Brieven uit Zondag 9 Mei 1897 41ste Jaargang No. 3202. bijvoegsel. pku1llet o n. gemengd niéuws. De brand te Parijs. D. SCHAKER CIHTRAFT. preek geslopen, do aanleiding was ge weest tot de straffe kritiek van den goeden man. Vergeefs probeerde ik hem uit te leggen, dat ik volkomen rechtzinnig was geweesttwijfelend en ontevreden ging hij heen en ik twijfel er niet aan, of nog op 't oogenblik is die dominé X. de ware broeder niet in zijn oog Het drukke, zegenrijke werk, dat ik Rotterdam, 5 Mei 1897. No. 129. "We hadden hier twee dominé's vaca turen. Eén is na twee malen vergeefs M. H beroepen te hebben, eindelijk vervuldhoopte te gaan onderuemen, hoe be de ander is en blijft open. Ook de vierde trekkelijk weinig is er van terecht ge- beroepen candidaat heeft bedankt. komen. Mijn ijver is in loop van jaren Daar is in dat feit iets zonderlings. vee' verslapt, maar het is heusch geen Me dunkt beroepen te worden naar de wonder. tweede stad des rijks, moest voor een 1^ werd gezet in eene drukke wijk predikant en vooral voor een dorps- met vee' arme menschen, wat me, zooals predikant, zooals er twee bedankt hebben, u begrijpen zult, niet onaangenaam was. een genoegen wezen, de bereiking van Ik begon te trachten, een wijklokaal te eene hooge, goedbetaalde standplaats en, krijgen, waarin ik mijne minder bedeelde wat nog meer moet zijn voor een ziele- kudde, die troost en opbeuring noodig herder, een ruim, vruchtbaar arbeidsveld, had, hoopte, eens of meermalen per Toch heeft Rotterdam op 't moment de handen vol, om het aantal predikanten, dat noodig is, bijeen te krijgen Ik heb in deze zaak het oordeel week samen te brengen. In het eerst mislukte het, op myne verzoeken om geld kwam weinig of niets in en eerst veel later kreeg ik van een rijk-man, ingewonnen van één der predikanten, die een huiselijk feest vierde, de som, één der meest-beminden te dezer stede, noodig voor mijn wyklokaal. Hij weet, dat ik kwam voor dit blad, Veel verwachtte ik van geregeld er is dus geen onbescheidenheid in, als huisbezoek, zooals ik dat op mijn dorp ik overtel, wat ik vernam, 't Is er gewend was. Och, arme, ook daarvan aardig genoeg voorweinig terecht gekomen. Weet je, zei miju zegsman Bijna nergens vond ik eerlijke blijd- dit op den voorgrond. Ik heb het hier schap met mijne komst. Hier zeiden heel goed, ik heb een drukken loop, de dominé, wat komt u vroeg, maar, als ik vooruit geweten had, hoe he vorige kwam altijd veel later, daar het zijn zou, was ik op mijn rustig dorpje was het„dominé, als u vooitaan vooruit gebleven. Het weiken in de stad heeft wil laten weten, dat u komt, u neemt veel vóór, maar het heeft nóg meer tegen. me kwalijk, maar dit is zooveel Wij, orthodoxe predikanten, stellen aangenamer voor mijne vrouw hooge eischen aan onzen arbeid en juist Al3 ik aaP arme Heden goeden raad daarom bereiden wij ons veel teleur- 8ai) werd die in den regel met wan- stelling. trouwen, doorgaans met onverschillig- In mijn dorp was ik rustig temidden heid, beantwoord. Een man heeft eens van lui, die ik allemaal kende, op wie onomwonden tegen me gezegd ik een zeker natuurlijk overwicht had,! „Dominé, 't is uw beroep nu een die mij beschouwden, werkelijk als hun maal, om de lui, als zij in slechte om- raadsman. Ik preekte er meestal eiken standigkeden verkeeren, wat troost te zondag tweemalen, maar aan mijne twee preeken dé&r, had ik lang niet de moeite van mijne ééne preek hier. Er was iets-genoeglijk-rustigs in mijn arbeid op het dorp. Toen werd ik beroepen in de stad. Ik heb lang geaarzeld, want ik begreep, dat het nu met mijne vriendelijke rust uit zou wezen. Maar het tractement was veel hooger, mijne kinderen konden het gymnasium