uit
Brieven Bit ie Maasstad.
Zondag 4 April 1897.
41ste Jaargang üo. 3192.
INGEZONDEN.
'.Att
D.
BIJVOEGSEL.
FEUILLETON.
Rotterdam, 1 April 1897.
No. 126.
Ik ga u iets vertellen van Halen en
Brgngen. Halen was zij Brengen was
hij en Halen en Brengen zijn vele jaren
gelukkig getrouwd geweest.
Hij heette natuurlijk niet Brengen en
zij heette ook niet Halen, maar de buurt,
de oolijke, ingenieuze buurt had hen zóó
gedoopt, omdat hij bidder en zij vroed
vrouw was.
Hg bracht, wat zij haalde en beiden
maakten zich op gelijke wijze voor het
menschdom verdienstelijk.
Het is al heel wat.jaren geleden, dat
ik hen voor de laatste maal gesproken
heb, want beiden zijn nu lang „gehaald»
en spreken niet meer. Maar nooit vóór
of na dien tijd heb ik eigenaardiger
menschen ontmoet, die in zóó rustige
tevredenheid en in zoo volslagen eens
gezindheid, ondanks hun volkomen uit
eenloopend bedrijf, samenleefden en
gelukkig waren.
De eenige charge, die de buurt zich
jegens hen veroorloofde, was het geven
der bijnamen Halen en Brengen.
Voor de rest niets dan lof, wat zonder
eenigen twijfel sterk vóór het paar gel
den mag. Eene buurt als waarin zij
woondenpleegt breed uit te meten
van de ondeugden der bewoners, de
dronkemansgewoonten van den man,
de luilakkerij van de vrouw, de dief
achtigheid van de zoons, de onbeschaamd
heid van de dochters. Als er een zwart
vlekje op één van de bewoners is, maakt
de buurt er eene gekleurde landkaart
met bergen en rivieren van.
Halen en Brengen genoten eene vol
komen achting. Zij bemoeiden zich in
zooverre met de menschen, als hun be
roep hen dat voorschreef.
Mijn goede genius heeft mij met hen
in aanraking gebracht.
Halen was eene zware, breede vrouw,
Brengen een klein, mager mannetje;
Halen was robuust en beslist, Brengen
bescheiden en deftigHalen was het
type van eene vroedvrouw, Brengen dat
van een doodbidder. Halen was gelukkig
in de kraamkamer, Brengen op het
kerkhof.
Hoe deze twee antipoden in het be-
roependom elkaar gevonden hebben weet
ik niet, waarschijnlijk is dat ook eene
aardigheid geweest van een paar
geniën, maar zij waren zeer gelukkig
samen.
Hoewel 't een jaar of tien minstens
geleden is, zie ik ze nog duidelijk vóór
me, zooals ik ze meermalen samen heb
gevonden.
't Was in eene nog al groote kamer,
gemeubeld met zwaar, deftig, glanzend
mahoniehout. Aan den wand hingen
twee schilderijen, die toen diepen indruk
op mij maakten. Op de een zag men
een veldoverste, die vóór den slag een
brief zat te schrijven en zijn linkerhand
rusten liet op den kop van een mooien,
grooten hond. Op dit oogenblik vraag
ik me af, hoe die krijgsman een brief
kon schrijven zonder met de linkerhand
't papier vast te houdendat moest
immers wegschuiven voor zijne pen?
Toen dacht ik nog niet zoo door. Op
de andere plaat zag men denzelfden
overste dood op een rookend slagveld,
met zijn hoofd op een paard en zijn
hond jankend naast hem.
In het midden van de kamer stond
eene ronde tafelgedekt met een dun
hei-rood kleedje met zwarte figuren.
Halen zat rechts, Brengen zat links
en ze zaten over elkander. Ik zat tus
schen hen in, met mijn gezicht naar de
schilderijen. Achter me hoorde ik eene
zware, friesche klok tik-takken met
krachtige schokjes van geluid.
We hadden alle drie, Halen, Brengen
en ik, een kop dampend, bruin vocht
voor ons, dat sterk naar peekoffie rook.
Op elk schoteltje lag e9n koekje.
Brengen rookte eene goudsche pgp en
ik een onschuldig sigaretje.
Zóó zaten we en praatten veel met
elkaar, Halen met eene zware, maar niet
onvriendelijke stem, Brengen zacht en
bedeesd.
