ze zichtig. Ik beschuldig niemand, maar
w, ze hebben altijd üesschen sterk water
j, klaar staan en jullie zien er goed uit.
3 Dat wou 'k alleen maar zeggen.
S Kee kende nog meer boosheden van
ja kermisgasten en zij entte haar angst
de en afkeer op ons in. Zooals ik zei,
to nog voel ik den indruk van hare waar
schuwingen.
Jaren lang, als ik op de kermis hoor-
to de roepenentrée een dubbeltje, kinde-
sti ren vijf cents, dacht ik onmiddellijk aan
he een jongetje op sterk water.
Oi Maar, heeft de tijd den indruk verzwakt,
bij tnans heeft zijn stervend overblijfsel
sti den doodsteek gekregen. Dat is zóó
gekomen
ter U weet, dat we kermis hebben ge-
Ï-Viehiad. andaag woensdag is de
óeapaatste kermisdag. We zyn weer een
seo tiental dagen genegerd door kermisjool.
we Anderen zijn niet genegerd, maar ge-
se lukkig gemaakt.
[)i Maandag van de vorige week, toen
ra ik op mijne kamer zat, werd er gebeld.
De meid kwam even later zeggen, dat
daar een heer en eene juffrouw waren,
om me te spreken. Wie 't waren P
Ja, dat kon ze niet zeggen, meneer
kende de bezoekers toch niet, hadden
ze gezegd, of ze er behoorlijk uitza
gen Zeker, heel fatsoenlijk.
Nu, laat dan maar binnen.
Even later had ik het genoegen, mijn
kamer te zien binnenkomen een heer,
op wiens bruin gezicht een reusachti-
ge^^snör hing, en eene burgerjuf
frouw met een hengselmandje aan haar
arm.
Met wie heb ik het genoegen?
Ik ben van den Berg en da's mijn
vrouw, zei de groote snor.
Yan den Berg
Jawel meneer. Ik sla alle jaren
met een wassenbeeldenspel op de ker
mis. U is immers van de courant?
Jawel, zeide ik aarzelend. Ik
dacht aan Kee, aan haar zeer waar
schijnlijk en doodschrik, als zij een zooda
nig bezoek eens had bijgewoond. Spul-
lebazen bij den jongenheer, dien zij zoo
tegen sterk, water had gewaarschuwd,
op visite! Zij -bad het bestorven.
"kwamen bij U om uw voor-
ük, vervolgde de man, sprekend en
doend met een tamelijke beschaving.
Voorspraak kan ik U moeilijk
beloven. Ik doe nooit aan reclamema
kerij voor kermisspellen. Die kunnen
in den regel dat zaakje zelf beter op
knappen, zei ik.
Och neen, meneer, zei de juffrouw,
'tis niet om reclame, 't is om recht.
Ik was wat nieuwsgierig geworden,
schoof wat nader en verzocht dan maar
te beginnen. Zij keek haar man aan,
zeg jij 't maar, sprak deze zette
haar mandje neer en begon
Al>\tffntig jaar komen we gere-
geld^Kïét de kermis hier. En nou had-
•enwe uit Haarlem geschreven om een
plaatsje en dat was ons beloofd. We
braken een dag vroeger in Haarlem op,
om hier op tijd te wezen en, ziedaar
meneer, d' er komt een inspecteur bij
onze schuit en die zeitje wordt niet
toegelaten. We schrokken ons haast
i^ood. Waarom niet? vraag ik.
Omdat je man drinkt, zeit ie. Je
mot hier van daan en anders zetten
we je de stad uit. En of ik al zee,
meneer, dat me man nooit drinkt, wat
een heilige waarheid is, dat we de fat
soenlijkheid zelve zijn, hij riep maar
aldoor je man drinkt en je krijgt geen
staanplaats. Er was niks an te doen.
Daar komen we voor meneer, schrijf
U daarover eens in de krant. Zij mo
gen ons toch zoo uiaar niet onrecht
vaardig ons brood ontnemen. We heb-
■j ben voor ik weet niet hoeveel schade.
Och toe, meneertje, help ons.
Nu ving de man te klagen aan.
Hij was afschuwelijk onbillijk behan
deld. Zij waren bij den hoofdcommis
saris geweest en 't had niemendal ge
holpen. Ze mochten niet.
Dat ik de menscnen niet helpen kon,
begrijpt mijn lezer natuurlijk. En de
wijze, waarop ik hen dat aan het ver-
staud bracht en hen overtuigde, dat hier
bij mij geen onwil bestond, maar zui
vere onmacht, zal hem matig interessee
ren.
Genoeg i3 het te zeggen, dat zij ten
slotte zuchtend opstonden van hun
stoel. Nu is onze laatste hoop heen,
zei de man, en de vrouw veegde met
haar zakdoek hare oogen uit. Zij
hadden ons uw adres gegeven en we
dachten, dat de krant ons wel helpen
kon, morde zij. Och God, hoe jammer, 't
ging toch al niet best, maar we hopen
altijd op de kermis in Rotterdam. Al
les loopt ons tegen, alles, alles.
