Brieven uit de Maasstad
Samiiilje,
I
Zondag 19 September 1897
41ste Jaargang Ho. 3240.
BIJVOEGSEL.
Rotterdam, 14 September 1897.
No. 139.
F KGILLET ON.
van M. J. Mordimann.
'i
Gemengd Nieuws.
Een bokser burgemees
ter.
Men zal den vuistvechter John Sul-
livan niet vergeten zijn, wiens held
I feiten en kampioenschappen zodl
van zich deden spreken. Deze
man is
nu tot candidaat voor 't burgemeester-
schap van Boston geproclameerd en hij
wordt, wat het merkwaardigste is, door
een invloedrijk Methodistisch orgaan
gesteund. Zijn verkiezings-programma
luidt als volgt
„Word ik ooit burgemeester van
Boston of eene andere stad, kan
mand dan gelooven, dat omkooperjj-
met mijne voorkennis zal kunnen voor
komen Neen, niemand zal John Sulli-
van kunnen omkoopen en elk lid van
't gemeentebestuur, dat buiten mij om
iets poogde te krijgen, zal goed wezen
voor 't gasthuis, wat men er ook van b
zeggen moge.
„Ik zal voor de kinderen uitgestrek-
te speelplaatsen bezorgen. Socialist ben-
ik niet, ik heb vroeger een millioen
dollars gehadmaar ik ben het moe
eene stad millioenen te zien uitgeven
voor rij- en fietswegen, maar protes
teeren, wanneer iemand een speelplaats
vraagt voor kinderen.
„Wenscht gij de vermenigvuldiging
der dieven tegen te gaan, behandelt
dan met rechtvaardigheid de kleine
kinderen der armen. Laat hen denken,
dat, iemand zich aan hén gelegen laat
zijn en niet opgroeien met den indruk,
dat de wereld hen veracht. Ik neeui
op mij, een ieder, die een kind Zon-
Iedereen rijdt tegenwoordig fiets me
neer, klaagt m'n goeie onwe meid eiken
morgen opnieuw, als zij melk is gaan
aannemen en zij een ot anderen „twij
felachtige" op een rijwiel heeft zien voorbij
komen.
Ik kan niet inzien, wat daar voor af-
keurenswaards in steekt. Mijn meid
hoeft dat fietsrijden toch niet te betalen
Zij trekt echter een gezicht, of dat wel
het geval is en of „iedereen" das vol
strekt niet het recht heeft te fietsen, voor
haar rekening.
Iemand die 't betalen kan, swat,
daar he'k vrede meê, maar als je vleesch-
honwer en je melkboer non op de fiets
gaan zitten, dan vraag ik waar dat heen
mot. Onderscheid mot je toch honwe en
dat n eu andere rijke menschen op zoo'n
ding zitte, is nog geen rede, dat Jan eu
alleman het doen mot.
Uit de schikking van mij onder de
rijke menschen blijkt al dadelijk haar
volslagen onvermogen in de kunst van
onderscheiden En haar conservatisme is
bepaald pijnlijk
Toch wordt zij daarin door de gelijk-
denkendheid van zeer velen gesterkt, of
het „jaloesie de metier" is, of afgunst
zonder meer, ik weet het niet, maar niets
wekt in onze straten zoo'n groote belang
stelling als een sjouwerman op een rij
wiel. Op de gezichten van alle voorbij
gangers staat het zoo dik mogelijk „Kijk
die nou Waar heeft ie dat ding van
daan gehaald 1"
Wij, die zelf wielrijden en het
hoog genot van het rijwiel dus meê ge
voelen, wij denken er anders over dan de
voetganger, die in een fiets alleen een diDg
ziet, dat toch minstens een kleine hon
derd galden gekost heeft, en dat das wel
niet eerlijk in het bezit van den berijder
zal zijn gekomen Wij gunnen den werk
man zijn overgenomen rijwiel, waarvoor
hij zijn opgespaarde vijftig of zestig gul
den besteed heeft en waarvan hij voor
vele honderden guldens geniet.
Het corps wielrijders heeft in de laat
ste jaren een zoo ontzaglijken omvang aan
genomen, zoovele duizenden in deze stad
van 300.000 inwoners alléén, rijden fiets,
dat een metainorphose van een combinatie
gegoeden in een maatschappij met schakee-
ringen iets onnoozel-gewoons is. De wiel
rijderswereld is van een gezelschapje aris
tocraten eene maatschappij met deftigen,
mat burgers en met proletariërs geworden.
