uit zag; zijne kleine oogen waren klagend op baar gelaat gericht en zijne handen strekten zich ver langend naar baar nit, welke beweging meer zeide dan eik woord. Rnth zag hem aan, maar wendde dadelijk haar gelaat weer van hem af, en antwoord de „Ja, bet was goed van u, vandaag nog hier te komen. Ik bad bet niet konnen 1896, eene werkstaking, waarmee, vol gens hem, niemand eenig voordeel heeft behaaldMaar hij zei ook, dat de werklieden eiscben stelden, die onver vulbaar zijn en dit nu is wel wat sterk. De bootwerkers hadden in den eisch tot loonsverhooging misschien ODgelijk, maar hunne vraag om afschaffing van de tusschenpersonen, die het vet van hun nen ketel halen, was zeker niet onbillijk. En er is verder veel, dat zij veranderd wensebten en lang niet ten onrechte. Met al mijne inderdaad groote sympa thie voor onzen burgervader, kan ik deze zijne uitlating iu zijne nieuwjaarspreek niet billijken. Ik acht het eene conces sie aan onze anti-democratie. In zéér onpartijdige kringen heeft men zich daar aan gestooten. En óók is velen opgevallen deze re gels in de nieuwjaarsrede „Ik hoop, dat de raad als vroeger zal blijven volgen den weg, dien zijne lei ders hem aanwijzen als den waren." Die leiders zijn natuurlijk Burgemeester en Wethouders en omdat de raad met zijne nieuwe bestanddeelen, een werkman, en kele verkapte radicalen en twee of drie democratische anti-revolutionnairen, in 1896 nog al eens uit den band sprong, te gen de vroegere methode van gedwee vol gen in, achtte de burgemeester zeker eene vermaning noodzakelijk. Ik zie daarin alweer het anti-democratische in de hoogere lagen onz9r bevolking, namens welke de burgemeester sprak. Men moet gaan gevoelen, dat dit uit den tijd is. Eene nieuwe kieswet heeft het volk voor een groot deel het recht en de macht van mêepraten gegeven en zelfs in Rotterdam, waar sociaal democraten met drietallen te tellen zijn, is beweging gekomen. Aan het hoofd daarvan staan goedgezinde werklieden verenigingen, maar er is beweging. En die mag niet voorbijgezien wor den. Als een kaper op de kust loert de bekende W. P. G. van Helsdingen op elke werkliedengroep, die verbetering wil en schiet dan met twee of drie par- tijgenooten er op af. Ook bij de straat- vegersbeweging staat Helsdingen aan het hoofd. Tegenover alle deze ver schijnselen een hooghartig en uitsluitend aristocratisch-minachten te stellen is, op z'n zachtst uitgedrukt, niet verstan dig. Men moet dit gaan begrijpen. P. s. Vergun mij een klein onder schrift. Een lezer, die opkwam tegen mijne bewering, dat over drie jaren de eeuw vol is, had volkomen gelijk. Eerst in 1901 begint de 20ste eeuw. Het jaar 1 is het begin der eeuw, niet het jaar 0. Het jaar 1900 is het laatste jaar vaD de 19de eeuw. Dit is trou wens reeds door bijna alle mannen, die het weten kunnen, voor lang toe gestemd. Mijne verontschuldiging voor mijne onjuiste opgave. Vergissen is mensehelijk, nietwaar? En ik wist heusch beter13. - Een tegenstander van nachtelijken arbeid. Een bekend operazanger verhaalde on langs een vermakelijk avontuur, dat hem was overkomen, toen hij in de zomerva- cantie een voetreisje in het gebergte maakte en daar in een klein logement van een dorpje overnachtte. Vroeg in den verdragen, als ge morgen waart geko men, ik geloof, dat gij mij dan gedood hadt.' Haar laatste woord was nauwelijks meer verneembaar en Basil kon een' zocht niet ODderdrakken, toen hij haar vreeselijk lijden aanzag. „Ik dank n,* antwoordde Ralph weemoe dig. „Wanneer het geval niet zoo dringend en ingrijpend was geweest, was ik zelt wel tot de slotsom gekomen, dat ik geen recht had, n eenigen last aan te doen met mijne tegenwoordigheid. Ik zon mij zoo gaarne voor een ieder hebben verborgen gehouden, tot ikmijnen laatsten adem zon hebben uitge blazen en ik nit mijn ljjden zon zijn verlost. Ik zal na