Brieven uil ie Maasstad Zondag 23 Haart 1897. INGEZONDEN. dOT7j£$.la,e° "e *Ben: VOLKSOPVOEDING. D. BIJVOEGSEL. Rotterdam, 24 Maart 1897. No. 125. Ziehier een eenvoudig krantenbe richtje Gisteren werd door de politie van Feijenoord aangehouden een schippers knecht, die sedert eenige weken zijn kind onverzorgd had achtergelaten in zijn kosthuis aan de Roentgenstraal. Nadat hij geld gegeven en beloofd had, verder, overeenkomstig zijn plicht, voor het kind te zullen zorgen, is hij op vrije voeten gesteld. Een eenvoudig-krantenlezer pleegt kalmpjes over zoo'n bericht heen te glijden, hoogstens zegt hij eens „wel, wel" of zoo iets, maar grooter emotie toont hij niet. En toch ligt er in die paar regels eene groote tragedie, zooals er, vlak naast elkaar, dagelijks eenigen worden afge speeld. Er zou in eene groote stad reden zijn tot het aanleggen van eene enquête over de kwestie ouderliefde. Men zou tot vreemde resultaten komen, want in trouwe, het ziet er met de ouderliefde allertreurigst uit. Ik spreek nu niet van penibele ge vallen, als die zich uitspreken in annon ces als deze Een ongehuwde jonge moeder biedt haar lief drie-jarig meisje aan barmhartige menschen ter naasting aan of Wie wil zich belasten met de opvoeding van een aardig zes-jarig jongentje, dat de moeder, eene weduwe, niet langer-groot kan brengen- Och, dat zijn zoo gevallen, waaïia men, naast medelijden met het te geef aangeboden kind, medelijden gevoelt met de arme gestrafte of de zwaarbe proefde moeder. Ik bedoel nu gevallen als dat van den schippersknecht, die, naar ik van vertrouwbare zijde vernam, best in staat was, zijn kind te onderhouden, maar die 't eenvoudig weigerde. Ik was toevallig getuige van een gedeelte van de ondervraging op 't politiebureau en 't is naar aanleiding van wat ik daar hoorde, dat ik me zoo bizonder geïnspireerd gevoel, om in mijn brief eens op deze zaak te komen. De schipper maakte geen onaange- namen indruk. Hij was een jonge, stoere, gezonde vent. Zijne vrouw, ver telde hij, was een jaar dood. Maar je begrijpt toch, zei de com missaris, dat je verplicht bent, voor je kind te zorgen. Daar ben je toch va der voor. De vent schokschouderde. Hieldt je niet van het kind „Neen", schudde de man, kort, maar zeer overtuigd. Enün, da's jou zaak. Maar wel ke reden hadt je, om 't stilletjes aan zijn lot te willen overlaten Omdat het me een last was. Ik heb, wat ik verdien, zelf noodig. Kan je die twee of drie gulden kostgeld per week niet missen. Nee, want ik verdien er maar vier, met vrijen kost. FEUILLETON. ROMAN beh ïzz oeP ïr ige86VeD bad> Dan hou je toch nog over? Jawel; maar wat heb ik au m'n leven met een gulden in m'n zak. Als 'k an wal ben, wil 'k wel eens uit óók. Niemand zal je dat misgunnen, maar éérst je kind, zie je dat niet in Nee. Ik heb me moeder gevraagd, of zo 't kind hebben wou, maar die wou niet. Die most er niks van heb ben. Ik wou, da 'k nooit een kind gehad had. Man, bezondig je niet. 't Is een lief kind. Nu zweeg de ondervrager even. Dan: De wet verplicht je het kind te onderhouden. En de wet mag je niet overtreden. Begrepen? Het verhoor verliep nu verder in formaliteiten en den uitslag vindt men in het krantenberichtje hierboven. Stel u voor den toestand van het schipperskind. De vader ziet er niet naar om, gooit de menschen, bij wie 't in den kost is, het geld toe met een nijdig gezicht. De kost-man en -vrouw zien er een lastpost in, dat vandaag of morgen wel op zal houden, iets in te brengen en dat zij wenschten, nooit opgenomen te hebben. Het wurmpje