ze zichtig. Ik beschuldig niemand, maar w, ze hebben altijd üesschen sterk water j, klaar staan en jullie zien er goed uit. 3 Dat wou 'k alleen maar zeggen. S Kee kende nog meer boosheden van ja kermisgasten en zij entte haar angst de en afkeer op ons in. Zooals ik zei, to nog voel ik den indruk van hare waar schuwingen. Jaren lang, als ik op de kermis hoor- to de roepenentrée een dubbeltje, kinde- sti ren vijf cents, dacht ik onmiddellijk aan he een jongetje op sterk water. Oi Maar, heeft de tijd den indruk verzwakt, bij tnans heeft zijn stervend overblijfsel sti den doodsteek gekregen. Dat is zóó gekomen ter U weet, dat we kermis hebben ge- Ï-Viehiad. andaag woensdag is de óeapaatste kermisdag. We zyn weer een seo tiental dagen genegerd door kermisjool. we Anderen zijn niet genegerd, maar ge- se lukkig gemaakt. [)i Maandag van de vorige week, toen ra ik op mijne kamer zat, werd er gebeld. De meid kwam even later zeggen, dat daar een heer en eene juffrouw waren, om me te spreken. Wie 't waren P Ja, dat kon ze niet zeggen, meneer kende de bezoekers toch niet, hadden ze gezegd, of ze er behoorlijk uitza gen Zeker, heel fatsoenlijk. Nu, laat dan maar binnen. Even later had ik het genoegen, mijn kamer te zien binnenkomen een heer, op wiens bruin gezicht een reusachti- ge^^snör hing, en eene burgerjuf frouw met een hengselmandje aan haar arm. Met wie heb ik het genoegen? Ik ben van den Berg en da's mijn vrouw, zei de groote snor. Yan den Berg Jawel meneer. Ik sla alle jaren met een wassenbeeldenspel op de ker mis. U is immers van de courant? Jawel, zeide ik aarzelend. Ik dacht aan Kee, aan haar zeer waar schijnlijk en doodschrik, als zij een zooda nig bezoek eens had bijgewoond. Spul- lebazen bij den jongenheer, dien zij zoo tegen sterk, water had gewaarschuwd, op visite! Zij -bad het bestorven. "kwamen bij U om uw voor- ük, vervolgde de man, sprekend en doend met een tamelijke beschaving. Voorspraak kan ik U moeilijk beloven. Ik doe nooit aan reclamema kerij voor kermisspellen. Die kunnen in den regel dat zaakje zelf beter op knappen, zei ik. Och neen, meneer, zei de juffrouw, 'tis niet om reclame, 't is om recht. Ik was wat nieuwsgierig geworden, schoof wat nader en verzocht dan maar te beginnen. Zij keek haar man aan, zeg jij 't maar, sprak deze zette haar mandje neer en begon Al>\tffntig jaar komen we gere- geld^Kïét de kermis hier. En nou had- •enwe uit Haarlem geschreven om een plaatsje en dat was ons beloofd. We braken een dag vroeger in Haarlem op, om hier op tijd te wezen en, ziedaar meneer, d' er komt een inspecteur bij onze schuit en die zeitje wordt niet toegelaten. We schrokken ons haast i^ood. Waarom niet? vraag ik. Omdat je man drinkt, zeit ie. Je mot hier van daan en anders zetten we je de stad uit. En of ik al zee, meneer, dat me man nooit drinkt, wat een heilige waarheid is, dat we de fat soenlijkheid zelve zijn, hij riep maar aldoor je man drinkt en je krijgt geen staanplaats. Er was niks an te doen. Daar komen we voor meneer, schrijf U daarover eens in de krant. Zij mo gen ons toch zoo uiaar niet onrecht vaardig ons brood ontnemen. We heb- ■j ben voor ik weet niet hoeveel schade. Och toe, meneertje, help ons. Nu ving de man te klagen aan. Hij was afschuwelijk onbillijk behan deld. Zij waren bij den hoofdcommis saris geweest en 't had niemendal ge holpen. Ze mochten niet. Dat ik de menscnen niet helpen kon, begrijpt mijn lezer natuurlijk. En de wijze, waarop ik hen dat aan het ver- staud bracht en hen overtuigde, dat hier bij mij geen onwil bestond, maar zui vere onmacht, zal hem matig interessee ren. Genoeg i3 het te zeggen, dat zij ten slotte zuchtend opstonden van hun stoel. Nu is onze laatste hoop heen, zei de man, en de vrouw veegde met haar zakdoek hare oogen uit. Zij hadden ons uw adres gegeven en we dachten, dat de krant ons wel helpen kon, morde zij. Och God, hoe jammer, 't ging toch al niet best, maar we hopen altijd op de kermis in Rotterdam. Al les loopt ons tegen, alles, alles. Ik beproefde een woord van troost, maar 't lukte me niet best. Alles is tegen ons, meneer, klaag de de man. In dit ellendig bestaan hebben