Brieven uit de Maasstad Samiiilje, I Zondag 19 September 1897 41ste Jaargang Ho. 3240. BIJVOEGSEL. Rotterdam, 14 September 1897. No. 139. F KGILLET ON. van M. J. Mordimann. 'i Gemengd Nieuws. Een bokser burgemees ter. Men zal den vuistvechter John Sul- livan niet vergeten zijn, wiens held I feiten en kampioenschappen zodl van zich deden spreken. Deze man is nu tot candidaat voor 't burgemeester- schap van Boston geproclameerd en hij wordt, wat het merkwaardigste is, door een invloedrijk Methodistisch orgaan gesteund. Zijn verkiezings-programma luidt als volgt „Word ik ooit burgemeester van Boston of eene andere stad, kan mand dan gelooven, dat omkooperjj- met mijne voorkennis zal kunnen voor komen Neen, niemand zal John Sulli- van kunnen omkoopen en elk lid van 't gemeentebestuur, dat buiten mij om iets poogde te krijgen, zal goed wezen voor 't gasthuis, wat men er ook van b zeggen moge. „Ik zal voor de kinderen uitgestrek- te speelplaatsen bezorgen. Socialist ben- ik niet, ik heb vroeger een millioen dollars gehadmaar ik ben het moe eene stad millioenen te zien uitgeven voor rij- en fietswegen, maar protes teeren, wanneer iemand een speelplaats vraagt voor kinderen. „Wenscht gij de vermenigvuldiging der dieven tegen te gaan, behandelt dan met rechtvaardigheid de kleine kinderen der armen. Laat hen denken, dat, iemand zich aan hén gelegen laat zijn en niet opgroeien met den indruk, dat de wereld hen veracht. Ik neeui op mij, een ieder, die een kind Zon- Iedereen rijdt tegenwoordig fiets me neer, klaagt m'n goeie onwe meid eiken morgen opnieuw, als zij melk is gaan aannemen en zij een ot anderen „twij felachtige" op een rijwiel heeft zien voorbij komen. Ik kan niet inzien, wat daar voor af- keurenswaards in steekt. Mijn meid hoeft dat fietsrijden toch niet te betalen Zij trekt echter een gezicht, of dat wel het geval is en of „iedereen" das vol strekt niet het recht heeft te fietsen, voor haar rekening. Iemand die 't betalen kan, swat, daar he'k vrede meê, maar als je vleesch- honwer en je melkboer non op de fiets gaan zitten, dan vraag ik waar dat heen mot. Onderscheid mot je toch honwe en dat n eu andere rijke menschen op zoo'n ding zitte, is nog geen rede, dat Jan eu alleman het doen mot. Uit de schikking van mij onder de rijke menschen blijkt al dadelijk haar volslagen onvermogen in de kunst van onderscheiden En haar conservatisme is bepaald pijnlijk Toch wordt zij daarin door de gelijk- denkendheid van zeer velen gesterkt, of het „jaloesie de metier" is, of afgunst zonder meer, ik weet het niet, maar niets wekt in onze straten zoo'n groote belang stelling als een sjouwerman op een rij wiel. Op de gezichten van alle voorbij gangers staat het zoo dik mogelijk „Kijk die nou Waar heeft ie dat ding van daan gehaald 1" Wij, die zelf wielrijden en het hoog genot van het rijwiel dus meê ge voelen, wij denken er anders over dan de voetganger, die in een fiets alleen een diDg ziet, dat toch minstens een kleine hon derd galden gekost heeft, en dat das wel niet eerlijk in het bezit van den berijder zal zijn gekomen Wij gunnen den werk man zijn overgenomen rijwiel, waarvoor hij zijn opgespaarde vijftig of zestig gul den besteed heeft en waarvan hij voor vele honderden guldens geniet. Het corps wielrijders heeft in de laat ste jaren een zoo ontzaglijken omvang aan genomen, zoovele duizenden in deze stad van 300.000 inwoners alléén, rijden fiets, dat een metainorphose van een combinatie gegoeden in een maatschappij met schakee- ringen iets onnoozel-gewoons is. De wiel rijderswereld is van een gezelschapje aris tocraten eene maatschappij met deftigen, mat burgers en met proletariërs geworden. Er zijn een massa arbeiders, die van een rijwiel van 't jaar '90 genieten, en we zien dat aan met genoegen, niet klagend dat „iedereen tegenwoordig fiets rijdt." Voor wat Rotterdam betreft heb ik de inwerking van het rijwiel in ons straatle ven vrij geregeld kunnen nagaan en dan kwam ik vaak tot eenigezin3 vreemde con clusies. Feit is het, dat in Rotterdam bij na iedereen, die geen rijwiel bezit, ver langt er ééti te hebben en dat een groot deel van het verkeer is overgenomen door het rijwiel. Mijn slager en mijn melkboer, mijn bakker en mijn kraidenier, komen me bezoeken per tweewieler, aan bet stuur waarvan een mand is gebonden. Als ik in een winkel iets gekocht heb, wordt me dat thuisgebracht door een jongen op een rijwiel. Mijn boekhandelaar laat de boeken halen en brengen door een wielrijdend knechtje. De telegrambesteller is wielrijder. Een man, die contribntiëa komt innen voor eene vereeniging, zit met zijne portefeuille op een fiets. Het is verbazingwekkend. In ons straat verkeer slieren onophoudelijk lange rijen rijwielen, met soms heel deftig gegalon neerde mannen er op. Het is nu al zoo ver gekomen, dat we ons eigenlijk niet meer kanten voorstellen een niet bestaan van het rijwiel. Het heett in betrekkelijk korten tijd ons halve verkeer ingepalmd. De stalhouders hebben, als zij niet heel erg in de oude klanten zitten geen droog brood meer; ja, om u de ontaar ding te doen gevoelener rijn zelfs stalhouders, die zelf fiets rijden, in plaats van een gemakkelijk karretje met een hit ervoor; en de rijwielhandels en derijwiel- echolen rijzen als uit den grond op. Er zijn in Rotterdam stellig wel dertig gele genheden, om „het beste en goedkoopste" rijwiel te koopen en er bestaan wel twin tig inrichtingen, om het te leeren. Dan zijn over alle straten verspreid een kleine honderd rijwielbestellers, die ook een agent schap van deze of gene fabriek waarnemen en dus in hei klein den handelaar uit hangen. We hebben zelfs een eigen fa briek 1 Een massa lui leven hier van de rij wielindustrie. Dit is nu wel allemaal geen nienws voor de wielrijdersde niet-wielrijders kunnen zich niet indenken in de enorme uitbrei ding, die in enkele jaren deze gezegende uitviuding genomen heeft en zelfs ons le ven is gaan beheerschen. Waar vroeger vervelend geslenterd werd door de duffe stadsstraten, of geleuterd achter kopje» koffie in half—lichte binnen kamers, vliegen nu eiken zondag, als 't maar een beetje weer is, geheele familiën op het stalen ros de stad uit, in de rich ting den Haag vooral, maar ook naar Gou da en naar Dordt, om er in gelukkige onbezorgdheid te genieten van 't blijde bniten. Genoegens, die vaak den toets niet kunnen doorstaan, worden gaarne ten offer gebracht aan het rijwiel. Het is als een koorts geworden, die besmettelijk werkt. Een oade buurman, minstens een zesti ger, die altijd heel langzaam en moeilijk daarheen liep, zag ik gisteren tot mijne verbazing, kaarsrecht en vroolijk op een fiets voorbijsnorren. Dames van een zoo ongelooflijke corpulentie, dat men in haar geschiktheid voor het burgerlijk verkeer niet meer geloofde, hebben zich op een rijwiel geheschen en genieten van vrijheid en beweging. Dikke menschen rijden fiets, om mager te worden, en magere menschen doen 't, om dik te worden I Zij gelooven vast in de genezende werking en worden ook ge nezen. Ik keu iemand, die zich een rijwiel heett aangeschaft, om van het asthma te genezen. En hij voelt zich met den dag beter worden. Ik heb gehoord van lni, die hartkloppingen, die rheumathiek, die nervo siteit, die bloedarmoede, die leewater zelfs, zijn kwijtgeraakt op het rijwiel. Maar hoog daarboven in beteekenis staat het rijwiel voor gezonden van lichaam en geest, die er een immer werkenden voeder voor spieren en zenuwen en her senen in vindendie, anders stellig ver oordeeld tot onafgebroken suffen in de stad hunner werkzaamheden, nu in het bniten kracht en levenslust