zal in de eerste tien jaren zeker nergens liefde vinden of hartelijkheid of aanmoediging. Het heeft geen moeder, het kent geen kin dervreugd. In gezinnen, waar armoede is, maar dan toch ook liefde en eenig gevoel, kan het kind gelukkig zijn, dit schip perskind zal het niet wezen, tot het komt in andere verhoudingen. Of tot het dood is. Dan zijn er dozijnen en nog eens dozijnen gezinnen, waarin het kind wel een vader en eene moeder heeft God beter 't! en waarin het toch niet vinden kan, wat het kind noodig heeft om op te groeien tot een man of eene vrouw, die althans eene teere herinne- riu". pit zijne jeugd te bewaren heeft. Ik heriniïêï" bis eene vrouw, die aan gifte kwam doen, 3a~L ll2?r zoontje van elf jaren al vier dagen „op^jöüW" was. Waarom ben je dat al niet eer&ST komen zeggen, vrouw Och, hij is al meer een nacht weggebleven als ie van z'n vader of van mijn op z'n baaitje had gehad. De jongen werd later zwervende in de buurt van Gouda gevonden en te ruggebracht naar zijne „verheugde" ouders. Onlangs kwam bij een vriend van me, een dokter, ruw en woest binnen stuiven eene vrouw, die een jongske aan de hand meetrok. Het kind bloedde geweldig uit het voorhoofd. Hoe komt dat, vrouwtje Geval len Nee. O, 't is zoo'n sallemander, die jonge. Het bloed haalt ie je uit je teeDen. Ik hep 'm strakkies den pook naar z'n kop gegooid. Nou, da's een beetje erg aangekomen. De be roerling 1 Op onze straten liepen want het vermindert door het kortelings inge voerde, strenge politietoezicht al wat een aantal jongens en meisjes te bedelen en de verzopen vader of de verfomfaai de „moeder" stond om den hoek van de straat te wachten. 't Is öf ruwe onverschilligheid, óf totale onkunde, die een aantal ouders absoluut belet te wezen „ouders", op- voeders. Onlangs is hier opgericht eene school voor achterlijke kinderen, kinderen dus, die op de gewone school toonden, niet geschikt te wezen tot het ontvangen van behoorlijk onderwijs. Thuis waren deze kinderen meestal verschoppelingen, 't Waren in 't oog der brave ouders „stomme idioten", »su£fe lammelingen", die telkens duwen en stooten opliepen. In den regel, zeg ik, en ik heb reden, dat te zeggen, want het blijkt, dat onder het toezicht van vriendelijke, verstandige onderwijzers er wel dege lijk wat in de kinderen zit. Want het blijkt, dat de kinderen voor het grootste deel verbluft waren door de lieve har telijkheid, die de onderwijzers hun betoonden. Zij Hechten zich aan die onderwijzers als getrapte en geslagen honden aan den nieuwen meester, die hen streelt en lieve woordjes geeft. Met ransel en verwaarloozing vervul len vele ouders hunne plichten, althans zij meenen die te vervuilen. Maar vooral de verschrikkelijke onverschilligheid ten opzichte van de jonge menschen, die in elk geval Bij dan toch veroordeeld hebben tot bestaan en zij alleen. Er is eenige galgenhumor, maar toch een wrange, bittere waarheid in deze vergelijking Men heeft eenigen tijd geleden alhier eenige bidders betrapt op een schande lijk bedrijf. Het is hier gewoonte, dat heel jonge kinderen door den bidder zonder meer grafwaarts worden ge bracht in een kistje, dat zij dragen onder hun' wijden schóermantel. En op een zekeren dag kwam men tot de ontdekking, dat enkelen van die bidders de laagheid hadden, in eene her berg, dicht bij de begraafplaats staande, te gaan biljarten en het kistje zoolang in een hoek te zetten. De politie maakte er natuurlijk een eind aan en de bidders werden door hunne patroons, de ondernemers van begrafe nissen, weggejaagd. Yele