Halen dronk veel koffie onderwijl en
Brengen dampte zware rookwolken, die
optrokken tot een wazigen damp voor
den zolder - van hout.
Hoe is 't vanmorgen gegaan, vader
vroeg Halen in een oogenblik, dat
't gesprek slokte.
Nou, veel treurigheid. Een meisje
van veertien jaar en een eenig kind. Ik
heb nooit menschen zoo bedroefd gezien
als die oudera. De vader moest over
het kerkhof gedragen worden. Op de
kist lagen eene massa bloemen, allemaal
wit, rozen, kamillen en azalia's.
Waar is 't kind aan gestorven?
Tering, zeggen ze. Eerst eene zware
kou gevat en die heeft zich vastgezet.
Heb je er nog meer begraven?
Ja. Een ouwe maD, een, die heele-
maal alleen woonde. Er ging niet één
vriend mêe. Ik en de lijkkoets en twee
dragers, dat was alles.
En dan nog eene vrouw van een jaar
of vijftig, een mensch met vier kinderen.
Och, och, wat een gejammer was daar.
Hè, ik hoor 't nog. En vertel
me 'r is van jou. Wat heb jij vandaag
gedaan
Er streek een kleur meer in de don
kere kamer. Iets lichts doezelde op
voor de strakke donkerte van de oude
meubelen. Over haar gezicht trok een
lachen in zijne droeve oogen kwam een
klaarheid van kalm-verheugd-zijn.
O, een dot van een dikken jongen.
Een schreeuwerd van belang. En die
menschen waren zoo blij. 't Was huD
eerste, weet je. Gezond als een hoentje
en de moeder heel frisch.
Ook een tweeling. Die menschen
waren maar matig tevreden. Ze hadden
er al vier. Maar ze troostten zich toch.
Die konden er nog wel bij. Het kind
van gisteren is minder. Ik ben bang
vader, dat jij wat te doen zal krijgen
daar. Ongelukkig hè.
Zóó, zei Brengen. Beiden zwegen
even. Dan vroeg BrengenBen je
vandaag nog bij die menschen van
gisteren geweest.
Ja. En 't was er zoo aardig. Je kon
zoo zien, dat die jongelui zielsgelukkig
waren.Hij had veel bloemen laten komen,
't heele huis rook er naar. Het kindje was
in mooi wit kant en zoo rustig, zoo lief.
Brengen trok een gezicht van lachen.
Een lach als een snik schoot uit zijn
keel op.
Hij gaf volkomen den zonderlingen
indruk van een bidder met gevoel, één,
die zich het verdriet dat hij alle dager:
om zich heen zag, aantrok en er in mee
leefde. Aan hare vertellingen van
vroolijkheid bij jonggeborenen laafde hij
zich. Vooral daarom, geloof ik, hield
hij zooveel van haar. Zij herstelde het
evenwicht in zijn hart vol gevoel. Hij
had voor zijn baantje niet gedeugd op
den duur, als zij hem niet geholpen had.
Nu was er weer vroolijkheid in de
kamer gekomen. Zelfs de peekoffie
smaakte goed en het oudbakken koekje
werd eene delicatesse
Zoo heb ik menig avondje bij Halen
en Brengen gehad, totdat mij van „thuis"
het bezoek verboden werd. Men vond,
en misschien terecht, dat eene vroed
vrouw en een bidder nu juist niet het
aangewezen gezelschap voimden voor
een jongmensch, dat moest leeren leven.
Halen en Brengen hebben zich nog
jaren voor de menschheid verdienstelijk
gemaakt. Zij is nog dikwijls naar de
Kraamkamer, hij naar 't Kerkhof ge
weest.
Zijn voorlaatste gang naar het kerk
hof was in een volgrijtuig achter
Halen's lijk.
En zijn laatste gang volgde spoedig
Lit en voor de Pers.
sghager
coüIMt.
(Niet geplaatste ingezonden stukken
worden nimmer teruggegeven
Geaekte Redactie
Meer en meer blijkt het mij, dat velen
met mij de onlange in de Kamer gebon
den enikerdebatten niet hebben kannen
volgen, bij gebrek aan een goed inzicht
in de kwestie. Zon n of een uwer lezers
ons daaromtrent niet eens Kannen en
willen inlichten
Ter verduidelijking mijner bedoeling
neem ik de vrijheid, de volgende vragen
te stelleD, welke ik, onder meer, gaarne
beantwoord zoo zien.