Er zijn een massa arbeiders, die van een
rijwiel van 't jaar '90 genieten, en we
zien dat aan met genoegen, niet klagend
dat „iedereen tegenwoordig fiets rijdt."
Voor wat Rotterdam betreft heb ik de
inwerking van het rijwiel in ons straatle
ven vrij geregeld kunnen nagaan en dan
kwam ik vaak tot eenigezin3 vreemde con
clusies. Feit is het, dat in Rotterdam bij
na iedereen, die geen rijwiel bezit, ver
langt er ééti te hebben en dat een groot
deel van het verkeer is overgenomen door
het rijwiel. Mijn slager en mijn melkboer,
mijn bakker en mijn kraidenier, komen
me bezoeken per tweewieler, aan bet stuur
waarvan een mand is gebonden. Als ik
in een winkel iets gekocht heb, wordt me
dat thuisgebracht door een jongen op een
rijwiel.
Mijn boekhandelaar laat de boeken halen
en brengen door een wielrijdend knechtje.
De telegrambesteller is wielrijder. Een
man, die contribntiëa komt innen voor eene
vereeniging, zit met zijne portefeuille op
een fiets.
Het is verbazingwekkend. In ons straat
verkeer slieren onophoudelijk lange rijen
rijwielen, met soms heel deftig gegalon
neerde mannen er op. Het is nu al zoo
ver gekomen, dat we ons eigenlijk niet
meer kanten voorstellen een niet bestaan
van het rijwiel. Het heett in betrekkelijk
korten tijd ons halve verkeer ingepalmd.
De stalhouders hebben, als zij niet heel
erg in de oude klanten zitten geen
droog brood meer; ja, om u de ontaar
ding te doen gevoelener rijn zelfs
stalhouders, die zelf fiets rijden, in plaats
van een gemakkelijk karretje met een hit
ervoor; en de rijwielhandels en derijwiel-
echolen rijzen als uit den grond op. Er
zijn in Rotterdam stellig wel dertig gele
genheden, om „het beste en goedkoopste"
rijwiel te koopen en er bestaan wel twin
tig inrichtingen, om het te leeren. Dan
zijn over alle straten verspreid een kleine
honderd rijwielbestellers, die ook een agent
schap van deze of gene fabriek waarnemen
en dus in hei klein den handelaar uit
hangen. We hebben zelfs een eigen fa
briek 1
Een massa lui leven hier van de rij
wielindustrie.
Dit is nu wel allemaal geen nienws voor
de wielrijdersde niet-wielrijders kunnen
zich niet indenken in de enorme uitbrei
ding, die in enkele jaren deze gezegende
uitviuding genomen heeft en zelfs ons le
ven is gaan beheerschen.
Waar vroeger vervelend geslenterd werd
door de duffe stadsstraten, of geleuterd
achter kopje» koffie in half—lichte binnen
kamers, vliegen nu eiken zondag, als 't
maar een beetje weer is, geheele familiën
op het stalen ros de stad uit, in de rich
ting den Haag vooral, maar ook naar Gou
da en naar Dordt, om er in gelukkige
onbezorgdheid te genieten van 't blijde
bniten. Genoegens, die vaak den toets niet
kunnen doorstaan, worden gaarne ten offer
gebracht aan het rijwiel.
Het is als een koorts geworden, die
besmettelijk werkt.
Een oade buurman, minstens een zesti
ger, die altijd heel langzaam en moeilijk
daarheen liep, zag ik gisteren tot mijne
verbazing, kaarsrecht en vroolijk op een
fiets voorbijsnorren. Dames van een zoo
ongelooflijke corpulentie, dat men in haar
geschiktheid voor het burgerlijk verkeer
niet meer geloofde, hebben zich op een
rijwiel geheschen en genieten van vrijheid
en beweging.
Dikke menschen rijden fiets, om mager
te worden, en magere menschen doen 't,
om dik te worden I Zij gelooven vast in
de genezende werking en worden ook ge
nezen.
Ik keu iemand, die zich een rijwiel
heett aangeschaft, om van het asthma te
genezen. En hij voelt zich met den dag
beter worden. Ik heb gehoord van lni, die
hartkloppingen, die rheumathiek, die nervo
siteit, die bloedarmoede, die leewater
zelfs, zijn kwijtgeraakt op het rijwiel.
Maar hoog daarboven in beteekenis
staat het rijwiel voor gezonden van lichaam
en geest, die er een immer werkenden
voeder voor spieren en zenuwen en her
senen in vindendie, anders stellig ver
oordeeld tot onafgebroken suffen in de
stad hunner werkzaamheden, nu in het
bniten kracht en levenslust behouden.