bezoeken, doch bovenal, ik hoopte veel goeds in eene stad als Rotterdam te zullen doen. Dat gaf den doorslag en ik nam het beroep aan. En 't werd heel anders, dan 't geweest was .Ik kwam in eene drukke, jagende stad, waar ik niemand kende en waar voorloopig ook niemand veel nota van mijn bestaan nam. Het leven was er duur en ik moest mijne lieve, rustige woning, met 'r aardigen tuin missen, om een bovenhuis te gaan betrekken. Mijne eerste preeken trokken veel be langstelling, dat is waar, maar die groote schare toonde mij toch niet de helft van de hartelijke waardeering, die ik altijd ondervonden bad van mijn klein kuddeke op het dorp, niet die sympathie of die dankbaarheid voor eene mooie preek. Kritiek, o ja, daarmede was men gul. Ik herinner me nog goed, dat op de eerste bijeenkomst van lidmaten een der lui tot me zei, hardop„dominé, domiué, liep daar in het eerste gedeelte van uwe preek van zondag niet een klein ketterijtje Ik vroeg hem natuurlijk inlichtingen en het bleek toen, dat eene kleine onduidelijkheid,ongemerkt in mijne Den volgenden morgen doet lady Dermot haar beat, om den minder gunstigen indruk, dien zij gister op Ines heeft gemaakt, weder uit te wisschen. „Gij hebt mij gister volkomen mis verstaan, mijn lief kind 1* begint zij. Ines bloost. „Het zal n zeker niet aangenaam zijn, wan neer de menschen op minachtenden toon over uwe moeder oordeelen. Niet waar ?4 „Neen," antwoordt Ines nauwelijks hoor baar, en lady Dermot gaat voort „Ja, mijne lieveling, laat ik azeggen.dat de menschen zeer boosaardig zijn wan neer gij op nwe onschuldige manier van doeo, verraadt, dat nwe moeder operazange res is geweest, znllen eene massa geschiede nissen van minder aangenamen aard daar dadelijk de rondte van doen. Das kleintje, boe meer gij den naam van nwe mosder laat rasten, des te meer blijken geeft ge, dat ge haar liefhebt. Gij ontheiligt volstrekt haar aandenken niet, wanneer gij verzwijgt, dat zij aan het theater verbonden geweestgij kunt de nagedachtenis nwer moeder niet beter eeren, dan dat ge baar in stilte verheerlijkt. Begrijpt ga mij, Ines P* stottert het jonge meisje, hoewel zg weinig begrijpt van de motieven van lady Dermot. Daarmede is dit onderwerp evenwel afgehandeld. Sir Moritz wacht zijne benrt geduldig af, dat hij over de poging tot vlochten met Ines een appeltje schillen kan. „Ik moet n eigenlijk nog een gedacht staDdja geven, ais wij alleen zijn," voegde hij haar lachend toe. De strafpredikatie, waarmede gedreigd ge worden was, werd dan ook genondeo, terwijl Ines op den breeden rng van Betsy zich de nn.iige lessen in de rijkunst trachtte eigen komen toespreken. En daarom laat ik u stil uitpraten. Maar als ik het zoo eens eerlijk zeggen mag, heb ik liever eene ferme ondersteuning van de kerk dan raad. Dat helpt zoo bitter wei nig!" Ik heb den man later tot andere gedachten gebracht, zooals ik veel tegenstand overwonnen heb, maar in elk geval, ik heb er de narigheid van doorleefd en menig bitter uur heeft me dat alles gekost. Immer zag ik het rustige dorp, waar 'k als jong dominé zoo vele gelukkige, zegen volle jaren ge sleten had, voor me. Bovendien, ik moest in Rotterdam kennis maken met veel ellende, waar van ik het bestaan zelfs niet vermoe den kon. Rotterdam is eene stad met veel jammer, de onmogelijkste verhou dingen en de meest sinistere toestan den komen er voor. Als bewijs schetste dominé enkele toestanden, zooals hij die gevonden had en die uit den aard moeilyk in eene courant zijn ovei te vertellen. Gisteren nog, vertelde hij o. a., ben ik geweest in een gezin, waar eene kraamvrouw was. De man was eene dronkelap en een onverbeterlijke boosdoener. Heel dikwijls heb ik ge probeerd, iets