weer beengaan*, zeide hij, met moei te opstaande. „Maar Ratb, zoadt gij zondt gij mij knnnen toestaan, dat ik myn kind, dat ik mijne kleine Hope nog eenmaal zie?' Zijne stamelende, bevende bede werkte on gemeen aangrijpend en toen hij van zijne kleine Hope sprak, lag er zulk een onuit sprekelijk veriaogen in zijn' toon, dat Mr. Mereditb ondanks eigen leed en smart, de tranen in de oogen traden uit medelijden met den armeo, jongen man. „Ja," antwoordde Rnth zachtkens. „Gjj kant gaan en haar zien, wanneer ge dat wilt, maar zij slaapt na. Wilt ge naar bo ven gaan „Ja, o ja, sta mij dal toe. Ik zon het wellicht Diet kannen verdragen, haar te zien, wanneer zij wakker was," sntwoordde Ralph haastig. „Ik zon niet gaarne hebben, dat zij te weten kwam, dat ik haar vader ben, wanneer ik moest zien, dat zjj zich met af schuw van mij wendde.* „Ga dan mede, dan zal ik u boven bren gen," antwoordde Ruth, zoo bedaard, als maar mogelyk was. Zij was zoo kalm, zoo rustig, zoodat zij meer een marme ren beeld, dan een meosch van vleescb en bloed geleek. Zij geleidde Ralph de kamer uit, den gang door, de trap op, voorbij de geopende denr der kamer, waar men de bruidstooi kon zien liggen, naar de kamer, waar de lieve Hope lag te slapen, morgen werd bij wakker door de tonen van een lied, dat door eene weliswaar on geoefende, doch krachtige en glasheldere mannenstem werd gezongen. Een tijdlang luisterde hij, maar ging toen, zeer nieuws gierig, op het geluid af. De tonen kwa men nit de gelagkamer. Hij trad binnen; overal dwarrelde stof en er was eene ster ke lucht van natte verf. Ongevoelig voor dezen, in geenendeele aangenamen stmos- pheer stond op eene ladder een jonge man een zolderrozet te schilderen, terwijl hij met eene prachtige tenorstem zong. Bravo I riep de kunstenaar goed keurend uit, toen het lied geëindigd was. Bravo Gij hebt eene heerlijke stem. Maar gij moet haar vormen, gij moet zingen leerec. Waarom vroeg de jongeling, ik kan toch al zingen Neen, als gij studeert, zult gij een kunstenaar worden. Dat ben ik al in mijn vak ten minste. Ik bedoel een zangkunstenaar, een operazanger. Ja maar, mijnheer, ik ben slechts aan fatsoenlijken arbeid gewoon. Neem mij niet kwalijkGij gelooft toch niet dat Zegt n mjj eens, wordt er in de opera niet dikwijls na tienen nog gezongen? Dat wel, maar Nu, kijk eens aan, dan is dat ook niets voor mjj. 's Nachts moet de mensch slapen, en 'snachts werk ik niet, voor geen geld van de wereld Tegen deze redeneering was niets te zeggen. Onze operazanger moest verder reizen zonder een' nieuwen tenor te heb ben „ontdekt." Achttienduizend arrest a- ties. Tienduizend vijfhonderd arrestaties heet ten in 1896 te Christiania wegens dron kenschap te hebben plaats gehad. Men heeft op gezag van Politiken de Noorscbe hoofdstad nog wat te laag aangeslagenEr zijn nog veel meer ar restaties geweest. Het cijfer 10.500 betrof alleen de arrestaties, ressorteerend onder het hoofd bureau van politie. Et zijn echter te Christiania nog tien andere burean's en stations van politie. De opgaven van die bureau's ontbreken nog, behalve van één, het bnreau, dat in omvang op het hoofd- bureau volgt. Aan dat bureau waren in 1896 4250 dronken menschen gebracht, d. w. z. 2000 meer dan in het vorig jaar. Rekent men nu voor de andere bu- rean's het zeer matige cijfer van enkele honderden voor elk, dan krijgt men een globaal totaal van 18.000 arrestaties, nl. tien procent van het aantal inwoners. Te Christiania is dns op elke tien inwo ners minstens ééne arrestatie wegens dron kenschap voorgekomen. Wat is nu eigenlijk ij zei? Kod, die uit den grond komt, zegt men. Maar dat is mis, antwoordt de „Haagsche Courant', en geeft de volgende verklaring van het natuurverschijnsel „IJs heeft, zooals men weet, een tem peratuur van 0 graden (Celcius), natuurijs tenminste roomijs is wat