Ik beproefde een woord van troost,
maar 't lukte me niet best.
Alles is tegen ons, meneer, klaag
de de man. In dit ellendig bestaan
hebben we telkens klappen. O, de men-
schen zien zoo laag neer op kermis
klanten, maar ze begrijpen niet, dat die
evengoed werken voor hun brood als I
zij, en evengoed klappen en misère
hebben. Wij zaten heuscb liever in
een rustig winkelje in een stad. Dan
keken ze ons niet met den nek aan en
dan waren we misschien stille burgers.
Hebt U werkelijk een hekel aan
uw beroep? vroeg ik.
Hekel, neen meneer. Wij moeten
toch leven. Maar dat wij er erger aan
loe zijn dan menschen, die geregeld in
een stad wonen, o, da's zeker. We
moeten hard sappelen, om er te komen,
en wat zal ons de oude dag brengen
Z9ker geen onbezorgdheid. We eindi
gen natuurlijk in een gesticht, want
rijk worden doe je op de kermis ook
al niet meer. Denk u, dat we nooit is
zorg hebben voor wat er van ons wor
den moet.
De wassenbeelden zijn toch uw
eigendom
Nee, die zijn gehuurd van een
duitsche firma. Wij hebben niks. Wij
moeten of er bezoek komt of niet, on
ze huur betalen.
Hebt u kinderen
Gehad mijnheer. Zes, maar die
zijn allemaal dood, zei de vrouw en
hare stem beefde. Als wij die hadden
mogen houden en ze ware» braaf en
leerzaam geworden, dan hadden we
geen nood voor den ouden dag gehad.
Maar ze zijn er niet meer, ze hebben
ons alleen gelaten. Alleen moeten we
de minachting verdragen van de men
schen, die omdat ze niet kermisrei-
zen zich hoog boven ons verheven
denken. En nu is er wel veel gespuis
onder ons, want zuiplappen heb je er
bij hoopen. Wadr heb je die niet En
gemeene menschen ook. Er is natuur- i
lijk kwaad van ons gesproken, anders
was ons geen plaats geweigerd. Hoe
komen we d'r door, hoe komen we d'r
door
Ik liet de arme menschen uit en ik
dacht er aan, dat Kee, als ze zulke
kermisklanten ontmoet had, misschien
de sterk-water-geschiedenis wat minder
druk verteld had. Ook kermisklanten
hebben hunne elleude.
Gemengd Nieuws.
Ie We hebben tien dagen lang den heer
lej met den baard, den onsterfelijken ker-
ib misgast en zijn nasleep van wat Kee
le zaliger noemde „spullebazen" in onze
let veste gehad.
komeu te begrijpen, strekt zij de armen
naar hem uit en roept slechts dat eene woord
„Morits I"
Bleek en toornig, door eene ontzettende
kwelling gepijnigd, wijst bij gebiedend naar
de dear.
„Ga roept hij op een toon, dien zij nooit
te voren van hem heeft gebcford. „Uit mijne
oogen! Weg!* Dan wendt hij zich af.
Doodsbleek staart zij hem met hare groo
te, van ontzetting wijd geopende oogen aan.
Sprakeloos staat zij daar en een gevoel, bij
na aan toorn over hem gelijk, komt in baar
hart op.
„Moritz weet alles van Sybille en zoo neemt
hij het bericht op denkt zij. Als een
bliksem gaan zijne woorden baar door den
geest: „Wanneer door n schande over mij
en over de mijnen komen zon, zoo zon ik
den dag vloeken, waarop ik a voor de eer-
gte maal beb genien t"
N Nog staat zij daar en ziet naar zijne saam-
ge wrongen banden en gebogen hoofd, en eene
naamiojze vrees gebiedt haar te zwijgen.
Het is een ontzettend zwijgen, waarin slechts
een kuchende adem hoorbaar is. Dan gaatlnes,
plotseling in tranen uitbrekend, tot hem.
„Moritz, Moritz, spreek tot mij t*
Aan zijne voeten, waar zij nog nooit ge
knield heeft, knielt zjj nn. Hij trilt tot in
bet giheimate schuilhoekje van zijn hart,
ais zjj hem aanraakt.
.Terwille van ons kind smeekt zg. Doch
hare, haar onbewaste, kleine list maakt hem
J(j duidelijk, wie en wat zjj is, en wat zij had
d moeten zijn.
Ruw schudt hjj haar van zich af. Het
vi^icht beschijnt hun beider gelaat: het hare
w*\5T?vèt>d. en sidderend, het zijne door harts-
jhtefl verwrongen.
„Oos kind!" zegt hjj, en niet een enkel
gpraskdtje liefde klinkt er in dia slem.
gij God, mjjn zoon zult ge nooit wederzien."
zoon!" Niet meer de hare? Met
wilde oepgeu ziet zij om zich heen, de keel
P.
De verkochte vrouw.
