Brieven uil ie Maasstad
Zondag 23 Haart 1897.
INGEZONDEN.
dOT7j£$.la,e° "e *Ben:
VOLKSOPVOEDING.
D.
BIJVOEGSEL.
Rotterdam, 24 Maart 1897.
No. 125.
Ziehier een eenvoudig krantenbe
richtje
Gisteren werd door de politie van
Feijenoord aangehouden een schippers
knecht, die sedert eenige weken zijn
kind onverzorgd had achtergelaten in
zijn kosthuis aan de Roentgenstraal.
Nadat hij geld gegeven en beloofd had,
verder, overeenkomstig zijn plicht, voor
het kind te zullen zorgen, is hij op vrije
voeten gesteld.
Een eenvoudig-krantenlezer pleegt
kalmpjes over zoo'n bericht heen te
glijden, hoogstens zegt hij eens „wel,
wel" of zoo iets, maar grooter emotie
toont hij niet.
En toch ligt er in die paar regels eene
groote tragedie, zooals er, vlak naast
elkaar, dagelijks eenigen worden afge
speeld.
Er zou in eene groote stad reden zijn
tot het aanleggen van eene enquête
over de kwestie ouderliefde. Men
zou tot vreemde resultaten komen,
want in trouwe, het ziet er met de
ouderliefde allertreurigst uit.
Ik spreek nu niet van penibele ge
vallen, als die zich uitspreken in annon
ces als deze
Een ongehuwde jonge moeder
biedt haar lief drie-jarig meisje aan
barmhartige menschen ter naasting
aan of
Wie wil zich belasten met de
opvoeding van een aardig zes-jarig
jongentje, dat de moeder, eene weduwe,
niet langer-groot kan brengen-
Och, dat zijn zoo gevallen, waaïia
men, naast medelijden met het te geef
aangeboden kind, medelijden gevoelt
met de arme gestrafte of de zwaarbe
proefde moeder.
Ik bedoel nu gevallen als dat van
den schippersknecht, die, naar ik van
vertrouwbare zijde vernam, best in
staat was, zijn kind te onderhouden,
maar die 't eenvoudig weigerde. Ik
was toevallig getuige van een gedeelte
van de ondervraging op 't politiebureau
en 't is naar aanleiding van wat ik
daar hoorde, dat ik me zoo bizonder
geïnspireerd gevoel, om in mijn brief
eens op deze zaak te komen.
De schipper maakte geen onaange-
namen indruk. Hij was een jonge,
stoere, gezonde vent. Zijne vrouw, ver
telde hij, was een jaar dood.
Maar je begrijpt toch, zei de com
missaris, dat je verplicht bent, voor je
kind te zorgen. Daar ben je toch va
der voor.
De vent schokschouderde.
Hieldt je niet van het kind
„Neen", schudde de man, kort, maar
zeer overtuigd.
Enün, da's jou zaak. Maar wel
ke reden hadt je, om 't stilletjes aan
zijn lot te willen overlaten
Omdat het me een last was. Ik
heb, wat ik verdien, zelf noodig.
Kan je die twee of drie gulden
kostgeld per week niet missen.
Nee, want ik verdien er maar
vier, met vrijen kost.
FEUILLETON.
ROMAN
beh ïzz oeP ïr ige86VeD bad>
Dan hou je toch nog over?
Jawel; maar wat heb ik au m'n
leven met een gulden in m'n zak.
Als 'k an wal ben, wil 'k wel eens
uit óók.
Niemand zal je dat misgunnen,
maar éérst je kind, zie je dat niet in
Nee. Ik heb me moeder gevraagd,
of zo 't kind hebben wou, maar die
wou niet. Die most er niks van heb
ben. Ik wou, da 'k nooit een kind
gehad had.
Man, bezondig je niet. 't Is een
lief kind.
Nu zweeg de ondervrager even.
Dan: De wet verplicht je het
kind te onderhouden. En de wet mag
je niet overtreden. Begrepen?
Het verhoor verliep nu verder in
formaliteiten en den uitslag vindt men
in het krantenberichtje hierboven.
Stel u voor den toestand van het
schipperskind. De vader ziet er niet
naar om, gooit de menschen, bij wie 't
in den kost is, het geld toe met een
nijdig gezicht. De kost-man en -vrouw
zien er een lastpost in, dat vandaag
of morgen wel op zal houden, iets in te
brengen en dat zij wenschten, nooit
opgenomen te hebben.