Voor die velen is het een zegen.
Natuurlijk is eene andere beschouwing
mogelijk, te verdedigen zslfs, doch een
wielrijder, en lieden van rnime opvatting
kunnen niet anders doen dan
volkomen overtuiging.
O, ik kan me begrijpen, dat de zaak van
een anderen kant te bekijken is, ik wil zelfs
probeeren het te doen
Als.ik kalm wandel zijn er momenten,
dat ik, die wielrijder ben met heel mijn plaats had ik mijn
tuigen verkocht en
gonnenMen moet
mte gaan.
prijzen met dam) en ik blijf altijd de hoogergescbetste
zondagsrniters (waarvan men dozijnen
in de Maasstad ziet scharrelen) zeer be
lachelijk vinden.
Daarentegen kan ik me een klagenden
stalhouder niet begrijpen, waDt in zijn
gouden tongdertig dozijn borden uit liefst de voorstellingen van de liefhebbers
den tijd van George IV, met eene waarde geheel verboden willen zien. Gaat dat
van 10.000 pond inkoop. De wanden der niet, dan verlangen zij, dat maar niet
schatkamers zijn behangen met kostbare
wapentropeeëo en schilderstukken
Op dan schoener heeft de stnnrman met
zijne kameraden eeue lange beraadslaging.
Hy heeft hen in de kajuit laten sien, wat hij
vergeten had, den kapitein made te doe
len. De opvarenden moesten bet schip
in groote baast hebban verlaten, want ver
scheidene buidels, die blijkbaar klaar gelegd
waren, om mede te nemeD, lagen op den
vloer van de kajnit. Bij bet openen daarvan
vond men in de eerste een heele portie
engelscbe goudstukken, in de tweede even
eens i in het geheel zijn twintig zolke sakken
voorbanden en ieder bevat, deels los, deels
iu rolletjes, 200 gniojes. Dat maakte een
heel bedrag aan geld, maar het was nog
niet alles. In de tascb van een leeren
koffertje, dat propvol in de kajuit
stond, zeker met het plan, am het
leeg ie maken, sorgvuldig ingepakt,
zaten diamanten, eene waarde hebbende van
het dubbele van het goud. Daarenboven
was er nog eene kostbare lading
Ook op den schoener werden de aeilen ge
reefd, toen de nacht aanbrak, maar tegelijk
ook veranderde hij van koeri. Als men den
volgenden morgen op de JLntje Gesina over
de schuimende water-massa naar de
Donna Looisa rondziet, is er geen spoor
van haar te ontdekken. In den loop van
den dag komen meerdere schepen in zicht,
maar de spaanache eohoenor is niet daarbjj.
De bark loopt Piymoulh binnen en
vindt daar de order van de reeders, om de la
ding in Londen te lossen. Kapitein Lorenzen
telegrafeert over de ontmoeting van den
spaaoschen schoener en krijgt tot antwoord,
dat de dnitscbe consul te Piymonth aangewe
zen is, om bij de aankomst der Donna
L^aisa verder maatregelen te treffen.
In Londen gaat Lorenzen zeo spoedig hij
kan naar de Lloyd. Daar krijgt bij de tij
ding, dat er nog altijd niets omtrent de
Donna Looisa bekend is. Op zijn veraoek
worden de scbeepslijBteD ingezien en hij
komt daaruit te weten, dat de Donna Looisa
met een lading zijde en stnkgoederen van
Marseille raar Rio de Janeiro onderweg ge
weest is. Kapitein Lorenzen schrijft aan dan
reeder, een zekeren heer de Miranda, en
verzoekt dsten eenige inlichtingen omtrent de
kleine Joanita Miteoa.
In zijn antwoord bedankt mijnbeerde Miranda
kapitein Lorenzen hartelijk voor de lijn schip
verleende hulp en voegt erbij, dat hem omtrent
een vrouwelijke passagier niets bekend is.
De Donoa Looisa had bij afvaart geen en
kel vrouwelijk wezen aan boordhij kon
dan ook over de familiebetrekkingen van het
kind niets meedeelen, maar hij stelde zoo
veel belang in de kleine, dat hij baar gaar
ne in zijn huis wilde opnemen, als de hoog
geschatte correspondent niets beters wist.
De hooggeschatte correspondent wist
evenwel iets beters en ging dns op den voor
slag van mijnheer de Miranda niet in.
Het antwoord bracht hem niet veel nienws,
maar bij had intuzschen door een spaansch
sprekenden heer de kleine doen on
dervragen en kon zich zoodoende gemak
kelijk een denkbeeld maken van het voor
gevallene.