'Yan een verkochte bruid hebben we, vooral
de operette-bezoekers, reeds meermalen
gehoord, een verkochte vrouw zal voor de
meeste, zoo niet voor al onze lezers, wel
nieuw zijn,
In een dorpje in Hongarije leefde een
arbeider met zijn aardig vrouwtje en een
boachwachter in de beste verstandhouding
in een klein dorpshuisje. De boschwachter
beminde de vrouw, terwijl zij den arbeider
vrijwel onverschillig was welken der beide
mannen de vrouw het meest was toegedaan
is onbekend. Daar echter voor eenigen tijd
tusschen de beide mannen toch kleine on-
eenigheden ontstonden, werd de knoop
doorgehakt, doordat de arbeider zijne vrouw
voor de somma van zeven gulden, ver
kocht. Eene schriftelijke overeenkomst werd
daaromtrent opgemaakt, die als volgt luid
de
„De ondergeteekenden verklaren, dat ik
J. F., arbeider, mijne op den zesden A-
pril van dit jaar met mij getrouwde vrouw
voor de somma van zeven gulden aan den
Koninklijk Hongaarschen boschwachter A.
is haar als toegesnoerdzjj kan geen ge
luid voortbrengen. Eu dat is Morits! Haar
MoritzHaar echtgenoot, die voor hare
aanraking terugdeinst, die woorden spreekt,
waartoe zij hem niet in ataat bad geacht
In de grootste vertwjjfeling, zij weet zelf
nauwelijks, boe bet komt, ontwringt zich aan
haar den uitroep
„O, was ik gestorven, toen mijn kind ge
boren werd."
„God gaf, dat dat zoo ware geweest I" ant
woordt hg. „Ga na, verlaat mg! Met welk
recht waagt ge hier te komen
„Moritz, Moritz,4 gilt zij buiten zich zel
ve. ,Mjjn kind, ik kan mijn kind niet
verlaten."
Zijn leven lang zal Moritz zich dien doods
angst op Ines' gelaat herinnerende vertwjj-
feting, waarmede zg hem aanziet, als hg
haar zegt, dat zg zijn huis verlaten moet,
zal hem nimmer nit bet geheugen gaan.
En toch, kan haar leed slechts bet tiende
zijn van dat, hetwelk bij te dragen heeft
Met eene uitbarsting van zulk een smart,
zooals slechts weinigen zouden begrijpen,
wendt hjj zich tot haar, die hij eenmaal be
mind heeft, en roept
„Vloek over u. Zult ge gaaa
Met een wanhopigen blik op zijn gelaat
gaat zjj.
Achter baar valt de deur in 't slot. Zij
heelt hem verlaten: maar zal de laatste
uitdrukking van dat gelaat, dat steeds een
vriendelijk lachje voor hem bad, hem
steeds veor oogen blijven
Alles is voorbjj, alles, wat betrekking
had op dit uit liefde gesloten, echtelijk leven.
Nooit weder zullen hare droomerige oogen
bg zijne nadering beginnen te schitteren,
nooit weder zal hg haar in zijne armen hou
den. De aanraking harer koude vingeren,
toen zg zoo bad en smeekte, voelt hg nog.
Hg legt zijne band tegen het brandende
voorbootd en weent de bittere tranen van
een man, alleen in zyn verweesd thuis,
M. verkoop en dat ik de vrouw nooit
meer zal begeeren te bezitteD. De woning
-in het zaaikoren zullen we ook in de
toekomst met elkaar blijven deelen.
„Ik, boschwachter A. M., zal voor wo-
ningbunr den arbeider J. F. alle maanden
twee gulden betalen. Ik behoud mij echter
het recht voor om, ingeval van de klein
ste mishandeling, mij aanstonds bij welke
rechtbank dan ook daarover te beklagen."
Hierop volgen de onderteekeniDgen der
beide contracteerende partijen. Op de
achterzijde geeft de arbeider kwitantie
voor de ontvangen zeven gulden. Het
zeldzaamste van het heele geval is, dat
de arbeider tot genen prijs wil bewilligen
in eene gerechtelijke scheiding van zijne
vrouw, met wie hij nauwelijks vier maan
den geleden was getrouwd.
In de comedie: A. „Zeg
nu tegen je vrouw, dat zij haar hoed
afeet; ik kan niets zien.*
B.„Zeg het haar zelf, als je er den
moed toe hebt
Een man, die veel dokters
raadpleegde.
De humorist Tristan Bernard publiceer
de onlangs eene hoogst interessante rij van
dankbetuigingen, die een hem bekend per
soon, de handelsreiziger Larthur, aan art
sen gelicht heeft, die hem gelukkig gene
zen hadden.
In Januari 189? dankte hij een Aes-
culaap daarvoor, dat hem, door zijne voor
schriften van marschoeteniogen op te
volgen, in zeven maanden 39 van zijn
250 pond afgenomen was.
In September van hetzelfde jaar drukte
Larthur aan een anderen arts zijn diepe
erkentelijkheid nit voor het goede resul
taat, verkregen door de hem voorgeschre
ven leem voet baden, die hij gedurende zes
maanden had genomen, waardoor zijne
gezwollen voeten geheeld waren, die hij
tengevolge van de wandel-oefeningen ge
kregen had.
