Zos&g 3 October 1897,
41ste Jaargang No. 3244.
BIJVOEGSEL.
Brira uil 4e Maasstad.
D.
Binnenlandsch Nieuws.
Moord te Rotterdam.
Gemengd Nieuws.
-
t
Rotterdam, 28 September 1897.
No. 140.
De zoogenaamde ^bovennatuurlijke" we
tenschappen zijn niet ran den laatsten tijd.
Eeuwen geleden, in de grijze oudheid
reeds, kende men de bovenaardsche ver
schijnselen en bedreef men er allerlei
dwaasheden meê. Priesters met zelfgemaak
te goden gebruikten ze, om het domme
volk in het geloof te honden, deden won
deren en voorspelden toekomst, orakelden
op grond van metaphjsika.
Toch, eerst in de laatste tientallen ja
ren is men in deze iets verder gekomen.
Er zijn wetenschappelijke constateeringen van
volstrekt onbegrijpelijke dingen, maar altijd
nog ontbreken de verklaringen, die noodig
zijn om iets aan metapbysika te hebben.
En nu is het wel eigenaardig—jammer dat de
studie van deze boveaaardsche verschijnselen
gedeeltelijk door de wetenschap losge-
lateu in handen is geraakt van onont-
wikkelden, dat spiritualisten en spritisten
voor een groot deel gezocht moeten worden
onder ouwe, bijgeloovige joffers en mannen,
die met hun tijd geen raad weten.
Ik zonder natuurlijk hen uit, die met
«enige wetenschappelijke ontwikkeling en
vooral met gezond verstand aan het zoe
ken zijn gegaan zoo zijn er velen
maar ik wil er op wijzen, hoe ridicuul het
doen der honderden ^spiritisten* is, die
nog geen steek verder zijn gekomen dan
tot den, inmiddels wetenschappelijk ver
klaarden, tafeldans en het oproepen van
geesten.
Het is niet beslist een Rotterdamsch
verschijnsel, alle lezers zullen uit huD ei
gen kring wel kunnen meepraten, maar
het heeft te Rotterdam, de stad van den
arbeid, inderdaad groote proportiën aangeno
men. Een kroniekschrijver uit de Maas
stad heeft er zich wel degelyk meé bezig
te houden, het kan nuttig zijn, eens iets
over dit verschijnsel fin de siècle te zeg-
gen.
Ik heb een nicht, die „aan spiritisme
doet*. Het goede mensch is niet verder
gekomen dan tot het kunDen begrijpen
van de advertentiekolommen eener krant,
hare smaak reikt niet hooger dan tot de
gemengde berichteD, haar gezichtskring
wordt begrensd door de grenzen van de
straat, waarin zij woont, haar menschen-
kennis beperkt zich tot het kunnen op
merken van booze hoedanigheden van de
buren en de naaste familieleden, haar con
versatie gaat niet verder dan lot babbel
praatjes.
Toch spiritiste. En zoo zijn er massa's,
die spiritisten zijn, niet meer ontwikkeld
dan mijn nicht. Bij hen is de studie der
bovennatuurlijke verschijnselen toch ztker
niet aan het rechte adres, zij znllen
stellig da zaak niet vooruitbrengen. Meer,
voor de menschen zelf is het vreemde gedoe
bijna een ramp. Zij raken er heel en al
door vau de wijs, zij verwaarloozen er veel
voor, waarmeê zij 3ich in de eerBte plaats
hadden bezig te honden, zij worden vaak
ongenietbaar.
Daar heb je mijn nicht. Tot voor kor
ten tijd was zij werkelijk niet zoo onaar
dig. Haar naïf oordeel verrijkte de con
versatie met menig goede opmerking.
We zagen 't niet ongraag, dat nicht op
de thee kwaru.
Maar nu f als daar liefhebbers zijn, is
nicht voor een prikji over te nemen.
Mijn nicht gelooft stellig-tegenwoordig-
aan voorspellende droomen, aan voorge
voel, aan tafeldans en geesten, aan schrift
met de onzichtbare hand, aan een toekom
stig leven in een geestenwereld, aan ziels
verhuizing, aan spoken, aan dozijnen din
gen, waaraan zij het recht niet heeft te
gelooven, omdat haar verstand haar geen
enkel behoorlijk iozicht geeft.