Bij de nieuwe auikerwet ontvangen de
fabrikanten in het werkjaar 1897/98
eene premie van f 2.50 per 100 K.G.
Ware het nu niet eenvoudiger geweest, de
belasting op de beetwortelsuiker te verlagen F
Zouden de fabrikanten bij eene aan
merkelijke verlaging van den zwaren sui-
keraccijns niet een hoogeren prijs voor de
suikerbieten kunnen en willen betalen
En zou bij zoodanigen maatregel de
consumtie niet belangrijk vermeerderen,
zoodat de bietencultuur, thans voor som
mige streken bijna de eenig looaende, nog
kon worden uitgebreid F
Naar ik meen, werd door enkelen in de
Kamer, het premiestelsel bescherming
van den Landbouw» genoemd. Aangeno
men, dat de premie ook den landbouwers
ten goede komt, kan men het dan nog
wel „bescherming» noemen, wanneer een
klein deel der belasting als premie wordt
teruggegeven F
Is het omgekeerde niet nader aan de
waarheid
De invoer van granen is in ons land
vrij. Best. Doch is het nu billijk, een
product van eigen bodem, als de Seetwor-
telssiker dan toch is, zoo zeer te drukken
door accijns P
Ten slotte nogIs onze uitgevoerde
suiker aan uitvoerrechten onderhevig P En
aan welke invoerrechten de ingevoerde
Bij voorbaat dankend.
Uw Dr.
D. R.
om, bij de steeds stijgende behoeiten der
schatkist, eene spoedige afschaffing van den
accijns te mogen verwachten. Te betreu
ren blijft het intusschen, dat hij bij de
laatste herziening niet werd verlaagd.
(Red. Sciager Courant
IN ANTWOORD.
De inzender dwaalt, indien hij meent,
dat de suikeraccijns direct drukt op de
suikerfabrikanten en op de pryzeu, die
dezen bereid zijn, voor de bieten te betalen.
De fabrikanten zelve betalen geen cent
accijnB. Deze wordt betaald door hen, die
de suiker in consumptie brengen, en door
dezen verhaald op den verbruiker. Met
het in de nieuwe wet gehuldigd stelsel
der „open premie» is het belang, dat de
suikertabrikant had bij de hoogte van
den accijns, waardoor tevens het voordeel
op de overponden te behalen, de z.g. pre
mie, werd beprald, verdwenen. Ea wat de
bietenprijzen betreft, dere worden bepaald
naar het gehalte der bieten, in verband
met den prijs, voor de suiker te bedingen.
It-tuscheü is de accijnsheffing in zoover
voor de bietenbonwers en de suikerfabri
kanten van belang, d^t zij de consumtie
beperkt. "Verlening of afschaffing van den
accijns zou ongetwijfeld het suikerverbruik
doen toenemen, en daarmede aan de bieten-
cultuur en de suikerfabrikaga de mogelijk
heid worden geopend, zich uit te breiden.
Ons land verbruikt per hoofd en per jaar
ongeveer 10 K.G. suiker Groot Britan-
nië, waar geen suikeraccijns bestaat, ruim
82 K.G. Geen klein verschil voorwaar 1
Het bedrag, dat de accijns opbrengt,
(ruim f 9 millioeo) is echter te belangrijk,
Particuliere Correspondentie.
Johannesburg, 7 Maart 1897.
In vroegere brieven heb ik u reeds ver
teld, dat de bevolking van Johannesburg
uit al de naties van de wereld bij elkan
der is verzameld. Men boort er dan ook
zoowat alle talen spreken. De engelsche
taal wordt evenwel het meest gebruikt.
Ook komt het duitsch nog al eens voor.
De eigenlijke taal van de Zuid-Afrikaan-
sche Republiek wordt niet veel gehoord.
Geheel anders is dit, als men in de hoofd
stad Pretoria, of in andere streken van
het land komt. Daar is het Boersch de
eenige taal. Dit Boersch wordt ook in
de scholen onderwezen. De ambtenaren
van het land moeten zich bij de uitoe
fening van hun ambt van die taal be
dienen. Deze Boersche taal komt veel
met het Nederlaodsch overeen. Iemand
uit Nederland, die zich hier gaat vestigen
staat dus volstrekt niet verlegen. Wat de
taal betreft, gevoelt men zich terstond vrij
goed thuis. Ik wil in dezen brief eenige
voorbeelden van de traBBvaalsche taal
aanhalen. Om te beginnen, ziehier het
Volkslied
Een ider nasie heet zijn land,
Ons woon op Afrikaansche strand,
Ver ons is daar geen beter grond
Op al die wijde wereldrond,
Trots is ons om die naam te dra
Van kinders van Suid-Afrika.