Het wurmpje zal in de eerste tien
jaren zeker nergens liefde vinden of
hartelijkheid of aanmoediging. Het
heeft geen moeder, het kent geen kin
dervreugd.
In gezinnen, waar armoede is, maar
dan toch ook liefde en eenig gevoel,
kan het kind gelukkig zijn, dit schip
perskind zal het niet wezen, tot het
komt in andere verhoudingen. Of tot
het dood is.
Dan zijn er dozijnen en nog eens
dozijnen gezinnen, waarin het kind wel
een vader en eene moeder heeft God
beter 't! en waarin het toch niet
vinden kan, wat het kind noodig heeft
om op te groeien tot een man of eene
vrouw, die althans eene teere herinne-
riu". pit zijne jeugd te bewaren heeft.
Ik heriniïêï" bis eene vrouw, die aan
gifte kwam doen, 3a~L ll2?r zoontje van
elf jaren al vier dagen „op^jöüW" was.
Waarom ben je dat al niet eer&ST
komen zeggen, vrouw
Och, hij is al meer een nacht
weggebleven als ie van z'n vader of
van mijn op z'n baaitje had gehad.
De jongen werd later zwervende in
de buurt van Gouda gevonden en te
ruggebracht naar zijne „verheugde"
ouders.
Onlangs kwam bij een vriend van
me, een dokter, ruw en woest binnen
stuiven eene vrouw, die een jongske aan
de hand meetrok. Het kind bloedde
geweldig uit het voorhoofd.
Hoe komt dat, vrouwtje Geval
len
Nee. O, 't is zoo'n sallemander,
die jonge. Het bloed haalt ie je uit
je teeDen. Ik hep 'm strakkies den
pook naar z'n kop gegooid. Nou, da's
een beetje erg aangekomen. De be
roerling 1
Op onze straten liepen want het
vermindert door het kortelings inge
voerde, strenge politietoezicht al wat
een aantal jongens en meisjes te bedelen
en de verzopen vader of de verfomfaai
de „moeder" stond om den hoek van
de straat te wachten.
't Is öf ruwe onverschilligheid, óf
totale onkunde, die een aantal ouders
absoluut belet te wezen „ouders", op-
voeders.
Onlangs is hier opgericht eene school
voor achterlijke kinderen, kinderen dus,
die op de gewone school toonden, niet
geschikt te wezen tot het ontvangen
van behoorlijk onderwijs.
Thuis waren deze kinderen meestal
verschoppelingen, 't Waren in 't oog
der brave ouders „stomme idioten",
»su£fe lammelingen", die telkens duwen
en stooten opliepen.
In den regel, zeg ik, en ik heb reden,
dat te zeggen, want het blijkt, dat
onder het toezicht van vriendelijke,
verstandige onderwijzers er wel dege
lijk wat in de kinderen zit. Want het
blijkt, dat de kinderen voor het grootste
deel verbluft waren door de lieve har
telijkheid, die de onderwijzers hun
betoonden. Zij Hechten zich aan die
onderwijzers als getrapte en geslagen
honden aan den nieuwen meester, die
hen streelt en lieve woordjes geeft.
Met ransel en verwaarloozing vervul
len vele ouders hunne plichten, althans zij
meenen die te vervuilen.
Maar vooral de verschrikkelijke
onverschilligheid ten opzichte van de
jonge menschen, die in elk geval Bij
dan toch veroordeeld hebben tot bestaan
en zij alleen.
Er is eenige galgenhumor, maar toch
een wrange, bittere waarheid in deze
vergelijking
Men heeft eenigen tijd geleden alhier
eenige bidders betrapt op een schande
lijk bedrijf. Het is hier gewoonte, dat
heel jonge kinderen door den bidder
zonder meer grafwaarts worden ge
bracht in een kistje, dat zij dragen
onder hun' wijden schóermantel.
En op een zekeren dag kwam men
tot de ontdekking, dat enkelen van die
bidders de laagheid hadden, in eene her
berg, dicht bij de begraafplaats staande,
te gaan biljarten en het kistje
zoolang in een hoek te zetten. De
politie maakte er natuurlijk een eind
aan en de bidders werden door hunne
patroons, de ondernemers van begrafe
nissen, weggejaagd.