ouders nu, zou men kunnen redeneeren, vatten hunne teedere taak ten opzichte van het kind, dat aan hunne zorgen is toevertrouwd, al even Sghunnigluchthartig op Is 't niet zóó"? Joopie is dood! U weet niet, wie Joopie is Joopie was een klein, heel leelijk jodenmannetje, die zijn kost verdiende met het thuisbrengen van op-de- vischmarkt gekochte visch aan de hui zen van de koopers, voor een dubbeltje een vrachtje. Van Joopie werden in Rotterdam allerlei moppen verteld. Bijna alle Rotterdammers kenden Joopie en lach ten om Joopie. Eens stond Joopie voor de vischmarkt op een vrachtje te wachten. Twee dienstmeisjes kwamen voorbij. O, wat een monsterzei één der witgemutste jonge dames, hard genoeg, dat Joopie het verstaan kon. Wat zee je, riep Joopie. Een monster, een monster! 'k Ben de heele partij Joopie is ook de vader van deze wel goede mop Op een' dag was Joopie, die in dagen geen visch thuisgebracht had, omdat het water vol ijs lag en de schuiten niet binnenkwamen, bij een welgestel- den geloofsgenoot opgeloopen, om te vragen, of ie niet wat verdienen kon. .j Bedelen deed Joopie nooit. ,heer herinnerde zich, dat hij beloofd had, voor een kennis een fox-temer te koopen. Dat kon Joopie eiwafT^u j' dan verdient Joopie Joopie, wil je een fox-terrier voor me koopen? Joopie bedacht zich niet lang. Met alle plezier meneer W'-'IhV u besteden? Dat kan niet, meneer. Da's te weinig, veel te weinig. Zestig dan, Joopie? i Nou, laten we zeggen meneer, zeventig gulden. Goed Joopie, zeventig dan. Koop dan maar, maar kijk goed uit je oogen hoor, dat je een besten krijgt. Joopie beloofde het en ging heen. Maar even later kwam hij terug. Nog een woordje meneer, asje blieft. 1 Wat is er, Joopie? Och meneer, zeg u me is even^*^ een fox-lerrier, wat is dat? Dat teekent, Joopie. Je kondt hem alles laten doen. Hij sloeg nooit iets af. Met groote brutaliteit durfde hij alles aan. Maar hij was stipt, stipt eerlijk. Ons geslacht van eerlijke commissi- onnairs wordt dunner, daarom zal Joopie wel gemist worden. Hij ruste in vrede. Gemengd Nieuws. 1 SCHACER (Niet geplaatste ingezonden stukken noorden nimmer teruggegeven Mijnheer de Redacteur I Men gelooft, naar ik van verschillende zijden bemerke, 1) niet aan de levensvat- baarheid van mijn plan. De rHaageche Courant" „helpt het mij wenschen'. „Men vindt, dat het door den Staat moet worden gedaan,# zooals de ^Controleur" zegt en het weekblad „Sta Palor gaan van den ^Oranjebond van Orde#, „dat o. a. niet beter weet (N.B.), of er ia op de scholen voor 1. o. voor allen, die zich aanmelden, plaats", keurt, of schoon de goede bedoeling, betredende vakonderwijs, waardeerend, mijn plan ten zeerste af en hoopt, dat Nederland niet zoo onverstandig moge zijn, om op mijn plan in te gaan, al looft zij mijn goed en altruistisch bedoelen. Daarop past een enkel woordje. Als men zegt „ik help het u wen- schen#, dan beduidt dat in het gewone spraakgebruik, dat men er geen lor van gelooft. Men eta mij daarom toe, enkele zin nen aan te halen uit de brieven, welke ik ontvingik zal zoo kort mogelijk zijn. Ziehier 1. Het verstrekken van vakonder wijs werd door mij in verschillende malen aangeprezen en toegelicht. Uw voorstel kan de verwezenlijking een groote schrede nader brengen, zoodat wij de eer hebben, u van onze instemming te doen blijken. 2. Ten volle sympathiseer ik met nw plan en de geringe krachten, waarover ik kan beschikken, stel ik van harte disponibel. 3. Met ingenomenheid, enz., en zou ook direct toetreden, als de Bond tot stand kwam, terwijl ik ook ge negen ben mede te helpen tot de oprich- ting. 4. 