we telkens klappen. O, de men- schen zien zoo laag neer op kermis klanten, maar ze begrijpen niet, dat die evengoed werken voor hun brood als I zij, en evengoed klappen en misère hebben. Wij zaten heuscb liever in een rustig winkelje in een stad. Dan keken ze ons niet met den nek aan en dan waren we misschien stille burgers. Hebt U werkelijk een hekel aan uw beroep? vroeg ik. Hekel, neen meneer. Wij moeten toch leven. Maar dat wij er erger aan loe zijn dan menschen, die geregeld in een stad wonen, o, da's zeker. We moeten hard sappelen, om er te komen, en wat zal ons de oude dag brengen Z9ker geen onbezorgdheid. We eindi gen natuurlijk in een gesticht, want rijk worden doe je op de kermis ook al niet meer. Denk u, dat we nooit is zorg hebben voor wat er van ons wor den moet. De wassenbeelden zijn toch uw eigendom Nee, die zijn gehuurd van een duitsche firma. Wij hebben niks. Wij moeten of er bezoek komt of niet, on ze huur betalen. Hebt u kinderen Gehad mijnheer. Zes, maar die zijn allemaal dood, zei de vrouw en hare stem beefde. Als wij die hadden mogen houden en ze ware» braaf en leerzaam geworden, dan hadden we geen nood voor den ouden dag gehad. Maar ze zijn er niet meer, ze hebben ons alleen gelaten. Alleen moeten we de minachting verdragen van de men schen, die omdat ze niet kermisrei- zen zich hoog boven ons verheven denken. En nu is er wel veel gespuis onder ons, want zuiplappen heb je er bij hoopen. Wadr heb je die niet En gemeene menschen ook. Er is natuur- i lijk kwaad van ons gesproken, anders was ons geen plaats geweigerd. Hoe komen we d'r door, hoe komen we d'r door Ik liet de arme menschen uit en ik dacht er aan, dat Kee, als ze zulke kermisklanten ontmoet had, misschien de sterk-water-geschiedenis wat minder druk verteld had. Ook kermisklanten hebben hunne elleude. Gemengd Nieuws. Ie We hebben tien dagen lang den heer lej met den baard, den onsterfelijken ker- ib misgast en zijn nasleep van wat Kee le zaliger noemde „spullebazen" in onze let veste gehad. komeu te begrijpen, strekt zij de armen naar hem uit en roept slechts dat eene woord „Morits I" Bleek en toornig, door eene ontzettende kwelling gepijnigd, wijst bij gebiedend naar de dear. „Ga roept hij op een toon, dien zij nooit te voren van hem heeft gebcford. „Uit mijne oogen! Weg!* Dan wendt hij zich af. Doodsbleek staart zij hem met hare groo te, van ontzetting wijd geopende oogen aan. Sprakeloos staat zij daar en een gevoel, bij na aan toorn over hem gelijk, komt in baar hart op. „Moritz weet alles van Sybille en zoo neemt hij het bericht op denkt zij. Als een bliksem gaan zijne woorden baar door den geest: „Wanneer door n schande over mij en over de mijnen komen zon, zoo zon ik den dag vloeken, waarop ik a voor de eer- gte maal beb genien t" N Nog staat zij daar en ziet naar zijne saam- ge wrongen banden en gebogen hoofd, en eene naamiojze vrees gebiedt haar te zwijgen. Het is een ontzettend zwijgen, waarin slechts een kuchende adem hoorbaar is. Dan gaatlnes, plotseling in tranen uitbrekend, tot hem. „Moritz, Moritz, spreek tot mij t* Aan zijne voeten, waar zij nog nooit ge knield heeft, knielt zjj nn. Hij trilt tot in bet giheimate schuilhoekje van zijn hart, ais zjj hem aanraakt. .Terwille van ons kind smeekt zg. Doch hare, haar onbewaste, kleine list maakt hem J(j duidelijk, wie en wat zjj is, en wat zij had d moeten zijn. Ruw schudt hjj haar van zich af. Het vi^icht beschijnt hun beider gelaat: het hare w*\5T?vèt>d. en sidderend, het zijne door harts- jhtefl verwrongen. „Oos kind!" zegt hjj, en niet een enkel gpraskdtje liefde klinkt er in dia slem. gij God, mjjn zoon zult ge nooit wederzien." zoon!" Niet meer de hare? Met wilde oepgeu ziet zij om zich heen, de keel P. De verkochte vrouw. 