kouder. Maar er is eerst water van 0 graden, voordat dit ijs wordt. Laat men echter water volkomen rustig afkoelen, onbeweeglijk, dan daalt zijn temperatuur soms tot bene den 0, wel tot 3 graden er onder, terwijl 't toch nog vloeibaar water blijft. De minste beweging echter, een stoot, een zandkorrel, die er in valt, doet de geheele massa water ia ééns, plotseling, tot ijB stollen. „Dat is ook bij ijzel het geval. Uit De Dacht was niet koud en Hope had de deken van zich afgeschoven, zoodat baar blaDk beentje en gerond knietje ontbloot waren, terwijl van het andere alleen de rose teentjes te zien waren. Een' arm had tij onder haar kopje, de tweede rustte op hare borst, en in bet balf dichtgeknepen voistje hield tij de donker- roode roes vaat, die tii, voor zij naar bed gegaan was, van hare moeder had gekregen. Hare gondblonde lokken lagen op het sneeuwwitte kassen, terwijl eenige kortere krullen over haar voorhoofd hingen, zoodat zij menig kunstenaar soo hebben vervoerd, tot het nemen van eene schets. Ruth draaide de gaslamp een weinig op, die zij altijd laag branden liet, daar Hope niet gaarne in eene donkere kamer sliep en Ralph kon na naar hartelust zijn kind aan zien en bewonderen. Daar lag zij nu vlak voor hem, het schepseltje, naar wie hij zoo menigmaal in vurig smachten had ver langd. Ja, wel vlak voor hem, maar toch nog zoo onbereikbaar ver van hem af, waDt baar vader was immers dood. Tien minnten lang stond hij onbeweeglijk bij het ledikant, bij sprak geen woord, heete tranen stroomden hem langs de wan gen. Ruth stond zwijgend naast hem, schijn baar eene onbeweeglijke getuige in hare on natuurlijke kalmte. Maar zij kon dete ge beurtenis in haar later leven onmogelijk meer vergeten dat schoone, Blapende kind, dat van alles rondom baar onbewnst bleef, die weenende man, die gebroken vronw, uit welker houdiDg groote vertwijfeling sprak. Eindelijk wendde Ralph Plympton tich af, en verliet met wankelende schreden de kamer. Hij hoestte en was geheel afgemat door onderdrukte wanhoop, en toen hij de trsp afwaggelde, moest hij zich aan de beide leu ningen steunen. Rnth liep hem haastig voorbij en ging □aar de eetkamer, vanwaar si) hem een glas wijn bracht, waarvoor hij haar vriendelijk bedankte, nadat hij bet had leeggedron ken. „Ik zal nog eenige geldelijke aangelegen- een van stofdeeltjes vrije lucht valt som- tijde, zooals nu, een regen, van een tem- peratuur beneden 0. Eigenlijk zou »t das al ijs (sneeuw) moeten zijn; mm door de zuiverheid der lucht blijft 't nog in den watervormmaar zoodra raakt dat water van beneden 0 graden niet iets san, straat boom, mensch, wst ook, of plotseling ver andert het in ijs en omgeeft dus alle voor werpen met een pantser, de bekende gevreesde ijslaag. „En zóó plotseling is die stolling.dst mensch en dier er zich nut tegen kannen verweren Io de bergen, waar de lucht zniverder is en dus ijze meer voorkomt, is de mensch, die er lang m ioopen moet, iu levecegj vaar, wanneer hij niet, als de bergbewo- ners, om de tien minuten zijne bovenklee- ren uittrekt en het pantser, dst er sich aan vastzette, fijn trappelt; want verznimt hij dit, dan wordt de ijskorst zóó dik m dat zij eindelijk alle beweging belemmert en de „ingezetene* ten slotte doodvriest. „Doodvriezen van rer-ffs op deze wij ze is dan ook niet zeldzaam. Van een vijftiental jaren geleden herinnert men zich een' ijzel die in sommige streken van Frankrijk zelfs fazanten doodde; men vond de dieren in ijsklompen ingevroren. „Dat is de ijzel. Mogen wij er nu weeg langen tijd voor bespaard blijven, Want"^ si is hij in de stad minder gevaarlijk dan in de bergen, hij is toch een van de on- pleizierigste natuurverschijnselen, die ons klimaat heeft aan te wijzen.' Gevaarlijke brand. Te Parfleet, aan den oever van de Teems, heeft Maandagavond een iijke brand gewoed. Ver moeder