Yele ouders nu, zou men kunnen
redeneeren, vatten hunne teedere taak
ten opzichte van het kind, dat aan hunne
zorgen is toevertrouwd, al even
Sghunnigluchthartig op Is 't
niet zóó"?
Joopie is dood!
U weet niet, wie Joopie is
Joopie was een klein, heel leelijk
jodenmannetje, die zijn kost verdiende
met het thuisbrengen van op-de-
vischmarkt gekochte visch aan de hui
zen van de koopers, voor een dubbeltje
een vrachtje.
Van Joopie werden in Rotterdam
allerlei moppen verteld. Bijna alle
Rotterdammers kenden Joopie en lach
ten om Joopie.
Eens stond Joopie voor de vischmarkt
op een vrachtje te wachten. Twee
dienstmeisjes kwamen voorbij.
O, wat een monsterzei één
der witgemutste jonge dames, hard
genoeg, dat Joopie het verstaan kon.
Wat zee je, riep Joopie. Een
monster, een monster! 'k Ben de
heele partij
Joopie is ook de vader van deze
wel goede mop
Op een' dag was Joopie, die in dagen
geen visch thuisgebracht had, omdat
het water vol ijs lag en de schuiten
niet binnenkwamen, bij een welgestel-
den geloofsgenoot opgeloopen, om te
vragen, of ie niet wat verdienen kon.
.j
Bedelen deed Joopie nooit.
,heer herinnerde zich,
dat hij beloofd had, voor een kennis een
fox-temer te koopen. Dat kon Joopie
eiwafT^u j' dan verdient Joopie
Joopie, wil je een fox-terrier voor
me koopen?
Joopie bedacht zich niet lang.
Met alle plezier meneer W'-'IhV
u besteden?
Dat kan niet, meneer. Da's te
weinig, veel te weinig.
Zestig dan, Joopie? i
Nou, laten we zeggen meneer,
zeventig gulden.
Goed Joopie, zeventig dan. Koop
dan maar, maar kijk goed uit je oogen
hoor, dat je een besten krijgt.
Joopie beloofde het en ging heen.
Maar even later kwam hij terug.
Nog een woordje meneer, asje
blieft. 1
Wat is er, Joopie?
Och meneer, zeg u me is even^*^
een fox-lerrier, wat is dat?
Dat teekent, Joopie. Je kondt hem
alles laten doen. Hij sloeg nooit iets
af. Met groote brutaliteit durfde hij
alles aan.
Maar hij was stipt, stipt eerlijk.
Ons geslacht van eerlijke commissi-
onnairs wordt dunner, daarom zal Joopie
wel gemist worden. Hij ruste in vrede.
Gemengd Nieuws.
1
SCHACER
(Niet geplaatste ingezonden stukken
noorden nimmer teruggegeven
Mijnheer de Redacteur I
Men gelooft, naar ik van verschillende
zijden bemerke, 1) niet aan de levensvat-
baarheid van mijn plan. De rHaageche
Courant" „helpt het mij wenschen'.
„Men vindt, dat het door den Staat moet
worden gedaan,# zooals de ^Controleur"
zegt en het weekblad „Sta Palor
gaan van den ^Oranjebond van Orde#,
„dat o. a. niet beter weet (N.B.), of er
ia op de scholen voor 1. o. voor allen,
die zich aanmelden, plaats", keurt, of
schoon de goede bedoeling, betredende
vakonderwijs, waardeerend, mijn plan ten
zeerste af en hoopt, dat Nederland niet
zoo onverstandig moge zijn, om op mijn
plan in te gaan, al looft zij mijn goed
en altruistisch bedoelen.
Daarop past een enkel woordje.
Als men zegt „ik help het u wen-
schen#, dan beduidt dat in het gewone
spraakgebruik, dat men er geen lor van
gelooft.
Men eta mij daarom toe, enkele zin
nen aan te halen uit de brieven, welke
ik ontvingik zal zoo kort mogelijk
zijn.
Ziehier
1. Het verstrekken van vakonder
wijs werd door mij in verschillende
malen aangeprezen en toegelicht. Uw
voorstel kan de verwezenlijking een
groote schrede nader brengen, zoodat wij
de eer hebben, u van onze instemming te
doen blijken.