'Yan een verkochte bruid hebben we, vooral de operette-bezoekers, reeds meermalen gehoord, een verkochte vrouw zal voor de meeste, zoo niet voor al onze lezers, wel nieuw zijn, In een dorpje in Hongarije leefde een arbeider met zijn aardig vrouwtje en een boachwachter in de beste verstandhouding in een klein dorpshuisje. De boschwachter beminde de vrouw, terwijl zij den arbeider vrijwel onverschillig was welken der beide mannen de vrouw het meest was toegedaan is onbekend. Daar echter voor eenigen tijd tusschen de beide mannen toch kleine on- eenigheden ontstonden, werd de knoop doorgehakt, doordat de arbeider zijne vrouw voor de somma van zeven gulden, ver kocht. Eene schriftelijke overeenkomst werd daaromtrent opgemaakt, die als volgt luid de „De ondergeteekenden verklaren, dat ik J. F., arbeider, mijne op den zesden A- pril van dit jaar met mij getrouwde vrouw voor de somma van zeven gulden aan den Koninklijk Hongaarschen boschwachter A. is haar als toegesnoerdzjj kan geen ge luid voortbrengen. Eu dat is Morits! Haar MoritzHaar echtgenoot, die voor hare aanraking terugdeinst, die woorden spreekt, waartoe zij hem niet in ataat bad geacht In de grootste vertwjjfeling, zij weet zelf nauwelijks, boe bet komt, ontwringt zich aan haar den uitroep „O, was ik gestorven, toen mijn kind ge boren werd." „God gaf, dat dat zoo ware geweest I" ant woordt hg. „Ga na, verlaat mg! Met welk recht waagt ge hier te komen „Moritz, Moritz,4 gilt zij buiten zich zel ve. ,Mjjn kind, ik kan mijn kind niet verlaten." Zijn leven lang zal Moritz zich dien doods angst op Ines' gelaat herinnerende vertwjj- feting, waarmede zg hem aanziet, als hg haar zegt, dat zg zijn huis verlaten moet, zal hem nimmer nit bet geheugen gaan. En toch, kan haar leed slechts bet tiende zijn van dat, hetwelk bij te dragen heeft Met eene uitbarsting van zulk een smart, zooals slechts weinigen zouden begrijpen, wendt hjj zich tot haar, die hij eenmaal be mind heeft, en roept „Vloek over u. Zult ge gaaa Met een wanhopigen blik op zijn gelaat gaat zjj. Achter baar valt de deur in 't slot. Zij heelt hem verlaten: maar zal de laatste uitdrukking van dat gelaat, dat steeds een vriendelijk lachje voor hem bad, hem steeds veor oogen blijven Alles is voorbjj, alles, wat betrekking had op dit uit liefde gesloten, echtelijk leven. Nooit weder zullen hare droomerige oogen bg zijne nadering beginnen te schitteren, nooit weder zal hg haar in zijne armen hou den. De aanraking harer koude vingeren, toen zg zoo bad en smeekte, voelt hg nog. Hg legt zijne band tegen het brandende voorbootd en weent de bittere tranen van een man, alleen in zyn verweesd thuis, M. verkoop en dat ik de vrouw nooit meer zal begeeren te bezitteD. De woning -in het zaaikoren zullen we ook in de toekomst met elkaar blijven deelen. „Ik, boschwachter A. M., zal voor wo- ningbunr den arbeider J. F. alle maanden twee gulden betalen. Ik behoud mij echter het recht voor om, ingeval van de klein ste mishandeling, mij aanstonds bij welke rechtbank dan ook daarover te beklagen." Hierop volgen de onderteekeniDgen der beide contracteerende partijen. Op de achterzijde geeft de arbeider kwitantie voor de ontvangen zeven gulden. Het zeldzaamste van het heele geval is, dat de arbeider tot genen prijs wil bewilligen in eene gerechtelijke scheiding van zijne vrouw, met wie hij nauwelijks vier maan den geleden was getrouwd. In de comedie: A. „Zeg nu tegen je vrouw, dat zij haar hoed afeet; ik kan niets zien.* B.„Zeg het haar zelf, als je er den moed toe hebt Een man, die veel dokters raadpleegde. De humorist Tristan Bernard publiceer de onlangs eene hoogst interessante rij van dankbetuigingen, die een hem bekend per soon, de handelsreiziger Larthur, aan art sen gelicht heeft, die hem gelukkig gene zen hadden. In Januari 189? dankte hij een Aes- culaap daarvoor, dat hem, door zijne voor schriften van marschoeteniogen op te volgen, in zeven maanden 39 van zijn 250 pond afgenomen was. In September van hetzelfde jaar drukte Larthur aan een anderen arts zijn diepe erkentelijkheid nit voor het goede resul taat, verkregen door de hem voorgeschre ven leem voet baden, die hij gedurende zes maanden had genomen, waardoor zijne gezwollen voeten geheeld waren, die hij tengevolge van de wandel-oefeningen ge kregen had. Iu December 1893 bewees Lirthur aan een anderen arts zijn diepgevoelden dank, omdat hij hem van eene keelziekte, dia hij door de voetbaden had opgeloopen, door electriciteit afgeholpen had. Op den 3en Maart 1895 