't Is mij een behoefte, enz. Dezen winter geef ik voor de T. V. alhier een paar cursussen in de Eng. taal en telkens weer stuit ik op moeilijkhe den door de gebrekkige kennis der Ned. taal mijner leerlingen. Aan den anderen kant is het een voldoening te zien, hoe zij hun best doen en 't onderwijs waar- deeren. 5. ...heb ik de eer u te berichten, dat ik mij gaarne aansluit bij hen, die trachteD zulk een Bond tot stand te bren gen, u er tevens de verzekering bij ge vende, dat ik gaarne naar mijne beste krachten wil medewerken tot het berei ken van dit schoone doel. Zeeraar a./d. H. B. School en hst Gymn. te... 6. ...deel ik U ook namens mijne echtgenoote mede, dat wij het geheel met u eens zijn, enz. Mij zijn beiden bereid, zooveel doenlijk en kosteloos, hetzij voor correspondentie, administratie, aanwerven van leden of wat dan ook, mede te werken. U kunt dus ten allen tijde over ons beschikken. 7. Terwijl ik mij volgaarne beschik baar wil stellen tot het leiden van een cursus aan jongelui in de vakken boek houden, handelsrekenen en handelsrecht, zie ik met belangstelling verder bericht (1) Een 25tal couranten werden mij toegezonden. te gemoet. Zeeraar M.O. ts 8. De gedachte, enz... heeft mijne volle sympathie, 'k Wensch U van harte suc ces 't Is voor den onderwijzer verba zend onaangenaam en ontmoedigend, de overtuiging te hebbeD, dat ook bij leer lingen, met wie hij maanden, soms jaren lang gewerkt heeft, bijna alles na korter of langer lijd vervlogen zal zijn. Zoowel het beetje wetenschap, als de vaardigheid van hoofd, oog en hand. Van op voeding zullen we maar zwijgen. Wel weet ik, dat er scholen zijn, waar geregeld tientallen kinderen boven de 5J jaar maanden en nog eens maanden moe ten wachten op een plaatsje. 9. Ik zelf heb hoofdacts en een paar middelbaar onderwijs en zou met genoegen één of twee avonden per week les geven aan lm, die het noodig hebben, hetzij la ger-, hetzij middelbaar onderwijs. En ik ben overtuigd, dat er b.v. te Amsterdam verscheidene onderwijzers en leeraren zullen zijn, die datzelfde willen doen. Als deze zich vereenigen en een bestuur kiezen, dat de onderwijskrach ten en de leerlingen verdeelt, en als zij dan oamiddellijk het werk ter hand ne men en de lessen aanvangen, dan zul len zeker zeer velen zich gedrongen ge voelen door geldelijke bijdragen de zaak te steunen. 10. ...daarom deel ik u gaarne, wat mijne vrouw en mij betreft, mede, dat wij de zaak in ernstige overweging heb ben genomen en met belangstelling den verderen gang zullen volgen. Mocht het in onze macht zijn u bij te staan, dan stellen wij ons beschikbaar. 11. ...neemt dat alles niet weg, dat ik uw plan toejuich, om reden niemand meer dan ik bij ondervinding weet, wat het zeggen wil te weinig onderwijs te hebben genoten en dan later met heldere hersens daaraan te moeten denken. 12. Gaarne ben ik bereid, hoewel ik eenvoudig fabrieksarbeider ben, zonder bepaald vak en hopende, daw de uontri-, butie door u niet hooger behoelt gesteld te worden, u mijn naam en adres be kend te maken, hopende dat gij al vele, zeer vele namen ontvangen hebt, zoodat velen tot Volksopvoeding en zoodoende tot Volksontwikkeling mogen bijdragen, kan het zijn in elke gemeente van ons land. Waar door een ingezonden stukje in de voornaamste bladen zulke betuigingen van sympathie worden verkregen, zou men daar niet meenen, dat de zaak, wel ke die sympathie geldt, zal slagen Mijn hartelijken dank aan de Persen en aan alleD, die mij bewijzen van sym pathie zonden. Helder, Maart '97. J. HENDRIK VAN BALEN. 