behouden. Voor die velen is het een zegen. Natuurlijk is eene andere beschouwing mogelijk, te verdedigen zslfs, doch een wielrijder, en lieden van rnime opvatting kunnen niet anders doen dan volkomen overtuiging. O, ik kan me begrijpen, dat de zaak van een anderen kant te bekijken is, ik wil zelfs probeeren het te doen Als.ik kalm wandel zijn er momenten, dat ik, die wielrijder ben met heel mijn plaats had ik mijn tuigen verkocht en gonnenMen moet mte gaan. prijzen met dam) en ik blijf altijd de hoogergescbetste zondagsrniters (waarvan men dozijnen in de Maasstad ziet scharrelen) zeer be lachelijk vinden. Daarentegen kan ik me een klagenden stalhouder niet begrijpen, waDt in zijn gouden tongdertig dozijn borden uit liefst de voorstellingen van de liefhebbers den tijd van George IV, met eene waarde geheel verboden willen zien. Gaat dat van 10.000 pond inkoop. De wanden der niet, dan verlangen zij, dat maar niet schatkamers zijn behangen met kostbare wapentropeeëo en schilderstukken Op dan schoener heeft de stnnrman met zijne kameraden eeue lange beraadslaging. Hy heeft hen in de kajuit laten sien, wat hij vergeten had, den kapitein made te doe len. De opvarenden moesten bet schip in groote baast hebban verlaten, want ver scheidene buidels, die blijkbaar klaar gelegd waren, om mede te nemeD, lagen op den vloer van de kajnit. Bij bet openen daarvan vond men in de eerste een heele portie engelscbe goudstukken, in de tweede even eens i in het geheel zijn twintig zolke sakken voorbanden en ieder bevat, deels los, deels iu rolletjes, 200 gniojes. Dat maakte een heel bedrag aan geld, maar het was nog niet alles. In de tascb van een leeren koffertje, dat propvol in de kajuit stond, zeker met het plan, am het leeg ie maken, sorgvuldig ingepakt, zaten diamanten, eene waarde hebbende van het dubbele van het goud. Daarenboven was er nog eene kostbare lading Ook op den schoener werden de aeilen ge reefd, toen de nacht aanbrak, maar tegelijk ook veranderde hij van koeri. Als men den volgenden morgen op de JLntje Gesina over de schuimende water-massa naar de Donna Looisa rondziet, is er geen spoor van haar te ontdekken. In den loop van den dag komen meerdere schepen in zicht, maar de spaanache eohoenor is niet daarbjj. De bark loopt Piymoulh binnen en vindt daar de order van de reeders, om de la ding in Londen te lossen. Kapitein Lorenzen telegrafeert over de ontmoeting van den spaaoschen schoener en krijgt tot antwoord, dat de dnitscbe consul te Piymonth aangewe zen is, om bij de aankomst der Donna L^aisa verder maatregelen te treffen. In Londen gaat Lorenzen zeo spoedig hij kan naar de Lloyd. Daar krijgt bij de tij ding, dat er nog altijd niets omtrent de Donna Looisa bekend is. Op zijn veraoek worden de scbeepslijBteD ingezien en hij komt daaruit te weten, dat de Donna Looisa met een lading zijde en stnkgoederen van Marseille raar Rio de Janeiro onderweg ge weest is. Kapitein Lorenzen schrijft aan dan reeder, een zekeren heer de Miranda, en verzoekt dsten eenige inlichtingen omtrent de kleine Joanita Miteoa. In zijn antwoord bedankt mijnbeerde Miranda kapitein Lorenzen hartelijk voor de lijn schip verleende hulp en voegt erbij, dat hem omtrent een vrouwelijke passagier niets bekend is. De Donoa Looisa had bij afvaart geen en kel vrouwelijk wezen aan boordhij kon dan ook over de familiebetrekkingen van het kind niets meedeelen, maar hij stelde zoo veel belang in de kleine, dat hij baar gaar ne in zijn huis wilde opnemen, als de hoog geschatte correspondent niets beters wist. De hooggeschatte correspondent wist evenwel iets beters en ging dns op den voor slag van mijnheer de Miranda niet in. Het antwoord bracht hem niet veel nienws, maar bij had intuzschen door een spaansch sprekenden heer de kleine doen on dervragen en