Een ider nasie heef zijn taal,
Ons praat van Kaap tot in Transvaal,
Wat almaal maklik kan verstaan.
Wat gaat die ander taal ons aan?
Ons praat, so 's pa en oupapa
Die landstaal van Suid-Afrika.
Een ider nasie heef zijn wet,
Wat goed gebied en kwaad belet;
Eu elk zijn wet is na zijn aard,
En gaat met zijn natuur gepaard,
8a volg ons ook dia sade na
Wat thuis hoor in Suid-Afrika.
Een ider nasie heef zijn reg,
Al is hij nog zoo swak en sleg.
Daar is een oog, wat alles merk,
En set die onreg paal en perk
Hij kijk ook ons verdrakkers na
En waak over Suid-Afrika
Een ider nasie heef zijn tijd
Om op te groei en af te slijt,
En so's ons Lieuwe Heer dat doet,
So is dit altijd wijs en goed.
Da kom een dag ver ons ook. Ja 1
Vertrouw op God, Suid-Afrika
Want al die nasies heef één God,
Hij ré el ider volk zijn lot;
Hij heef ver ider volk zijn taal,
Zijn land, zijn reg, zijn tijd bepaal.
Wie dit verog zal zijn straf dra,
O God 1 Bescherm Suid-Afrika.
't Is al wat geledeD, dat ik de school
banken heb verlaten. De taalregel» zitten
er nog maar o zoo dunnetjes in, en daar
bij komt nog, dat ik van nature altijd
een hekel aan die vervelende regels heb
gehad. Waarop dus het verschil tus-
schen onze taal en die van hier berust,
kan 'k niet onder woorden brergeo.
Dit is me opgevallen, dat men hier
bijna zoo schrijft als men spreekt. Dat
is heel gemakkelijk „voor dis hollandse
jonge, waar 't wenseÜk, dat 't daar ook
zo waar.' Men ziet het, ik begin het
ook al te leeren.
Het volgende versje hoorde ik van een
meisje op haars vaders verjaardag op zeg
gen:
Mij Papa verjaar weer, ek is tog so blij,
God het hom gespaar ver mijn Mama en mij.
God skenk ons deur papa ons daaglikse
[brood,
Ag, hoe sou dit gaan, was mijn papa eens
[dood.
Ek het hom so lief en bemin hom so seet,
Waar krijg ek, arm kindje eo'n vader dan
[weer.
Mijn Papa verjaar weer, ek is tog so blij,
God het hom gespaar ver mijn Mama en mij,
O skepper daar bowe, die alles ons geef,
Ek dank u so hartlik, dat vader nog leef.
Heer, spaar hom nog lang tijdU weet
[dit, hoe graag
Ek altoos wil soet wees, so soet as van-
[daag.
Men vindt ia het Boersch wel vreemde
uitdrukkingen, doch die begrijpt men al
spoedig.
Voor de aardigheid schrijf ik er hier
enkele neer
Die vuur is dood het vuur is uitge
gaan.
Die paerd het verrvk het paard ie
doodgegaan.
Ons is regt fraai angetrek wij zijn
zeer net gekleed.
Sij praat al te banje zij praat te veel.
Ek het gehardloop ik heb hard ge-
loopeu.
Mask ver die ouwe stevels blink
poets de schoenen.
Een rukkie op de klevier speul een
beetje pianospelen.
Nooie jongedochter.
Hulle is nooit nie van me lewe gekom
nie zij zijn in 't geheel niet gekomen.
Er zijn ook heel wat engelsche uit
drukkingen in de taal. De echte Boer ge
bruikt ze evenwel zoo min mogelijk, daar
hij een geweldigen hekel aan de »rooi-
baaitjes', dat is hier de scheldnaam voor
de Engelschen, heeft. Tusschen de Boeren
en de Engelschen is het doorloopend ru
zie, en daar de voornaamste schuld daar
van bij de Engelschen zit, is het best te
begrijpen, dat de bewoners van de Transvaal
niet erg op de Engelschen gesteld zijn.