1) Wij cursiveeren. Wat het bezwaar van rDe Contr." aan gaat Ja, het blad heeft volmaakt gelijk. Het is Rijkszaak. Maar als de Staat het nu eenmaal niet doet, moeten wij dan berusten als wij anders kunnen Een ernstig protest evenwel moet ik laten hooren aan het adres van de redac tie van „Sta Pal I" Van een orgaan van een Oranjebond van Orde had ik mogen verwachten, dat zij, zoo zij al niet met mijn plan sympathiseerde, toch de poging van iemand, die wil hervormen langs ordelijken weg, niet zou pogen tegen te werkeD door te schrijven„Wij hopen, dat Nederland niet zoo onverstandig 1) moge zijn op des heeren Van Balen's Bond voor Volksopvoeding in te gaan." In elk geval had de redactie met het uit spreken van haar veto kunnen wachten, tot ik in de gelegenhtid ware geweest, mijn plan nader toe te lichten. Gestolen Gtlit, van Beinhold O r t m ann. 14. ——(•4—0-+) Gaido von Brsaning, die het onaangename gevoel kreeg, dat hij in Ilae's oogen op dit oogenblik geen voordeelig figuur maakte, behaalde in zooverre eene overwinning op zijnen tegenzin, dat hij ook den menschen- vriend trachtte te spelenhij trad op de onde vronw toe en met nederboigende vriendelijkheid zeide hij „Zijt gij die vronw Endrolat, wier zoon bjj dien vreese- lijken storm verdronken is?" De aangesprokene mat hem met een alles behalve vriendelijken blik. „Ja," antwoordde eg kortaf, „die zal ik wel zijn." „En vertelde men niet toenmaals, dat ge reeds vroeger twee andere zoons op dezelfde treurige manier verloren badt P* „Wanneer ge dat alles reeds weet, waarom wilt ge het dan nog eens van •Dij hooren Denkt ge wellicht, dat het voor mij zoo'n genoegen is, om er over praten P" Deze barsehe terugwijzing ergerde Guido zooveel te meer, daar hij goed gevoelde, dat *4j er volstrekt geen slag van had, om met dergelijke lnidjes om te gaan. Hij begreep, dat bij bij een dergelijk mal figuar onmo gelijk in de achting van Ilse rijzen kon. Hij zou dat afschuwelijke wijf in zijn eerste verdriet zeker een scherp antwoord gegeven e ben, wanneer Ilse hem daarin niet ver hinderd had. Wj8 mot ^aar barmhartig hulpbetoon een fenl 6 6j zelte k®' kind, nadat zij bet dat is voldoende voor vanavond. i i J Morgen kom ik weer terng, om naar mijne kleine vriendin om te zien gesteld ten minste, dat grootmoeder het hebbeo wil." De onde zeide geen ja en geen neen, maar toen Ilse zich gereed maakte, verder te gaan, stak zij haar, eene plotselinge opwelling volgende, hare groote band toe. „Dat kind daar is te dom, om u dank te zeggen. Denk niet, dat ik haar slecht be handel, omdat ik dat niet zelve reeds in orde gebracht heb. Maar wij hebben zoo goed geen begrip van dergelijke dingen. En dan heb ik met al het andere te veel te doen. Het is eene ware bezoeking, wanneer de kinderen sterven en zij schuiven ja dan drie ongelukkige stompers op je hals." Ilse antwoordde met eenige woorden en beloofde nogmaals, morgen terng te komen. Toen Ilse weder aan de zijde van Gaido voortstapte, deed bij het voorstel, nu een nabijgelegen punt, vanwaar men een schoon vergezicht had, op te zoeken. Ilse weigerde onder bet voorwendsel, dat het intusschen te laat was geworden en gaf den wensch te kennen, om naar de villa terug te keeren. Mevrouw Steiricker, die met ongeduld beider terugkomst zat af te wachten, gevoelde hare bezorgdheid geenszins verminderen, toen zij ontdekte, dat de wangen van bet jonge meisje ongemeen levendig gekleurd waren en dat ook hare oogen helderder schitterden dan voorheen. Dezelfde