Brieven uit
Zondag 9 Mei 1897
41ste Jaargang No. 3202.
bijvoegsel.
pku1llet o n.
gemengd niéuws.
De brand te Parijs.
D.
SCHAKER
CIHTRAFT.
preek geslopen, do aanleiding was ge
weest tot de straffe kritiek van den
goeden man. Vergeefs probeerde ik
hem uit te leggen, dat ik volkomen
rechtzinnig was geweesttwijfelend en
ontevreden ging hij heen en ik twijfel
er niet aan, of nog op 't oogenblik is
die dominé X. de ware broeder niet in
zijn oog
Het drukke, zegenrijke werk, dat ik
Rotterdam, 5 Mei 1897.
No. 129.
"We hadden hier twee dominé's vaca
turen. Eén is na twee malen vergeefs M. H
beroepen te hebben, eindelijk vervuldhoopte te gaan onderuemen, hoe be
de ander is en blijft open. Ook de vierde trekkelijk weinig is er van terecht ge-
beroepen candidaat heeft bedankt. komen. Mijn ijver is in loop van jaren
Daar is in dat feit iets zonderlings. vee' verslapt, maar het is heusch geen
Me dunkt beroepen te worden naar de wonder.
tweede stad des rijks, moest voor een 1^ werd gezet in eene drukke wijk
predikant en vooral voor een dorps- met vee' arme menschen, wat me, zooals
predikant, zooals er twee bedankt hebben, u begrijpen zult, niet onaangenaam was.
een genoegen wezen, de bereiking van Ik begon te trachten, een wijklokaal te
eene hooge, goedbetaalde standplaats en, krijgen, waarin ik mijne minder bedeelde
wat nog meer moet zijn voor een ziele- kudde, die troost en opbeuring noodig
herder, een ruim, vruchtbaar arbeidsveld, had, hoopte, eens of meermalen per
Toch heeft Rotterdam op 't moment
de handen vol, om het aantal predikanten,
dat noodig is, bijeen te krijgen
Ik heb in deze zaak het oordeel
week samen te brengen. In het eerst
mislukte het, op myne verzoeken om
geld kwam weinig of niets in en eerst
veel later kreeg ik van een rijk-man,
ingewonnen van één der predikanten, die een huiselijk feest vierde, de som,
één der meest-beminden te dezer stede, noodig voor mijn wyklokaal.
Hij weet, dat ik kwam voor dit blad, Veel verwachtte ik van geregeld
er is dus geen onbescheidenheid in, als huisbezoek, zooals ik dat op mijn dorp
ik overtel, wat ik vernam, 't Is er gewend was. Och, arme, ook daarvan
aardig genoeg voorweinig terecht gekomen.
Weet je, zei miju zegsman Bijna nergens vond ik eerlijke blijd-
dit op den voorgrond. Ik heb het hier schap met mijne komst. Hier zeiden
heel goed, ik heb een drukken loop, de dominé, wat komt u vroeg,
maar, als ik vooruit geweten had, hoe he vorige kwam altijd veel later, daar
het zijn zou, was ik op mijn rustig dorpje was het„dominé, als u vooitaan vooruit
gebleven. Het weiken in de stad heeft wil laten weten, dat u komt, u neemt
veel vóór, maar het heeft nóg meer tegen. me kwalijk, maar dit is zooveel
Wij, orthodoxe predikanten, stellen aangenamer voor mijne vrouw
hooge eischen aan onzen arbeid en juist Al3 ik aaP arme Heden goeden raad
daarom bereiden wij ons veel teleur- 8ai) werd die in den regel met wan-
stelling. trouwen, doorgaans met onverschillig-
In mijn dorp was ik rustig temidden heid, beantwoord. Een man heeft eens
van lui, die ik allemaal kende, op wie onomwonden tegen me gezegd
ik een zeker natuurlijk overwicht had,! „Dominé, 't is uw beroep nu een
die mij beschouwden, werkelijk als hun maal, om de lui, als zij in slechte om-
raadsman. Ik preekte er meestal eiken standigkeden verkeeren, wat troost te
zondag tweemalen, maar aan mijne twee
preeken dé&r, had ik lang niet de moeite
van mijne ééne preek hier. Er was
iets-genoeglijk-rustigs in mijn arbeid
op het dorp.
Toen werd ik beroepen in de stad.