goeds by hem wakker te maken, maar in het gunstigste ge val draaide hij me eenvoudig den rug toe en ging staan fluiten. Meermalen ook heeft hij me gedreigd, dat hij me de trappen zou afgooien. Gisteren, toen ik kwam, had er juist te maken. Vandaag blijft Moritz ver van de oprijlaan die overval van dea vorigen keer was hem alles behalve naar den zin geweest hij voert zijne lievelinge naar een afgelegen, eenzaam terrein. „Zolt ge nooit weer trachtea, heimelijk weg te loopen vraagt hij als inleiding en zij bloost en ziet naar den tegenovergestel- den kant, terwijl hij voor zich been lacht. „Ik beb niet bet plan, om op n te moppe ren, Ines t ge ziet er na reeds als een vrees achtig maisje nit; wanneer ik n evenwel nogmaals op zoo iets betrap, zal ik zeer boos op n zijn,* zegt hij. „Het zon toch beter zijn, wanneer gij mij liet vertrekken, ik weet, dat ik nooit wor den zal, zooals de overige menschen hier,* antwoordt Ines. „Blijf zooals gij zyt, wordt ban tenminste nooit gelijk," antwoordt sir Morits. Over Ines' gelaat glijdt echter een ondeugend lach je, als zij hem dit hoort zeggen. „Met uitzondering van het toilet,* valt zij in, terwijl zij hem half ernstig, half la chend van onder tot boven gadeslaat. „O, dat is iets geheel anders. Ieder vrou welijk wezen houdt ervan, om lief gekleed te gaan lacht sir Morits. „Draaf na dat veld eens om, hond den tengel goed vast en laat het paard niet boven op een hek loo- pen." Zij zet het paard in draf, sir Moritz gevoelt zich trotsch en gelnkkig gestemd, terwijl hij zijne leerlinge nakijkt en wanneer sij hem bniten adem en lachend voorbij snelt, roept hij baar toe, dat ztj uitstekend in den zadel I zit. Welk een genot verschaffen deze uren van onderricht hem. Het is zoo aantrekkelijk, haar te mogen leeren, baar te mogen prij «en, maar ook baar te mogen beknorren te zien, hoe zij dapperder en minder vreesachtig wordt en boe zg de zwarte Betsy bijna be geestert, die anders zoo bedaard als eene koe is. Na verloop van een paar nar keeren zij weder huiswaarts; Ines' gelaat straalt van genot, sir Moritz is, daar hij den metgen aangenaam heeft doorgebracht, in het prettig ste humeur. Ines vertelt hem pver het stille eene akelige scène plaats gehad. De man was thuisgekomen en toen hij de tafel niet gedekt vond, had hij een hevig kabaal gemaakt. De vrouw, zeer terecht, zei op kalmen toon, dat zij daar toch heusch niet voor zor gen kon, nog te zwak om op te staan. En de pot met soep stond op de kachel, hij had het er maar af te ne men en zich te bedienen. De lafhartige kerel, in plaats van dit toe te stemmen en verder te be rusten, gilde het uit, dat hij, wat er ook gebeurd was, bediend wilde wor den, dat het luiheid van haar was en anders niet en dat hij eene vrouw had, om het gemakkelijk te hebben. Toen de vrouw hierop gezwegen had, was hij naar de kachel gevlogen, had er de pot met kokende soep af gerukt en die, zooals hij reilde en zeilde ik vertel u de zuivere waar heid in het; bed gesmeten. Ik kwam juist binnen, toen kraam vrouw en kind, die door de kokende droppels getroffen waren, het uit schreeuwden van pijn en schrik. O, de man het me niet aan het woord komen. Als ik me niet dadelijk wegpakte en me met m'n eigen zaken bemoei de, smeet hij me het venster uit enz. I En juist, omdat zulke hevig-on- aangename dingen vaak voorkomen, geeft het ambt van predikant te Rotterdam eene droefheid en eene in spanning, die alleen zéér sterk-fysie- ke mannen verdragen kunnen. Medewerking van m eergegoeden is in Rotterdam karig Er zijn in onze ge meente hoogstens een vijftal oprecht vrome eerste familiën, terwijl er bij de Roomschen dozijnen zijn. Voor 't overgroote deel wordt bij de