gevolge van eene onvoorzichtigheid mefflrt.nt,v was brand ontstaan op het terrein van de I Rnssische Petroleum maatschappij. Aan deze teireinen grenzen die van Standard Oil Company, waar honderdduizenden gallons petroleum lagen en niet veraf is het grootste bnskruitmagazijn van geheel Engeland. Met de uiterste krachtsinspanning slaagde de brandweer er in, de tanks te vrijwaren, waardoor eene onafzienbare ramp werd voor komen. Zij kon echter niet 'rf.Vr- een aantal vateu met petroleum ontploften. Eerst na eene ingespannen bestrijding van anderhalf nur was men den brand meester, Voor zuigelingen. Een der heeren De Rothschild uit Parijs, die doctor in de geneeskunde is, heeft aldaar op eenige plaatsen voor zuigelingen van behoeftige of minvermogende personen gesteriliseerde melk kosteloos of voor zeer lagen prijs verkrijgbaar gesteld. Thans bevindt dr. Henri de R. zich te Berlijn, om de inrichtingen voor de verzorging van zuigelingen te bestudeeren, in gasthuizen, weeshuizen bdz., ten einde het nieuwe, dat hij opmerkt, te Parijs te kunnen toepassen. Een Kerstsprookje. Van Iwan Turgenjeff is het volgende korte, maar geestige Kerstsprookje. Goj' gaf eens in zijn hemelsch paleis een schitterend Kerstfeest en had daartoe alle deugden uitgenoodigd, dus geene heeren, maar alleen dames. Men zag deugden bij elkaar, groote en kleme, en allen schenen elkaar te kennen en bevriend te zijn met elkaar. Eensklaps echter zag God twee schoone dames, die elkaar naar 't scheen nog niet kenden. Daarom nam Hij de eene bij de hand, om haar aan de andere voor te stellen. vD® weldadigheid*' zeide Hij met een' blik op de eerste „de dankbaarheid', voegd* Hij er bij, terwijl Bij op de andere weet De beide deugden hadden elkaar totdbyr tijd werkelijk nooit gezien de schepping der wereld ontmoetten zij elkaar voor de eerste maal. - heden met u hebben te bespreken,* zeide hij, terwijl bij zijne overjas toeknoopte. „Ik zal u evenwel met mijne tegenwoordigheid niet meer lastig vallen, en als gg er daarom de voorkeur aangeeft, om niet persoonljjk met mij te onderhandelen, zend mij dan ow' g9 naugveiii, uiu uidt met mij te onderhandelen, zend mg dan uw' advocaat maar, daD zal ik aan al uwe weu- Bcben trachten tegemoet te komen, olschoon ik liever zoo min mogelyk met de buiten wereld in aanraking komen wil*. „Jawel*, antwoordde Ruth bedatird, ,ik zal alles persoonlijk met u rege len*. „Ik daDk n en goeden nacht,* zeide bij daarna ging hij naar banen en dadelyk daarop hoorde zij zijn rijtuig heenrij den. Rutb bleef, nadat hij haar verlaten had, als ver.'amd staan. Wat een verschil met die lieve, frisscbe vrouw, die zy - nauwelijks een uur nog was en d,.«--tr8ar lieven Basil met een schelruschen lach zijnen sigarenkoker had toegereikt. Basil wjb, toen beiden boveD op de slaap kamer waren, beneden gebleven en hg kon Rnth van zijne plaats bij de kamerdeur zien staan en het soheeu hem nu toe, als had hij tot dusverre nog niet geweten, wat eigenlijk lijden was. j ff Zyne Helde voor Rnth was de sterkq^/ hartstocht, het heiligste gevo«d, <jBt in zijn binnenste had gekoesterd, en nn was zij voor altijd voor hem verloren. De gelnksbeker was hem van de lippen gernkt en lag nu verbrijzold aan zijne voeten, nog voor hg daaruit "bad mo-en drinken. En Bnthl O, hoe zoo bg bet kannen ver dragen, aan hare toekomst te denken aan Rnth, die aan dat verschrikkelijke mensch gebonden was, dat zoo eensklaps voor hen was verschenen. Zn was nu eene gehuwde vrouw, en voL gens plicht en geweten stond er n".tD88^ hen beiden een onoverkomelijke hinderpaal Hij moest naar zijn eigeD hots lerngkee- ren en een leven lijden eenzamer, troosw- loozer en bopeloozer dan ooi"> Basil stond op en ging naar Rnth toe- 9 zag, ondanks hare smart, hoe scüoon zg wa»,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1897 | | pagina 5