kon zich zoodoende gemak kelijk een denkbeeld maken van het voor gevallene. Joanita Mitena had zich met haar moe der aan boord van een veel grooter schip dan de Donna Louisa ingescheept. Volgeos hare beschrijving moet het een flink vaar tuig geweest zijn. Bjj een storm, die eenige dagen den Atiantischen Oceaan onstuimig had gemaakt, was het schip lek geworden en men bad, toen de Donna Louisa iu sicht kwam, mevrouw Mitena, hare dochter en eenige ma trozen op den Bohoener gestaard. De boot was nog eenmaal teruggekeerd, om de rest van de bemanning te halen, daarbij echter omgeslagen, en het andere schip had men spoedig door de duisternis oit het oog verloren. Hoe dat vaartuig evenwel heette, wist Joanita niet te zeggen.. Op den schoener was zjj twee nacbten en een dag geveest en dien gansehen tijd bad het ontzettend gestormd. Op den morgen hart, het rijwiel naar de weerga wenscb Het brutale getoeter van den wielrijder, die achter me aankomt en met alle geweld wil, dat ik voor hem op zij ga, maakt me boos I Valsch vooral vind ik dan zoo'n tweewiel, dat gluipend-voorzichtig achter me aansluipt en me dan met een schok voorbijvliegt, dat ik een ruk van schrik door me heen voel gaan Ik maak me nijdig, als ik een wielrijder mijn goeden hond, die hem speelsch aanblaft, hoor toe spreken in zeer onchristelijke taal, of zelfs f1®1 hem zie probeeren, mijn brave diertje een e Dle stomp toe te dienen, die, als hij doel trof, het eene hersenschudding van belang zou bezorgenIk zin op wraak, als een onhandige wielrijder me met moedwil, want dat doen wielrijders altijd met moed wil, uit boosaardigheid, aanrijdt en me een schok bezorgt, dat mijn hoed in de modder valt 1 Ik wind er geen doekjes om, dat ik het vervelend vind, als ik op mijne wandeling telkens door tweebeeDige wezens als ik, word voorbijgejaagd, zonder dat ik er iets aan kan doen Zóó heb je ze bij je, zóó zie je ze aan het andere eind van den weg. Ik erger me dood aan een dame, die met een sport-broek aan op een fiets zit en een zondagsrijder, die een jas met wapperende pandeo draagt en in zijn mond een lange meerschuimen sigaren- pijp niet een brandende sigaar heeft ge stoken, vind ik de overmaat van belache lijkheid Ik beklaag als ik wandelaar ben de arme stalhouders, die vroeger nog eens een open rijtuigje verhuurden en die nu hun paarden zien verstaan en hun open rijtuigjes verschimmelen Zoo denken duizenden er over dat behoeft niet bewezen te worden en ik kan me dat heel best begrijpen als ik wandelaar ben. Maar als ik op mijn fiets zit, als ik zelf fietsrijder ben, kijk ik de dingen niet zóó aan. O, wat heb ik dan het land aan de stomkoppen van voetgangers, die heel gemoedelijk midden op den weg blijven loopen, hoe hard ik ook toeter, terwijl ik heel moeilijk uit kan wijken, omdat de straat gevaarlijk nat is 1 Dan heb je nog ezels, die, ais ik zonder te waarschuwen naderrijd, om den vent niet te erg te verschrikken, onder voorgeven, dat ik ze doe ontstellen, me een heel re pertoire van uitgezochte anti-gelukwen- schen nazenden O, wat haat ik de hon den, die me naloopen, valsch bijtend naar mijne onschuldige kuiten, wat zon ik ze graag met den hak van mijn laars een les in welvoegelijkheid jegens wielrijders geven 1 Hoe erger ik me aan voetgangers, die me in den weg blijven loopen, zon- dat ik ze aanrijden moet, en die dan na de aanrijding van moedwil durven spre ken en volstrekt niet begrijpen kannen, dat ik heusch niet voor mijn pleizier iemand aanrijd om deu kans te loopen zelf van mijn wiel te vallen, armen en beenen te breken en mijn voertuig zwaar te beschadigen Heerlijk vind ik het, ze voorbij te snorren met eene snelheid van twintig mijlen per uur en hen kalm- stappead achter me te laten, plotseling aan het einde van den weg! Zoo dank ik er over als