Ik heb lang geaarzeld, want ik begreep,
dat het nu met mijne vriendelijke rust
uit zou wezen. Maar het tractement
was veel hooger, mijne kinderen konden
het gymnasium bezoeken, doch bovenal,
ik hoopte veel goeds in eene stad als
Rotterdam te zullen doen. Dat gaf den
doorslag en ik nam het beroep aan.
En 't werd heel anders, dan 't geweest
was .Ik kwam in eene drukke, jagende
stad, waar ik niemand kende en waar
voorloopig ook niemand veel nota van
mijn bestaan nam. Het leven was er
duur en ik moest mijne lieve, rustige
woning, met 'r aardigen tuin missen,
om een bovenhuis te gaan betrekken.
Mijne eerste preeken trokken veel be
langstelling, dat is waar, maar die groote
schare toonde mij toch niet de helft van
de hartelijke waardeering, die ik altijd
ondervonden bad van mijn klein kuddeke
op het dorp, niet die sympathie of die
dankbaarheid voor eene mooie preek.
Kritiek, o ja, daarmede was men gul.
Ik herinner me nog goed, dat op de
eerste bijeenkomst van lidmaten een
der lui tot me zei, hardop„dominé,
domiué, liep daar in het eerste gedeelte
van uwe preek van zondag niet een klein
ketterijtje Ik vroeg hem natuurlijk
inlichtingen en het bleek toen, dat eene
kleine onduidelijkheid,ongemerkt in mijne
Den volgenden morgen doet lady Dermot
haar beat, om den minder gunstigen indruk,
dien zij gister op Ines heeft gemaakt, weder
uit te wisschen.
„Gij hebt mij gister volkomen mis verstaan,
mijn lief kind 1* begint zij. Ines bloost.
„Het zal n zeker niet aangenaam zijn, wan
neer de menschen op minachtenden toon over
uwe moeder oordeelen. Niet waar ?4
„Neen," antwoordt Ines nauwelijks hoor
baar, en lady Dermot gaat voort
„Ja, mijne lieveling, laat ik azeggen.dat
de menschen zeer boosaardig zijn wan
neer gij op nwe onschuldige manier van doeo,
verraadt, dat nwe moeder operazange
res is geweest, znllen eene massa geschiede
nissen van minder aangenamen aard
daar dadelijk de rondte van doen. Das
kleintje, boe meer gij den naam van nwe
mosder laat rasten, des te meer blijken geeft
ge, dat ge haar liefhebt. Gij ontheiligt
volstrekt haar aandenken niet, wanneer gij
verzwijgt, dat zij aan het theater verbonden
geweestgij kunt de nagedachtenis nwer
moeder niet beter eeren, dan dat ge baar
in stilte verheerlijkt. Begrijpt ga mij, Ines P*
stottert het jonge meisje, hoewel
zg weinig begrijpt van de motieven van
lady Dermot. Daarmede is dit onderwerp
evenwel afgehandeld.
Sir Moritz wacht zijne benrt geduldig af,
dat hij over de poging tot vlochten met
Ines een appeltje schillen kan.
„Ik moet n eigenlijk nog een gedacht
staDdja geven, ais wij alleen zijn," voegde
hij haar lachend toe.
De strafpredikatie, waarmede gedreigd ge
worden was, werd dan ook genondeo, terwijl
Ines op den breeden rng van Betsy zich de
nn.iige lessen in de rijkunst trachtte eigen
komen toespreken. En daarom laat
ik u stil uitpraten. Maar als ik het zoo
eens eerlijk zeggen mag, heb ik liever
eene ferme ondersteuning van de kerk
dan raad. Dat helpt zoo bitter wei
nig!"
Ik heb den man later tot andere
gedachten gebracht, zooals ik veel
tegenstand overwonnen heb, maar in
elk geval, ik heb er de narigheid van
doorleefd en menig bitter uur heeft me
dat alles gekost. Immer zag ik het
rustige dorp, waar 'k als jong dominé
zoo vele gelukkige, zegen volle jaren ge
sleten had, voor me.
Bovendien, ik moest in Rotterdam
kennis maken met veel ellende, waar
van ik het bestaan zelfs niet vermoe
den kon. Rotterdam is eene stad met
veel jammer, de onmogelijkste verhou
dingen en de meest sinistere toestan
den komen er voor.
Als bewijs schetste dominé enkele
toestanden, zooals hij die gevonden had
en die uit den aard moeilyk in eene
courant zijn ovei te vertellen.
Gisteren nog, vertelde hij o. a.,
ben ik geweest in een gezin, waar
eene kraamvrouw was. De man was
eene dronkelap en een onverbeterlijke
boosdoener. Heel dikwijls heb ik ge
probeerd, iets goeds by hem wakker
te maken, maar in het gunstigste ge
val draaide hij me eenvoudig den rug
toe en ging staan fluiten.