Nicht kan niet meer op de thee ko
men, zonder allerlei rare herinneringen.
Zij i« lid van een kransje, dat geregeld
elke week om beurten bij de leden verga
dert en dan verschillende malligheden uit
haalt, aan de waarheid waarvan nicht met
den diepston ernst gelooft. In het eerste nur
nemen we met eenige vroolijke nieuwsgie
righeid kennis van haar verschillende
mededeelingen, maar langzamerhand wordt
zij vervelend en vooral wanneer zij aan
het zieltjes winnen "gaat is zij overdrage-
lijk. We nemen het nu niet al te erg
op, hoewel we onder ons meermalen de
lui beklagen, wier huiselijk leven door dit
absoluut onwetenschappelijk, zeer excen
triek doen, bedorven werd.
Nicht, heb ik haar wel eens ge
vraagd, hoe ben je er toch toegekomen?
Roeping, neef, roeping. De geesten
hebben me uitverkoren tot hnn werk en
ik ben der geesten bijzondere gunsteling.
Dan zijn geesten wel wat weinig ei-
schend, zei mijn broer.
Waarom? Geesten zien niet naar
leeftijd of naar kennis. De hond, die
daar onder tafel ligt, kan heel best door
de geesten worden uitverkoren.
Met dergelijke malligheden kunnen we
natuurlijk niet ernstig blijven.
Hoe hebben de geeeten u dan ge
roepen. Zijn ze bij uw bed gaan staan
en hebben ze geroepen Keetje, Annetje,
Leentje D., ten strijde f
Nee, malle neef, geesten spreken
alleen door teekenen, ze inspireeren je.
Hoe hebben ze u dan teekenen ge
geven
In mijn slaap. O, ik was al vroeger
aangewezen, maar ik had toen nog niet
de wetenschep. Ik heb dikwijl» voorzeg
gende droomen gehad. Acht dagen vóór
mijn broer plotseling nit de Oost terug
kwam, droomde ik, dat ineens alle deuren
uit mijn hais waren weggevallen. En
eenige maanden vóór ik zoo erg ziek
werd, droomde ik, dat ik esn koe was,
op het land
met een bordje „Mond- en Klauwzeer'
er voor
Nee neef, een koe, die
in den zomer
Dit is toch wel op de grenzen van 't
idiotisme I Dan vertelt nicht, dat zij 's nachts
meermalen hoorde kloppen aan den bedstêe-
wand, drie, vier malen, luide. En dat zij
fluisterende stemmen hoorde.
Als wij haar vroegen, waarom zij dan
niet teruggrklopt en teruggefluisterd had
(onbarmhartige spotvogel* die wij waren)
gaf zij geen antwoord. En vertelde ver
der, dat zij „het groote geluk* had, in
kennis te komen met een goede vriendin
der geesten, die haar op het onderonsje
had geïntroduceerd. Toen zij de tatel
had zien dansen, had zij gevoeld, plotse
ling, dat zij tot de uitverkorenen behoor
de, en toen er geesten waren opgeroepen,
was de geest van één harer oud-tantes ver
schenen, die precies verteld had, hoe oud
zij was, hoeveel broers en zusters zij had
gehad die haar gezegd had, dat zij een
uitverkorene was.
Zoo was zij spiritiste geworden.
O, ik vind die avondjes zoo heerlijk.
Eerst beginnen w<? elkaar te vertellen, wat
we in de week ondervonden hebben. We
stierf, midden
vertellen onze droomen en die leggen de
knapaten dan uit. Dan gaan we aan ta
tel zitten, met de kanden op den rand,
en dan beweegt de tafel. Dat is het be
wijs, dat er geesten zijn. We gaan nn
allerlei dingen vragen. Drie klopjes is ,j«„,
één klopje is „neen". En de letters heb
ben zooveel klopjes, als zij in het alphabet
staan. A heeft één klopje, b twee, z zes
en twintig.
Het dumt dus een heelen tijd, als zoo'n
geest zeggen wilZoo, zoo, zij zwijmt
Iets korter duurt„zij zanikt' omdat daar
een a in voorkomt.