Iu December 1893 bewees Lirthur aan
een anderen arts zijn diepgevoelden dank,
omdat hij hem van eene keelziekte, dia hij
door de voetbaden had opgeloopen, door
electriciteit afgeholpen had.
Op den 3en Maart 1895 is, hij door een
vierden arts, die hem van zijne nerveuze
en hysterische aauvalles, die hij zich door
een jaar lang electriseeren op den hals
had gehaald, door de behandeling met
„brom* in zooverre hersteld, dat hij de
zen in het openbaar zijn dank kon doen
toekomen, vsn zijne maagpijn verlost te zijn,
dat hem het lange „brom" genot had
verschaft, en dit gelukkig resultaat toe
kende Larthur in een brief vaa 5 Decem
ber aan.
Da laatste daaropvolgende brief is van
6 Juni 1897 en luidt„Aan den heer
Reaumartin, medecinae Doctor. Parijs, 6
Juni 1897. „Mijnheer! U verlangt van
mij een getuigschrift voor uw bericht aan
de Académie de Medicine. Het volgt hier
bij. Ik vrees echter zeer, dat het u niet
veel baten zal. Juist is, dat ik u in Maart
1897 bezocht heb. Daar ik te veel peul
vruchten had genoten, nam mijn gewicht
buitengewoon toe en bereikte 325 pond.
U raaddet mij aan, een stevig paard te
koopen en te gaan rijden. Na drie dagen
was mijn gewicht 70 pond afgenomen. U
leest wel, 70 pondU kunt dit buitenge
woon geval van spoedige gewichtsafname
citeeren. Tot opklaring van het geval zou
u goed doen er bij te noteeren, dat ik
een been minder bezitwant men heeft mij
na mijn eersten rit en een val daarvan
een been af moeten nemen. Ik heb de
eer u te groeten. Larthur."
De ree pest in Transvaal.
De Volkaitem schrijft over de veepest in
Transvaal het volgende
„De veestapel derZ. A. Republiek, wat
rundvee betreft, werd geschat op een mil-
lioen stuks. Daarvan zijn misschien 300.000
reeds aan de pest bezweken. Er blijven
dus nog 700.000 beesten over, welker be
houd met de grootst mogelijk energie moet
nagestreefd wordeD.
Het is ondoenlijk om te verwachten, dat
het gouvernement alles en het publiek
niets in deze moeilijke quaestie moet
doenintegendeel, de eigenaars van vee
zijn in dt eerst8 plaats verplicht, om hunne
uiterste krachten in te spannen, ten einde
door het nakomen der proclamaties de
vreeselijke ziekte te bestrijden. "We hebben
i helaas reden om te vreezen, dat nist alle
reehouders inzien, welke zware verplichtin-
1 gen op hen rusten jegens de gemeen
schap en hoezeer de verwaarloozing van
aanbevolen maatregelen zich wreekt op
eene breede schaar van onschuldigen.
De in ons land bestaande landbouwge-
nootschappen voor wier instandhouding
10.000 op de begrooting van dit jaar
is uitgetrokken hebben zich wonder
lijk stil gehouden en komen dus niet in
aanmerking »ls factor, waarop kan worden
gerekend in de bestrijding van een gevaar,
dat ernstig Zuid-Afrika's nationaal bezit
bedreigt. Voorts beschikt de regeering o-
ver 150,C00 eveneens op genoemde be
grooting uitgetrokken, en zij besteedt dit
bedrag zoo deugdelijk als mogelijk is.
Intusschen is de onderstelling wellicht
gerechtvaardigd, dat nog niet alles gedaaD
wordt, wat gedaan kan worden, Evenals
in oorlogstijd de commandant-generaal als
hoofd van het leger optreedt en met de
exceptioneele autoriteit omkleed wordt,
zooals bepaald in de krijgswet, evenzoo
zouden we willen, dat in den hangenden
oorlog tegen de runderpest een speciale
runderpest-commandant werd aangesteld,
onder eene speciale runderpest-krijgswet,
waaraan elk ingezetene had te gehoorza
men. Deze runderpest-commandant zou
moeten beschikken over een generslen
staf van runderpert-officieren, die zijn be
velen stipt behoorden op te volgen en
elk weerspannige zouden dagen voor een
runderpest-krijgsraad
Zooals het nu toegaat, wordt er veel
te veel geliefhebberd onze menschen zijn
nu eenmaal een beetje eigenwijs, en ieder
houdt er zijn eigen rnnderpesttactiek op
na, en wordt kwaad, als hij orders ont
vangt om toe te treden tot een gezamen
lijk verdedigingsplan. Daarvan maakt de
vijand gebruik, en richt verwoesting aan
onder de overblijvende 700.000 beesten.
Het gevolg is niet moeilijk te voor
spellen.
Waar geen voldoende tucht heerscht,
kan geen overwinnig worden behaald."