verschijnselen, welke mevrouw Steickcker bezorgd maakten, deden de professorsweduwe zeer veel geooegen en op hare gewone resolute manier, aarzelde de waardige dame geen oogenblik, deze ont dekking in woordeD nit te drnkkan. „Dat bevalt mij, mijn kind nn kan men je het voor de eerste maal aanzien, hoe jong je bent. Ge bebt o, zooals het schijnt, op uwe wandeling goed geamuseerd. Of wellicht is u iets zeer interessants over komen P* „Ja, ik heb iets gevonden, dat mijne ge- heele belangstelling heeft gewekt," ant woordde de aangesprokene, „iets, dat aan mijn verblgf hier eenigen inhoud en waarde zal verleenen. Ik ga van nn af aan op eene verovering nit, mevrouw." Mevrouw von Brenning, die niet wist, O ja. Eg 't praatte al aardig, 't zee al „vader" tegen me. Maar da's het geld toch niet waard, wel welken nitleg «ij aan deze woorden geven moest, wierp een verwonderden, vragenden blik op haar zoonde beroemde kunstenaar ecbter zeide met een zweem van spot: „De juffrouw heeft zich in het hoofd gezet.de harten der inwoners van Merditten te veroveren. Dat het gelukken zal, ii bij zooveel geduld en lieftalligheid natuurlijk zonder twijfelmaar ik vrees, dat de buit de aangewende mid delen niet waard is." Hare schoone oogen ontmoetten de zijnen en in haar blik lag ernstigen onwil. ,'t Zal mg vreugde geven, wanneer ik ook slechts maar één verbitterd menscben- hart het geloof aan ware mensehenliefde zal kunnen wedergeven; daarvoor zal mij geen enkel offer te zwaar *jjn, mijnheer von Breuning I Ik geloof, dat men het zieleleven dezer arme lieden moet trachten te leeren kennen, vooraleer men hen vanwege hunne afsteotende manieren in den ban doet." De musicus haalde de schouders op, de professorsvreuw sloeg haar arm om Ilse's hals en kuste haar hartelijk op de wangen. „Ge hebt een hart van gond, mijne lieve, kleine Ilse. Ja, ik geloof zelfs, dat er geen duisternis en geen verbittering bestaan blgft, als gij door nw lief persoontje licht en zonneschijn brengt. Maar gij zelve hebt het zonlicht niet minder noodig dan die rowe menschen nit het dorp. En het is niet goed, dat ge zoo hardnekkig elke toenade ring afweert." Mevrouw Steinacker liet een veelzeggend „hm" hooren en Ilse maakte zich oit de om arming van de professorsweduwe los. „Ik heb opgehouden, voor mij te begee- ren, wat nooit mijn deel worden kan," ant woordde Ilse met vriendelijke beslistheid. .Mijne son is ondergegaan, maar ik zoek in den rnstigen vrede der duisternis naar een nieuw geluk." Gisteren waren de re woorden wellicht nog de ware gevoelens haars harten ge weest nu, na bare onverwachte ontmoeting met Radeck, klonken zij baar in de ooren als een leugen, waartegen haar ongehoor- saam hart zich krachtdadig verzette. Maar zij was vast besloten, dat ongehoorzame hart het zwijgen op te leggen en zg had de - zware kunst, om zichzelve te beheersohen, in zoo'n harde school geleerd, dat geen der aan wezigen maar kon gissen, welk een smarte lijke strijd zich achter dat kalme voorkomen afspeelde. Mevrouw von Brenning had een antwoord op hare lippen, maar zg hield het binnen, toen zij een blik geworpen had op het bleeke, schoone gelaat harer jonge vriendin. Er ontstood eene pgnljjke stilte eu wellicht begroetten allen het als eene welkome ver lossing, dat het dienstmeisje met veel be weging binnentrad en aankondigde, dat het avondeten gereed was. HOOFDSTUK XV. Getrouw vervulde Ilse den volgenden morgen hare belofte, die zg aan de onde vrouw Eudrulat had gegeven. Met eenige versterkende middelen en wat speelgoed