2. Ten volle sympathiseer ik met nw
plan en de geringe krachten, waarover
ik kan beschikken, stel ik van harte
disponibel.
3. Met ingenomenheid, enz.,
en zou ook direct toetreden, als de
Bond tot stand kwam, terwijl ik ook ge
negen ben mede te helpen tot de oprich-
ting.
4. 't Is mij een behoefte, enz.
Dezen winter geef ik voor de T. V.
alhier een paar cursussen in de Eng. taal
en telkens weer stuit ik op moeilijkhe
den door de gebrekkige kennis der Ned.
taal mijner leerlingen. Aan den anderen
kant is het een voldoening te zien, hoe
zij hun best doen en 't onderwijs waar-
deeren.
5. ...heb ik de eer u te berichten,
dat ik mij gaarne aansluit bij hen, die
trachteD zulk een Bond tot stand te bren
gen, u er tevens de verzekering bij ge
vende, dat ik gaarne naar mijne beste
krachten wil medewerken tot het berei
ken van dit schoone doel.
Zeeraar a./d. H. B. School
en hst Gymn. te...
6. ...deel ik U ook namens mijne
echtgenoote mede, dat wij het geheel met
u eens zijn, enz.
Mij zijn beiden bereid, zooveel doenlijk
en kosteloos, hetzij voor correspondentie,
administratie, aanwerven van leden of wat
dan ook, mede te werken. U kunt dus
ten allen tijde over ons beschikken.
7. Terwijl ik mij volgaarne beschik
baar wil stellen tot het leiden van een
cursus aan jongelui in de vakken boek
houden, handelsrekenen en handelsrecht,
zie ik met belangstelling verder bericht
(1) Een 25tal couranten werden mij
toegezonden.
te gemoet.
Zeeraar M.O. ts
8. De gedachte, enz... heeft mijne volle
sympathie, 'k Wensch U van harte suc
ces 't Is voor den onderwijzer verba
zend onaangenaam en ontmoedigend, de
overtuiging te hebbeD, dat ook bij leer
lingen, met wie hij maanden, soms jaren
lang gewerkt heeft, bijna alles na korter
of langer lijd vervlogen zal zijn. Zoowel
het beetje wetenschap, als de vaardigheid
van hoofd, oog en hand. Van op
voeding zullen we maar zwijgen.
Wel weet ik, dat er scholen zijn, waar
geregeld tientallen kinderen boven de 5J
jaar maanden en nog eens maanden moe
ten wachten op een plaatsje.
9. Ik zelf heb hoofdacts en een paar
middelbaar onderwijs en zou met genoegen
één of twee avonden per week les geven
aan lm, die het noodig hebben, hetzij la
ger-, hetzij middelbaar onderwijs.
En ik ben overtuigd, dat er b.v. te
Amsterdam verscheidene onderwijzers en
leeraren zullen zijn, die datzelfde willen
doen. Als deze zich vereenigen en een
bestuur kiezen, dat de onderwijskrach
ten en de leerlingen verdeelt, en als zij
dan oamiddellijk het werk ter hand ne
men en de lessen aanvangen, dan zul
len zeker zeer velen zich gedrongen ge
voelen door geldelijke bijdragen de zaak
te steunen.
10. ...daarom deel ik u gaarne, wat
mijne vrouw en mij betreft, mede, dat
wij de zaak in ernstige overweging heb
ben genomen en met belangstelling den
verderen gang zullen volgen.
Mocht het in onze macht zijn u bij
te staan, dan stellen wij ons beschikbaar.
11. ...neemt dat alles niet weg, dat
ik uw plan toejuich, om reden niemand
meer dan ik bij ondervinding weet, wat
het zeggen wil te weinig onderwijs te
hebben genoten en dan later met heldere
hersens daaraan te moeten denken.
12. Gaarne ben ik bereid, hoewel ik
eenvoudig fabrieksarbeider ben, zonder
bepaald vak en hopende, daw de uontri-,
butie door u niet hooger behoelt gesteld
te worden, u mijn naam en adres be
kend te maken, hopende dat gij al vele,
zeer vele namen ontvangen hebt, zoodat
velen tot Volksopvoeding en zoodoende
tot Volksontwikkeling mogen bijdragen,
kan het zijn in elke gemeente van ons
land.