Nicht vertelt verder, dat er ook wel ge
schreven wordt. Men draait dan het licht
uit en legt een potlood klaar. Dan hoort
men krassen en als men na enkele minu
ten het licht weer opdraait, ligt er een
brief klaar met heel belangrijke berichten.
Als men geheimen aan den geest vraagt
wordt hij boos. Nicht heeft eens gevraagd,
ot de geest niet een schat in de bnnrt,
verborgen wist (nog al handig) en toen
heeft de geest wel een kwartier lang de
tafel in alle richtingen door de kamer ge
sleurd, dat allen er paar ontzet van
wareD.
Ook heeft nicht van óén der geesten
vernomen, dat de ziel vau wijlen haar
oudste zuster huiat in een kat (wat ik
wel gelooven wil, want de bewuste zuster
was niet van de gemakkelijksten,) en zij
is nu vol teere liefde voor katten. Je
kunt niet weten, een poes, die je op den
staart trapt, kon zus wel eens wezen
Daarom voorzichtig.
We hebben nicht gevraagd, of we een»
zoo'n avondje mochten bijwonen, maar
nicht verzekerde, dat men daartoe eerst ge
looven moet, want als er een ongeloovige
bij is, komen de geesten niet.
Maar ze heeft zich laten overhalen en
mijn broer, die hear ernstiger leek dan ik
niet ten onrechte mocht, met ver
lof van de andere zusters en broers, in de
spiritisme meegaan.
Mijn broer verzekert, dat bij nooit dwa
zer boel gezien heeft. De lui, die er aan
meededen, ware» bf stommeriken, of over
spannen zenuwlijders. Da laatsten heetten
bijzonder begenadigden.
De taftfdans werd ondernomen, maar
mijn broer hield stevig het meubel vast
en toen wilden de geesten niet komen".
Als hij maar even van de tafel wilde gaan
zie je wel, daar danste ze alEu
hij hoorde één tik en drie tikken. Hij
mocht vragen doen, de geesten zouden
antwoorden.
Hoe oud hij worden zou
De geesten antwoordden, dat bij ouder zon
worden dan zijn vader.
Of hij trouwen zon, en zoo ja, met
wie
Neen, zeiden de geesten, gij zult niet
trouwen.
Nicht gloeide in de blijdschap over zul
ke verstaudige antwoordeu. Mijn broer
merkte op, dat ze niet veel om het lijf
hadden, zooiets kon de eerste de slechtste
koffiedikkijkster ook wel zeggen. Contro
leer het maar eens
Toen was het geheele gezelschap oDt-
stemd, de geest verdween en met het proe-
vennemen was het dien avond uit. De ver
zamelde spiritisten begonnen tot overtui
ging van mijn ongeloovigen broer allerlei
wonderen te vertellen, waarvan bij zoo
vrij was niets te gelooven.
De lui spraken zicb gedurig tegen, be
antwoordden fijne verstandige vragen ontwij
kend, zij gaven geheel den indrok van
menschen, die zich en anderen iets zoeken
wijs te maken. Meedoeners zonder capaci
teiten
We hebben in Rotterdam verschillende
van deze spiritistische onderonsjes. Tijd en
belangstelling worden er ten onrechte aan
gegeven, geen dezer menschen kan ooit
een Columous worden in deze wereld van
geheimzinnigheid. Om een nieuw wereld
deel te kannen ontdekken, moet men toch
minstens kunnen vareD. Och arme, deze
menschen hebben nooit een boot gezien,
laat staan bevaren I
Als er ergens aan betooveren en be
heksen gelooid wordl, spotten alle bladen
er mee. Aas de dwaasheid dezer metaphysici
ergeren alleen zij zich, die er de slachtoffers
van zijn, omdat hnn huishouden verwaarloosd,
hun familieleven vernietigd worden.
Het is waar, er is waarheid in de meta
pbysika, maar men moet tenminste de kwak
zalvers ook daarin tot rede brengen.
Misschien zal spot het beste wapen
blijken.
Het tanden krijgen der
kinderen.