is, hij door een vierden arts, die hem van zijne nerveuze en hysterische aauvalles, die hij zich door een jaar lang electriseeren op den hals had gehaald, door de behandeling met „brom* in zooverre hersteld, dat hij de zen in het openbaar zijn dank kon doen toekomen, vsn zijne maagpijn verlost te zijn, dat hem het lange „brom" genot had verschaft, en dit gelukkig resultaat toe kende Larthur in een brief vaa 5 Decem ber aan. Da laatste daaropvolgende brief is van 6 Juni 1897 en luidt„Aan den heer Reaumartin, medecinae Doctor. Parijs, 6 Juni 1897. „Mijnheer! U verlangt van mij een getuigschrift voor uw bericht aan de Académie de Medicine. Het volgt hier bij. Ik vrees echter zeer, dat het u niet veel baten zal. Juist is, dat ik u in Maart 1897 bezocht heb. Daar ik te veel peul vruchten had genoten, nam mijn gewicht buitengewoon toe en bereikte 325 pond. U raaddet mij aan, een stevig paard te koopen en te gaan rijden. Na drie dagen was mijn gewicht 70 pond afgenomen. U leest wel, 70 pondU kunt dit buitenge woon geval van spoedige gewichtsafname citeeren. Tot opklaring van het geval zou u goed doen er bij te noteeren, dat ik een been minder bezitwant men heeft mij na mijn eersten rit en een val daarvan een been af moeten nemen. Ik heb de eer u te groeten. Larthur." De ree pest in Transvaal. De Volkaitem schrijft over de veepest in Transvaal het volgende „De veestapel derZ. A. Republiek, wat rundvee betreft, werd geschat op een mil- lioen stuks. Daarvan zijn misschien 300.000 reeds aan de pest bezweken. Er blijven dus nog 700.000 beesten over, welker be houd met de grootst mogelijk energie moet nagestreefd wordeD. Het is ondoenlijk om te verwachten, dat het gouvernement alles en het publiek niets in deze moeilijke quaestie moet doenintegendeel, de eigenaars van vee zijn in dt eerst8 plaats verplicht, om hunne uiterste krachten in te spannen, ten einde door het nakomen der proclamaties de vreeselijke ziekte te bestrijden. "We hebben i helaas reden om te vreezen, dat nist alle reehouders inzien, welke zware verplichtin- 1 gen op hen rusten jegens de gemeen schap en hoezeer de verwaarloozing van aanbevolen maatregelen zich wreekt op eene breede schaar van onschuldigen. De in ons land bestaande landbouwge- nootschappen voor wier instandhouding 10.000 op de begrooting van dit jaar is uitgetrokken hebben zich wonder lijk stil gehouden en komen dus niet in aanmerking »ls factor, waarop kan worden gerekend in de bestrijding van een gevaar, dat ernstig Zuid-Afrika's nationaal bezit bedreigt. Voorts beschikt de regeering o- ver 150,C00 eveneens op genoemde be grooting uitgetrokken, en zij besteedt dit bedrag zoo deugdelijk als mogelijk is. Intusschen is de onderstelling wellicht gerechtvaardigd, dat nog niet alles gedaaD wordt, wat gedaan kan worden, Evenals in oorlogstijd de commandant-generaal als hoofd van het leger optreedt en met de exceptioneele autoriteit omkleed wordt, zooals bepaald in de krijgswet, evenzoo zouden we willen, dat in den hangenden oorlog tegen de runderpest een speciale runderpest-commandant werd aangesteld, onder eene speciale runderpest-krijgswet, waaraan elk ingezetene had te gehoorza men. Deze runderpest-commandant zou moeten beschikken over een generslen staf van runderpert-officieren, die zijn be velen stipt behoorden op te volgen en elk weerspannige zouden dagen voor een runderpest-krijgsraad Zooals het nu toegaat, wordt er veel te veel geliefhebberd onze menschen zijn nu eenmaal een beetje eigenwijs, en ieder houdt er zijn eigen rnnderpesttactiek op na, en wordt kwaad, als hij orders ont vangt om toe te treden tot een gezamen lijk verdedigingsplan. Daarvan maakt de vijand gebruik, en richt verwoesting aan onder de overblijvende 700.000 beesten. Het gevolg is niet moeilijk te voor spellen. Waar geen voldoende tucht heerscht, kan geen overwinnig worden behaald." Hij meende 'tgoed. Eeni- gen tijd geleden zag een dame op straat een aapje, dat zoo aardig mogelijk geld voor zijn meester, een orgeldraaier, inza melde. Zij vond het beestje zoo aardig, dat zij het terstond kocht, sierlijk aan kleedde en bij zich in de kamer hield. Eenigen