noblesse in de Maasstad weinig of niets aan godsdienst gedaan enhet is "in vele gevallen merkbaar, dat minde ren dat voorbeeld volgen. De beste kerkmenschen vindt men in den win keliers- en in den kleinen burger stand. De dienst is zwaar, er zijn te veel kerken voor te weinig predikanten. Wij hebben eiken dag meerdere cate chisaties. Ik heb op het oogen blik te samen 375 jongelui op de catechisaties, die ik feitelijk verplicht ben zelf te leiden en des dinsdags ben ik van 's morgens acht tot 's avonds tien bijna onafgebroken bezig. Bijna niemand weet, hoe zwaar ons ambt is en omdat het misschien goed is, als de lui het weten, vertel ik er u zoo ronduit van. Publiceer het gerust, ik kan alles verdragen en de meesten van mijne collega's zullen het met mij eens wezen. Alles te zamen genomen, verwon der ik mij over het telkensweer bedanken van de nieuw-beroepen do miné's niets. Waarschijnlijk hadden zij goede vrienden in Rotterdam, die hen gewaarschuwd hebben. Nogeens, hoewel ik hier langzamer hand vele vrienden heb gekregen en meer bestand werd tegen allerlei des illusies, ik blijf heel dikwijls mijD dorp betreuren. Rustig gingen daar mijne dagen en bijna geregeld had ik geluk op mijn werk. In Rotterdam is dat voor de mees ten onzer heel, heel anders, helaas. En 't zal nog slechter worden en afgetrokken leven, dat ijj bij oom Ben geleid heeft, «ij deelt hem mede, dat de zee en de boomen haar eenigst gezelschap, wa ren een eenzaam leven zeker, dat is waar, maar ook een leven, dat krachtige en ge zonde ideeën schenkt. „Wij plachten aok veel te visschen, soms dagen achtereen. Gewoonlijk ging ik alleen erop nit, en oom Ben sag er nooit vriendelijker nit, dan wanneer ik hem een korf forellen tbnis bezorgde o, zul ke mooie forellen die bakte ik dan altoos voor zijn avondbrood.* Sir Morits boort, wat zij zegt, maar hij antwoordt niet. Hij stelt sich in den geest voor, boe sij te samen zulk een heerljjken dag sollen hebbenéén dag, neen meer dere zulke genotvolle dagen. Hij kan zieb deze kinderlijke gestalte zoo heerlijk voorstellen, geduldig voorovergebogen, soo- dat haar lief gelaat sich in het heldere wa ter afspiegelt darbij een lieht windje dat allerlei verlokkelijke dingen duistert en dan ver der nog groote eenzaamheid rondom, z|j met hun beiden dan 's avonds, bij het onder gaan der ion, langzaam over het meer hoiswaarts geroeid, waarbij zij weer een harer oude sages voor hem zingt. Hij kan zieh dat alles zoo voorstellen, dan later samen bij den schoorsteen sitten het ideaal van een echtpaar, in elkander opgaand. Plotseling siet hij met een vroolijken lach in de oogen tot baar op. „Wilt ge eens met mij gaan visschen, Ines P* vraagt hij. „O ja," antwoordt zij opgetogen, „wan neer gij mij mede wiit nemen?4 HOOFDSTUK X. „Hoe denkt gij daarover, John?* Het is na bet diner in het kasteel van Jim Lesroy, dat deze zijn vriend boven staande vraag stelt. Mijnheer Ker had gedurende de laatste tien minuten diep in gepeins verzonken gezeten, hij had gedacht aan dingen, die, te oordeelen naar de uitdruk king van zijn gelaat, niet van den aangenaam- sten aard waren geweest. „Kom er uit, met die akelige gedach- «Zij hadden sicli vereenigd om wel te doen en sij zijn een verechriklelijken dood gestorven, verbrand, gestikt, ver pletterd. De vonk van den ciosmetogrsaf heeft den weldadigheidsbazar in brand gestoken. Wat zijn wij toch groote geleer den Wij hebben het vnur van den he mel geetolen wij beheerschen de electrici- teit, wij maken er een tooverachtig en aardig speelgoed van om ons te vermaken. «En ziedaar I Wij dachten het niet, maar wij waren niet anders dan kinderen, die met lociters spelen en de groote ver borgen