Hij meende 'tgoed. Eeni-
gen tijd geleden zag een dame op straat
een aapje, dat zoo aardig mogelijk geld
voor zijn meester, een orgeldraaier, inza
melde. Zij vond het beestje zoo aardig,
dat zij het terstond kocht, sierlijk aan
kleedde en bij zich in de kamer hield.
Eenigen tijd daarna gaf de dame een par
tijtje en natuurlijk werd haar nieuw-ver-
worven schat door iedereen bewonderd.
In den loop van den avond zong eene
jonge dam6. Niet zoodra was zij klaar, of
de aap, die, hoewel gedeeltelijk
geciviliseerd, zijne vorige werkzaamhe
den nog niet was vergeten, greep een
hoogeu hoed en begon eene inzameling ter
wijl hij voor eiken gast, volgens gewoonte,
stand hield.
De zangeres lachte en de gastvrouw
was niets over het voorval gestichttot
genoegen van iedereen deed de aap de
ronde en haalde eene flinke som op. Toen
zijn werk afgeloopen was, sprong hij op
den schouder van de zangeres en wierp
het geld in haar schoot. De gastvrouw
kon maar moeilijk haar gasten overtnigen,
dat zij het beest niet had afgericht.
Hondenwraak Bij den
hond acht men in de eerste plaats zijn
beste eigenschap, de trouw. Dat de houd
evenwel ook zeer wraakzuchtig zija kan,
is slechts weinig bekend. Een bijzonder
voorval, dat onlangs plaats vond, toont
overtuigend, hoe sterk de gevoelens van
jaloezie en haat bij een hond opgewekt
kunnen worden. Een bekend engelsch
geneesheer bezit een eigen jacht, waarmede
hij reeds verscheidene kortere en langere
tochtjes heeft gedaan. Dr. R. is bovendien
een eerste hondenliefhebbermen ziet
hem steeds door verscheidens reusachtige
New-Ioundlanders gevolgd. Yijf van deze
lievelings-honden nam de excentrieke dokter
nu ook mede op zijue laatste, tamelijk
lange zeereis. Bij een zwaren storm, welke
bet kleine jacht midden in zee overviel
en die voor het ranke vaartuigje weldra
gevaarlijk zou zijn geworden, had dokter
R. het ongeluk, toen hij bij het reven der
zeilen behulpzaam was, over boord te vallen.
Ofschooti alle vijf honden op het dek
waren, sprong slechts één zijn meester ns,
en met behulp van al zijne krachten en de
hulp der bemanning, gelukte het 't tronwe
dier, zijn heer te reddeD. Natuurlijk trok
atleec met zijn leed en smart.
In de bsdiendenkamers zyn alle toDgen
ia beweging, De lady fa teruggekeerdZou
sir Moritz haar weder aannemen en alles
zijn gewonen gang weer gaan Twijfel en
nieuwsgierigheid is in de gemoederen der
lnidjes in vrij groote mate voorhanden.
Ines' kamermeisje snelt naar de kamer harer
meesteres en legt eene japon voor het avond
toilet gereed. Zy krimpt ineen, als lady
Dermot binnentreedt, waut haar gelaat ziet
er uit, „als ware haar bet hart gebroken,"
zoo zeide het meisje later. Als een spook
sluipt zg naar buiten en als een geest
zweeft ze de deur door naar de kinderkamer.
O, over den kreet, weike zich aan het
moederhart ontwringt, een kreet, welke
eene tot den hemel gerichte aanklacht over
het leed en de ongerechtigheid, haar aan
gedaan, uitdrukt, als zy het bedje van haren
lieveling leeg vindt, is geen enkele huis
genoot ooit uitgepraat.
Het kindermeisje zit aan den schoorsteen,
waarin geen vuur brandt, en snikt luid en
heftig. De andere lady Dermot heeft haar
den dienst opgezegd en het arme meisje
weent ovpr den haar aaDgedanen smaad.
„Waar ia myn kiDd?" vraagt de moeder
met hijgende stem, in de kamer wild rend-
om zich ziende.
Het meisje staart haar vreesachtig aan,
toch is zy verrast over het plotseling ver
verschijnen van hare oude meestereszy
droogt weldra hare tranen.
„Hare genade nam den kleinen jongen mede,
Myladyt* antwoordt zij, wederom begin
nende te weenen; daarna snelt zy de kamer
nit, de ontzettende blik der beroofde moe
der en verongelijkte vrouw jaagt haar
vrees aan.