Meermalen ook heeft hij me gedreigd,
dat hij me de trappen zou afgooien.
Gisteren, toen ik kwam, had er juist
te maken. Vandaag blijft Moritz ver van
de oprijlaan die overval van dea vorigen keer
was hem alles behalve naar den zin geweest
hij voert zijne lievelinge naar een afgelegen,
eenzaam terrein.
„Zolt ge nooit weer trachtea, heimelijk
weg te loopen vraagt hij als inleiding en
zij bloost en ziet naar den tegenovergestel-
den kant, terwijl hij voor zich been lacht.
„Ik beb niet bet plan, om op n te moppe
ren, Ines t ge ziet er na reeds als een vrees
achtig maisje nit; wanneer ik n evenwel
nogmaals op zoo iets betrap, zal ik zeer boos
op n zijn,* zegt hij.
„Het zon toch beter zijn, wanneer gij mij
liet vertrekken, ik weet, dat ik nooit wor
den zal, zooals de overige menschen hier,*
antwoordt Ines.
„Blijf zooals gij zyt, wordt ban tenminste
nooit gelijk," antwoordt sir Morits. Over
Ines' gelaat glijdt echter een ondeugend lach
je, als zij hem dit hoort zeggen.
„Met uitzondering van het toilet,* valt
zij in, terwijl zij hem half ernstig, half la
chend van onder tot boven gadeslaat.
„O, dat is iets geheel anders. Ieder vrou
welijk wezen houdt ervan, om lief gekleed
te gaan lacht sir Morits. „Draaf na dat
veld eens om, hond den tengel goed vast en
laat het paard niet boven op een hek loo-
pen."
Zij zet het paard in draf, sir Moritz gevoelt
zich trotsch en gelnkkig gestemd, terwijl hij
zijne leerlinge nakijkt en wanneer sij hem
bniten adem en lachend voorbij snelt, roept
hij baar toe, dat ztj uitstekend in den zadel
I zit.
Welk een genot verschaffen deze uren van
onderricht hem. Het is zoo aantrekkelijk,
haar te mogen leeren, baar te mogen prij «en,
maar ook baar te mogen beknorren te zien,
hoe zij dapperder en minder vreesachtig
wordt en boe zg de zwarte Betsy bijna be
geestert, die anders zoo bedaard als eene
koe is.
Na verloop van een paar nar keeren zij
weder huiswaarts; Ines' gelaat straalt van
genot, sir Moritz is, daar hij den metgen
aangenaam heeft doorgebracht, in het prettig
ste humeur. Ines vertelt hem pver het stille
eene akelige scène plaats gehad. De
man was thuisgekomen en toen hij de
tafel niet gedekt vond, had hij een
hevig kabaal gemaakt. De vrouw,
zeer terecht, zei op kalmen toon, dat
zij daar toch heusch niet voor zor
gen kon, nog te zwak om op te staan.
En de pot met soep stond op de
kachel, hij had het er maar af te ne
men en zich te bedienen.
De lafhartige kerel, in plaats van
dit toe te stemmen en verder te be
rusten, gilde het uit, dat hij, wat er
ook gebeurd was, bediend wilde wor
den, dat het luiheid van haar was en
anders niet en dat hij eene vrouw had,
om het gemakkelijk te hebben.
Toen de vrouw hierop gezwegen
had, was hij naar de kachel gevlogen,
had er de pot met kokende soep af
gerukt en die, zooals hij reilde en
zeilde ik vertel u de zuivere waar
heid in het; bed gesmeten.
Ik kwam juist binnen, toen kraam
vrouw en kind, die door de kokende
droppels getroffen waren, het uit
schreeuwden van pijn en schrik. O,
de man het me niet aan het woord
komen. Als ik me niet dadelijk wegpakte
en me met m'n eigen zaken bemoei
de, smeet hij me het venster uit
enz. I
En juist, omdat zulke hevig-on-
aangename dingen vaak voorkomen,
geeft het ambt van predikant te
Rotterdam eene droefheid en eene in
spanning, die alleen zéér sterk-fysie-
ke mannen verdragen kunnen.
