uit Brieven Bit ie Maasstad. Zondag 4 April 1897. 41ste Jaargang üo. 3192. INGEZONDEN. '.Att D. BIJVOEGSEL. FEUILLETON. Rotterdam, 1 April 1897. No. 126. Ik ga u iets vertellen van Halen en Brgngen. Halen was zij Brengen was hij en Halen en Brengen zijn vele jaren gelukkig getrouwd geweest. Hij heette natuurlijk niet Brengen en zij heette ook niet Halen, maar de buurt, de oolijke, ingenieuze buurt had hen zóó gedoopt, omdat hij bidder en zij vroed vrouw was. Hg bracht, wat zij haalde en beiden maakten zich op gelijke wijze voor het menschdom verdienstelijk. Het is al heel wat.jaren geleden, dat ik hen voor de laatste maal gesproken heb, want beiden zijn nu lang „gehaald» en spreken niet meer. Maar nooit vóór of na dien tijd heb ik eigenaardiger menschen ontmoet, die in zóó rustige tevredenheid en in zoo volslagen eens gezindheid, ondanks hun volkomen uit eenloopend bedrijf, samenleefden en gelukkig waren. De eenige charge, die de buurt zich jegens hen veroorloofde, was het geven der bijnamen Halen en Brengen. Voor de rest niets dan lof, wat zonder eenigen twijfel sterk vóór het paar gel den mag. Eene buurt als waarin zij woondenpleegt breed uit te meten van de ondeugden der bewoners, de dronkemansgewoonten van den man, de luilakkerij van de vrouw, de dief achtigheid van de zoons, de onbeschaamd heid van de dochters. Als er een zwart vlekje op één van de bewoners is, maakt de buurt er eene gekleurde landkaart met bergen en rivieren van. Halen en Brengen genoten eene vol komen achting. Zij bemoeiden zich in zooverre met de menschen, als hun be roep hen dat voorschreef. Mijn goede genius heeft mij met hen in aanraking gebracht. Halen was eene zware, breede vrouw, Brengen een klein, mager mannetje; Halen was robuust en beslist, Brengen bescheiden en deftigHalen was het type van eene vroedvrouw, Brengen dat van een doodbidder. Halen was gelukkig in de kraamkamer, Brengen op het kerkhof. Hoe deze twee antipoden in het be- roependom elkaar gevonden hebben weet ik niet, waarschijnlijk is dat ook eene aardigheid geweest van een paar geniën, maar zij waren zeer gelukkig samen. Hoewel 't een jaar of tien minstens geleden is, zie ik ze nog duidelijk vóór me, zooals ik ze meermalen samen heb gevonden. 't Was in eene nog al groote kamer, gemeubeld met zwaar, deftig, glanzend mahoniehout. Aan den wand hingen twee schilderijen, die toen diepen indruk op mij maakten. Op de een zag men een veldoverste, die vóór den slag een brief zat te schrijven en zijn linkerhand rusten liet op den kop van een mooien, grooten hond. Op dit oogenblik vraag ik me af, hoe die krijgsman een brief kon schrijven zonder met de linkerhand 't papier vast te houdendat moest immers wegschuiven voor zijne pen? Toen dacht ik nog niet zoo door. Op de andere plaat zag men denzelfden overste dood op een rookend slagveld, met zijn hoofd op een paard en zijn hond jankend naast hem. In het midden van de kamer stond eene ronde tafelgedekt met een dun hei-rood kleedje met zwarte figuren. Halen zat rechts, Brengen zat links en ze zaten over elkander. Ik zat tus schen hen in, met mijn gezicht naar de schilderijen. Achter me hoorde ik eene zware, friesche klok tik-takken met krachtige schokjes van geluid. We hadden alle drie, Halen, Brengen en ik, een kop dampend, bruin vocht voor ons, dat sterk naar peekoffie rook. Op elk schoteltje lag e9n koekje. Brengen rookte eene goudsche pgp en ik een onschuldig sigaretje. Zóó zaten we en praatten veel met elkaar, Halen