Waar door een ingezonden stukje in
de voornaamste bladen zulke betuigingen
van sympathie worden verkregen, zou
men daar niet meenen, dat de zaak, wel
ke die sympathie geldt, zal slagen
Mijn hartelijken dank aan de Persen
en aan alleD, die mij bewijzen van sym
pathie zonden.
Helder, Maart '97.
J. HENDRIK VAN BALEN.
1) Wij cursiveeren.
Wat het bezwaar van rDe Contr." aan
gaat Ja, het blad heeft volmaakt gelijk.
Het is Rijkszaak. Maar als de Staat het
nu eenmaal niet doet, moeten wij dan
berusten als wij anders kunnen
Een ernstig protest evenwel moet ik
laten hooren aan het adres van de redac
tie van „Sta Pal I" Van een orgaan van
een Oranjebond van Orde had ik mogen
verwachten, dat zij, zoo zij al niet met
mijn plan sympathiseerde, toch de poging
van iemand, die wil hervormen langs
ordelijken weg, niet zou pogen tegen te
werkeD door te schrijven„Wij hopen,
dat Nederland niet zoo onverstandig
1) moge zijn op des heeren Van Balen's
Bond voor Volksopvoeding in te gaan." In
elk geval had de redactie met het uit
spreken van haar veto kunnen wachten,
tot ik in de gelegenhtid ware geweest,
mijn plan nader toe te lichten.
Gestolen Gtlit,
van
Beinhold O r t m ann.
14. ——(•4—0-+)
Gaido von Brsaning, die het onaangename
gevoel kreeg, dat hij in Ilae's oogen op dit
oogenblik geen voordeelig figuur maakte,
behaalde in zooverre eene overwinning op
zijnen tegenzin, dat hij ook den menschen-
vriend trachtte te spelenhij trad op de
onde vronw toe en met nederboigende
vriendelijkheid zeide hij „Zijt gij die
vronw Endrolat, wier zoon bjj dien vreese-
lijken storm verdronken is?"
De aangesprokene mat hem met een alles
behalve vriendelijken blik.
„Ja," antwoordde eg kortaf, „die zal ik
wel zijn."
„En vertelde men niet toenmaals, dat ge
reeds vroeger twee andere zoons op dezelfde
treurige manier verloren badt P*
„Wanneer ge dat alles reeds weet,
waarom wilt ge het dan nog eens van
•Dij hooren Denkt ge wellicht, dat het
voor mij zoo'n genoegen is, om er over
praten P"
Deze barsehe terugwijzing ergerde Guido
zooveel te meer, daar hij goed gevoelde, dat
*4j er volstrekt geen slag van had, om met
dergelijke lnidjes om te gaan. Hij begreep,
dat bij bij een dergelijk mal figuar onmo
gelijk in de achting van Ilse rijzen kon.
Hij zou dat afschuwelijke wijf in zijn eerste
verdriet zeker een scherp antwoord gegeven
e ben, wanneer Ilse hem daarin niet ver
hinderd had.
Wj8 mot ^aar barmhartig hulpbetoon
een fenl 6 6j zelte k®' kind, nadat zij bet
dat is voldoende voor vanavond.
i i J
Morgen kom ik weer terng, om naar mijne
kleine vriendin om te zien gesteld ten
minste, dat grootmoeder het hebbeo wil."
De onde zeide geen ja en geen neen,
maar toen Ilse zich gereed maakte, verder
te gaan, stak zij haar, eene plotselinge
opwelling volgende, hare groote band toe.
„Dat kind daar is te dom, om u dank te
zeggen. Denk niet, dat ik haar slecht be
handel, omdat ik dat niet zelve reeds in
orde gebracht heb. Maar wij hebben zoo
goed geen begrip van dergelijke dingen. En
dan heb ik met al het andere te veel te
doen. Het is eene ware bezoeking, wanneer
de kinderen sterven en zij schuiven ja dan
drie ongelukkige stompers op je hals."
Ilse antwoordde met eenige woorden en
beloofde nogmaals, morgen terng te komen.
Toen Ilse weder aan de zijde van Gaido
voortstapte, deed bij het voorstel, nu een
nabijgelegen punt, vanwaar men een schoon
vergezicht had, op te zoeken. Ilse weigerde
onder bet voorwendsel, dat het intusschen
te laat was geworden en gaf den wensch te
kennen, om naar de villa terug te keeren.