Ik kom daar later nog wel eens op te
rug.
Tot slot deel ik u mede, dat ik nog
volop werk heb en goed gezond ben. Har
telijk wensch ik, dat het bij de vrienden
en kennissen in Schagen evenzoo is ge
steld.
Gestold deint,
ROMAN
VAN
Reinhold O r t m an n.
16. o—
Na een paar oogenblikken ontwaakte
Ilse weer uit bare bezwijming. Maar da
delijk sloot zij hare oogen opnieuw, want de
■tem, die zij hoorde, gaf haar de aeker-
beid, dat het onmogelijk werkelijkheid
sfjn kon, hetgeen zij daar meende te
hooren. Ach en hoe goed deed haar die
klank, hoe gelukkig ton zij geweest zijn,
wanneer tij uit dezen heerlijken droom
nooit tot de erkenning dar ontzettende
waarheid kwam. Zij loisterde naar
den lang ontbeerden, liefelijken klank, als
ware het hemelsche muziek sij luisterde,
■onder den sin der woorden te begrijpen,
die zij hoorde en zonder er aan te denken,
dat er eenig antwoord van haar kon
verlangd worden. Het was haar wel te
moede bij den vasten drnk van den ster
hen arm, die haar omvat hieldmet ge
goten oogen rustte haar hoofdje aan zijne
onstuimig ademhalende borst en alleen die
onheslemd9 vrees voor het gruwzame ont-
hiD deed haar PÜ»-
«Slechts één blik, mijn lief, dierbaar meisje,
K eD*e' woordje. Ik kan in
geheel nog niet begrijpen, dat ik degeen
geweest ben, voor wien ge gebeden hebt en
«oc.angstig ,i), geweest P
*as het eerste, wat zij volkomen goed
verstond. Langsaani sloeg zjj de oogen op
zag Iheodoor Radect in het liefderijk
ver haar beengebogen gelaat. Het zien van
mnii K®" n'et meer met 8Chrik
8 oy vroegere ontmoetingen en het kwam
arm; et 'n de Slachten op, zich uit zijne om-
,ng te öevrUden. Slechts het feit,dat zij nog
altijd in dezelfde omgeving was, dat het nog
altoos rondom baar stormde, bracht haar wel
eeoigstins in verwondering. Wanneer dit
alles een droom was, hoe kon het dan ge
beuren, dat hij de werkelijkheid zooieer
nabij kwam Ook na nog antwoordde zij niet,
maar een Lobje gleed er over baar gelaat
en het moest voldoende antwoord zijn, want
hij drukte baar nog vaster tegen zich aan.
„Zoo, lieve,* ging hij voort, „hebt ge
voor mij de bnlp der vcorsienigheid afge
smeekt en ik, dwaas, was soo ongelukkig,
zoo naamloos ellendig gedurende dien tgd.
Maar na is alies weer goed, na weet ik,
dat gy nooit opgebonden hebt, mij lief
te hebben. Gezegend zij de zee en de
storm, die mij uwe liefde hebben ver
raden
Eensklaps werd het Ilse helder in
haar arm hoofd; de nevel, die haar geest
soo lang had bekneld, werd uiteengerukt
met een doodelijken schrik vervuld, rukte
sij zich met een kreet uit de armen
van Rudeck los.
,Myu God, wat is er? Wat heb ik
gedaan Gij, mijnheer Rudeck 1
Ja, waart gij dan niet zooeven daar
buiten, en werd uwe boot niet door ds
golven verzwolgen
„Neen, neen, mijn liefste meisje die
werd niet verzwolgen, maar kwam geluk
kig aau land door een wonder mis
schien of misschien ook, omdat gg hier
aau het strand voor mij hebt gebeden.*
Hij zag bij het zwakke liobt niet, hoe
hevig zij bloosde, maar hij zag wel, dat tij
hare doornatte kleederen bgeennam en zich
gereed maakte, zonder een woord te spre
ken heen te gaan. Ditmaal evenwel liet
bij haar niet weder gaan, gelijk bij hun-
De eerste ontmoeting op den top van
deD heuvel, maar beslist trad bij haar in
den weg.