met eene zware, maar niet onvriendelijke stem, Brengen zacht en bedeesd. Halen dronk veel koffie onderwijl en Brengen dampte zware rookwolken, die optrokken tot een wazigen damp voor den zolder - van hout. Hoe is 't vanmorgen gegaan, vader vroeg Halen in een oogenblik, dat 't gesprek slokte. Nou, veel treurigheid. Een meisje van veertien jaar en een eenig kind. Ik heb nooit menschen zoo bedroefd gezien als die oudera. De vader moest over het kerkhof gedragen worden. Op de kist lagen eene massa bloemen, allemaal wit, rozen, kamillen en azalia's. Waar is 't kind aan gestorven? Tering, zeggen ze. Eerst eene zware kou gevat en die heeft zich vastgezet. Heb je er nog meer begraven? Ja. Een ouwe maD, een, die heele- maal alleen woonde. Er ging niet één vriend mêe. Ik en de lijkkoets en twee dragers, dat was alles. En dan nog eene vrouw van een jaar of vijftig, een mensch met vier kinderen. Och, och, wat een gejammer was daar. Hè, ik hoor 't nog. En vertel me 'r is van jou. Wat heb jij vandaag gedaan Er streek een kleur meer in de don kere kamer. Iets lichts doezelde op voor de strakke donkerte van de oude meubelen. Over haar gezicht trok een lachen in zijne droeve oogen kwam een klaarheid van kalm-verheugd-zijn. O, een dot van een dikken jongen. Een schreeuwerd van belang. En die menschen waren zoo blij. 't Was huD eerste, weet je. Gezond als een hoentje en de moeder heel frisch. Ook een tweeling. Die menschen waren maar matig tevreden. Ze hadden er al vier. Maar ze troostten zich toch. Die konden er nog wel bij. Het kind van gisteren is minder. Ik ben bang vader, dat jij wat te doen zal krijgen daar. Ongelukkig hè. Zóó, zei Brengen. Beiden zwegen even. Dan vroeg BrengenBen je vandaag nog bij die menschen van gisteren geweest. Ja. En 't was er zoo aardig. Je kon zoo zien, dat die jongelui zielsgelukkig waren.Hij had veel bloemen laten komen, 't heele huis rook er naar. Het kindje was in mooi wit kant en zoo rustig, zoo lief. Brengen trok een gezicht van lachen. Een lach als een snik schoot uit zijn keel op. Hij gaf volkomen den zonderlingen indruk van een bidder met gevoel, één, die zich het verdriet dat hij alle dager: om zich heen zag, aantrok en er in mee leefde. Aan hare vertellingen van vroolijkheid bij jonggeborenen laafde hij zich. Vooral daarom, geloof ik, hield hij zooveel van haar. Zij herstelde het evenwicht in zijn hart vol gevoel. Hij had voor zijn baantje niet gedeugd op den duur, als zij hem niet geholpen had. Nu was er weer vroolijkheid in de kamer gekomen. Zelfs de peekoffie smaakte goed en het oudbakken koekje werd eene delicatesse Zoo heb ik menig avondje bij Halen en Brengen gehad, totdat mij van „thuis" het bezoek verboden werd. Men vond, en misschien terecht, dat eene vroed vrouw en een bidder nu juist niet het aangewezen gezelschap voimden voor een jongmensch, dat moest leeren leven. Halen en Brengen hebben zich nog jaren voor de menschheid verdienstelijk gemaakt. Zij is nog dikwijls naar de Kraamkamer, hij naar 't Kerkhof ge weest. Zijn voorlaatste gang naar het kerk hof was in een volgrijtuig achter Halen's lijk. En zijn laatste gang volgde spoedig Lit en voor de Pers. sghager coüIMt. (Niet geplaatste ingezonden stukken worden nimmer teruggegeven Geaekte Redactie Meer en meer blijkt het mij, dat velen met mij de onlange in de Kamer gebon den enikerdebatten niet hebben kannen volgen, bij gebrek aan een goed inzicht in de kwestie. Zon n of een uwer lezers ons daaromtrent niet eens