In het vormings- en ontwikkelingspro
ces, dat het menschelijk lichaam tot aan
zijne volkomen rijpheid te doorloopen
heeft, nemen vele verschijnselen een klei
ner of grooter aandeel aan de vorming
van het organisme en grijpen veelal zwak
ker of krachtiger in het werktuigelijke
leven in. Het tijdperk van het tanden
krijgen der kinderen is onder deze af
wisselende verschijnselen de eerste en be
langrijkste verrichting van het jeugdige
leven, hetwelk de tijdruimte van de vijf
de maand at tot aan het derde levens
jaar omvat, van het begin tot aan bet
einde het gansche organisme van het kind
aangrijpt, en niet zelden de eerste oor
zaak van hevige ziekte wordt.
Zoodra bij het kind het tanden krij
gen een aanvang neemt, komen vooreerst
de speekselklieren evenals alle dealen van
den mond in ongewone werkzaamheid
het kind kwijlt en brengt, als wilde het
de plaats aanduiden, waar het pijn voelt,
alles, wat het in de handjes krijgt, naar
den mondIs het kind gezond en kraeh-
tig, zoo heelt het tanden krijgen in de
meeste gevallen zonder merkbare storing
plaats.
Bij teedere en zwakkere gestellen, waar
het doorkomen der tanden onder moei
lijke omstandigheden geschiedt, ontstaan
dikwijls koorts, ontstekingen aan het hoofd
en aan het tandvleesch, opzwelling en ont
steking aan de oorspeekselklieren, kram
pen, en meestal storingen in de onderlijfs-
en spijsverteringsorganen, die dikwijls het
leven in gevaar brengen. Nn zijn er, om
het tanden krijgen der kinderen gemak
kelijk te doen plaats hebben, verschillen
de middelen aanbevolen en aangewend,
doch van al die verzachtende en pijnstil
lende voorschriften moet zich nog geen
zóó nitmuntend in zijne werking hebben
bewezen als de door Robert Holtz
vervaardigde electromotorische
tandhalsbandjes, zoodat deze dan
ook in korten tijd eene groote bekendheid
hebben verkregen, en zooals nit de vele
getuigschriften kan blijken, in het gebrnik
uitstekend hebben voldaan. (Ingez.)
Woensdagavond omstreeks 10 uren wan
delde de in het benedenhuis van pand No.
18 aan de Schooterboschstraat woonachti
ge 32-jarige horlogemaker Gustav Carl
Friedrich Miiller op zijn doode gemak van
zijne woning naar de Kassoaarkt, alwaar
FEUILLETON.
SimiiiiR
van M. J. Mordimann.
6.
Het sal mij niet zoo ongemakkelijk
vallen, om mij bij n thuis te gevoelen,ant
woordde Zarnow.
„Nu, da*, weet ik nog niet," reide de onde
heer, terwijl hij zijn pijp stopte en de tabaks
doos naar sijn gasl schoof, opdat deze in
staat ton sijn, zijn voorbeeld te volgen.
„Met u, jocge lui, is het altijd zeer moeilijk
om klaar te komen. Ik heb reeds menig
maal mijn keel hcesch gepraat en mgn lip
pen droog gebabbeld en dan was ik bij het
einde nauwelijks zoo ver als in den beginne."
„Gij zult mij zoo gemakkelijk en kneed
baar vinden, als
„Wanneer nwe overtuiging maar niet te
berde kwam," antwoordde de onde geeste
lijke, goed gelnimd. „Die manier van
praten ken ik reeds. En gg.joDge lui van
desen tijd, hebt altijd en overal eene over
tuiging, al was bet maar over de vraag, ol
ge drie stokjes suiker in uw grog zult
nemen of vier. En gjj vooral. Gij zijt een
Oostfries en die waren van de vroegste
tijden af de grootste stijfkoppen."
„Daarom telt Duitsohland hen ook onder
zijne beste zodod."
„Gewis en onloochenbaar," antwoordde de
pastoor. De pijpen brandden en Zarnow
wachtte kalm op de dingen, die komen
zonden. Rutzau nam nit een zwarte porte
feuille, die voor hem op tafel lag, een brief,
d<en hij openvouwde en nog eenmaal vhichtig
doorias. Vervolgens begon hij
„Eer ik ter zake kora, waarde Zarnow,
wil ik u vooruit zeggen, dat men n bij ons
zeer gaarne mag lijden. De berichten over
u luiden altijd zeer vleiend. Men heelt
opgemerkt, dat de jongelui u zijn toegedaan
en er tucht en orde in uw klas heerscht."
Zarnow boog.