Mevrouw Steiricker, die met ongeduld beider
terugkomst zat af te wachten, gevoelde hare
bezorgdheid geenszins verminderen, toen zij
ontdekte, dat de wangen van bet jonge
meisje ongemeen levendig gekleurd waren en
dat ook hare oogen helderder schitterden
dan voorheen. Dezelfde verschijnselen, welke
mevrouw Steickcker bezorgd maakten, deden
de professorsweduwe zeer veel geooegen en
op hare gewone resolute manier, aarzelde
de waardige dame geen oogenblik, deze ont
dekking in woordeD nit te drnkkan.
„Dat bevalt mij, mijn kind nn kan
men je het voor de eerste maal aanzien,
hoe jong je bent. Ge bebt o, zooals het
schijnt, op uwe wandeling goed geamuseerd.
Of wellicht is u iets zeer interessants over
komen P*
„Ja, ik heb iets gevonden, dat mijne ge-
heele belangstelling heeft gewekt," ant
woordde de aangesprokene, „iets, dat aan
mijn verblgf hier eenigen inhoud en waarde
zal verleenen. Ik ga van nn af aan op eene
verovering nit, mevrouw."
Mevrouw von Brenning, die niet wist,
O ja. Eg 't praatte al aardig, 't
zee al „vader" tegen me. Maar da's
het geld toch niet waard, wel
welken nitleg «ij aan deze woorden geven
moest, wierp een verwonderden, vragenden
blik op haar zoonde beroemde kunstenaar
ecbter zeide met een zweem van spot: „De
juffrouw heeft zich in het hoofd gezet.de harten
der inwoners van Merditten te veroveren. Dat
het gelukken zal, ii bij zooveel geduld en
lieftalligheid natuurlijk zonder twijfelmaar
ik vrees, dat de buit de aangewende mid
delen niet waard is."
Hare schoone oogen ontmoetten de zijnen
en in haar blik lag ernstigen onwil.
,'t Zal mg vreugde geven, wanneer ik
ook slechts maar één verbitterd menscben-
hart het geloof aan ware mensehenliefde zal
kunnen wedergeven; daarvoor zal mij geen
enkel offer te zwaar *jjn, mijnheer von
Breuning I Ik geloof, dat men het zieleleven
dezer arme lieden moet trachten te leeren
kennen, vooraleer men hen vanwege
hunne afsteotende manieren in den ban doet."
De musicus haalde de schouders op, de
professorsvreuw sloeg haar arm om Ilse's
hals en kuste haar hartelijk op de wangen.
„Ge hebt een hart van gond, mijne lieve,
kleine Ilse. Ja, ik geloof zelfs, dat er geen
duisternis en geen verbittering bestaan
blgft, als gij door nw lief persoontje licht
en zonneschijn brengt. Maar gij zelve hebt
het zonlicht niet minder noodig dan die
rowe menschen nit het dorp. En het is niet
goed, dat ge zoo hardnekkig elke toenade
ring afweert."
Mevrouw Steinacker liet een veelzeggend
„hm" hooren en Ilse maakte zich oit de om
arming van de professorsweduwe los.
„Ik heb opgehouden, voor mij te begee-
ren, wat nooit mijn deel worden kan," ant
woordde Ilse met vriendelijke beslistheid.
.Mijne son is ondergegaan, maar ik zoek in
den rnstigen vrede der duisternis naar een
nieuw geluk."
Gisteren waren de re woorden wellicht
nog de ware gevoelens haars harten ge
weest nu, na bare onverwachte ontmoeting
met Radeck, klonken zij baar in de ooren
als een leugen, waartegen haar ongehoor-
saam hart zich krachtdadig verzette. Maar
zij was vast besloten, dat ongehoorzame
hart het zwijgen op te leggen en zg had de
-
zware kunst, om zichzelve te beheersohen, in
zoo'n harde school geleerd, dat geen der aan
wezigen maar kon gissen, welk een smarte
lijke strijd zich achter dat kalme voorkomen
afspeelde.
Mevrouw von Brenning had een antwoord
op hare lippen, maar zg hield het binnen,
toen zij een blik geworpen had op het
bleeke, schoone gelaat harer jonge vriendin.
Er ontstood eene pgnljjke stilte eu wellicht
begroetten allen het als eene welkome ver
lossing, dat het dienstmeisje met veel be
weging binnentrad en aankondigde, dat het
avondeten gereed was.