Kannen en willen inlichten Ter verduidelijking mijner bedoeling neem ik de vrijheid, de volgende vragen te stelleD, welke ik, onder meer, gaarne beantwoord zoo zien. Bij de nieuwe auikerwet ontvangen de fabrikanten in het werkjaar 1897/98 eene premie van f 2.50 per 100 K.G. Ware het nu niet eenvoudiger geweest, de belasting op de beetwortelsuiker te verlagen F Zouden de fabrikanten bij eene aan merkelijke verlaging van den zwaren sui- keraccijns niet een hoogeren prijs voor de suikerbieten kunnen en willen betalen En zou bij zoodanigen maatregel de consumtie niet belangrijk vermeerderen, zoodat de bietencultuur, thans voor som mige streken bijna de eenig looaende, nog kon worden uitgebreid F Naar ik meen, werd door enkelen in de Kamer, het premiestelsel bescherming van den Landbouw» genoemd. Aangeno men, dat de premie ook den landbouwers ten goede komt, kan men het dan nog wel „bescherming» noemen, wanneer een klein deel der belasting als premie wordt teruggegeven F Is het omgekeerde niet nader aan de waarheid De invoer van granen is in ons land vrij. Best. Doch is het nu billijk, een product van eigen bodem, als de Seetwor- telssiker dan toch is, zoo zeer te drukken door accijns P Ten slotte nogIs onze uitgevoerde suiker aan uitvoerrechten onderhevig P En aan welke invoerrechten de ingevoerde Bij voorbaat dankend. Uw Dr. D. R. om, bij de steeds stijgende behoeiten der schatkist, eene spoedige afschaffing van den accijns te mogen verwachten. Te betreu ren blijft het intusschen, dat hij bij de laatste herziening niet werd verlaagd. (Red. Sciager Courant IN ANTWOORD. De inzender dwaalt, indien hij meent, dat de suikeraccijns direct drukt op de suikerfabrikanten en op de pryzeu, die dezen bereid zijn, voor de bieten te betalen. De fabrikanten zelve betalen geen cent accijnB. Deze wordt betaald door hen, die de suiker in consumptie brengen, en door dezen verhaald op den verbruiker. Met het in de nieuwe wet gehuldigd stelsel der „open premie» is het belang, dat de suikertabrikant had bij de hoogte van den accijns, waardoor tevens het voordeel op de overponden te behalen, de z.g. pre mie, werd beprald, verdwenen. Ea wat de bietenprijzen betreft, dere worden bepaald naar het gehalte der bieten, in verband met den prijs, voor de suiker te bedingen. It-tuscheü is de accijnsheffing in zoover voor de bietenbonwers en de suikerfabri kanten van belang, d^t zij de consumtie beperkt. "Verlening of afschaffing van den accijns zou ongetwijfeld het suikerverbruik doen toenemen, en daarmede aan de bieten- cultuur en de suikerfabrikaga de mogelijk heid worden geopend, zich uit te breiden. Ons land verbruikt per hoofd en per jaar ongeveer 10 K.G. suiker Groot Britan- nië, waar geen suikeraccijns bestaat, ruim 82 K.G. Geen klein verschil voorwaar 1 Het bedrag, dat de accijns opbrengt, (ruim f 9 millioeo) is echter te belangrijk, Particuliere Correspondentie. Johannesburg, 7 Maart 1897. In vroegere brieven heb ik u reeds ver teld, dat de bevolking van Johannesburg uit al de naties van de wereld bij elkan der is verzameld. Men boort er dan ook zoowat alle talen spreken. De engelsche taal wordt evenwel het meest gebruikt. Ook komt het duitsch nog al eens voor. De eigenlijke taal van de Zuid-Afrikaan- sche Republiek wordt niet veel gehoord. Geheel anders is dit, als men in de hoofd stad Pretoria, of in andere streken van het land komt. Daar is het Boersch de eenige taal. Dit Boersch wordt ook in de scholen onderwezen. De ambtenaren