wielrijder Maar in alle gevallen behoud ik mijn tegenzin in dames, die in pantalon wielrij den, omdat dit voor mij het hoogtepunt is van smakeloosheid en onelegautie, (men heeft er zóó gelukkig niet veel in Rotter- paarden en mijn rij- een rijwielzaak be- met zijn tijd weten De uitvinder der papier- mschine, Nicole Louis Robert, stierf in volslagen armoede. Zijn kleindochter, de 68-jarige weduwe Hurel, leeft te Parijs in nooddruft; haar dagelijksch werk is het schillen van aardappelen en stoof- Zoo heb ik dan mijn lastslen zomer- vruchten. De fransche minister van han- brief, (de volgende zal in den Herfst ge- del, Boucber, vroeger papierfabrikant, heelt schreven worden) aan onzen zomervriend deze vrouw nu nit de staatskas eene on gewijd. Ik heb, heusch, met groote onpar- dersteuning van 200 fres. per maand ver- tijdigheid het goed en het kwaad van dien schaft, en bij het syndicaat der papierfa- vriend verteld, oordeelend daarbij van brikanten in Frankrijk up 't geven van tweëerlei standpunt. Onpartijdiger kon Wat ten slotte bij me bovendrijft, wil ik u hiervan niet zeggen. Ik roep al mijn wielrijdende lezers op, om dit te raden en ik daag ze nit, het niet met me eens te zijn 1 O. Een poetwagen overval- len. Zondag jl. is, naar uit Berlijn wordt gemeld, de 'savonds te 8s/« uur van Zeehlau vaar Konitz vertrokken postom- nibus overvallen door roovers, die den postiljon Fritz uit Konitz op beestachtige wijze hebben vermoord. De misdaad is hoogst waarschijnlijk omstreeks 9'/^ uur tusschen Zeehlau en de pleisterplaats Ba biion gepleegd, daar de post niet, zooals voorgeschreven is, te Babiion stopte, maar, door een naast den postiljon gezeten man in volle vaart bestuurd, voorbijreed. De postilon zat in elkander gedoken, het hoofd naar links overhangend, op den bok en was bewusteloos of in slaap gevallen, misschien ook reeds een lijk. Zijn lijk is vreeselijk bebloed bjj kilo- meterpaal 9.2 op den Bütower straatweg gevonden. Aan zijn hoofd constateerde men verscheidene, blijkbaar met een stomp werktuig toegebrachte verwondingen, ter wijl het gelaat eenige wonden met scher pe randen vertoonde. De slagen moeten met geweldige kracht op zijn hoofd neer gekomen zijn, daar de harde hoed van den postiljon geheel verbrijzeld was. Een totnogtoe niet opgespoord individu heeft maandagnacht den postiljonshoed iu de openstaande gelagkamer der herberg te Babiion geworpen. Waarschijnlijk zijn de misdadigers iu hun voornemen verhinderd, althans, zij hebben den postwagen in het bosch aan zijn lot overgelaten. De regee- ringapresident te Marienwerder heeft 500 mark belooning op de aanhouding van den moordenaar gesteld. Het tafelgereedschap van koningin Victoria. Wanneer man leest, dat dit in twee groote ijzeren brandvrije kamers wordt bewaard, is het licht te be grijpen, dat het een verbazende waarde vertegenwoordigt. Men schat die waarde op ongeveer 240 millioen gulden. Er wordt o. a. onder gevonden het gouden servies van George IV, toereikend voor 130 per sonen, met een kristallen champagne koelvat, groot genoeg om als badkuip te dienen voor twee personen. Vele zaken ook nog uit deu tijd van Elisabeth, som mige afkomstig nit Indië, Birma en Chi na. Een der kostbaarste voorwerpen is een gonden pauw, met massief gouden lichaam een staart en voorts voorzien met kostbare edelgesteenteneen groote tij gerkop van zilver, met kristallen oogen en van den dag, waarop Lorenzen haar vond, was zij bij haar ontwaken geheel alleen. De bemanning had aeker in een aanval van schrik het schip verlaten. Daar over ia echter nooit iets bekend geworden, zij hebben zeker midden in den oceaan hun graf geveoden. Ook het groote schip is nooit weder te sien gekomen en das zeker lijk ook ten gronde gegaan. Sleohta werd bekend, dat dit vaartuig „Le