Joanita Mitena had zich met haar moe
der aan boord van een veel grooter schip
dan de Donna Louisa ingescheept. Volgeos
hare beschrijving moet het een flink vaar
tuig geweest zijn. Bjj een storm, die eenige
dagen den Atiantischen Oceaan onstuimig had
gemaakt, was het schip lek geworden en
men bad, toen de Donna Louisa iu sicht kwam,
mevrouw Mitena, hare dochter en eenige ma
trozen op den Bohoener gestaard. De boot
was nog eenmaal teruggekeerd, om de rest
van de bemanning te halen, daarbij echter
omgeslagen, en het andere schip had men
spoedig door de duisternis oit het oog
verloren. Hoe dat vaartuig evenwel heette,
wist Joanita niet te zeggen..
Op den schoener was zjj twee nacbten en
een dag geveest en dien gansehen tijd bad
het ontzettend gestormd. Op den morgen
hart, het rijwiel naar de weerga wenscb
Het brutale getoeter van den wielrijder,
die achter me aankomt en met alle geweld
wil, dat ik voor hem op zij ga, maakt me
boos I Valsch vooral vind ik dan zoo'n
tweewiel, dat gluipend-voorzichtig achter
me aansluipt en me dan met een schok
voorbijvliegt, dat ik een ruk van schrik
door me heen voel gaan Ik maak me
nijdig, als ik een wielrijder mijn goeden
hond, die hem speelsch aanblaft, hoor toe
spreken in zeer onchristelijke taal, of zelfs f1®1
hem zie probeeren, mijn brave diertje een e Dle
stomp toe te dienen, die, als hij doel
trof, het eene hersenschudding van belang
zou bezorgenIk zin op wraak, als een
onhandige wielrijder me met moedwil,
want dat doen wielrijders altijd met moed
wil, uit boosaardigheid, aanrijdt en me
een schok bezorgt, dat mijn hoed in de
modder valt 1 Ik wind er geen doekjes
om, dat ik het vervelend vind, als ik op
mijne wandeling telkens door tweebeeDige
wezens als ik, word voorbijgejaagd, zonder
dat ik er iets aan kan doen Zóó heb je
ze bij je, zóó zie je ze aan het andere
eind van den weg. Ik erger me dood aan
een dame, die met een sport-broek aan op
een fiets zit en een zondagsrijder, die een jas
met wapperende pandeo draagt en in zijn
mond een lange meerschuimen sigaren-
pijp niet een brandende sigaar heeft ge
stoken, vind ik de overmaat van belache
lijkheid Ik beklaag als ik wandelaar
ben de arme stalhouders, die vroeger
nog eens een open rijtuigje verhuurden en
die nu hun paarden zien verstaan en hun
open rijtuigjes verschimmelen
Zoo denken duizenden er over dat
behoeft niet bewezen te worden en ik
kan me dat heel best begrijpen als
ik wandelaar ben.
Maar als ik op mijn fiets zit, als ik
zelf fietsrijder ben, kijk ik de dingen
niet zóó aan. O, wat heb ik dan het
land aan de stomkoppen van voetgangers,
die heel gemoedelijk midden op den weg
blijven loopen, hoe hard ik ook toeter,
terwijl ik heel moeilijk uit kan wijken,
omdat de straat gevaarlijk nat is 1 Dan
heb je nog ezels, die, ais ik zonder te
waarschuwen naderrijd, om den vent niet
te erg te verschrikken, onder voorgeven,
dat ik ze doe ontstellen, me een heel re
pertoire van uitgezochte anti-gelukwen-
schen nazenden O, wat haat ik de hon
den, die me naloopen, valsch bijtend naar
mijne onschuldige kuiten, wat zon ik ze
graag met den hak van mijn laars een
les in welvoegelijkheid jegens wielrijders
geven 1 Hoe erger ik me aan voetgangers,
die me in den weg blijven loopen, zon-
dat ik ze aanrijden moet, en die dan na
de aanrijding van moedwil durven spre
ken en volstrekt niet begrijpen kannen,
dat ik heusch niet voor mijn pleizier
iemand aanrijd om deu kans te loopen
zelf van mijn wiel te vallen, armen en
beenen te breken en mijn voertuig zwaar
te beschadigen Heerlijk vind ik het, ze
voorbij te snorren met eene snelheid van
twintig mijlen per uur en hen kalm-
stappead achter me te laten, plotseling
aan het einde van den weg!