van het land moeten zich bij de uitoe fening van hun ambt van die taal be dienen. Deze Boersche taal komt veel met het Nederlaodsch overeen. Iemand uit Nederland, die zich hier gaat vestigen staat dus volstrekt niet verlegen. Wat de taal betreft, gevoelt men zich terstond vrij goed thuis. Ik wil in dezen brief eenige voorbeelden van de traBBvaalsche taal aanhalen. Om te beginnen, ziehier het Volkslied Een ider nasie heet zijn land, Ons woon op Afrikaansche strand, Ver ons is daar geen beter grond Op al die wijde wereldrond, Trots is ons om die naam te dra Van kinders van Suid-Afrika. Een ider nasie heef zijn taal, Ons praat van Kaap tot in Transvaal, Wat almaal maklik kan verstaan. Wat gaat die ander taal ons aan? Ons praat, so 's pa en oupapa Die landstaal van Suid-Afrika. Een ider nasie heef zijn wet, Wat goed gebied en kwaad belet; Eu elk zijn wet is na zijn aard, En gaat met zijn natuur gepaard, 8a volg ons ook dia sade na Wat thuis hoor in Suid-Afrika. Een ider nasie heef zijn reg, Al is hij nog zoo swak en sleg. Daar is een oog, wat alles merk, En set die onreg paal en perk Hij kijk ook ons verdrakkers na En waak over Suid-Afrika Een ider nasie heef zijn tijd Om op te groei en af te slijt, En so's ons Lieuwe Heer dat doet, So is dit altijd wijs en goed. Da kom een dag ver ons ook. Ja 1 Vertrouw op God, Suid-Afrika Want al die nasies heef één God, Hij ré el ider volk zijn lot; Hij heef ver ider volk zijn taal, Zijn land, zijn reg, zijn tijd bepaal. Wie dit verog zal zijn straf dra, O God 1 Bescherm Suid-Afrika. 't Is al wat geledeD, dat ik de school banken heb verlaten. De taalregel» zitten er nog maar o zoo dunnetjes in, en daar bij komt nog, dat ik van nature altijd een hekel aan die vervelende regels heb gehad. Waarop dus het verschil tus- schen onze taal en die van hier berust, kan 'k niet onder woorden brergeo. Dit is me opgevallen, dat men hier bijna zoo schrijft als men spreekt. Dat is heel gemakkelijk „voor dis hollandse jonge, waar 't wenseÜk, dat 't daar ook zo waar.' Men ziet het, ik begin het ook al te leeren. Het volgende versje hoorde ik van een meisje op haars vaders verjaardag op zeg gen: Mij Papa verjaar weer, ek is tog so blij, God het hom gespaar ver mijn Mama en mij. God skenk ons deur papa ons daaglikse [brood, Ag, hoe sou dit gaan, was mijn papa eens [dood. Ek het hom so lief en bemin hom so seet, Waar krijg ek, arm kindje eo'n vader dan [weer. Mijn Papa verjaar weer, ek is tog so blij, God het hom gespaar ver mijn Mama en mij, O skepper daar bowe, die alles ons geef, Ek dank u so hartlik, dat vader nog leef. Heer, spaar hom nog lang tijdU weet [dit, hoe graag Ek altoos wil soet wees, so soet as van- [daag. Men vindt ia het Boersch wel vreemde uitdrukkingen, doch die begrijpt men al spoedig. Voor de aardigheid schrijf ik er hier enkele neer Die vuur is dood het vuur is uitge gaan. Die paerd het verrvk het paard ie doodgegaan. Ons is regt fraai angetrek wij zijn zeer net gekleed. Sij praat al te banje zij praat te veel. Ek het gehardloop ik heb hard ge- loopeu. Mask ver die ouwe stevels blink poets de schoenen. Een rukkie op de klevier speul een beetje pianospelen. Nooie jongedochter. Hulle is nooit nie van me lewe gekom nie zij zijn in 't geheel niet gekomen. Er zijn ook heel wat engelsche uit drukkingen in de taal. De echte Boer ge bruikt ze evenwel zoo min mogelijk, daar hij een geweldigen hekel aan de »rooi- baaitjes', dat is hier de scheldnaam voor de Engelschen, heeft. Tusschen