„Neen, Ilse, gg moogt mg nie» weer
ontvluchten. Na is bet toch eenmaal te
laat, de waarheid te verbergen. De .oude
vrouw heeft het mij verteld, en gg zel
ve, uwe eigen lippen hebben het be
vestigd. Meeat gij, dat ik voor de tweede
bet geluk mij zal late,: voorbijgaan, zon-
der het met beide handen terug te hou
den P*
Hij trachtte wederom haar te omhelzeD,
maar Ilse ontweek hem en strekte met
eene gebiedende beweging afwerend baar arm
tot hem eit.
„Houd mij niet op, mijnheer Rudeck I
Wanneer ik in mijne gedeeltelijke bewuste
loosheid iets gesegd of gedaan heb, wat u
volgens uwe meeDing tot dergelijke taal
machtigt, neem ik bet weer terog. En de
achting, welke gg mjjn persoon schijnt te
ontzeggen, snit gjj, Daar ik hoop, niet ont-
hooden aan het rouwkleed, hetwelk ik draag.*
Deze terugwijsing was te hard en te on
verwacht, dan dat zij zijn harlztooht niet
nog meer aanwakkerde.
„Het kleed der rouwe over een man, die
mg laag en arglistig bestolen heelt, als een
gemeen verrader Neen, bij den hemel,
Ilse, dit roawkleed eerbiedig ik niet meer,
sedert ik de zekerheid kreeg, dat gjj hem
nooit hebt liefgehad.'
„Maar ik verbied u, zoo van een doode
te spreken, wieDS nagedachtenis ik heilig
hond, Hoe zou hij u iets hebben kannen
ODtstelen, wat gij niet bezaat Hij kwam
tot mij, toen ik eenzaam en door de we
reld verlaten was als mtjn weldoener,
als de redder van mjjn broeder. Hjj be
wees te sjjn een hooghartig, onbaatsechtig
vriend in den tgd, in welken ik geen vriend
ter wereld meer bezat,*
„Onbaatzoohtig Doordat hg nwe band
•is prgs bedong voor egne weldaden
Waarlgk, een edel soort onbaatzuchtigheid I
Eu hg deed bet, ofschoon hg wist, dzt
ik n lietbad en dat ik besloten was, Daar
uwe hand te dingen.*
Ilse keerde hem baar gelaat toe, en hg
sag, trots de duisternis, het flikkereD harer
oogen.
„Waarom spreken wg van deze dingen?
Ik heb van n geen rechtvaardiging van nw
toenmalig gedrag gevraagd, maar gg hoont
Diet alleen den doods, maar ook mg, terwijl
gg mg een fabeltje wilt opdisBcbeu. Hoe
beeft bjj kennis moeten dragen van nw
voornemen, hetwelk gg iD werkelijkheid nooit
hebt gekoesterd
„Dat ik nooit heb gekoesterd Twijfelt
gg daaraan Heeft dan Franz Steidoker
op dien rampzaligen avond u mijne bood
schap niet overgebracht
„O ja, hg heeft mg nw vriendeigken af
scheidsgroet overgebracht met de toevoeging,
dat gg helaas niet langer hadt kannen bigven,
omdat anders misschien eene voordeelige zaak
n ton ontgaan. En hg heeft u verontschul
digd, niettegenstaande gg met snik eene ver
klaring in myne oogen niet meer waart te
verontschuldigen.*
„Ea verder verder Ilse, heef» hg u
niets meer gezegd Heeft hg gesproken
van eene voordeelige zaak, welke ik mg niet
wilde laten ontgaan Helaas, dat hg nu
in het graf ligt die ellendeling I O
jammer, dat ik hem niet ter verantwoor
ding kan rospen, over dit ongehoorde be
drog
„Laat mg vrg, mijnheer Rudeck 1 Of
moei ik een dier msnnen versoeken, mg
naar mgne woning terug te brengen
Maar hg geboorsaamde haar bevel niet.