Zoo dank ik er over als wielrijder
Maar in alle gevallen behoud ik mijn
tegenzin in dames, die in pantalon wielrij
den, omdat dit voor mij het hoogtepunt
is van smakeloosheid en onelegautie, (men
heeft er zóó gelukkig niet veel in Rotter-
paarden en mijn rij-
een rijwielzaak be-
met zijn tijd weten
De uitvinder der papier-
mschine, Nicole Louis Robert, stierf in
volslagen armoede. Zijn kleindochter, de
68-jarige weduwe Hurel, leeft te Parijs
in nooddruft; haar dagelijksch werk is
het schillen van aardappelen en stoof-
Zoo heb ik dan mijn lastslen zomer- vruchten. De fransche minister van han-
brief, (de volgende zal in den Herfst ge- del, Boucber, vroeger papierfabrikant, heelt
schreven worden) aan onzen zomervriend deze vrouw nu nit de staatskas eene on
gewijd. Ik heb, heusch, met groote onpar- dersteuning van 200 fres. per maand ver-
tijdigheid het goed en het kwaad van dien schaft, en bij het syndicaat der papierfa-
vriend verteld, oordeelend daarbij van brikanten in Frankrijk up 't geven van
tweëerlei standpunt. Onpartijdiger kon
Wat ten slotte bij me bovendrijft, wil
ik u hiervan niet zeggen. Ik roep al mijn
wielrijdende lezers op, om dit te raden en
ik daag ze nit, het niet met me eens
te zijn 1
O.
Een poetwagen overval-
len. Zondag jl. is, naar uit Berlijn
wordt gemeld, de 'savonds te 8s/« uur van
Zeehlau vaar Konitz vertrokken postom-
nibus overvallen door roovers, die den
postiljon Fritz uit Konitz op beestachtige
wijze hebben vermoord. De misdaad is
hoogst waarschijnlijk omstreeks 9'/^ uur
tusschen Zeehlau en de pleisterplaats Ba
biion gepleegd, daar de post niet, zooals
voorgeschreven is, te Babiion stopte, maar,
door een naast den postiljon gezeten man
in volle vaart bestuurd, voorbijreed. De
postilon zat in elkander gedoken, het
hoofd naar links overhangend, op den bok
en was bewusteloos of in slaap gevallen,
misschien ook reeds een lijk.
Zijn lijk is vreeselijk bebloed bjj kilo-
meterpaal 9.2 op den Bütower straatweg
gevonden. Aan zijn hoofd constateerde
men verscheidene, blijkbaar met een stomp
werktuig toegebrachte verwondingen, ter
wijl het gelaat eenige wonden met scher
pe randen vertoonde. De slagen moeten
met geweldige kracht op zijn hoofd neer
gekomen zijn, daar de harde hoed van
den postiljon geheel verbrijzeld was.
Een totnogtoe niet opgespoord individu
heeft maandagnacht den postiljonshoed iu
de openstaande gelagkamer der herberg
te Babiion geworpen. Waarschijnlijk zijn de
misdadigers iu hun voornemen verhinderd,
althans, zij hebben den postwagen in het
bosch aan zijn lot overgelaten. De regee-
ringapresident te Marienwerder heeft 500
mark belooning op de aanhouding van
den moordenaar gesteld.
Het tafelgereedschap van
koningin Victoria. Wanneer man leest,
dat dit in twee groote ijzeren brandvrije
kamers wordt bewaard, is het licht te be
grijpen, dat het een verbazende waarde
vertegenwoordigt. Men schat die waarde
op ongeveer 240 millioen gulden. Er wordt
o. a. onder gevonden het gouden servies
van George IV, toereikend voor 130 per
sonen, met een kristallen champagne
koelvat, groot genoeg om als badkuip te
dienen voor twee personen. Vele zaken
ook nog uit deu tijd van Elisabeth, som
mige afkomstig nit Indië, Birma en Chi
na. Een der kostbaarste voorwerpen is
een gonden pauw, met massief gouden
lichaam een staart en voorts voorzien met
kostbare edelgesteenteneen groote tij
gerkop van zilver, met kristallen oogen en
van den dag, waarop Lorenzen haar vond,
was zij bij haar ontwaken geheel alleen.
De bemanning had aeker in een
aanval van schrik het schip verlaten. Daar
over ia echter nooit iets bekend geworden,
zij hebben zeker midden in den oceaan hun
graf geveoden. Ook het groote schip is
nooit weder te sien gekomen en das zeker
lijk ook ten gronde gegaan.