kracht, die de wereld regeert, heeft zich van dit wetenschappelijk speelgoed willen bedienen, om een monster-brandsta pel aan te steken cd er, onder verschrikkelijk lijdeD, mannen en vrouwen van de ilite van Parijs te laten omkomen, die zich aaneengesloten hadden in een gemeenschap pelijk streven naar medelijden en welda digheid. Grnwzame ironie. «Parijs is in ronw Ik zal morgen trachten, de tolk te zijn van aller smart. Van avond heb ik er den moed niet toe en ik sidder bij deze onuitsprekelijke ramp als bij eene misdaad." Aidns de dichter Fran^ois Coppée in het Journal. Het was tien minuten voor half rijf toen de brand uitbrak. Plotseling zag men aan den linkervleugel, waar de cineroato- graaf stond, vlammen opstijgen. De lamp van het toestel was ontploft en had een gordijn vunr doen vatten. In drie minnten had het vnur zioh door het geheele ge bouw verspreid. Vijftien honderd menschen drongen zich naar de uitgangen (twee deuren aan de voorzijde en meer niet voor een licht brandbaar gebouw van honderd bij zestig meter, grooter dan het koninklijk palies op den Dam, dat 80 bij 63 is !j duwende en over elkander vallen de en zoo een onoverkomelijken slagboom vormende van opgehoopte lichamen, die den weg der redding afsloten voor de ODgelukkigen, die achter hen waren. Men zag toen een onvergetelijk schouw spel. In eeDe omlijsting van vnur mannen, vrouwen en kinderen, die ineenkrompen en tevergeefs een uitweg zochten. Hunne klee deren vatten vuur en zij, vielen op den hoop verkoolde lyken neder. Het duurde niet lang. Twintig minuten op zijn hoogst. Toen stortte het geraamte in. Een verslaggever van het Journal die juist voorbij kwam, toen de brand uit brak, geeft de volgende beschrijving van de paniek: Een hoop ongelukkigen, die ontzet vluchten met gescheurde kleederen en ver wilderde oogen. En dat waren zij die er het best afkwamen, die meer vrees dan letsel hadden. Elk oogenblik wordt de ramp ver schrikkelijker. Het geheele dak brandt. Een zwarte, dikke, verstikkende rook, voortgedreven door een vrij sterken wind, stijgt op En daarbuiten nog altijd de wilde vlneht. Vrouwen loopen in het wilde rond. Eene dame van middelbaren leeftijd snelt naar een agent, werpt zich voor hem op de knieën, kust hem de handen en smeekt hem, hare dochter te redden, die zij bij de vlucht is kwijtgeraakt. Elders loopt een beer rond, blootshoofds, met gescheurde kleederen eu bebloed gelaat. Hij loopt tusschen de kijkers en zoekt zijne vroaw. Men heeft de grootst mogelijke moeite om hem te beletten, zich in de vlammen ten, John I4 En Kapitein Lesroy rukt zijn stoel wat dichter bjj, legt het schoo- ne hoofd achter io den leunstoel en wacht zoo het antwoord van rijn vriend af. „Zij is zeer veranderd,4 zegt deze plotseling. Pese woorden zijn luid gesproken, toch meer als het gevolg zijner eigen gedachten, dan als een antwoord op een hem gedane vraag. Kapitein Lesroy fronst bet voorhoofd. „Ge meent Alice Dat is niet mjjne schuld, John John Ker liet naar het aardige, vroolijke gelaat van zijn vriend en zucht. „Jim, maak haar tot uwe vrouw en ver trek dan oogenblikkelijk van hier. Koop een jacht doe wat ge wilt, maar ga voor alles eerst hier vandaan.4 Geen ander sterveling zou het wagen te zeggen, wat hij zegt en hij gaat voort„Jim, onde jougen, gij neemt mij mijDe preek toch niet kwalijk Maar ik zeg n, het zien van haar lief gelaat moet n genoeg zijn, om n tot het uiterste 'te brengeD. Vriend, geloof mij, wanneer dat zoo verder gaat, is tij niet lang meer op aarde.