Medewerking van m eergegoeden is
in Rotterdam karig Er zijn in onze ge
meente hoogstens een vijftal oprecht
vrome eerste familiën, terwijl er bij
de Roomschen dozijnen zijn. Voor 't
overgroote deel wordt bij de noblesse
in de Maasstad weinig of niets aan
godsdienst gedaan enhet is "in
vele gevallen merkbaar, dat minde
ren dat voorbeeld volgen. De beste
kerkmenschen vindt men in den win
keliers- en in den kleinen burger
stand.
De dienst is zwaar, er zijn te veel
kerken voor te weinig predikanten.
Wij hebben eiken dag meerdere cate
chisaties. Ik heb op het oogen
blik te samen 375 jongelui op de
catechisaties, die ik feitelijk verplicht
ben zelf te leiden en des dinsdags
ben ik van 's morgens acht tot 's
avonds tien bijna onafgebroken bezig.
Bijna niemand weet, hoe zwaar ons
ambt is en omdat het misschien goed
is, als de lui het weten, vertel ik
er u zoo ronduit van. Publiceer het
gerust, ik kan alles verdragen en de
meesten van mijne collega's zullen
het met mij eens wezen.
Alles te zamen genomen, verwon
der ik mij over het telkensweer
bedanken van de nieuw-beroepen do
miné's niets. Waarschijnlijk hadden
zij goede vrienden in Rotterdam, die
hen gewaarschuwd hebben.
Nogeens, hoewel ik hier langzamer
hand vele vrienden heb gekregen en
meer bestand werd tegen allerlei des
illusies, ik blijf heel dikwijls mijD dorp
betreuren. Rustig gingen daar mijne
dagen en bijna geregeld had ik geluk
op mijn werk.
In Rotterdam is dat voor de mees
ten onzer heel, heel anders, helaas.
En 't zal nog slechter worden
en afgetrokken leven, dat ijj bij oom Ben
geleid heeft, «ij deelt hem mede, dat de zee
en de boomen haar eenigst gezelschap, wa
ren een eenzaam leven zeker, dat is waar,
maar ook een leven, dat krachtige en ge
zonde ideeën schenkt.
„Wij plachten aok veel te visschen,
soms dagen achtereen. Gewoonlijk ging ik
alleen erop nit, en oom Ben sag er
nooit vriendelijker nit, dan wanneer ik hem
een korf forellen tbnis bezorgde o, zul
ke mooie forellen die bakte ik dan
altoos voor zijn avondbrood.*
Sir Morits boort, wat zij zegt, maar hij
antwoordt niet. Hij stelt sich in den geest
voor, boe sij te samen zulk een heerljjken
dag sollen hebbenéén dag, neen meer
dere zulke genotvolle dagen. Hij kan
zieb deze kinderlijke gestalte zoo heerlijk
voorstellen, geduldig voorovergebogen, soo-
dat haar lief gelaat sich in het heldere wa
ter afspiegelt darbij een lieht windje dat
allerlei verlokkelijke dingen duistert en dan ver
der nog groote eenzaamheid rondom, z|j met
hun beiden dan 's avonds, bij het onder
gaan der ion, langzaam over het meer
hoiswaarts geroeid, waarbij zij weer een
harer oude sages voor hem zingt. Hij
kan zieh dat alles zoo voorstellen,
dan later samen bij den schoorsteen
sitten het ideaal van een echtpaar, in
elkander opgaand. Plotseling siet hij met
een vroolijken lach in de oogen tot baar
op.
„Wilt ge eens met mij gaan visschen,
Ines P* vraagt hij.
„O ja," antwoordt zij opgetogen, „wan
neer gij mij mede wiit nemen?4
HOOFDSTUK X.
„Hoe denkt gij daarover, John?*
Het is na bet diner in het kasteel van
Jim Lesroy, dat deze zijn vriend boven
staande vraag stelt. Mijnheer Ker had
gedurende de laatste tien minuten diep in
gepeins verzonken gezeten, hij had gedacht
aan dingen, die, te oordeelen naar de uitdruk
king van zijn gelaat, niet van den aangenaam-
sten aard waren geweest.
„Kom er uit, met die akelige gedach-
«Zij hadden sicli vereenigd om wel te
doen en sij zijn een verechriklelijken
dood gestorven, verbrand, gestikt, ver
pletterd. De vonk van den ciosmetogrsaf
heeft den weldadigheidsbazar in brand
gestoken. Wat zijn wij toch groote geleer
den Wij hebben het vnur van den he
mel geetolen wij beheerschen de electrici-
teit, wij maken er een tooverachtig en
aardig speelgoed van om ons te vermaken.