Zgn toorn bedwong hg en na eeDe korte
poos zeide hg op sohynbaar kalmen
toon
„Hoor mg nog een paar minnten aan,
mejuffrouw Forbacb. Dan sai ik u zonder
verzet van mgne tegenwoordigheid bevrjjden,
wanneer gg daarop nog aandringt. Hier
bestaat een vreeaelyk misverstand of een
schaDdeigk bedrog, zooals nog nooit onder
het mom van vriendschap is ge
pleegd. Jnist omdat ik vreezen moet, dat
gij tag iu hot vervolg nog angstiger uit den
weg «uit gaan dan tot heden, moe» ik er op
staaD, do dadelgk eene opheldering te ge
ven. En ik zweer u, dat gg niets dan de
suivere waarheid uit mgnen mond aalt ver-
I nemen.*
Met groote gejaagdheid al* wilde hg
het voorkomen, dat zg hem in de rede viel
j vertelde hg haar alles, wat indertgd
tusschen hem en Steinicker had plaats
gehad, van het vertrouwelgk onderhoud
hetwelk zg op den terugweg met elkander
gevoerd hadden, tot de komst van den boek
houder onder de tooneelvoorstelling en de
rampzalige gevolgen daarvan.
Langzaam waren Radeek en Ilse intasscben
tg aan «g opgewandeld naar de villa der
familie Breuning. Nn, als hg van de bood
schap sprak, welke hg Steinacker op dien
avond had opgedragen, bleef Ilse eensklaps
stacn. Zg hggde en hare stem klonk kort:
„En dat dat ia de waarheid?*
„Ik ion de meest eerlooze van alla
menschen tjjn, wanneer ik in staat was, op
korten van een doode te liegen. Na is
het aan u, mg te antwoorden, mejnffronw
Ilse, en gg moet begrgpen, dat ik het
reoht heb, snik een antwoord te verlangen
heeft Frans Stein&cker n van dat alles
niets geaegd
„Niets 1* stiet sg uit, beide handen te
gen haar stormachtig kloppend hart drnk-
kende. „Geen enkel woord 1*
„En wanneer hg het gedaan had, aoudt
gg nwe hand dan aan hem en sgne voor
gevende grootmoedigheid geschonken heb
ben of aoudt gy mg geloofd hebben en op
mg gewacht hebben
Ilse stond nog altgd roerloos als een
standbeeld. Haar geiaat was marmerbleek
en hare oogen waren onnatnnrlgk groot.
Dringende, met sachten klank, herhaalde Ru
deck sgne vraag eu toen s$ nog altgd
sweeg, waagde hg het, bare hand te vat
ten en die te kussen.
„Ilse, het ia uwe en mijne toekomst, welke
van dit antwoord afhaDgen. Zeg mg, aoudt
gg op mg gewacht hebben
Zg wilde zich verwijderen, doch toen haar
blik den sgnen ontmoette, ontviel baar de
moed daartoe.
„Ja- ja,* stamelde zg onder heete tranen.
„O mgn God, wat heeft men vreeselgk
jegens mg misdaan
„Eene afschuwelijke misdaad heeft men
jegens o willen plegen, mgn liefste meisje,
doch den Hemel zg dank, eeDe hoogere
macht heeft bet verhoedt Na zgt gg de
mgne en geen macht op aarde, de le
venden toomin als de dooden, zullen n mij
weder ontrokken.*
blaar hoofd rnstte aan zgne borst en zg
dnldde de vnrige kassen, met welke bg haar
gelaat overdekte. Eene rilling deed baar
ontwaken uit haar gevoel van geluk- Eens-
Een manifest tot de liberalen"
Wij ontvingen heden het volg.
manifest
Doordrongen van de wenschslijkheid dat
in bet staatsbestuur de liberale begias'elen
toepassing vinden, en overtuigd, dat voor
hunne zegepraal in den naderenden ver-
kiezingsstrijd eendrachtige samenwerking
voor alle hervormingsgezinden de onmi£
bare voorwaarde is, komen de ondergeteo.
kenden tot hunne geestverwanten met
de ernstige opwekking, zjch aaneen
te sluiten, opdat niet, door onderlinge
verdeeldheid, de kansen op de oveiwinning
in gevaar worden gebracht.
Ongerustheid over verschijnselen, die r
tweespalt wijzen, is voor de ondêrgetèé.
kenden de aanleiding tot hunne opwekking.
Haar goed recht gronden zij 0p het verl
leden der liberale staatkunde en de
beloften, daarin besloten.
Zeker: in dit verleden zijn tekortko.
mingen aan te wijzen, tijdperken, waarin
de scheppingskracht gering was of schier
afwezig.
Maar toch ij
Altijd is der liberale partij de rilheid—
van het inJivido, vrijheid van gedachte eu
geloof, van handel en wandel, heilig geweest.