Sleohta werd bekend, dat dit vaartuig „Le
Glaneur* haatte. Lorenzen aohreef direct
naar den reeder en die kon hem meedeelen,
dat de kapitein op de reis van Smyrna
naar Hamborg te Gibraltar was binnenge
kropen en daar, aooals hij bericht had, eene
mevrouw Mitena en hare dochter als passa
giers meegenomen had. Over die personen
was de reeder evenwel niet in staat, eenige
inlichtingen te verschaffen.
De „Antje Gesina* maakt hare saken in
Locden ten einde en is weldra voor de
thuisreis gereed. Niets heeft men nog van
de Donna Louisa* vernomeD zij was en
bleef weg. Kapitein Lorenzen was daarover
ten zeerste bekommerd en maakte aichzelf
er verwjjten van, dat hij den soboener maar
niet aan zijn lot bad overgelaten bij was
toch wellicht niet geheel zeevaardig geweest
en bad in dien stormaebtigen nacht zeker zijn
ondergang gevonden. Lorenzen was even
wel zeeman en had geen zelfkwellende
natuur; bij bad naar zijn weten zgn plicht
gedaanwanneer het slecht afgeloopen was,
was het zijn schold niet.
Dat er geen meerdere inlichtingen ko
men over de ouders of familie van Jnanita,
is Kapitein Lerenzen geheel naar zgn zin.
Hij heett bet kleine ding zeer lief gekregen
en behandelt haar het liefst als zijne aange
nomen dochter. Haar iwart haar, baar ftj-
ne witte huid en hare blanwe oogen herin
neren bem aan een lievelingssprookje zijner
kindsheid; hij noemt haar Sneenwwitje en
Jnanita leert zichzelve ook zou betitelen, en
de geheele bemanning, die het verlaten kind
vertroetelt en verafgoodt, noemt het met
denzelfden naam. Zij komt immers hnn al
len meer als iemand, uit de sprookjeswereld,
dan als een persoontje uit de werkelijkheid
voor?
een dergelijken steun aangedrongen.
Een toepassing van de
lynchwet.
NEW-TORK, 13 September. "Vier hon
derd bereden mannen zijn gisteravond naar
Versailles in Indiana getrokken, waar zij
de gevangenis binnendrongen, vijf roovers
naar bniten sleurden en dezen opknoop
ten. Deze misdadigers waren jaren lang
de schrik van de duitsche boeren in de
streek en pijnigden zelts bejaarde vrouwen,
om haar te dwingen, de plaats aan te wij
zen, waar het geld verborgen was.
Deze daad der bewoners van dezen noor
delijken Stast, waar het lynchen geen ge
bruik is, heeft veel sensatie verwekt.
Een cigarette n-e i n d j e.
Er zijn menscheD, die gekheden doen,
om van beroemde of vorstelijke personen
een aandenken te hebben. Een eindje
cigaret, hoe weinig bezittecswaaid het ook
moge lijken, schijnt voor zulke curiositei
ten verzamelaars toch nog waarde te heb
ben.
De keizer van Duitscbland wierp bij
de laatste manoeuvres, toen hij zich bij
den koning en de koningin van Italië
wilde voegen, het laatste stukje van zijn
cigarette in de modder van den weg. De
gelukkige boer, die van de groote menigte
liehebbers er in slaagde, zich van het
eindje meester te maken, heeft dit kost
bare voorwerp voor eene ronde som aan
een Engelschman kunnen verkoopen.
Afgetroefd.
In 1870 was de grijze huzaren-generaal
Joachim Hans Von Zieten op een soirée in
het koninklijk slot te Berlijn genoodigd. Ook
de schoone, bewonderde tooneelspeelster
Caroline Döbbelin was er, en zoowel oude
als jonge heeren beijverden zich, haar het
hot te maken. Zelfs de oude generaal Zieten
overstelpte de beminnelijke actrice op rid
derlijke wijze met allerlei attenties tot
groot verdriet van den jongen graaf Von
Rubowsky, die tevergeefs naar de gunst
der achoone vrouw dong. Om aan zijns
ergernis over da bevoorrechting van Zieten
lucht te geven, vroeg hij den generaal
heel onverwacht„Hoe oud zijt gij ei
genlijk, generaal
Zieten glimlachte en zeide, terwijl hij
zich over deu witten baaid streek „Waar
achtig, ik weet het op 't oogenblik niet
precies, maar dit weet ik, dat een ezel
van twiutig jaar veel onder is dan een
mensch van zeventig."
Tegen de liefhebbers.