* Het gelaat van Jim Lesroy is donkerrood gekleurd. „De hemel is mijn getuige, dat ik mijn best doe* zegt hij zacht. „Zij is eene engel, John, en ik ben harer niet waar dig.4 Dese uitspraak is te waar, dan dat daar tegenspraak op sal volgen; daarom gaat hij sneller voort: „Het zal een se- gen voor baar zijn, wanneer ik den een of anderen dag bij de jacht mijn nek breek. Het arme kind, ik wenschte, dat zij mij nooit gezien had. Jobn,* gaat hij plotseling op spottenden toon voort, „hoe lang zal het W9l duren, om uit mij eea heilige te maken een trouw de kerk bezoekend, gcdsdienstig menf-ch John Ker slaat hem met een zeer ernstig gelaat gade, terwijl Jim behaaglijk een glas port naar binnen spoelt. Hg, John, bad jarenlang slechts water gedronken, om zijn vriend een goed voorbeeld te geven. „Om harentwille,4 zegt hij tot zichzelf, en dan begint hg opnieuw zjjn u'terste best te te werpen. Twee agenten voeren hem weg. En bet défilé der gekwetsten, van vrouwen vooral, gaat steeds voor Tegen een koetspoort geleund, laat een van de inrichters van den bszar, de heer Blonnt, san zijn wanhoop vrijen tengel. Twee zijner vrienden brengen den ge wonde na veel tegenstribbelen weg. Mid den op straat valt een man op de knieën voor eene dame, roependePardon I pardon Aan alle kanten hartverscheurende too- neelen, kretec, tranen, wanhoopszuchten, die het geknetter der vlammen overstemmen. De lijken zijn afschnwlijk om te zien. De slachtoffers zijn niet gestikt maar verbrand, levend verbrand. Een medewer ker van de Figaro, die reeds 28 jaar ver slaggever is, aan den oorlog van 1870 heeft deelgenomen en alle groote rampen heeft bijgewoond, verklaarde, nooit znlk een afgrijselijk schouwspel te h ebben gezien. Tegenover den bazar is een ruime stal. De deuren werden geopend en de ongelnk- kigen, die met brandende kleederen hebben weten te ontkomen snelden naar binnen, waar met emmers water, drijfnatte sponsen en rytuigspniten de vlammen worden ge- bluscht. Generaal Monier werpt zich in het bassin, waar de paarden gedrenkt wor- deD, velen volgen zijn voorbeeld. De politie handhaaft uitstekend de orde. Zij wordt belegerd door eene menigte vaders, broeders, bloedverwanten en vrienden, die de lijken willen zien. De agenten hebben eene zware taak grijsaards, vrouwen smee- ken beD, om binnengelaten te worden, een minnat maar Waartoe in den hoop is het onmogelijk, iemand te herkennen. Een heer met witte haren werpt zich op de agenten «Mijn dochter was er", gilt hij. „Ik wil zien of ze dood of levend is". Met vier man moet men den ramp zalige wegbrengen. De agenten verdienen allen lof voor hnn optreden. Zonder ruwheid, met voor- beeldelooze verschooning behandelen zij het publiek. Met goede woorden duwen zij de menigte zachtjes achteruit. Zij verzoeken, smeeken om plaats te maken, om de red ders niet te belemmeren, het aan- en af rijden der ambulance-wagens niet te be moeilijken, die de lijken naar het Palais de 1'InduBtrie overbrengen. De commissaris van politie Mouquin is een man van geestkracht, maar hij geeft zijn bevelen met stokkende stem. In zijn twintigjarigen ambtstijd heeft bij heel wat gezien, heel wat medegemaakt, maar hoe gehard men ook is, er komt een oogen blik, dat de maat vol is. Men is toch mensch ook. Mevrouw de Brégneville-Collière was juist met hare kleindochter, een nichtje en een neefje van deze den bazar binnen getreden, toen zij omvergeworpen werd door de vluchtenden. Zij ontsnapte met brandende kleederen, maar miste de kin deren. De schrik verlamde hare hersenen. Men bracht haar naar huis en plotseling begon zij te ijlen„Vuur, vuur overaL Driehonderd menschen loopen over de kleinen. Zij vertrappen heD, zij verplette ren hen. Mijn kinderen I Mijn kinderen Waar zijn zij Men antwoordt, dat ze gered zijn, maar zij gelooft het niet. De ongelukkige is van het verstand beroofd. En nog onder den eersten