«En ziedaar I Wij dachten het niet,
maar wij waren niet anders dan kinderen,
die met lociters spelen en de groote ver
borgen kracht, die de wereld regeert, heeft
zich van dit wetenschappelijk speelgoed
willen bedienen, om een monster-brandsta
pel aan te steken cd er, onder verschrikkelijk
lijdeD, mannen en vrouwen van de ilite
van Parijs te laten omkomen, die zich
aaneengesloten hadden in een gemeenschap
pelijk streven naar medelijden en welda
digheid. Grnwzame ironie.
«Parijs is in ronw Ik zal morgen
trachten, de tolk te zijn van aller smart.
Van avond heb ik er den moed niet toe
en ik sidder bij deze onuitsprekelijke ramp
als bij eene misdaad."
Aidns de dichter Fran^ois Coppée in
het Journal.
Het was tien minuten voor half rijf
toen de brand uitbrak. Plotseling zag men
aan den linkervleugel, waar de cineroato-
graaf stond, vlammen opstijgen. De lamp
van het toestel was ontploft en had een
gordijn vunr doen vatten. In drie minnten
had het vnur zioh door het geheele ge
bouw verspreid. Vijftien honderd menschen
drongen zich naar de uitgangen (twee
deuren aan de voorzijde en meer niet
voor een licht brandbaar gebouw van
honderd bij zestig meter, grooter dan het
koninklijk palies op den Dam, dat 80 bij
63 is !j duwende en over elkander vallen
de en zoo een onoverkomelijken slagboom
vormende van opgehoopte lichamen, die
den weg der redding afsloten voor de
ODgelukkigen, die achter hen waren.
Men zag toen een onvergetelijk schouw
spel. In eeDe omlijsting van vnur mannen,
vrouwen en kinderen, die ineenkrompen en
tevergeefs een uitweg zochten. Hunne klee
deren vatten vuur en zij, vielen op den
hoop verkoolde lyken neder.
Het duurde niet lang. Twintig minuten
op zijn hoogst. Toen stortte het geraamte
in.
Een verslaggever van het Journal die
juist voorbij kwam, toen de brand uit
brak, geeft de volgende beschrijving van
de paniek:
Een hoop ongelukkigen, die ontzet
vluchten met gescheurde kleederen en ver
wilderde oogen. En dat waren zij die er
het best afkwamen, die meer vrees dan
letsel hadden.
Elk oogenblik wordt de ramp ver
schrikkelijker. Het geheele dak brandt.
Een zwarte, dikke, verstikkende rook,
voortgedreven door een vrij sterken wind,
stijgt op
En daarbuiten nog altijd de wilde
vlneht. Vrouwen loopen in het wilde rond.
Eene dame van middelbaren leeftijd snelt
naar een agent, werpt zich voor hem op
de knieën, kust hem de handen en smeekt
hem, hare dochter te redden, die zij bij
de vlucht is kwijtgeraakt. Elders loopt
een beer rond, blootshoofds, met gescheurde
kleederen eu bebloed gelaat. Hij loopt
tusschen de kijkers en zoekt zijne vroaw.
Men heeft de grootst mogelijke moeite om
hem te beletten, zich in de vlammen
ten, John I4 En Kapitein Lesroy rukt zijn
stoel wat dichter bjj, legt het schoo-
ne hoofd achter io den leunstoel en
wacht zoo het antwoord van rijn vriend
af.
„Zij is zeer veranderd,4 zegt deze plotseling.
Pese woorden zijn luid gesproken, toch
meer als het gevolg zijner eigen gedachten,
dan als een antwoord op een hem gedane
vraag.
Kapitein Lesroy fronst bet voorhoofd.
„Ge meent Alice Dat is niet mjjne schuld,
John
John Ker liet naar het aardige, vroolijke
gelaat van zijn vriend en zucht.
„Jim, maak haar tot uwe vrouw en ver
trek dan oogenblikkelijk van hier. Koop een
jacht doe wat ge wilt, maar ga voor alles
eerst hier vandaan.4 Geen ander sterveling
zou het wagen te zeggen, wat hij zegt
en hij gaat voort„Jim, onde jougen, gij
neemt mij mijDe preek toch niet kwalijk
Maar ik zeg n, het zien van haar lief gelaat
moet n genoeg zijn, om n tot het uiterste
'te brengeD. Vriend, geloof mij, wanneer dat
zoo verder gaat, is tij niet lang meer op
aarde.*
Het gelaat van Jim Lesroy is donkerrood
gekleurd.