De heerschappij van het algcmcen he\&o.g,
niet van het belang van een stand of van
bevoorrechte klassenheeft onveranderd
hare staatkunde bestuurd.
Aan kerkelijk stelsel en theologisch dog.
ma heeft zij steeds het recht ontzegd, der
staatswerkzaamheid haren ~*fègvoot—fc
schrijven.
Onderwijs en beschaving heeft zij in alle
kringen verspreid.
De onbelemmerde beweging van nijver»
heid en handel heeft zij telkens meer
verzekerd.
Den belastingdruk voor de mingegoeden
heeft zij telkens »eer verlicht.
In het bestuur der koloniën en bezittingen
in andere werelddeelen heeft zij recht,
vaardigheid voor willekeur in de plaati
gesteld.
Voor de eischeD, door nieuwe tyden en
behoeften geborenheeft zij het. oog niet
gesloten gehouden.
Uit zulk verleden, er moge ook op scha.
duwzijden te wijzen zijn, spreken beloften,
die alle hervormingsgezinden met ver
trouwen vervullen mogen.
De belofte, om onverzwakt op de brea
te staan voor ds handhaving der verkregen
rechten en vrijheden.
Om de gelegenheid tot het verkrijgen,
op lager en hooger trap, van goed en goed
koop onderwijs, als algemeen middel van
beschaving en tot bekwaming voor ambacht
of beroep, te blijven bieden in de ruimste
mate.
Om onverzettelijk te blijven tegenover
elke poging tot aantasting van het vrye
railverkeer en daarmaking van het brood,
maar zich aan de bevordering van den
bloei van landbouw en nijverheid ernstig
gelegen te laten liggen.
Om afdoende waarborgen in het leven
te roepen tegen verkeerde of partijdige
wetstoepassing door hooger of lager bestuur.
Om den plicht der me/Jeifi/rki'% Aot
handhaving vau 's lands onafhankelijk*'
voor allen gelijk te maken.
Om op verdere billijke verdeeling van
den belastingdruk bedacht te zijn.
Om met vaste hand, en bezield door
den ernstigen wil tot overwinning van de
klaps stond haar de scène bg het sterfbed
voor den geest en zg ontwrong zich aan zgne
omhelzing, uitroepende„Voort voort
het mag toch niet zoo zgnO, als gg
medeigden met mg hebt, laat dit dan ome
laatste ontmoeting geweest zyD. Ik mag u
toch nimmer toebehooren 1"
„En waarom niet, Ilse?* wilde hg vragen,
maar hij kwam niet lot een eind, want tg
was als eene opgejaagde hinde gevlucht, en
toen bg haar inhaalde, stond zg reeds op
de stoep der villa. Angstig 6meekend stak
zg de band nit.
„Laat mg gaan I Bg alles, wat mg dier
baar is, bezweer ik u, wees barmhartig I
Ik zal u achryven morgen reeds
ik beloof het u 1 Gg zolt vernemen
en dan znlt gg begrypeD, dat het niet
zgn mag dat het te laat '8Heb tot
zoolang geduld, vaarwel
Zg was verdwenen; de glasen deur viel
rammelend achter haar in het slot. Maar
boezeer ook haar onbegrijpelgk gedrag en
de zonderlinge vluobt hem verbaasden en
verbgsterden, bg werd er toch niet door
ontmoedigd.
„Neen, mgn liefste", nep hg haar nog
na, „het is niet te laat I Zeker van uw#
liefde, zon ik sterk geDoeg sgn,
n den levende te ontrokken te minder
zal ik nu een doode het reoht laten, on»
te scheiden 1*
HOOFDSTUK XVH.
Mevrouw Steinaeker was juist angstig
geworden over II®9 8 lang uitblijven, toen
de verwachte de kamer binnentrad,
doodsbleek, met door het weenen rood ge
kleurde oogen en doornatte, verscheurde
kloodorQD
„Barmhartige God," kreet de oude dame,
„kind, wat zie je 61 nit Ben je buiten ge~w
weest wellicht gedurende al dien tgd
en in dit hondenweer?"
Ilse echter sloeg geen acht op hare
woorden. Zoo, sooals sg was, met den doek
om het hoold geslagen, wierp zg zich aan
de voefon der onde vrouw en smeekte,
terwgl -.ij hare gevouwen handen tot
haar oftbief: „Laat ons van hier gaao(
ftVü