indruk van de ontzettende gebeurtenis doorzocht eene bende dieven de puinhoopen, om geld eu juweelen te stelenDe politie nam twin tig van die onmenschen gevangen. In het Palais de '1 Industrie werden de verkoolde misvormde lijken neergelegd in een der zalen. Hier komen familiele doen, om zijne ideeën bi) Jim ingaDg te doen vinden hij spreekt tot hem, zooals slechts een goed vriend kan spreken. Dien avond was Jim evenwel niet gestemd, om goeden raad aan te nemen. „Mijn vader dronk zieh dood,* zegt bij, lichtzinnig lachend, „en mijn grootvader eveneens. Ik ben nog de fatsoenlijkste Lesroy, die ooit op dit kasieel heeft gewoond toch gelcof ik, dat ik den weg van mijn vader zal opgaan.4 Mijnheer Ker heeft volstrekt geen lust, dit onderwerp voort te setten. „Kom, laat ons een partij biljart spelen,* slaat Kapitein LeBroy plotseling voor. „Ge zijt van a'ond allertreurigst gezelschap, John I* Ver volgens voegt hg er ernstig aan toe„Ik wenschte, dat Alice hare liefde aan u had geschonken, in plaats van aan mg. Gij zoudt een beter echtgenoot voor haar geweest zijn, dan ik ooit in staat ben te worden." Als Jobn Ker plotseling zijn gelaat in zijne handen verbergt, ziet de man, die Ali- ce's liefde verworven heelt, hoe doodsbleek het gelaat en de lippen van zijn vriend zjjn en een onuitsprekelijk medelijden straalt hem weldra nit de oogen. „O John, oude vriend, staat bet zoo met je hart fluistert Kapitein Lesroy. „Daar aan heb ik nooit gedacht nooit of nim mer 1" John Ker ziet hem, rustigjes glimlachend aan. „En ik heb nooit bet plan gehad, het u te doen weten," antwoordde hij. „Zij zon mij nooit lief gehad hebben, maar na weet ge, waarom ik zoo sielsgrasg zon willen, dat sij gelukkig werd. Mevrouw Bleke gevoelt zich juist niet zoo heel gelukkig met hare kinderen. Algy is zeer prikkelbaar en toont zich zeer ge neigd, om zich thuis zoo onaangenaam mo gelijk voor te doen. Hg had beslist ge- weigerd, een aan zgn stand passenden werkkring te zoeken, en had niets anders 1 gewild, dan cfficierlje te spelen bjj een in het naburig stadje bestaand reserve-regi ment; zoo'n verwend, veeleischend jong mensch is au« ock alles behalve geschikt, om de rust en aantrekkelijkheid in een huis deD, vrienden, priesters, bedienden, om da slachtoffers te herkennen. Twee aan twee worden ze binnen gelaten. In de ruime zaal brandt een reusachtig vuur en lang: de lijken loopen politieagenten met toort sen in de hand. In allergl worden witte houten doodkisten aangebracht. Eeoe me nigte verdringt zich er om heen en om de lijken. Er is een hoek, waar de jovei- bhjfselen van de tentoonstelling jan beeldhouwwerken van het voiig jaar geA borgen zijn en in het licht der toortsen verheft Rouget de 1' Isle chanlant la Marseillaisse zijne triumfeerende fignur bo ven de overblijfselen van honderd vijf- tien menschen, die een paar uur geleden nog vroolijk en wel waren. Een jongmeDsch loopt rondhij zoekt zijne zuster. Reeds tweemalen is hij rond gegaan. Plotseling ontwaart hij bij het schijnsel der toorts een sieraad, een ring, dien hjj heeft gegeven, Hij ziet er naar, hij herkent hem niet. Er zijn zooveel rin gen, die op elkander gelijken! Hij ziet nauwkeuriger toe. Er is geen twyfel meer mogelijk. Door het wippen vsn een plank komt een der armen van het lijk vrij, waarom een armband is, dien hij e- veneens herkent. Hij schreit. Ook voor het gebouw vallen aangrij pende tooneelen voor. Eene angstige menigte wacht, doch na middernacht wordt niemand meer toegela ten. Eene vrouw komt aansnellen meteen brief in de hand, een verlof van den commissaris van politie. Men houdt haar tegen, het bevel, om niemand meer toe laten, is van den procureur der Republiek «Maar als ik u nu zeg, dat het mijne zuster iz en dst zij daar is, dat zij daar moet zijn", kermt en sniktze. «Heusch, mijnheer wil u niet? Heusch Jtfemu-h Och, waarom niet?" en zakt söTfl kend ineen. Een jonge man dringt door, bijkans ge dragen door twee zijner vrienden. Hij heeft geen kracht meer, om te spreken, hij fluistert een protest en laat zich me- desleepen door zijne vriendeD, die hem troosten. Men hoort hem weecen. En zoo zouden we kunnen voortgaan. Maar wat en hoeveel wij ook schrijven, het is on mogelijk, om den indruk weer te geven dien de ramp op de omstanders heeft maakt. De smart laat zich niet beschrij ven, men moet ze voelen. te im Gelukkig terecht geko men. Een merkwaardig geval is eenige dagen geleden op het postkantoor in Nevr- York voorgekomen. Er was n.1. een brief nit Ierland geko men met dit adres.„Aan mijn moeder, New-York, Amerika." Eerst wilde men den brief als onbeste lbaar beschouwen. Maar op een dag zelf kwam eene vrouw aan het loket met de vraag, of er geen brief van haar zoon was gekomen. Dit toevallig samentreffen trok de opmerk zaamheid van den ambtenaar. Navragen bewezen, dat de zoon in de stad leefde, waarvan de naam op den afgestempelden postzegel. Na nog eenige vragen werd de brief aan de vrouw afgegeven met den eisch, hem dadelijk te openen. Toen bleek, dat de brief werkelijk van haat zoon was. Wij herinneren ons een dergelijk geval, waarmee onze postadministratie minder gelukkig was. Een arbeider uit een dorp in Groningen- was nl. in den hooitijd naar Friesland gegaan, om daar met grasmaaien een goed loon te verdienen. Zijne vrouw vond het noodig, om hem te u gezin te verhoogen. Alice beschouwt mevrouw Blake geheel als een misprouct. Toen zg zich voor vijf jaar geleden aan een man verlooide, die zich vaat en zeker dooddrinkt, kon men haar nu juist niet een meisje noemen, dat eene gelukkige toekomst tegemoet gaat. Nu wil tij noch Kapitein Lesroy trouwen, noch hem de bons geven. Mevrouw Biake is volstrekt niet iemand, die gelooft aan eigenaardige toevallen, die een man met een swak karakter kennen verbeteren; haar zou iedere andere verloving aange namer geweest zgn, dan deze nuttelooze om gang. Alice is een persoontje, die nog meer dan Algy hare ontevredenheid zal opwek ken, want tij bezit eene eigen meening, die geheel verschillend is van die hare» moe der. Alice houdt van verre wandelingen langs veldeD en wegen, evenals van bezoe ken in de hutten dtr armensij geeft on derricht op naaischolen en houdt sich op allerlei nuttige wgxen met de menschen uit den minderen stand bezig. Het kwetst mevrouw Blake teD zeerste, wanneer sij goede kennissen hoort zeggen, hoe eigenaardig juffrouw Alice Blake toch is. En Flora, de schoone, fiere Flora, is ook niet in slaat, het moederhart geheel te be vredigen. Zij is inderdaad uitnemond schoon „dank zg mijne familie,* zooals mevrouw Blake zoo dikwijls «egt want de Biakes zgn allen zeer leelgk; Flora ia ook zeer rijk - dank zij een vsn de leelgke Blake'sche ooms, die, wat zeer verstandig van hem was, stierf en een aardig spaarduitje aan zgn peetkind, Floortje, achterliet. Maar trots al die voortrefieigke eigenschapptn, is Flora nog geen lady Dermot een plan, dat reeds opgevat was in de schoone dagen, toen sir Moritz en baby Flora als kinderen met el kander speelden en hunne gekregen heerlijk heden met elkander deelden. Maar nn is er eene nieuwe trekpleister op bet slot Dromaneen en sir Moritz heeft zioh zelfs in geen acht dagen op Rivers laten zien en heelt tweemaal geweigerd, van de jacht even met de dames naar huis Ie rijden. Alles nauwkeurig beschouwd, is het geen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1897 | | pagina 5