„De hemel is mijn getuige, dat ik mijn
best doe* zegt hij zacht. „Zij is eene
engel, John, en ik ben harer niet waar
dig.4 Dese uitspraak is te waar, dan dat
daar tegenspraak op sal volgen; daarom
gaat hij sneller voort: „Het zal een se-
gen voor baar zijn, wanneer ik den een
of anderen dag bij de jacht mijn nek
breek. Het arme kind, ik wenschte, dat
zij mij nooit gezien had. Jobn,* gaat hij
plotseling op spottenden toon voort, „hoe
lang zal het W9l duren, om uit mij
eea heilige te maken een trouw de kerk
bezoekend, gcdsdienstig menf-ch
John Ker slaat hem met een zeer ernstig
gelaat gade, terwijl Jim behaaglijk een glas
port naar binnen spoelt. Hg, John, bad
jarenlang slechts water gedronken, om zijn
vriend een goed voorbeeld te geven.
„Om harentwille,4 zegt hij tot zichzelf, en
dan begint hg opnieuw zjjn u'terste best te
te werpen. Twee agenten voeren hem weg.
En bet défilé der gekwetsten, van
vrouwen vooral, gaat steeds voor
Tegen een koetspoort geleund, laat een
van de inrichters van den bszar, de heer
Blonnt, san zijn wanhoop vrijen tengel.
Twee zijner vrienden brengen den ge
wonde na veel tegenstribbelen weg. Mid
den op straat valt een man op de knieën
voor eene dame, roependePardon I
pardon
Aan alle kanten hartverscheurende too-
neelen, kretec, tranen, wanhoopszuchten, die
het geknetter der vlammen overstemmen.
De lijken zijn afschnwlijk om te zien.
De slachtoffers zijn niet gestikt maar
verbrand, levend verbrand. Een medewer
ker van de Figaro, die reeds 28 jaar ver
slaggever is, aan den oorlog van 1870
heeft deelgenomen en alle groote rampen
heeft bijgewoond, verklaarde, nooit znlk
een afgrijselijk schouwspel te h ebben gezien.
Tegenover den bazar is een ruime stal.
De deuren werden geopend en de ongelnk-
kigen, die met brandende kleederen hebben
weten te ontkomen snelden naar binnen,
waar met emmers water, drijfnatte sponsen
en rytuigspniten de vlammen worden ge-
bluscht. Generaal Monier werpt zich in
het bassin, waar de paarden gedrenkt wor-
deD, velen volgen zijn voorbeeld.
De politie handhaaft uitstekend de orde.
Zij wordt belegerd door eene menigte vaders,
broeders, bloedverwanten en vrienden, die
de lijken willen zien. De agenten hebben
eene zware taak grijsaards, vrouwen smee-
ken beD, om binnengelaten te worden, een
minnat maar
Waartoe in den hoop is het onmogelijk,
iemand te herkennen.
Een heer met witte haren werpt zich
op de agenten «Mijn dochter was er",
gilt hij. „Ik wil zien of ze dood of levend
is". Met vier man moet men den ramp
zalige wegbrengen.
De agenten verdienen allen lof voor
hnn optreden. Zonder ruwheid, met voor-
beeldelooze verschooning behandelen zij het
publiek. Met goede woorden duwen zij de
menigte zachtjes achteruit. Zij verzoeken,
smeeken om plaats te maken, om de red
ders niet te belemmeren, het aan- en af
rijden der ambulance-wagens niet te be
moeilijken, die de lijken naar het Palais
de 1'InduBtrie overbrengen.
De commissaris van politie Mouquin is
een man van geestkracht, maar hij geeft
zijn bevelen met stokkende stem. In zijn
twintigjarigen ambtstijd heeft bij heel wat
gezien, heel wat medegemaakt, maar hoe
gehard men ook is, er komt een oogen
blik, dat de maat vol is. Men is toch
mensch ook.
Mevrouw de Brégneville-Collière was
juist met hare kleindochter, een nichtje
en een neefje van deze den bazar binnen
getreden, toen zij omvergeworpen werd
door de vluchtenden. Zij ontsnapte met
brandende kleederen, maar miste de kin
deren. De schrik verlamde hare hersenen.
Men bracht haar naar huis en plotseling
begon zij te ijlen„Vuur, vuur overaL
Driehonderd menschen loopen over de
kleinen. Zij vertrappen heD, zij verplette
ren hen. Mijn kinderen I Mijn kinderen
Waar zijn zij Men antwoordt, dat ze
gered zijn, maar zij gelooft het niet. De
ongelukkige is van het verstand beroofd.