de Boeren en de Engelschen is het doorloopend ru zie, en daar de voornaamste schuld daar van bij de Engelschen zit, is het best te begrijpen, dat de bewoners van de Transvaal niet erg op de Engelschen gesteld zijn. Ik kom daar later nog wel eens op te rug. Tot slot deel ik u mede, dat ik nog volop werk heb en goed gezond ben. Har telijk wensch ik, dat het bij de vrienden en kennissen in Schagen evenzoo is ge steld. Gestold deint, ROMAN VAN Reinhold O r t m an n. 16. o— Na een paar oogenblikken ontwaakte Ilse weer uit bare bezwijming. Maar da delijk sloot zij hare oogen opnieuw, want de ■tem, die zij hoorde, gaf haar de aeker- beid, dat het onmogelijk werkelijkheid sfjn kon, hetgeen zij daar meende te hooren. Ach en hoe goed deed haar die klank, hoe gelukkig ton zij geweest zijn, wanneer tij uit dezen heerlijken droom nooit tot de erkenning dar ontzettende waarheid kwam. Zij loisterde naar den lang ontbeerden, liefelijken klank, als ware het hemelsche muziek sij luisterde, ■onder den sin der woorden te begrijpen, die zij hoorde en zonder er aan te denken, dat er eenig antwoord van haar kon verlangd worden. Het was haar wel te moede bij den vasten drnk van den ster hen arm, die haar omvat hieldmet ge goten oogen rustte haar hoofdje aan zijne onstuimig ademhalende borst en alleen die onheslemd9 vrees voor het gruwzame ont- hiD deed haar PÜ»- «Slechts één blik, mijn lief, dierbaar meisje, K eD*e' woordje. Ik kan in geheel nog niet begrijpen, dat ik degeen geweest ben, voor wien ge gebeden hebt en «oc.angstig ,i), geweest P *as het eerste, wat zij volkomen goed verstond. Langsaani sloeg zjj de oogen op zag Iheodoor Radect in het liefderijk ver haar beengebogen gelaat. Het zien van mnii K®" n'et meer met 8Chrik 8 oy vroegere ontmoetingen en het kwam arm; et 'n de Slachten op, zich uit zijne om- ,ng te öevrUden. Slechts het feit,dat zij nog altijd in dezelfde omgeving was, dat het nog altoos rondom baar stormde, bracht haar wel eeoigstins in verwondering. Wanneer dit alles een droom was, hoe kon het dan ge beuren, dat hij de werkelijkheid zooieer nabij kwam Ook na nog antwoordde zij niet, maar een Lobje gleed er over baar gelaat en het moest voldoende antwoord zijn, want hij drukte baar nog vaster tegen zich aan. „Zoo, lieve,* ging hij voort, „hebt ge voor mij de bnlp der vcorsienigheid afge smeekt en ik, dwaas, was soo ongelukkig, zoo naamloos ellendig gedurende dien tgd. Maar na is alies weer goed, na weet ik, dat gy nooit opgebonden hebt, mij lief te hebben. Gezegend zij de zee en de storm, die mij uwe liefde hebben ver raden Eensklaps werd het Ilse helder in haar arm hoofd; de nevel, die haar geest soo lang had bekneld, werd uiteengerukt met een doodelijken schrik vervuld, rukte sij zich met een kreet uit de armen van Rudeck los. ,Myu God, wat is er? Wat heb ik gedaan Gij, mijnheer Rudeck 1 Ja, waart gij dan niet zooeven daar buiten, en werd uwe boot niet door ds golven verzwolgen „Neen, neen, mijn liefste meisje die werd niet verzwolgen, maar kwam geluk kig aau land door een wonder mis schien of misschien ook, omdat gg hier aau het strand voor mij hebt gebeden.