tijd daarna gaf de dame een par tijtje en natuurlijk werd haar nieuw-ver- worven schat door iedereen bewonderd. In den loop van den avond zong eene jonge dam6. Niet zoodra was zij klaar, of de aap, die, hoewel gedeeltelijk geciviliseerd, zijne vorige werkzaamhe den nog niet was vergeten, greep een hoogeu hoed en begon eene inzameling ter wijl hij voor eiken gast, volgens gewoonte, stand hield. De zangeres lachte en de gastvrouw was niets over het voorval gestichttot genoegen van iedereen deed de aap de ronde en haalde eene flinke som op. Toen zijn werk afgeloopen was, sprong hij op den schouder van de zangeres en wierp het geld in haar schoot. De gastvrouw kon maar moeilijk haar gasten overtnigen, dat zij het beest niet had afgericht. Hondenwraak Bij den hond acht men in de eerste plaats zijn beste eigenschap, de trouw. Dat de houd evenwel ook zeer wraakzuchtig zija kan, is slechts weinig bekend. Een bijzonder voorval, dat onlangs plaats vond, toont overtuigend, hoe sterk de gevoelens van jaloezie en haat bij een hond opgewekt kunnen worden. Een bekend engelsch geneesheer bezit een eigen jacht, waarmede hij reeds verscheidene kortere en langere tochtjes heeft gedaan. Dr. R. is bovendien een eerste hondenliefhebbermen ziet hem steeds door verscheidens reusachtige New-Ioundlanders gevolgd. Yijf van deze lievelings-honden nam de excentrieke dokter nu ook mede op zijue laatste, tamelijk lange zeereis. Bij een zwaren storm, welke bet kleine jacht midden in zee overviel en die voor het ranke vaartuigje weldra gevaarlijk zou zijn geworden, had dokter R. het ongeluk, toen hij bij het reven der zeilen behulpzaam was, over boord te vallen. Ofschooti alle vijf honden op het dek waren, sprong slechts één zijn meester ns, en met behulp van al zijne krachten en de hulp der bemanning, gelukte het 't tronwe dier, zijn heer te reddeD. Natuurlijk trok atleec met zijn leed en smart. In de bsdiendenkamers zyn alle toDgen ia beweging, De lady fa teruggekeerdZou sir Moritz haar weder aannemen en alles zijn gewonen gang weer gaan Twijfel en nieuwsgierigheid is in de gemoederen der lnidjes in vrij groote mate voorhanden. Ines' kamermeisje snelt naar de kamer harer meesteres en legt eene japon voor het avond toilet gereed. Zy krimpt ineen, als lady Dermot binnentreedt, waut haar gelaat ziet er uit, „als ware haar bet hart gebroken," zoo zeide het meisje later. Als een spook sluipt zg naar buiten en als een geest zweeft ze de deur door naar de kinderkamer. O, over den kreet, weike zich aan het moederhart ontwringt, een kreet, welke eene tot den hemel gerichte aanklacht over het leed en de ongerechtigheid, haar aan gedaan, uitdrukt, als zy het bedje van haren lieveling leeg vindt, is geen enkele huis genoot ooit uitgepraat. Het kindermeisje zit aan den schoorsteen, waarin geen vuur brandt, en snikt luid en heftig. De andere lady Dermot heeft haar den dienst opgezegd en het arme meisje weent ovpr den haar aaDgedanen smaad. „Waar ia myn kiDd?" vraagt de moeder met hijgende stem, in de kamer wild rend- om zich ziende. Het meisje staart haar vreesachtig aan, toch is zy verrast over het plotseling ver verschijnen van hare oude meestereszy droogt weldra hare tranen. „Hare genade nam den kleinen jongen mede, Myladyt* antwoordt zij, wederom begin nende te weenen; daarna snelt zy de kamer nit, de ontzettende blik der beroofde moe der en verongelijkte vrouw jaagt haar vrees aan. Een oogenblik blijft lues staan. Lang zaam dwalen hare oogen van den eenen hoek naar den anderen. De rech terband houdt zij op haar bart gedrukt, als kan zy hai daardoor voor springen behoe 1 dokter R. v;.n dat oogenblik af dezen hond bij de anderen voor, wat een vreese lijke ijverzucht opwekte. De vier overigen vielen nu den armen „held', waar zich maar de gelegenheid aanbood, krachtdadig aan en lieten hem, trots alle bestraffingen, die zij ontvingen, niet met rust. Kort voor de aankomst aan de engelsche kust gelukte het den vier wraakzuchtigen honden, den benijden gunsteling over boord te sleuren. Eerst toen een woedend gevecht in het water ontstaan was, werd men op de dieren opmerkzaam, maar