Een oogenblik blijft lues staan. Lang
zaam dwalen hare oogen van
den eenen hoek naar den anderen. De rech
terband houdt zij op haar bart gedrukt, als
kan zy hai daardoor voor springen behoe
1 dokter R. v;.n dat oogenblik af dezen
hond bij de anderen voor, wat een vreese
lijke ijverzucht opwekte. De vier overigen
vielen nu den armen „held', waar zich
maar de gelegenheid aanbood, krachtdadig
aan en lieten hem, trots alle bestraffingen,
die zij ontvingen, niet met rust. Kort
voor de aankomst aan de engelsche kust
gelukte het den vier wraakzuchtigen honden,
den benijden gunsteling over boord te
sleuren. Eerst toen een woedend gevecht
in het water ontstaan was, werd men op
de dieren opmerkzaam, maar trots de ui
terste inspanning van den dokter en de
bemanning van het jacht was het niet
mogelijk, de woedende dieren hun offer
los te doen lateD. Weldra moest het
trouwe beest dan ook voor de overmacht
bukken en verdronk. Toen men de on
barmhartige moordenaars niet meer op
het schip toe wilde laten, zochten zij
zwemmend het land te bereiken. Slechts
twee gelukte dat, den beiden anderen trof
hetzelfde lot, dat zij hun dapperen kame
raad bereid hadden.
Het zangonderwijs bij vo-
gels.
In de vogelwereld gaat het onderricht
des te sneller, daar het geholpen wordt
door de tasl en deze wordt van den mor
gen tot den avond onderwezende eenlin
gen vereenigen zich tot praatlustige troe
pen en de jongen genieten eene ware socia
le opvoeding en kunnen gemakkelijk lee-
rea zingen en praten. Vooral de zangvo
gels geven elkaar wederkeerig onderwijs.
De distelvinken bij voorbeeld zingen erg
slecht, wanneer ze afzonderlijk opgeleid
zijn daarentegen heeft men wilde merels
uit zich zelf bij het bezoeken van den
tuin van een huis het geschoolde zingen
van eene in de kooi zittende merel zien
leeren. Het gebeurt zelfs, dat zangvogels
alleen door spontane nabootsing het ge
zang van een andere soort aanleeren. Een
vink kan als een merel leeren zingen en
de merel leert kraaien van een haan zoo
volmaakt nabootsen, dat de hanen er door
misleid worden. Men heeft waargenomen,
dat mnsscheB, die met sijsjes en vinken
in een kooi waren gezet, eindelijk als de
ze vogels zongen. De gewone huismusch
bootste vrij goed het gezang een spreeuw
na. Dureao de la Malle had aan een spreeuw
de „Marseillaise' leeren zingen en de vo
gel leerde het aan alle spreeuwen van de
plaats, waar hij werd overgebracht. Men
oordeele over de verbazing der reizigers,
die daar passeerden. In de bosschen hoor
de men nog slechts het Fransche Volks
lied, dat onder den helderen zang der
nachtegalen door klonk.
Deze abnormale keunis houdt geen stand
en wordt even spoedig afgeleerd als aange
leerd ze heeft niet de vastheid der ettelijke
instincten. Elk jaar moet de opleiding van
voren af begonnen worden. Na den mensch
bezit de vogel ongetwijfeld de volmaaktste
spraak. Sommige soorten beschikken slechts
over een gebrekkig geschreeuw doch zang
vogels zijn kunstenaars. Er zijn zes klas
sen van expressies onderscheiden het ge
roep van het mannetje in het voorjaar
het luide uitdagiDgsgeschreeuw het waar
schuwend geschreeuw bij het gezicht van
een roofvogelhet geroep van de ouders
en het antwoord der jongende liefdesro
mance, de kreten van schrik of onrust
voor het nest. De taal, zegt Lelourneau,
is niet aangeborenze vloeit integendeel
voort uit in den loop van het leven der
soorten opgedane kennis en wordt niet
volkomen overgeërtd. Om behoorlijk te
zingen moeten de jongen opgeleid worden
en hun eersten pogiDgen komen geheel o-
vereen met het gestamel van kinderen. De
jonge vogel onthoudt vooral het gezang
van zijns gelijkendoch, zooals wij ge
zien hebben, bootst hij het gezang van
andere soorten na. Da musch, die zich het
gezaDg van den nachtegaal eigen maakt
heeft blijkbaar eene vreemde taal geleerd.
Liefdesdr ama te Parijs.
Ein Jüngling liebt ein Madchen
Bie hat sich ein Andren erwahlt,
Der Andre liebt eine Andre
Und hat sich mit diestr vermahlt.
Aan deze regels van Heine herinnert
het liefdesdrama, dat dezer dagen te Parijs
werd afgespeeld. Alleen was het geen
Jüngling... het was een meisje, dat
er de hoofdrol in speelde.
Haar innige en vurige liefde voor een
den, terwijl geen enkele traan langs hare
kille wangen druipt.
„Myn God, hoe zal ik dat verdragen
steunt eg. „Mgn kind, myn zoete, kleine
jongen."
Met een blik, welke sir Morits hare ge-
heele, heilige liefde geopenbaard zou hebben,
wanneer hy haar gezien had, staart zy naar
de plaats, waar de wieg steeds beeft
gestaan.
„Hg vloekte mijhg vloekte
rajj 1" murmelen hare bleeke, koude lip
pen toonloos. Eene rilling doet hare le
den siddereD.