En nog onder den eersten indruk van
de ontzettende gebeurtenis doorzocht eene
bende dieven de puinhoopen, om geld eu
juweelen te stelenDe politie nam twin
tig van die onmenschen gevangen.
In het Palais de '1 Industrie werden
de verkoolde misvormde lijken neergelegd
in een der zalen. Hier komen familiele
doen, om zijne ideeën bi) Jim ingaDg te doen
vinden hij spreekt tot hem, zooals slechts
een goed vriend kan spreken.
Dien avond was Jim evenwel niet gestemd,
om goeden raad aan te nemen.
„Mijn vader dronk zieh dood,* zegt bij,
lichtzinnig lachend, „en mijn grootvader
eveneens. Ik ben nog de fatsoenlijkste Lesroy,
die ooit op dit kasieel heeft gewoond toch
gelcof ik, dat ik den weg van mijn vader zal
opgaan.4
Mijnheer Ker heeft volstrekt geen lust, dit
onderwerp voort te setten.
„Kom, laat ons een partij biljart spelen,* slaat
Kapitein LeBroy plotseling voor. „Ge zijt van
a'ond allertreurigst gezelschap, John I* Ver
volgens voegt hg er ernstig aan toe„Ik
wenschte, dat Alice hare liefde aan u had
geschonken, in plaats van aan mg. Gij zoudt
een beter echtgenoot voor haar geweest
zijn, dan ik ooit in staat ben te worden."
Als Jobn Ker plotseling zijn gelaat in
zijne handen verbergt, ziet de man, die Ali-
ce's liefde verworven heelt, hoe doodsbleek
het gelaat en de lippen van zijn vriend zjjn
en een onuitsprekelijk medelijden straalt
hem weldra nit de oogen.
„O John, oude vriend, staat bet zoo met
je hart fluistert Kapitein Lesroy. „Daar
aan heb ik nooit gedacht nooit of nim
mer 1"
John Ker ziet hem, rustigjes glimlachend
aan.
„En ik heb nooit bet plan gehad, het u
te doen weten," antwoordde hij. „Zij zon
mij nooit lief gehad hebben, maar na weet
ge, waarom ik zoo sielsgrasg zon willen, dat
sij gelukkig werd.
Mevrouw Bleke gevoelt zich juist niet zoo
heel gelukkig met hare kinderen. Algy is
zeer prikkelbaar en toont zich zeer ge
neigd, om zich thuis zoo onaangenaam mo
gelijk voor te doen. Hg had beslist ge-
weigerd, een aan zgn stand passenden
werkkring te zoeken, en had niets anders 1
gewild, dan cfficierlje te spelen bjj een in
het naburig stadje bestaand reserve-regi
ment; zoo'n verwend, veeleischend jong
mensch is au« ock alles behalve geschikt,
om de rust en aantrekkelijkheid in een huis
deD, vrienden, priesters, bedienden, om da
slachtoffers te herkennen. Twee aan twee
worden ze binnen gelaten. In de ruime
zaal brandt een reusachtig vuur en lang:
de lijken loopen politieagenten met toort
sen in de hand. In allergl worden witte
houten doodkisten aangebracht. Eeoe me
nigte verdringt zich er om heen en om
de lijken. Er is een hoek, waar de jovei-
bhjfselen van de tentoonstelling jan
beeldhouwwerken van het voiig jaar geA
borgen zijn en in het licht der toortsen
verheft Rouget de 1' Isle chanlant la
Marseillaisse zijne triumfeerende fignur bo
ven de overblijfselen van honderd vijf-
tien menschen, die een paar uur geleden
nog vroolijk en wel waren.
Een jongmeDsch loopt rondhij zoekt
zijne zuster. Reeds tweemalen is hij rond
gegaan. Plotseling ontwaart hij bij het
schijnsel der toorts een sieraad, een ring,
dien hjj heeft gegeven, Hij ziet er naar,
hij herkent hem niet. Er zijn zooveel rin
gen, die op elkander gelijken! Hij ziet
nauwkeuriger toe. Er is geen twyfel
meer mogelijk. Door het wippen vsn een
plank komt een der armen van het lijk
vrij, waarom een armband is, dien hij e-
veneens herkent.
Hij schreit.
Ook voor het gebouw vallen aangrij
pende tooneelen voor.