* Hij zag bij het zwakke liobt niet, hoe hevig zij bloosde, maar hij zag wel, dat tij hare doornatte kleederen bgeennam en zich gereed maakte, zonder een woord te spre ken heen te gaan. Ditmaal evenwel liet bij haar niet weder gaan, gelijk bij hun- De eerste ontmoeting op den top van deD heuvel, maar beslist trad bij haar in den weg. „Neen, Ilse, gg moogt mg nie» weer ontvluchten. Na is bet toch eenmaal te laat, de waarheid te verbergen. De .oude vrouw heeft het mij verteld, en gg zel ve, uwe eigen lippen hebben het be vestigd. Meeat gij, dat ik voor de tweede bet geluk mij zal late,: voorbijgaan, zon- der het met beide handen terug te hou den P* Hij trachtte wederom haar te omhelzeD, maar Ilse ontweek hem en strekte met eene gebiedende beweging afwerend baar arm tot hem eit. „Houd mij niet op, mijnheer Rudeck I Wanneer ik in mijne gedeeltelijke bewuste loosheid iets gesegd of gedaan heb, wat u volgens uwe meeDing tot dergelijke taal machtigt, neem ik bet weer terog. En de achting, welke gg mjjn persoon schijnt te ontzeggen, snit gjj, Daar ik hoop, niet ont- hooden aan het rouwkleed, hetwelk ik draag.* Deze terugwijsing was te hard en te on verwacht, dan dat zij zijn harlztooht niet nog meer aanwakkerde. „Het kleed der rouwe over een man, die mg laag en arglistig bestolen heelt, als een gemeen verrader Neen, bij den hemel, Ilse, dit roawkleed eerbiedig ik niet meer, sedert ik de zekerheid kreeg, dat gjj hem nooit hebt liefgehad.' „Maar ik verbied u, zoo van een doode te spreken, wieDS nagedachtenis ik heilig hond, Hoe zou hij u iets hebben kannen ODtstelen, wat gij niet bezaat Hij kwam tot mij, toen ik eenzaam en door de we reld verlaten was als mtjn weldoener, als de redder van mjjn broeder. Hjj be wees te sjjn een hooghartig, onbaatsechtig vriend in den tgd, in welken ik geen vriend ter wereld meer bezat,* „Onbaatzoohtig Doordat hg nwe band •is prgs bedong voor egne weldaden Waarlgk, een edel soort onbaatzuchtigheid I Eu hg deed bet, ofschoon hg wist, dzt ik n lietbad en dat ik besloten was, Daar uwe hand te dingen.* Ilse keerde hem baar gelaat toe, en hg sag, trots de duisternis, het flikkereD harer oogen. „Waarom spreken wg van deze dingen? Ik heb van n geen rechtvaardiging van nw toenmalig gedrag gevraagd, maar gg hoont Diet alleen den doods, maar ook mg, terwijl gg mg een fabeltje wilt opdisBcbeu. Hoe beeft bjj kennis moeten dragen van nw voornemen, hetwelk gg iD werkelijkheid nooit hebt gekoesterd „Dat ik nooit heb gekoesterd Twijfelt gg daaraan Heeft dan Franz Steidoker op dien rampzaligen avond u mijne bood schap niet overgebracht „O ja, hg heeft mg nw vriendeigken af scheidsgroet overgebracht met de toevoeging, dat gg helaas niet langer hadt kannen bigven, omdat anders misschien eene voordeelige zaak n ton ontgaan. En hg heeft u verontschul digd, niettegenstaande gg met snik eene ver klaring in myne oogen niet meer waart te verontschuldigen.* „Ea verder verder Ilse, heef» hg u niets meer gezegd Heeft hg gesproken van eene voordeelige zaak, welke ik mg niet wilde laten ontgaan Helaas, dat hg nu in het graf ligt die ellendeling I O jammer, dat ik hem niet ter verantwoor ding kan rospen, over dit ongehoorde be drog „Laat mg vrg, mijnheer Rudeck 1 Of moei ik een dier msnnen versoeken, mg naar mgne woning terug te brengen Maar hg geboorsaamde haar bevel niet. Zgn toorn bedwong hg en na eeDe korte poos zeide hg op sohynbaar kalmen toon „Hoor mg nog een paar minnten aan, mejuffrouw Forbacb. Dan sai ik u zonder verzet van mgne tegenwoordigheid bevrjjden, wanneer gg daarop nog aandringt. Hier bestaat een vreeaelyk misverstand of een schaDdeigk bedrog, zooals nog nooit onder het mom van vriendschap is ge pleegd. Jnist omdat ik vreezen moet, dat gij tag iu hot vervolg nog angstiger uit den weg «uit gaan dan tot heden, moe» ik er op staaD, do dadelgk eene opheldering te ge ven. En ik zweer u, dat gg niets dan de suivere waarheid uit mgnen mond aalt ver- I nemen.