beladen, begaf zij zicb op weg naar de vis- schershut en ditmaal, op uitdrukkelijk verlan gen, door niemand vergezeld. Het verwonderde gelaat der onde vrouw toonde haar duidelijk genoeg, hoe weinig men op hare temgkomst gerekend had en op de harde, verweerde gelaatstrekken der onde vrouw trad weder dien trek te voorschijn, waaruit hetzelfde wan trouwen van gister sprak. Tot eene ui ting van den weerzin, dien alles bij baar verwekte, wat buiten hare sfeer lag, kwam het ditmaal niet. En de kleine patiente, die Ilse gisteren zoo hulpvaardig had verpleegd, verhinderde het ditmaal. Zy had al hare schuwheid afgelegd en toan zij Ilse's stem vernam, want hare zieke oogen stonden haar maar toe, eenige schreden voor zich nit te zien, liep zij haar met znlke ondubbelzinnige blijken van vrengde tegemoet, dat zelfs de verstokte, onde vrouw in het diepst van haar hart zich beschaamd gevoelde. Zg begroette de voorname vreemdelinge zonder vriendelijkheid, maar ook zonder die ternghonding en stQurscbbeid,die bij dergelijke menscben eene afwijzing beteekenen moet. En zij weigerde Ilse ook niet, om hare, uit twee vertrekjes bestaande hut binnen te treden. Het beeld der ellende, dat Ilse Van de juweel» n der da- die er tegen op ko- daar aanschouwde aan het ziekbed der beide jongere, ongelukkige schepseltjes, ging hare donkerste verwachtingen zoover te boven, dat zij met moeite hare ontroering kon meester blijven. Het waz niet gemakkelijk, de oude tot eene uitvoerige mededeeling harer familie-omstandigheden te bewegen, maar ten slotte trad bet woord van mevrouw von Brenning, wat den zonneschijn van Ilse's vriendelijkheid betrof, toch in vervulling. En wat de vrouw vervolgens op hare harde, woordkarige manier zeide, was eene alledaag- sobe, maar daarom niet minder vreeselijke geschiedenis. Het bestaan dezer ongelukkige menschen op deze wereld was niets anders dan een onophoudelijke strijd tegen twee gruwzame vijanden beiden even vreese- lijk, moordlustig en onverbiddelijk tegen den honger en tegen de zee, met wier karige gaven zg hun lichaam voedden, en die zich daarvoor als een onbarmhartige woekeraar met hun leven liet betalen. De vrouw haatte de zee eu zij baatte de menschen, die met geen ander doel kwamen, dan om die zee te aanschou wen en te bewonderen. De zee bad haar vader verslonden en dan nog drie harer zoons. Slechts haar man was baar gelaten tot nn toe tenminste voegde zjj er gelaten aan toe want dat zij ook hem den eenen ol anderen dag zou moeten verliezen, scheen bij haar zeker en gewis. Zij vergoot geen enkele traan bij de door haar opgewekte herinneringen, maar de luidste klachten hadden hare toehoorster niet meer en dieper kannen treffen, dan de grimmig uitgestooten woorden ,'t Ergste is juist, dat wij vrouwen bier zoo oud worden. Met de eerste twintig jaren van ons leven had ieder onzer waarachtig meer dan genoeg." De meegebrachte geschenken wilde zij in den beginne niet aannemen. Toen zjj echter de vrengde van haar oodste kleinkind zag, dat in verrukking was bij bet zien van zooveel ongekende zaken, sprak zij niet meer tegen. En nu durfde Ilse ook met de vraag voor den dag te komen, of zij niet iets meer, iets doeltreffends doen mocht, om depositie der oude te verbeteren. Het weigerende antwoord werd beslist gegeven, maar de vroegere onvriendelijkheid was verdwenen, mes. Er zijn menschen, men, dat dames zich met jaweelè hangen, in Amerika zoowel als in Euro pa, en zij wijzen daarbij op den goeden ouden tijd, toen de vrouwen veel be. scheidener waren, zeggen ze. Ze ver