Een kleine schoen met strik ligt in de
wieg, welks zacbt bedje nog den indruk
van een mollig kinderbeentje draagt. Ines
raapt den schoen op en bergt het armzalige
reliquie onder haar kleed, op bet bart, dat
nooit anders geslagen heeft dan in harts
tochtelijke lielde voor haar man eu haar
kind. Nog eenmaal siet zy die gansche ka
mer rond, dan gaat zij langzaam heen.
Als verdoofd gaat zy naar hare kamer.
De heldere vlammen van het vnur in den
schoorsteen schijnen in de kristallen snuis
terijen en toiletartikelen terug. De waBch-
kaarsen zyn aangestoken, haar avondtoilet
ligt gereed en zy moet naar buiten, in den
stroomenden regen, vervloekt en van haars
mans drempel verjaagd, door een ieder
vogelvrij verklaard i Nog een langen af-
scheidtblik, nog eenmaal geknield voor 't bedje
van baren lieveling en zij bidt daar luid ep
„O, God, geef, dat by my vergiffenis schen-
ke, zegen hem en beboed bem I
Is er dan geene verbinding tusschen zielen,
die den man zeggen kan, dat zyne trouwe
vrouw, ook nu nog, in het oogenbiik, dat
hy haar heeft weggejaagd, heelt vervloekt,
voor hem bidt Is er geen kracht
op aarde, die bem nu tot baar drijft, eor
zg gescheiden worden voor langen tijd, ja
voor eeuwig P
„Moritz 1 myn man''4 roept zy, terwyl
de
en
de
en
/jonkman was onbeantwooid gebleven. Spre
ken kon zij niet, zij kon alleen door bare
vurige blikken hem toonen, wat zij gevoel
de maar hij was er ongevoelig voor. En
toen hij op een goeden dag, die voor haar
de slechtste alltr dagen was, zijn voorne
men te kennen gaf, met eine Andre
in het huwelijksbootje te stappen, toen
werd haar de last des levens te zwaar en
besloot zij, dien last af te schudden.
De jongeling echter, haar voornemen
kennende, en wetend, dat zij in staat was,
haar plan ten uitvoer te brengea, besloot
de volvoering er van te voorkomen. Hij
deelde zijne vrees mede aan den commis
saris van politie zijner wijk, en deze wil
de hem gaarne daarbij behulpzaam zijn.
De apotheker, die in de nabijheid van
het huis der schoone woonde, kreeg de
opdracht, haar slechts gifvrij vergif te
verkoopenen de voorzichtige jongeling
wist erg handig nit de geladen revolver, die
zij bezat, de patronen van het bnskruit te
ontdoen, zoodat zij volkomen zonder ge
vaar waren voor hare plannen.
Met stille berusting ontving dan ook
de commissaris van politie het briefje,
waarin de schoone zelfmoordenares haar
voornemen te kennen gaf, het leven zonder
liefde, dat voor haar lag, te willen verkor
ten. Hij wist, dat het haar niet zou ge
lukken
Toch begaf hij zich ijlings naar de wo
ning der dame.
Nog op de trap hoorde hij den haan
van een revolver overhaleneen lichte
knal van de percussie alleen volgdehij
snelde de kamer binneD en vond de schrijf
ster van het briefje, doodsbleek en schijn
baar levenloos, op den grond liggen.
Een ensele blik overtuigde hem, dat
zij slechts bezwijmd was. Weldra waren
de levensgeesten teruggekeerd, en kon de
doode zich er over verwonderen, dat zij nog
slechts aan deze zijde, niet aan gene van
den strijd zich bevond.
Het bleek, dat zij eerst morpLine had
ingenomen maar de apotheker had
haar zuiver water gegeven. Toen de
morphine geen uitwerking deed, nam zij
de revolver, en den knal hoorend, was zij,
in de meening doodeiijk gewond te zijn,
flauw gevallen
Heel aangenaam schijnt haar het tijdelijk
overlijden niet te hebben aangedaan
zij heeft ten minste beloofd, het „nooit
weer te zullen doen
Een aardig staaltje van
patriarchale rechtspraak vinden we in de
Londer.sche bladen vermeld omtrent de be
handeling van een aanklacht of liever een
complex van aanklachten wegens beleedi-
ging voor den rechter van de Bowstreet.
Als gewoonlijk gold het weer kijvende
dames. Jnifronw Lydia Lyons beklaagde
zich over scheldwoorden van de zijde van
mej. Emma Green, terwijl de klaagster op
baar beurt ter verantwoording geroepen
werd door mej. Jessie Cox en deze buiten
Lydia ook nog over zekere mrs. Woolley
en Emma Cox over Alice Ridley te kla
gen had.
De rechter Sir John Bridge in plaats
van de klaagliederen der dames aan te
hooren liet haar allen tegelijk voor
zich komen en sprak haar aldus toe „Het
schijnt mij toe, dat een groot aantal men
schen in deze bnuit voortdurend in een
atmosfeer van kwalijk humeur leven. Gij
komt allen dagelijks met elkaar in aan
raking en als ik nu al uw twisten uit de
wereld maak, zult gij ze toch morgen
weer opnieuw beginnen, altijd als jelui
niet aan het kijven gaat, onmiddellijk na
het verlaten van deze zaal.