* Met groote gejaagdheid al* wilde hg het voorkomen, dat zg hem in de rede viel j vertelde hg haar alles, wat indertgd tusschen hem en Steinicker had plaats gehad, van het vertrouwelgk onderhoud hetwelk zg op den terugweg met elkander gevoerd hadden, tot de komst van den boek houder onder de tooneelvoorstelling en de rampzalige gevolgen daarvan. Langzaam waren Radeek en Ilse intasscben tg aan «g opgewandeld naar de villa der familie Breuning. Nn, als hg van de bood schap sprak, welke hg Steinacker op dien avond had opgedragen, bleef Ilse eensklaps stacn. Zg hggde en hare stem klonk kort: „En dat dat ia de waarheid?* „Ik ion de meest eerlooze van alla menschen tjjn, wanneer ik in staat was, op korten van een doode te liegen. Na is het aan u, mg te antwoorden, mejnffronw Ilse, en gg moet begrgpen, dat ik het reoht heb, snik een antwoord te verlangen heeft Frans Stein&cker n van dat alles niets geaegd „Niets 1* stiet sg uit, beide handen te gen haar stormachtig kloppend hart drnk- kende. „Geen enkel woord 1* „En wanneer hg het gedaan had, aoudt gg nwe hand dan aan hem en sgne voor gevende grootmoedigheid geschonken heb ben of aoudt gy mg geloofd hebben en op mg gewacht hebben Ilse stond nog altgd roerloos als een standbeeld. Haar geiaat was marmerbleek en hare oogen waren onnatnnrlgk groot. Dringende, met sachten klank, herhaalde Ru deck sgne vraag eu toen s$ nog altgd sweeg, waagde hg het, bare hand te vat ten en die te kussen. „Ilse, het ia uwe en mijne toekomst, welke van dit antwoord afhaDgen. Zeg mg, aoudt gg op mg gewacht hebben Zg wilde zich verwijderen, doch toen haar blik den sgnen ontmoette, ontviel baar de moed daartoe. „Ja- ja,* stamelde zg onder heete tranen. „O mgn God, wat heeft men vreeselgk jegens mg misdaan „Eene afschuwelijke misdaad heeft men jegens o willen plegen, mgn liefste meisje, doch den Hemel zg dank, eeDe hoogere macht heeft bet verhoedt Na zgt gg de mgne en geen macht op aarde, de le venden toomin als de dooden, zullen n mij weder ontrokken.* blaar hoofd rnstte aan zgne borst en zg dnldde de vnrige kassen, met welke bg haar gelaat overdekte. Eene rilling deed baar ontwaken uit haar gevoel van geluk- Eens- Een manifest tot de liberalen" Wij ontvingen heden het volg. manifest Doordrongen van de wenschslijkheid dat in bet staatsbestuur de liberale begias'elen toepassing vinden, en overtuigd, dat voor hunne zegepraal in den naderenden ver- kiezingsstrijd eendrachtige samenwerking voor alle hervormingsgezinden de onmi£ bare voorwaarde is, komen de ondergeteo. kenden tot hunne geestverwanten met de ernstige opwekking, zjch aaneen te sluiten, opdat niet, door onderlinge verdeeldheid, de kansen op de oveiwinning in gevaar worden gebracht. Ongerustheid over verschijnselen, die r tweespalt wijzen, is voor de ondêrgetèé. kenden de aanleiding tot hunne opwekking. Haar goed recht gronden zij 0p het verl leden der liberale staatkunde en de beloften, daarin besloten. Zeker: in dit verleden zijn tekortko. mingen aan te wijzen, tijdperken, waarin de scheppingskracht gering was of schier afwezig. Maar toch ij Altijd is der liberale partij de rilheid— van het inJivido, vrijheid van gedachte eu geloof, van handel en wandel, heilig geweest. De heerschappij van het algcmcen he\&o.g, niet van het belang van een stand of van bevoorrechte klassenheeft onveranderd hare staatkunde