HOOFDSTUK XV.
Getrouw vervulde Ilse den volgenden
morgen hare belofte, die zg aan de onde
vrouw Eudrulat had gegeven. Met eenige
versterkende middelen en wat speelgoed
beladen, begaf zij zicb op weg naar de vis-
schershut en ditmaal, op uitdrukkelijk verlan
gen, door niemand vergezeld.
Het verwonderde gelaat der onde vrouw
toonde haar duidelijk genoeg, hoe weinig
men op hare temgkomst gerekend had en
op de harde, verweerde gelaatstrekken der
onde vrouw trad weder dien trek
te voorschijn, waaruit hetzelfde wan
trouwen van gister sprak. Tot eene ui
ting van den weerzin, dien alles bij baar
verwekte, wat buiten hare sfeer lag, kwam
het ditmaal niet.
En de kleine patiente, die Ilse gisteren
zoo hulpvaardig had verpleegd, verhinderde
het ditmaal. Zy had al hare schuwheid
afgelegd en toan zij Ilse's stem vernam,
want hare zieke oogen stonden haar maar
toe, eenige schreden voor zich nit te zien,
liep zij haar met znlke ondubbelzinnige
blijken van vrengde tegemoet, dat zelfs de
verstokte, onde vrouw in het diepst van
haar hart zich beschaamd gevoelde.
Zg begroette de voorname vreemdelinge
zonder vriendelijkheid, maar ook zonder die
ternghonding en stQurscbbeid,die bij dergelijke
menscben eene afwijzing beteekenen moet.
En zij weigerde Ilse ook niet, om hare, uit
twee vertrekjes bestaande hut binnen te
treden. Het beeld der ellende, dat Ilse
Van de juweel» n der da-
die er tegen op ko-
daar aanschouwde aan het ziekbed der beide
jongere, ongelukkige schepseltjes, ging hare
donkerste verwachtingen zoover te boven,
dat zij met moeite hare ontroering kon
meester blijven. Het waz niet gemakkelijk,
de oude tot eene uitvoerige mededeeling
harer familie-omstandigheden te bewegen,
maar ten slotte trad bet woord van mevrouw
von Brenning, wat den zonneschijn van Ilse's
vriendelijkheid betrof, toch in vervulling. En
wat de vrouw vervolgens op hare harde,
woordkarige manier zeide, was eene alledaag-
sobe, maar daarom niet minder vreeselijke
geschiedenis. Het bestaan dezer ongelukkige
menschen op deze wereld was niets anders
dan een onophoudelijke strijd tegen twee
gruwzame vijanden beiden even vreese-
lijk, moordlustig en onverbiddelijk tegen den
honger en tegen de zee, met wier karige
gaven zg hun lichaam voedden, en die zich
daarvoor als een onbarmhartige woekeraar met
hun leven liet betalen. De vrouw haatte de zee
eu zij baatte de menschen, die met geen ander
doel kwamen, dan om die zee te aanschou
wen en te bewonderen. De zee bad haar
vader verslonden en dan nog drie harer
zoons. Slechts haar man was baar gelaten
tot nn toe tenminste voegde zjj er
gelaten aan toe want dat zij ook hem den
eenen ol anderen dag zou moeten verliezen,
scheen bij haar zeker en gewis.
Zij vergoot geen enkele traan bij de door
haar opgewekte herinneringen, maar de luidste
klachten hadden hare toehoorster niet meer
en dieper kannen treffen, dan de grimmig
uitgestooten woorden ,'t Ergste is juist, dat
wij vrouwen bier zoo oud worden. Met de
eerste twintig jaren van ons leven had ieder
onzer waarachtig meer dan genoeg."
De meegebrachte geschenken wilde zij in
den beginne niet aannemen. Toen zjj
echter de vrengde van haar oodste kleinkind
zag, dat in verrukking was bij bet zien van
zooveel ongekende zaken, sprak zij niet meer
tegen. En nu durfde Ilse ook met de vraag
voor den dag te komen, of zij niet iets meer,
iets doeltreffends doen mocht, om depositie
der oude te verbeteren. Het weigerende
antwoord werd beslist gegeven, maar de
vroegere onvriendelijkheid was verdwenen,
mes.