trots de ui terste inspanning van den dokter en de bemanning van het jacht was het niet mogelijk, de woedende dieren hun offer los te doen lateD. Weldra moest het trouwe beest dan ook voor de overmacht bukken en verdronk. Toen men de on barmhartige moordenaars niet meer op het schip toe wilde laten, zochten zij zwemmend het land te bereiken. Slechts twee gelukte dat, den beiden anderen trof hetzelfde lot, dat zij hun dapperen kame raad bereid hadden. Het zangonderwijs bij vo- gels. In de vogelwereld gaat het onderricht des te sneller, daar het geholpen wordt door de tasl en deze wordt van den mor gen tot den avond onderwezende eenlin gen vereenigen zich tot praatlustige troe pen en de jongen genieten eene ware socia le opvoeding en kunnen gemakkelijk lee- rea zingen en praten. Vooral de zangvo gels geven elkaar wederkeerig onderwijs. De distelvinken bij voorbeeld zingen erg slecht, wanneer ze afzonderlijk opgeleid zijn daarentegen heeft men wilde merels uit zich zelf bij het bezoeken van den tuin van een huis het geschoolde zingen van eene in de kooi zittende merel zien leeren. Het gebeurt zelfs, dat zangvogels alleen door spontane nabootsing het ge zang van een andere soort aanleeren. Een vink kan als een merel leeren zingen en de merel leert kraaien van een haan zoo volmaakt nabootsen, dat de hanen er door misleid worden. Men heeft waargenomen, dat mnsscheB, die met sijsjes en vinken in een kooi waren gezet, eindelijk als de ze vogels zongen. De gewone huismusch bootste vrij goed het gezang een spreeuw na. Dureao de la Malle had aan een spreeuw de „Marseillaise' leeren zingen en de vo gel leerde het aan alle spreeuwen van de plaats, waar hij werd overgebracht. Men oordeele over de verbazing der reizigers, die daar passeerden. In de bosschen hoor de men nog slechts het Fransche Volks lied, dat onder den helderen zang der nachtegalen door klonk. Deze abnormale keunis houdt geen stand en wordt even spoedig afgeleerd als aange leerd ze heeft niet de vastheid der ettelijke instincten. Elk jaar moet de opleiding van voren af begonnen worden. Na den mensch bezit de vogel ongetwijfeld de volmaaktste spraak. Sommige soorten beschikken slechts over een gebrekkig geschreeuw doch zang vogels zijn kunstenaars. Er zijn zes klas sen van expressies onderscheiden het ge roep van het mannetje in het voorjaar het luide uitdagiDgsgeschreeuw het waar schuwend geschreeuw bij het gezicht van een roofvogelhet geroep van de ouders en het antwoord der jongende liefdesro mance, de kreten van schrik of onrust voor het nest. De taal, zegt Lelourneau, is niet aangeborenze vloeit integendeel voort uit in den loop van het leven der soorten opgedane kennis en wordt niet volkomen overgeërtd. Om behoorlijk te zingen moeten de jongen opgeleid worden en hun eersten pogiDgen komen geheel o- vereen met het gestamel van kinderen. De jonge vogel onthoudt vooral het gezang van zijns gelijkendoch, zooals wij ge zien hebben, bootst hij het gezang van andere soorten na. Da musch, die zich het gezaDg van den nachtegaal eigen maakt heeft blijkbaar eene vreemde taal geleerd. Liefdesdr ama te Parijs. Ein Jüngling liebt ein Madchen Bie hat sich ein Andren erwahlt, Der Andre liebt eine Andre Und hat sich mit diestr vermahlt. Aan deze regels van Heine herinnert het liefdesdrama, dat dezer dagen te Parijs werd afgespeeld. Alleen was het geen Jüngling... het was een meisje, dat er de hoofdrol in speelde. Haar innige en vurige liefde voor een den, terwijl geen enkele traan langs hare kille wangen druipt. „Myn God, hoe zal ik dat verdragen steunt eg. „Mgn kind, myn zoete, kleine jongen." Met een blik, welke sir Morits hare ge- heele, heilige liefde geopenbaard zou hebben, wanneer hy haar gezien had, staart zy naar de plaats, waar de wieg steeds beeft gestaan. „Hg vloekte mijhg vloekte rajj 1" murmelen hare bleeke, koude lip pen toonloos. Eene rilling doet hare le den siddereD. Een kleine schoen met strik ligt in de wieg, welks zacbt bedje nog den indruk van een mollig kinderbeentje draagt. Ines raapt den schoen op en bergt het armzalige reliquie onder haar kleed, op bet bart, dat nooit anders