In Dnitschland is een bond van tooneel-
directeuren gevormd, die te Berlijn tracht
den strijd aan te binden tegen de lief
hebberij vereenigingen. Deze schijnen in
Berlijn veel meer voor te komen dan iD
ons landvolgens de tooneeldirscteuren
zouden er zelfs 900 zijn, wier voorstel
lingen den beroepsactenrs veel schade be
rokkenen. De directeuren zonden wel
ieder meê mag spelen, maar men minstens
twee maanden tot eene vereeniging moetlf
behooren om te kunnen optreden. Een*,".,
dergelijke bepaling bestaat nn voor de
Freie Volksbtlhne, maar rij zal zeker op
de liefhebberij-gezelschappen wel niet wor
den toegepast.
Aanbevelenswaardig!! I
Wie strijkt jonw fronts P
Vrouw Klemmersteen.
Is die aan te bevelen
Ze is zeer voordeelig; verleden week
had zij diie front» en twee overhemden
van mij om te strijken en bracht mij zes
tronts en vier overhemden weer terng.
Alles paste mij goed. Dus dnrf ik u
die vrouw wel aanbevelen 1
i d de italiaansche provin-
cies Bergamo, Brescia en Verona hebben
zware onweders met hagelslag gewoed.
In Verona zijn vier honderd vierkante
kilometer van het beste wijn- en bouw
land verwoest. De zuidelijke oever van het
Garda-meer heeft eveneens veel te lijden
gehad.
De beek, die door de stad Valdepennas,
in de spaansche provincie Ciudad Reale loopt,
is bniten hare oevers getreden en heett
eene schade aangericht van naar schatting
maar dan vijf millioen pesota's. Er zijn
enkele lijken aangespoeld.
Verwelkte bloemen kan
men weer doen opkomen, door de stelen
voor de helft in warm water te steken en
daarin te laten staan tot het water afge
koeld is.
Een photograaf ontving
bezoek san een boer, die zijn portret wil
de laten maken.
Wenscht een- bWJ&éêlée'ü""
kniestuk vroeg de lichtkunstenaar.
Ocb, mijnheer, als het niet al te
veel scheelt, dan zou ik graag eeG plaatje
hebben, waar ook mijn hoofd op stond
Elke beslissing omtrent Jnanita wordt
tot aan de aankomst te Hamburg verscho
ven, want bet is een wonderlijke samen
loop van omstandigheden kapitein Loren-
zeu's reeders heetten Manvilion en Co. en
aan Manvilion en Co. was de in de kajnit
van de Donna Louisa gevonden brief ge
richt, en wellicht gaf die brief eenige in
lichting omtrent Jnanita.
HOOFDSTUK II.
MAUVILLON A C o.
Fransche namen inBerlijn wijzen op af
stammelingen van Hugenoten, die, bang voor
de wreedheid hunner vervolgers, uit Frank
rijk gevlucht waren, om een DÏenw vader
land ODder een onvriendelijker hemel, maar
met wij ter regeering, te roeken.
Een van die uitgeweken families wbb de
groDdvestster van de oude, alom gunstig be
kende flrma Manvilion en Co., die haar kantoor
eerst op de haven, maar later op het Ham-
bnrger Brande gevestigd had. Manvil
ion en Co. hadden sedert jaren seer ge
lukkig gespeculeerd en een groot vermogen
vergaard, waarvan zij op hoogst voorna
me wijze gebruik maakten. De schil-
dergenveriameÜDg van den tegen woordi-
gen oudsten broeder, Ernst Mauvillon, was
wereldberoemd, terwijl zijn zwager en com
pagnon, mijnheer Philippe Gerard, die voor
litteratuur en beeldends kunst de grootste
verachting had, de vurigste liefheb
ber van muziek was, die er in Hamburg
rondliep, en geen enkel offer te hoog vond,
om zgn hartstocht te bevredigen.
Mijnheer Manvilion was sedert jaren we
duwnaar en kinderloos; Gerard was onge
trouwd gebleven en duldde in zgn joug-
gezellenwoning als eenige verstrooiing het
cellospel. Het hinderde hem geen zier,
als zijne tien kanarievogels daarbij uit volle
keel bon liederen kweelden, of de groote,
zwarte Nero bij zekere tooeD, die hem al
te zeer aandeden, weemoedig builde en jankte.
Wanneer hij met zgn geliefkoosd spel bezig
was, verzoek de geheele wereld rondom
hem en hij leefde slechts in de tonen, die
hij meesterlijk aan zijn instrument ontlokte.