Eene angstige menigte wacht, doch na
middernacht wordt niemand meer toegela
ten. Eene vrouw komt aansnellen meteen
brief in de hand, een verlof van den
commissaris van politie. Men houdt haar
tegen, het bevel, om niemand meer toe
laten, is van den procureur der Republiek
«Maar als ik u nu zeg, dat het mijne
zuster iz en dst zij daar is, dat zij daar
moet zijn", kermt en sniktze. «Heusch,
mijnheer wil u niet? Heusch Jtfemu-h
Och, waarom niet?" en zakt söTfl
kend ineen.
Een jonge man dringt door, bijkans ge
dragen door twee zijner vrienden. Hij
heeft geen kracht meer, om te spreken,
hij fluistert een protest en laat zich me-
desleepen door zijne vriendeD, die hem
troosten. Men hoort hem weecen.
En zoo zouden we kunnen voortgaan. Maar
wat en hoeveel wij ook schrijven, het is on
mogelijk, om den indruk weer te geven
dien de ramp op de omstanders heeft
maakt. De smart laat zich niet beschrij
ven, men moet ze voelen.
te
im
Gelukkig terecht geko
men. Een merkwaardig geval is eenige
dagen geleden op het postkantoor in Nevr-
York voorgekomen.
Er was n.1. een brief nit Ierland geko
men met dit adres.„Aan mijn moeder,
New-York, Amerika."
Eerst wilde men den brief als onbeste lbaar
beschouwen. Maar op een dag zelf kwam eene
vrouw aan het loket met de vraag, of er geen
brief van haar zoon was gekomen. Dit
toevallig samentreffen trok de opmerk
zaamheid van den ambtenaar. Navragen
bewezen, dat de zoon in de stad leefde,
waarvan de naam op den afgestempelden
postzegel.
Na nog eenige vragen werd de brief
aan de vrouw afgegeven met den eisch,
hem dadelijk te openen. Toen bleek, dat
de brief werkelijk van haat zoon was.
Wij herinneren ons een dergelijk geval,
waarmee onze postadministratie minder
gelukkig was.
Een arbeider uit een dorp in Groningen-
was nl. in den hooitijd naar Friesland
gegaan, om daar met grasmaaien een goed
loon te verdienen.
Zijne vrouw vond het noodig, om hem te
u
gezin te verhoogen.
Alice beschouwt mevrouw Blake geheel
als een misprouct. Toen zg zich voor vijf
jaar geleden aan een man verlooide, die
zich vaat en zeker dooddrinkt, kon men
haar nu juist niet een meisje noemen, dat
eene gelukkige toekomst tegemoet gaat.
Nu wil tij noch Kapitein Lesroy trouwen,
noch hem de bons geven. Mevrouw Biake
is volstrekt niet iemand, die gelooft aan
eigenaardige toevallen, die een man met
een swak karakter kennen verbeteren;
haar zou iedere andere verloving aange
namer geweest zgn, dan deze nuttelooze om
gang. Alice is een persoontje, die nog meer
dan Algy hare ontevredenheid zal opwek
ken, want tij bezit eene eigen meening, die
geheel verschillend is van die hare» moe
der. Alice houdt van verre wandelingen
langs veldeD en wegen, evenals van bezoe
ken in de hutten dtr armensij geeft on
derricht op naaischolen en houdt sich op
allerlei nuttige wgxen met de menschen uit
den minderen stand bezig.
Het kwetst mevrouw Blake teD zeerste,
wanneer sij goede kennissen hoort zeggen,
hoe eigenaardig juffrouw Alice Blake
toch is.
En Flora, de schoone, fiere Flora, is ook
niet in slaat, het moederhart geheel te be
vredigen. Zij is inderdaad uitnemond schoon
„dank zg mijne familie,* zooals mevrouw
Blake zoo dikwijls «egt want de Biakes
zgn allen zeer leelgk; Flora ia ook zeer
rijk - dank zij een vsn de leelgke Blake'sche
ooms, die, wat zeer verstandig van hem was,
stierf en een aardig spaarduitje aan zgn
peetkind, Floortje, achterliet. Maar trots al
die voortrefieigke eigenschapptn, is Flora
nog geen lady Dermot een plan, dat reeds
opgevat was in de schoone dagen, toen sir
Moritz en baby Flora als kinderen met el
kander speelden en hunne gekregen heerlijk
heden met elkander deelden.
Maar nn is er eene nieuwe trekpleister op
bet slot Dromaneen en sir Moritz heeft zioh
zelfs in geen acht dagen op Rivers laten zien
en heelt tweemaal geweigerd, van de jacht
even met de dames naar huis Ie rijden.
Alles nauwkeurig beschouwd, is het geen