Er zijn menschen,
men, dat dames zich met jaweelè
hangen, in Amerika zoowel als in Euro
pa, en zij wijzen daarbij op den goeden
ouden tijd, toen de vrouwen veel be.
scheidener waren, zeggen ze. Ze ver
gissen zich daarin echter wel een bsetje
als de moderne dames hare voorbeelden
in vroegeren tijd wilden navolgen, zouden
ze nog heel wat meer jnweelen moeten
dragen. Volgens Plinius had Lollia
Paulina, de echtgenoote van Calignla, op
haar hoofd, om haar hals en armen, aan
hare handen en om haar middel paarlen en
smaragden ter waarde van ongeveer vier
millioen gulden. FaustinaJ^j^t u-j5'-Ulc,
die van ons geld waarj
was, Domitia droeg er een, die f 720.000
kostte, en Caesonia had een armband van
een millioen waarde. Seneca klaagt er over,
dat één parel in het oor der vrouwen
niet meer voldoet, zij verlangen er drie,
al wordt het gewicht ook bijna ondrage
lijk.
In het onde Rome waren vrouwen,
wier eenige bezigheid daarin bestond, dat
zij de ooren der schoonen, als zij uitge»
schenrd of gekwetst wareD door het dra
gen van groote jnweelen, verzorgden. De
oorringen van Poppea hadden eene waarde
van f 1.800.000. en Calparnis, de echt»
genoote van Caesar, had een paar oorbel
len, die op de dnbbele waarde daarvan
werden geschat. Maria van Medici liet
zich bij den doop van een harer kinderen
een kleed maken, dat met 82000 parels
en 300 diamanten was bezet. Toen zij
het bij de plechtigheid wilde aantrekken,
was het zoo zwaar, dat zij het niet kon
dragen en zich met een ander moest ver
genoegen. In de middeleeuwen de3en
ook de manDen mede aan deze weelde, en
Filips de Goede van Bourgondië droeg
dikwijls jnweelen aan zich ter waarde van
en de vroaw verloochende hare natnur in
zooverre, dat zij er aan toevoegde„Wanneer
wij het noodig hadden, nam ik bet van n
eerder aan, dan van iemand anders. Wjj
lijden nn echter geen gebrek."
„Kan nw man dan nog altijd zijn beroep
oitoefenen P Ook hij moet toch reeds zeer
oud zijn."
„Zeker bg de zeventig. En nit vis
sollen kan hg ook nog maar eene enkele
maal, temeer, daar onze boot een van de
ondsten is. Maar wij hebben tegenwoordig
eene extra verdienste. Een van de vreem
delingen nit het badhotel Iaat zich telken
dag eene poos op zee rondvaren voor
zijn genoegen, zooals bij zegt. Ook als mju
man gaat visschen, gaat bij altijd mee en
betaalt daarvoor een goed stok geld. Het
moet wel een rijk man zijn *n mijn man
zegt, dat hij een goed mensch is ook. Maar
daar komen zij beiden aan-*
Ilse zag door het kleine venster in de
richting, welke de magere hand der grijze baar
aanwees en voor een oogenblik was het, of
haar het harte atilslond, want aan de zijde
van den onden viascher zag zij den man, voor
wien zij 't liefst naar bet uiterste huekje
van de aarde zon zijn gevlucht en wiens
weg zij door het lnimig toeval immer weder
scheen te moeten kruiseD. Wanneer zij hier
binnentraden en dat was blijkbaar hun
doel dan was eene ontmoeimg onvermg-
delgk en de gedachte aan dat feit scheen
Ilse zoo onverdragelgk, dat eg tot groots
verwondering van de onde fluks hare para
sol greep en met eeü haastig afscheids
woord in groote snelheid het huis verliet.
Dat Theodoor Rudeck haar zien moest, kon
tij daardoor niet verhinderen, doch daaraan
stoorde tij zich niet, en met gebogen hoofd
liep zij de tegenovergestelde richting in en
zag zoodoende ook niet, we k eenen indruk
bare verschgniDg op Theodoor maakte.
Hg moest hare overhaaste vlocht wel aan
schaamte toe schrgven en dat gevoelde zij
zelve ook en daarom stonden haar woldrs
de tranen in de oogen, nit boosheid over
baar eigen zwakheid. Haar overviel een
stil verlangen naar het vreedzame oude
huis, achter welks stille muren zij voor der».