gissen zich daarin echter wel een bsetje als de moderne dames hare voorbeelden in vroegeren tijd wilden navolgen, zouden ze nog heel wat meer jnweelen moeten dragen. Volgens Plinius had Lollia Paulina, de echtgenoote van Calignla, op haar hoofd, om haar hals en armen, aan hare handen en om haar middel paarlen en smaragden ter waarde van ongeveer vier millioen gulden. FaustinaJ^j^t u-j5'-Ulc, die van ons geld waarj was, Domitia droeg er een, die f 720.000 kostte, en Caesonia had een armband van een millioen waarde. Seneca klaagt er over, dat één parel in het oor der vrouwen niet meer voldoet, zij verlangen er drie, al wordt het gewicht ook bijna ondrage lijk. In het onde Rome waren vrouwen, wier eenige bezigheid daarin bestond, dat zij de ooren der schoonen, als zij uitge» schenrd of gekwetst wareD door het dra gen van groote jnweelen, verzorgden. De oorringen van Poppea hadden eene waarde van f 1.800.000. en Calparnis, de echt» genoote van Caesar, had een paar oorbel len, die op de dnbbele waarde daarvan werden geschat. Maria van Medici liet zich bij den doop van een harer kinderen een kleed maken, dat met 82000 parels en 300 diamanten was bezet. Toen zij het bij de plechtigheid wilde aantrekken, was het zoo zwaar, dat zij het niet kon dragen en zich met een ander moest ver genoegen. In de middeleeuwen de3en ook de manDen mede aan deze weelde, en Filips de Goede van Bourgondië droeg dikwijls jnweelen aan zich ter waarde van en de vroaw verloochende hare natnur in zooverre, dat zij er aan toevoegde„Wanneer wij het noodig hadden, nam ik bet van n eerder aan, dan van iemand anders. Wjj lijden nn echter geen gebrek." „Kan nw man dan nog altijd zijn beroep oitoefenen P Ook hij moet toch reeds zeer oud zijn." „Zeker bg de zeventig. En nit vis sollen kan hg ook nog maar eene enkele maal, temeer, daar onze boot een van de ondsten is. Maar wij hebben tegenwoordig eene extra verdienste. Een van de vreem delingen nit het badhotel Iaat zich telken dag eene poos op zee rondvaren voor zijn genoegen, zooals bij zegt. Ook als mju man gaat visschen, gaat bij altijd mee en betaalt daarvoor een goed stok geld. Het moet wel een rijk man zijn *n mijn man zegt, dat hij een goed mensch is ook. Maar daar komen zij beiden aan-* Ilse zag door het kleine venster in de richting, welke de magere hand der grijze baar aanwees en voor een oogenblik was het, of haar het harte atilslond, want aan de zijde van den onden viascher zag zij den man, voor wien zij 't liefst naar bet uiterste huekje van de aarde zon zijn gevlucht en wiens weg zij door het lnimig toeval immer weder scheen te moeten kruiseD. Wanneer zij hier binnentraden en dat was blijkbaar hun doel dan was eene ontmoeimg onvermg- delgk en de gedachte aan dat feit scheen Ilse zoo onverdragelgk, dat eg tot groots verwondering van de onde fluks hare para sol greep en met eeü haastig afscheids woord in groote snelheid het huis verliet. Dat Theodoor Rudeck haar zien moest, kon tij daardoor niet verhinderen, doch daaraan stoorde tij zich niet, en met gebogen hoofd liep zij de tegenovergestelde richting in en zag zoodoende ook niet, we k eenen indruk bare verschgniDg op Theodoor maakte. Hg moest hare overhaaste vlocht wel aan schaamte toe schrgven en dat gevoelde zij zelve ook en daarom stonden haar woldrs de tranen in de oogen, nit boosheid over baar eigen zwakheid. Haar overviel een stil verlangen naar het vreedzame oude huis, achter welks stille muren zij voor der».

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1897 | | pagina 5