Glaneur* haatte. Lorenzen aohreef direct naar den reeder en die kon hem meedeelen, dat de kapitein op de reis van Smyrna naar Hamborg te Gibraltar was binnenge kropen en daar, aooals hij bericht had, eene mevrouw Mitena en hare dochter als passa giers meegenomen had. Over die personen was de reeder evenwel niet in staat, eenige inlichtingen te verschaffen. De „Antje Gesina* maakt hare saken in Locden ten einde en is weldra voor de thuisreis gereed. Niets heeft men nog van de Donna Louisa* vernomeD zij was en bleef weg. Kapitein Lorenzen was daarover ten zeerste bekommerd en maakte aichzelf er verwjjten van, dat hij den soboener maar niet aan zijn lot bad overgelaten bij was toch wellicht niet geheel zeevaardig geweest en bad in dien stormaebtigen nacht zeker zijn ondergang gevonden. Lorenzen was even wel zeeman en had geen zelfkwellende natuur; bij bad naar zijn weten zgn plicht gedaanwanneer het slecht afgeloopen was, was het zijn schold niet. Dat er geen meerdere inlichtingen ko men over de ouders of familie van Jnanita, is Kapitein Lerenzen geheel naar zgn zin. Hij heett bet kleine ding zeer lief gekregen en behandelt haar het liefst als zijne aange nomen dochter. Haar iwart haar, baar ftj- ne witte huid en hare blanwe oogen herin neren bem aan een lievelingssprookje zijner kindsheid; hij noemt haar Sneenwwitje en Jnanita leert zichzelve ook zou betitelen, en de geheele bemanning, die het verlaten kind vertroetelt en verafgoodt, noemt het met denzelfden naam. Zij komt immers hnn al len meer als iemand, uit de sprookjeswereld, dan als een persoontje uit de werkelijkheid voor? een dergelijken steun aangedrongen. Een toepassing van de lynchwet. NEW-TORK, 13 September. "Vier hon derd bereden mannen zijn gisteravond naar Versailles in Indiana getrokken, waar zij de gevangenis binnendrongen, vijf roovers naar bniten sleurden en dezen opknoop ten. Deze misdadigers waren jaren lang de schrik van de duitsche boeren in de streek en pijnigden zelts bejaarde vrouwen, om haar te dwingen, de plaats aan te wij zen, waar het geld verborgen was. Deze daad der bewoners van dezen noor delijken Stast, waar het lynchen geen ge bruik is, heeft veel sensatie verwekt. Een cigarette n-e i n d j e. Er zijn menscheD, die gekheden doen, om van beroemde of vorstelijke personen een aandenken te hebben. Een eindje cigaret, hoe weinig bezittecswaaid het ook moge lijken, schijnt voor zulke curiositei ten verzamelaars toch nog waarde te heb ben. De keizer van Duitscbland wierp bij de laatste manoeuvres, toen hij zich bij den koning en de koningin van Italië wilde voegen, het laatste stukje van zijn cigarette in de modder van den weg. De gelukkige boer, die van de groote menigte liehebbers er in slaagde, zich van het eindje meester te maken, heeft dit kost bare voorwerp voor eene ronde som aan een Engelschman kunnen verkoopen. Afgetroefd. In 1870 was de grijze huzaren-generaal Joachim Hans Von Zieten op een soirée in het koninklijk slot te Berlijn genoodigd. Ook de schoone, bewonderde tooneelspeelster Caroline Döbbelin was er, en zoowel oude als jonge heeren beijverden zich, haar het hot te maken. Zelfs de oude generaal Zieten overstelpte de beminnelijke actrice op rid derlijke wijze met allerlei attenties tot groot verdriet van den jongen graaf Von Rubowsky, die tevergeefs naar de gunst der achoone vrouw dong. Om aan zijns ergernis over da bevoorrechting van Zieten lucht te geven, vroeg hij den generaal heel onverwacht„Hoe oud zijt gij ei genlijk, generaal Zieten glimlachte en zeide, terwijl hij zich over deu witten baaid streek „Waar achtig, ik weet het op 't oogenblik niet precies, maar dit weet ik, dat een ezel van twiutig jaar veel onder is dan een mensch van zeventig." Tegen de liefhebbers. In Dnitschland is een bond van tooneel- directeuren