bestuurd. Aan kerkelijk stelsel en theologisch dog. ma heeft zij steeds het recht ontzegd, der staatswerkzaamheid haren ~*fègvoot—fc schrijven. Onderwijs en beschaving heeft zij in alle kringen verspreid. De onbelemmerde beweging van nijver» heid en handel heeft zij telkens meer verzekerd. Den belastingdruk voor de mingegoeden heeft zij telkens »eer verlicht. In het bestuur der koloniën en bezittingen in andere werelddeelen heeft zij recht, vaardigheid voor willekeur in de plaati gesteld. Voor de eischeD, door nieuwe tyden en behoeften geborenheeft zij het. oog niet gesloten gehouden. Uit zulk verleden, er moge ook op scha. duwzijden te wijzen zijn, spreken beloften, die alle hervormingsgezinden met ver trouwen vervullen mogen. De belofte, om onverzwakt op de brea te staan voor ds handhaving der verkregen rechten en vrijheden. Om de gelegenheid tot het verkrijgen, op lager en hooger trap, van goed en goed koop onderwijs, als algemeen middel van beschaving en tot bekwaming voor ambacht of beroep, te blijven bieden in de ruimste mate. Om onverzettelijk te blijven tegenover elke poging tot aantasting van het vrye railverkeer en daarmaking van het brood, maar zich aan de bevordering van den bloei van landbouw en nijverheid ernstig gelegen te laten liggen. Om afdoende waarborgen in het leven te roepen tegen verkeerde of partijdige wetstoepassing door hooger of lager bestuur. Om den plicht der me/Jeifi/rki'% Aot handhaving vau 's lands onafhankelijk*' voor allen gelijk te maken. Om op verdere billijke verdeeling van den belastingdruk bedacht te zijn. Om met vaste hand, en bezield door den ernstigen wil tot overwinning van de klaps stond haar de scène bg het sterfbed voor den geest en zg ontwrong zich aan zgne omhelzing, uitroepende„Voort voort het mag toch niet zoo zgnO, als gg medeigden met mg hebt, laat dit dan ome laatste ontmoeting geweest zyD. Ik mag u toch nimmer toebehooren 1" „En waarom niet, Ilse?* wilde hg vragen, maar hij kwam niet lot een eind, want tg was als eene opgejaagde hinde gevlucht, en toen bg haar inhaalde, stond zg reeds op de stoep der villa. Angstig 6meekend stak zg de band nit. „Laat mg gaan I Bg alles, wat mg dier baar is, bezweer ik u, wees barmhartig I Ik zal u achryven morgen reeds ik beloof het u 1 Gg zolt vernemen en dan znlt gg begrypeD, dat het niet zgn mag dat het te laat '8Heb tot zoolang geduld, vaarwel Zg was verdwenen; de glasen deur viel rammelend achter haar in het slot. Maar boezeer ook haar onbegrijpelgk gedrag en de zonderlinge vluobt hem verbaasden en verbgsterden, bg werd er toch niet door ontmoedigd. „Neen, mgn liefste", nep hg haar nog na, „het is niet te laat I Zeker van uw# liefde, zon ik sterk geDoeg sgn, n den levende te ontrokken te minder zal ik nu een doode het reoht laten, on» te scheiden 1* HOOFDSTUK XVH. Mevrouw Steinaeker was juist angstig geworden over II®9 8 lang uitblijven, toen de verwachte de kamer binnentrad, doodsbleek, met door het weenen rood ge kleurde oogen en doornatte, verscheurde kloodorQD „Barmhartige God," kreet de oude dame, „kind, wat zie je 61 nit Ben je buiten ge~w weest wellicht gedurende al dien tgd en in dit hondenweer?" Ilse echter sloeg geen acht op hare woorden. Zoo, sooals sg was, met den doek om het hoold geslagen, wierp zg zich aan de voefon der onde vrouw en smeekte, terwgl -.ij hare gevouwen handen tot haar oftbief: „Laat ons van hier gaao( ftVü

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1897 | | pagina 5