geslagen heeft dan in harts tochtelijke lielde voor haar man eu haar kind. Nog eenmaal siet zy die gansche ka mer rond, dan gaat zij langzaam heen. Als verdoofd gaat zy naar hare kamer. De heldere vlammen van het vnur in den schoorsteen schijnen in de kristallen snuis terijen en toiletartikelen terug. De waBch- kaarsen zyn aangestoken, haar avondtoilet ligt gereed en zy moet naar buiten, in den stroomenden regen, vervloekt en van haars mans drempel verjaagd, door een ieder vogelvrij verklaard i Nog een langen af- scheidtblik, nog eenmaal geknield voor 't bedje van baren lieveling en zij bidt daar luid ep „O, God, geef, dat by my vergiffenis schen- ke, zegen hem en beboed bem I Is er dan geene verbinding tusschen zielen, die den man zeggen kan, dat zyne trouwe vrouw, ook nu nog, in het oogenbiik, dat hy haar heeft weggejaagd, heelt vervloekt, voor hem bidt Is er geen kracht op aarde, die bem nu tot baar drijft, eor zg gescheiden worden voor langen tijd, ja voor eeuwig P „Moritz 1 myn man''4 roept zy, terwyl de en de en /jonkman was onbeantwooid gebleven. Spre ken kon zij niet, zij kon alleen door bare vurige blikken hem toonen, wat zij gevoel de maar hij was er ongevoelig voor. En toen hij op een goeden dag, die voor haar de slechtste alltr dagen was, zijn voorne men te kennen gaf, met eine Andre in het huwelijksbootje te stappen, toen werd haar de last des levens te zwaar en besloot zij, dien last af te schudden. De jongeling echter, haar voornemen kennende, en wetend, dat zij in staat was, haar plan ten uitvoer te brengea, besloot de volvoering er van te voorkomen. Hij deelde zijne vrees mede aan den commis saris van politie zijner wijk, en deze wil de hem gaarne daarbij behulpzaam zijn. De apotheker, die in de nabijheid van het huis der schoone woonde, kreeg de opdracht, haar slechts gifvrij vergif te verkoopenen de voorzichtige jongeling wist erg handig nit de geladen revolver, die zij bezat, de patronen van het bnskruit te ontdoen, zoodat zij volkomen zonder ge vaar waren voor hare plannen. Met stille berusting ontving dan ook de commissaris van politie het briefje, waarin de schoone zelfmoordenares haar voornemen te kennen gaf, het leven zonder liefde, dat voor haar lag, te willen verkor ten. Hij wist, dat het haar niet zou ge lukken Toch begaf hij zich ijlings naar de wo ning der dame. Nog op de trap hoorde hij den haan van een revolver overhaleneen lichte knal van de percussie alleen volgdehij snelde de kamer binneD en vond de schrijf ster van het briefje, doodsbleek en schijn baar levenloos, op den grond liggen. Een ensele blik overtuigde hem, dat zij slechts bezwijmd was. Weldra waren de levensgeesten teruggekeerd, en kon de doode zich er over verwonderen, dat zij nog slechts aan deze zijde, niet aan gene van den strijd zich bevond. Het bleek, dat zij eerst morpLine had ingenomen maar de apotheker had haar zuiver water gegeven. Toen de morphine geen uitwerking deed, nam zij de revolver, en den knal hoorend, was zij, in de meening doodeiijk gewond te zijn, flauw gevallen Heel aangenaam schijnt haar het tijdelijk overlijden niet te hebben aangedaan zij heeft ten minste beloofd, het „nooit weer te zullen doen Een aardig staaltje van patriarchale rechtspraak vinden we in de Londer.sche bladen vermeld omtrent de be handeling van een aanklacht of liever een complex van aanklachten wegens beleedi- ging voor den rechter van de Bowstreet. Als gewoonlijk gold het weer kijvende dames. Jnifronw Lydia Lyons beklaagde zich over scheldwoorden van de zijde van mej. Emma Green, terwijl de klaagster op baar beurt ter verantwoording geroepen werd door mej. Jessie Cox en deze buiten Lydia ook nog over zekere mrs. Woolley en Emma Cox over Alice Ridley te kla gen had. De rechter Sir John Bridge in plaats van de klaagliederen der dames aan te hooren liet haar allen tegelijk voor zich komen en sprak haar aldus toe „Het schijnt mij toe, dat een groot aantal men schen in deze bnuit voortdurend in een atmosfeer van kwalijk humeur leven. Gij komt allen dagelijks met elkaar in aan raking en als ik nu al uw twisten uit de wereld maak, zult gij ze toch morgen weer