gevormd, die te Berlijn tracht den strijd aan te binden tegen de lief hebberij vereenigingen. Deze schijnen in Berlijn veel meer voor te komen dan iD ons landvolgens de tooneeldirscteuren zouden er zelfs 900 zijn, wier voorstel lingen den beroepsactenrs veel schade be rokkenen. De directeuren zonden wel ieder meê mag spelen, maar men minstens twee maanden tot eene vereeniging moetlf behooren om te kunnen optreden. Een*,"., dergelijke bepaling bestaat nn voor de Freie Volksbtlhne, maar rij zal zeker op de liefhebberij-gezelschappen wel niet wor den toegepast. Aanbevelenswaardig!! I Wie strijkt jonw fronts P Vrouw Klemmersteen. Is die aan te bevelen Ze is zeer voordeelig; verleden week had zij diie front» en twee overhemden van mij om te strijken en bracht mij zes tronts en vier overhemden weer terng. Alles paste mij goed. Dus dnrf ik u die vrouw wel aanbevelen 1 i d de italiaansche provin- cies Bergamo, Brescia en Verona hebben zware onweders met hagelslag gewoed. In Verona zijn vier honderd vierkante kilometer van het beste wijn- en bouw land verwoest. De zuidelijke oever van het Garda-meer heeft eveneens veel te lijden gehad. De beek, die door de stad Valdepennas, in de spaansche provincie Ciudad Reale loopt, is bniten hare oevers getreden en heett eene schade aangericht van naar schatting maar dan vijf millioen pesota's. Er zijn enkele lijken aangespoeld. Verwelkte bloemen kan men weer doen opkomen, door de stelen voor de helft in warm water te steken en daarin te laten staan tot het water afge koeld is. Een photograaf ontving bezoek san een boer, die zijn portret wil de laten maken. Wenscht een- bWJ&éêlée'ü"" kniestuk vroeg de lichtkunstenaar. Ocb, mijnheer, als het niet al te veel scheelt, dan zou ik graag eeG plaatje hebben, waar ook mijn hoofd op stond Elke beslissing omtrent Jnanita wordt tot aan de aankomst te Hamburg verscho ven, want bet is een wonderlijke samen loop van omstandigheden kapitein Loren- zeu's reeders heetten Manvilion en Co. en aan Manvilion en Co. was de in de kajnit van de Donna Louisa gevonden brief ge richt, en wellicht gaf die brief eenige in lichting omtrent Jnanita. HOOFDSTUK II. MAUVILLON A C o. Fransche namen inBerlijn wijzen op af stammelingen van Hugenoten, die, bang voor de wreedheid hunner vervolgers, uit Frank rijk gevlucht waren, om een DÏenw vader land ODder een onvriendelijker hemel, maar met wij ter regeering, te roeken. Een van die uitgeweken families wbb de groDdvestster van de oude, alom gunstig be kende flrma Manvilion en Co., die haar kantoor eerst op de haven, maar later op het Ham- bnrger Brande gevestigd had. Manvil ion en Co. hadden sedert jaren seer ge lukkig gespeculeerd en een groot vermogen vergaard, waarvan zij op hoogst voorna me wijze gebruik maakten. De schil- dergenveriameÜDg van den tegen woordi- gen oudsten broeder, Ernst Mauvillon, was wereldberoemd, terwijl zijn zwager en com pagnon, mijnheer Philippe Gerard, die voor litteratuur en beeldends kunst de grootste verachting had, de vurigste liefheb ber van muziek was, die er in Hamburg rondliep, en geen enkel offer te hoog vond, om zgn hartstocht te bevredigen. Mijnheer Manvilion was sedert jaren we duwnaar en kinderloos; Gerard was onge trouwd gebleven en duldde in zgn joug- gezellenwoning als eenige verstrooiing het cellospel. Het hinderde hem geen zier, als zijne tien kanarievogels daarbij uit volle keel bon liederen kweelden, of de groote, zwarte Nero bij zekere tooeD, die hem al te zeer aandeden, weemoedig builde en jankte. Wanneer hij met zgn geliefkoosd spel bezig was, verzoek de geheele wereld rondom hem en hij leefde slechts in de tonen, die hij meesterlijk aan zijn instrument ontlokte. Bovendien was er nog ee" neef van de Manvillons, over wieu de o heer Man vilion met zijn