Volgt mijn raad liever, maakt een eind
aan dat eeuwigdurend gekibbel en verdrinkt
al uw twisten in een sterk kop thee (ge-
lachIk zal al deze acties als ingetrok
ken beschoawen en u een halve kroon ge
ven, om de thee te koopen."
Sir John Bridge gat het muntstuk san
een der klagende juffers en deze zeide:
„Zoo is het goed, Sir John, ik zal zorgen,
dat zij een sterk kop thee krijgen."
Het gezelschap verliet de zaal, blijk
baar in de beste harmonie.
Alles gebeurt en moet gebeuren
door den samenloop en de atwisseling van
omstandigheden. Alles gaat heen en keert
weer. Men komt van alles terug en
keert tot alles weder. Zij die beweren,
dat zij van alles teruggekomen zijn, zijn
nooit ergens heengegaan.
hare bevende lippen zich op het kussen
drukken, waarop dien nacht zyn geliefd
hoofd zal rusten. „De hemel behoede u,
mjjn afgod, myn alles 1"
Oogezien en ongehoord verlaat Ines het
huis. Alleen en van alle geluk beroofd, gaat
zy naar buiten, in de groote, wreede wereld,
zooals zjj in baar kinderlijk geloof hoopt,
tot den dag, waarop Moritz weer tot baar
zal komen, om haar weder aan zyn hart
te drukken.
Het is negen uur. De oude, trouwe be
diende heeft zich eindelijk vermeten,
kamer van zyn heer binnen te gaan
gemeld: „Dat het diner klaar staat."
Al eenige muien is by reeds naar
deur van de studeorkamer geslopen,
zijn ond, tronw hart is by de zware zuch
ten, die tot hem doordrongen, ineengekrom
pen, maar toch ia hy telkens weder met
tranen op de wangen teruggegaan.
Sir Moritz beeft den gacsehen dag niets
gebruikt- „Verhongeren verandert aan de
zaak toch niets," denkt de oude knecht. Zoo
doende raapt hy al zyn moed by elkander,
opent de dear en meldt, dat de maaltijd ge
reed is, alsof er niets byzonders is ge-
beurd.
Sir Morits ziet bem met groote oogen en
vertwijfeld gelaat aan.
„Kom eens hier, Peter," zegt hij, terwyl
by al zyn best doet, er zoo gewoon moge-
ljjk uit te zien.
Verdriet is voor hem iets nieuws en der
halve zooveel harder en zwaarder te dra
gen maar dat da gebeele omtrek, ja, zelfs
zijn huisgezin weet, dat hy verdriet heett,
dat is nog bet ergste. Daarom zet bij
zich met een donker gelaat aan het einde
zijner eigen tafel en laat zich de verschil
lende schotels aanreiken, die alle evenwel
weer onaangeroerd de deur worden uitgedra
gen.
De oude Peter kan het nauwelijks ver
dragen, zyn trotschen heer zoo onder leed
gebukt te zien. Hy zendt de jonge bedienden
de kamer uit en bedient zyn beer met meer
dan gewone zorg-
Twee- of driemaal rusten sir Moritz blikken
op Ines' leege plaats. Het is hem, als zie
by hare groote, donkere oogen vragend op
zich gevestigd. Maar zich daardoor des te
ellendiger gevoelende, draait hjj bet hoofd a^.
„Heeft heelt lady Der mot het huis
verlaten vraagt hy plotseling, zich het
bloed naar de wangen voelende stroomen.
„Ja, sir Moritz
„Ik dank u; gy kunt gaan, Peter."
„Zeer goed, sir Moritz."
En hy is alleen met die ontzettende een
zaamheid, welke van nu af aan voor de rest
van zyn teven zyn deel zal zyn-
HOOFDSTUK XLI.
De oude iady Dermot heeft de geheels
geschiedenis van Ines' terugkeer van de
bedienden van het slot Drumaneen vernomen-
Een handig, schijnbaar onschuldig uit -
hooren heeft baar van de zaak op de hoogte
gebracht, hoe sir Moritz zijne vrouw in
üen hevigen regen en in de diepste duisternis
te voet en alleen naar bniten gejaagd heeft.
Zjj hoort met een onbeweeglijk gelaat van
het zoeken van de moeder naar naar kind
bare lippen drukken zich nog vaster op el
kander, als bet kindermeisje bare meesteres
uitschildert in die oogenblikken van wanhoop.
„Zij kwam om bet kind te stelen denkt
de oude vrouw en luistert verder, hoe de
meisjes vertellen, dat sir Moritz de deur
van de kamer van lady Ines op slot heeft
gedraaid en den Bleutel in den zak beelt ge
stoken.
Zij gaat vervolgens naar haar zoon en is
ontzet over de groote verwarring, die er in
de kamer heerscht, en over de verwoesting
op het gelaat van baren lieveling.
WORDT VERVOLGD,