opnieuw beginnen, altijd als jelui niet aan het kijven gaat, onmiddellijk na het verlaten van deze zaal. Volgt mijn raad liever, maakt een eind aan dat eeuwigdurend gekibbel en verdrinkt al uw twisten in een sterk kop thee (ge- lachIk zal al deze acties als ingetrok ken beschoawen en u een halve kroon ge ven, om de thee te koopen." Sir John Bridge gat het muntstuk san een der klagende juffers en deze zeide: „Zoo is het goed, Sir John, ik zal zorgen, dat zij een sterk kop thee krijgen." Het gezelschap verliet de zaal, blijk baar in de beste harmonie. Alles gebeurt en moet gebeuren door den samenloop en de atwisseling van omstandigheden. Alles gaat heen en keert weer. Men komt van alles terug en keert tot alles weder. Zij die beweren, dat zij van alles teruggekomen zijn, zijn nooit ergens heengegaan. hare bevende lippen zich op het kussen drukken, waarop dien nacht zyn geliefd hoofd zal rusten. „De hemel behoede u, mjjn afgod, myn alles 1" Oogezien en ongehoord verlaat Ines het huis. Alleen en van alle geluk beroofd, gaat zy naar buiten, in de groote, wreede wereld, zooals zjj in baar kinderlijk geloof hoopt, tot den dag, waarop Moritz weer tot baar zal komen, om haar weder aan zyn hart te drukken. Het is negen uur. De oude, trouwe be diende heeft zich eindelijk vermeten, kamer van zyn heer binnen te gaan gemeld: „Dat het diner klaar staat." Al eenige muien is by reeds naar deur van de studeorkamer geslopen, zijn ond, tronw hart is by de zware zuch ten, die tot hem doordrongen, ineengekrom pen, maar toch ia hy telkens weder met tranen op de wangen teruggegaan. Sir Moritz beeft den gacsehen dag niets gebruikt- „Verhongeren verandert aan de zaak toch niets," denkt de oude knecht. Zoo doende raapt hy al zyn moed by elkander, opent de dear en meldt, dat de maaltijd ge reed is, alsof er niets byzonders is ge- beurd. Sir Morits ziet bem met groote oogen en vertwijfeld gelaat aan. „Kom eens hier, Peter," zegt hij, terwyl by al zyn best doet, er zoo gewoon moge- ljjk uit te zien. Verdriet is voor hem iets nieuws en der halve zooveel harder en zwaarder te dra gen maar dat da gebeele omtrek, ja, zelfs zijn huisgezin weet, dat hy verdriet heett, dat is nog bet ergste. Daarom zet bij zich met een donker gelaat aan het einde zijner eigen tafel en laat zich de verschil lende schotels aanreiken, die alle evenwel weer onaangeroerd de deur worden uitgedra gen. De oude Peter kan het nauwelijks ver dragen, zyn trotschen heer zoo onder leed gebukt te zien. Hy zendt de jonge bedienden de kamer uit en bedient zyn beer met meer dan gewone zorg- Twee- of driemaal rusten sir Moritz blikken op Ines' leege plaats. Het is hem, als zie by hare groote, donkere oogen vragend op zich gevestigd. Maar zich daardoor des te ellendiger gevoelende, draait hjj bet hoofd a^. „Heeft heelt lady Der mot het huis verlaten vraagt hy plotseling, zich het bloed naar de wangen voelende stroomen. „Ja, sir Moritz „Ik dank u; gy kunt gaan, Peter." „Zeer goed, sir Moritz." En hy is alleen met die ontzettende een zaamheid, welke van nu af aan voor de rest van zyn teven zyn deel zal zyn- HOOFDSTUK XLI. De oude iady Dermot heeft de geheels geschiedenis van Ines' terugkeer van de bedienden van het slot Drumaneen vernomen- Een handig, schijnbaar onschuldig uit - hooren heeft baar van de zaak op de hoogte gebracht, hoe sir Moritz zijne vrouw in üen hevigen regen en in de diepste duisternis te voet en alleen naar bniten gejaagd heeft. Zjj hoort met een onbeweeglijk gelaat van het zoeken van de moeder naar naar kind bare lippen drukken zich nog vaster op el kander, als bet kindermeisje bare meesteres uitschildert in die oogenblikken van wanhoop. „Zij kwam om bet kind te stelen denkt de oude vrouw en luistert verder, hoe de meisjes vertellen, dat sir Moritz de deur van de kamer van lady Ines op slot heeft gedraaid en den Bleutel in den zak beelt ge stoken. Zij gaat vervolgens naar haar zoon en is ontzet over de groote verwarring, die er in de kamer heerscht, en over de verwoesting op het gelaat van baren lieveling. WORDT VERVOLGD,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1897 | | pagina 2