proenratie-honder, den heer Morits HartmaDD, een ernstig gesprek had. Deze mijnheer Moritz Hartmann kende slecht één wensch: der firma, die bij sedert dertig jaren diende, al zijne krachten te wij den. Hij was met de zaak feitelijk opge groeid en zon, wanneer bg gewild had, jong ste deelhebber geworden zijnmaar hij bleet liever in de betrekking, die hg tot dn^erre bekleed had. Ook hij was ongehuwd i had voor liefhebberij een munt verzameling. Deze drie, Maavillon, Gerard en Hartmann, vormden een aardig klaverblad zij konden zioh heel goed met elkander onderhouden, wanneer ieder het over zgn stokpaardje bad, en als de een aan het woord was, zaten de beide anderen stilletjes te luisteren. Het privaat-vertrek van de principalen was in de benedenverdieping van het ge bouw gelegen en was een klein salon, met groote pracht ingericht. Rechts en links daarvan lagen kleine kamers, voor ieder der heeren één. Het groote kantoor was aan de noordzijde, de beide kamers der hee ren en bun gemeenschappelijke kamer aan de zuidzijde; deze kamers waren warm en zonnig. Mauvillon kan de zon niet ontberen en liet ook bij bet meest warme weer hare stralen door de jalouzieën schieteD. Gerard was daarover dikwijls zeer nit zgn humeur. „Het is de grootste stommigheid, die je doen kunt, om je zoo te laten roosteren en nitdrogen," zeide hij eens. Maar trots dat gemopper bleef het ingericht, zooals het was; want eenige jaren geleden had Gerard geknord, omdat het aan de noordzgde zoo koud was en toen gezegd; „Ik zou wel de grootste ezel van de wereld moeten zijn, om zoo'n geheelen dag in dien ijskelder te gaan zitien.' Daar na waren de zaken omgedraaid en geworden, zooals zij na waren. Hot was op een lentedag, in bet begin van het jaar 1849. De vensters in de kamers van Mauvillon stonden open en van buiten af drongen allerlei geluiden vau venters en anderen naar binnen. In twee gemakkelijke stoelen zalen de beide heeren tegenover elkander, de proen ratie-honder en de pairoen beiden onge- v veer even ood, beiden glad geschoren, bei den met grijs haar. Een wonderlijk toeval wilde bet, dat ieder van hen ook een btief in de band hield. „Laat ons eerst nw zaak afmaken, mijn beer Hartmann," zeide de principaal „Mijn brief hier heeft mij nit mijn humeur gebrachtvooruit, waar was het ook weer over „Het betrof het kleine meisje herin nert gij het n niet „"Welk klein meisje? Ik herinner mij niets." De oude heer lachte eenigszitis ge dwongen. „Gij moot vandaag een beetje gedold met mij hebben.* „Op het schip de Donna Lonisa, die door onze Aütje Gesina geborgen werd, bevond zich immers een klein meisje?* „O ja nn weet ik het. Wilde Lorenzen haar niet met zich meenemen „Juist.* „Nu, dan zal hij wel spoedig komen, de Antje Gesina was gister reeds in Cnxhaven.' „Zeker, en de kapitein heeft zich op ons telegrafisch bericht onverwijld naar bier be geven.* „Dan had hij bier ook reeds kannen zijn. Kannen wij er dan niet mede wachten, totdat hij komt? Wat beteekent die brieT" eigenlijk „Lorenzen was gisteravond reeds bier, mijnheer Maavillon, maar gij en mijnheer Gerard waren reeds weg. Hij had het kleine meisje bij zich, een wondermooi kind en beloofde vandaag terng te zul len komen. Hij liet mij echter dezen brief echter, dien men op de Donna Lonisa gevon den had en die aan onze firma geadresseerd was; hier is hij.* Maavillon was zoo verstrooid, 'dat Jn' van het merkwaardige deze zaak gecai, begrip had. eseD „Geef hem hier,* zeide hg eenvou0ien „Wellicht is het beter, dat ik hem li in. eer het kind komt.* Hij ram den brief, die er geel -etiDg v. krenkeld uitzag, las bem opmerkzaam" sshucde het hoofd en las hem nogeensora „Ben ik een ezel, Hartmann. o! is d zender het?* riep hg weidra onged

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1897 | | pagina 5