Bovendien was er nog ee" neef van de
Manvillons, over wieu de o heer Man
vilion met zijn proenratie-honder, den heer
Morits HartmaDD, een ernstig gesprek had.
Deze mijnheer Moritz Hartmann kende
slecht één wensch: der firma, die bij sedert
dertig jaren diende, al zijne krachten te wij
den. Hij was met de zaak feitelijk opge
groeid en zon, wanneer bg gewild had, jong
ste deelhebber geworden zijnmaar
hij bleet liever in de betrekking, die
hg tot dn^erre bekleed had. Ook hij was
ongehuwd i had voor liefhebberij een munt
verzameling. Deze drie, Maavillon, Gerard en
Hartmann, vormden een aardig klaverblad
zij konden zioh heel goed met elkander
onderhouden, wanneer ieder het over zgn
stokpaardje bad, en als de een aan het
woord was, zaten de beide anderen stilletjes
te luisteren.
Het privaat-vertrek van de principalen
was in de benedenverdieping van het ge
bouw gelegen en was een klein salon, met
groote pracht ingericht. Rechts en links
daarvan lagen kleine kamers, voor ieder der
heeren één. Het groote kantoor was
aan de noordzijde, de beide kamers der hee
ren en bun gemeenschappelijke kamer aan de
zuidzijde; deze kamers waren warm en zonnig.
Mauvillon kan de zon niet ontberen en liet
ook bij bet meest warme weer hare stralen
door de jalouzieën schieteD. Gerard was
daarover dikwijls zeer nit zgn humeur. „Het
is de grootste stommigheid, die je doen kunt,
om je zoo te laten roosteren en nitdrogen,"
zeide hij eens. Maar trots dat gemopper
bleef het ingericht, zooals het was; want eenige
jaren geleden had Gerard geknord, omdat het
aan de noordzgde zoo koud was en toen
gezegd; „Ik zou wel de grootste ezel van
de wereld moeten zijn, om zoo'n geheelen
dag in dien ijskelder te gaan zitien.' Daar
na waren de zaken omgedraaid en geworden,
zooals zij na waren.
Hot was op een lentedag, in bet begin van
het jaar 1849. De vensters in de kamers
van Mauvillon stonden open en van buiten
af drongen allerlei geluiden vau venters en
anderen naar binnen.
In twee gemakkelijke stoelen zalen de
beide heeren tegenover elkander, de proen
ratie-honder en de pairoen beiden onge-
v
veer even ood, beiden glad geschoren, bei
den met grijs haar. Een wonderlijk toeval
wilde bet, dat ieder van hen ook een btief
in de band hield.
„Laat ons eerst nw zaak afmaken, mijn
beer Hartmann," zeide de principaal
„Mijn brief hier heeft mij nit mijn humeur
gebrachtvooruit, waar was het ook
weer over
„Het betrof het kleine meisje herin
nert gij het n niet
„"Welk klein meisje? Ik herinner mij
niets." De oude heer lachte eenigszitis ge
dwongen. „Gij moot vandaag een beetje
gedold met mij hebben.*
„Op het schip de Donna Lonisa, die
door onze Aütje Gesina geborgen werd,
bevond zich immers een klein meisje?*
„O ja nn weet ik het. Wilde
Lorenzen haar niet met zich meenemen
„Juist.*
„Nu, dan zal hij wel spoedig komen, de
Antje Gesina was gister reeds in Cnxhaven.'
„Zeker, en de kapitein heeft zich op ons
telegrafisch bericht onverwijld naar bier be
geven.*
„Dan had hij bier ook reeds kannen zijn.
Kannen wij er dan niet mede wachten,
totdat hij komt? Wat beteekent die brieT"
eigenlijk
„Lorenzen was gisteravond reeds bier,
mijnheer Maavillon, maar gij en mijnheer
Gerard waren reeds weg. Hij had het
kleine meisje bij zich, een wondermooi
kind en beloofde vandaag terng te zul
len komen. Hij liet mij echter dezen brief
echter, dien men op de Donna Lonisa gevon
den had en die aan onze firma geadresseerd
was; hier is hij.*
Maavillon was zoo verstrooid, 'dat Jn'
van het merkwaardige deze zaak gecai,
begrip had. eseD
„Geef hem hier,* zeide hg eenvou0ien
„Wellicht is het beter, dat ik hem li in.
eer het kind komt.*
Hij ram den brief, die er geel -etiDg v.
krenkeld uitzag, las bem opmerkzaam"
sshucde het hoofd en las hem nogeensora
„Ben ik een ezel, Hartmann. o! is d
zender het?* riep hg weidra onged