„Het is u niet verborgen gebleven, dat
men na rijp en kalm beraad het besluit ge
nomen heeft, u na verloop van dit kwartaal,
dus met St- Michiel, tot professor te bevor
deren, en u gelijktijdig als leeraar te benoe-
men voor de jougelui, die hun tweede jaar
in gaao. Professor Meibom is ood en de
jonge heeren zijn hem de baas. Dat gaat
niet meer en dat heeft Melhorn zelf ingezien
en begrepen- Hij zal pensioen krijgen eu
buiten gaan wouen en tuinieren. Nu gaat
feitelijk professor UIricb, wat ouderdom be
treft, voor
„Professor Ftscher ook."
„Ook al maar ge weet, dien kuDnen
wij dit ambt niet opdragen en professor
Ulriob zal ook reeds spoedig gepensioneerd
worden en die heeft geen lust meer er vaor
ook, dus zijt gij de aangewezen persoon en
deels door geluk, deels door eigen verdienste
zoover voortgekomen, hetgeen anders het
geval niet pieegt te zijn.*
„Gij zegt meer dan goed, eerwaarde. Ik
kan u niet genoeg voor nwa welwillendheid
danken.*
„Alleen naar verdienste beloond,
waarde. Maar heer doctor, weet ge wel,
welke lessen, n in de tweede klas ten deel
vallen P*
„Da Cicero, de grieksche Extemporaliëu
en de gpdsdienstieer."
als dat een christelijke wenscb was.
Hij heeft nn eenmaal geschreven, en wan
neer ik de zaak aan haar loop overlaat,
zoo gaat er in alle bladen een ontzettend
■pectakel los, dat een mensch er bang en
angstig van zou worden.*
„Ik heb er geeu denkbeeld van, waar
over gij bet hebt."
„Natuurlijk niet! Wie kan ook alle
dwaasheden en capriolen onthouden, die men
in zon leven begaan heeft P Alzoo daar
schrijft mij die godvruchtige man, dat hij op
de speelplaats tot eenige jongelui een der
leeraars de ongehoorde ja, zoo schrijft
hij werkelijk, de brave zondaar zonde
had hooren uiten, dat er geen werkelijk
bewijs was voor het bestaan van God.*
„De man heeft deze uitdrukking zeker
niet begrepen.*
„De leeraar, die zich aan dit afgrijselijk
gezegde heeft schuldig gemaakt, moet gij
geweest zijn, mijnheer Doctor Zarnow. Is
dat zoo F Hebt ge dit of iets dergelijks gezegdf*
„Zeker en ik zie daar volstrekt geen
boosheid in."
„Goed, goed, laten wij daarover niet re-
mijn detwisten. Ik meen, dat ge deze uitdrukking
niet had mogen bezigen, ook al waart ge
van de waarheid ervan overtuigd. Zijt ge
dat?"
„Zijt gij het niet, mijnheer pastoor P*
Rutzau schoof zijn kapje verdrietig van
„En de godsdienstleer. Ja, ja gij het eene oor naar het andere.
noemt den godsdienst bet laatste, alsof die
minder gewichtig ware dan Homéros en
Cicero. Dat is volstrekt het geval niet, in
't geheel niet."
„Het schoot mij het laatste in de ge
dachte."
„Dit is het juist, mgn jonge vriend, dat
is kenschetsend."
,'t Lest, 't best, eerwaarde."
„Laat dat eerwaarde na toch eens ach
terwege Wij praten hier als goede vrien
den, niet als de pastoor met zijn biechtkind.
„Laten wjj dien weg niet opgaan", zeide
hij. „Dat is de vraag niet. Ik wil aanne
men, dat nwe opmerking volkomen juist is-
Het is echter dan nog geenszins wijs en
voorzichtig, joDgelui op dergelgke spitsvon
digheden te wijzen en daardoor hun gemoed
te verontrusten en om dergelgke zaken na te
gaan, hebben ze te weinig verstand en on
dervinding."
„Mag ik mij zonder terughouding verde
digen
„Daarvoor zijn wij als vrienden bij elkan-
Maar laten wij nu eens eindelijk tot de zaak der. Dat eisch ik nn ook van u. Alzoo?"
MM 3„Zoo mag ik dan ookwat ik mij an
ders niet zou hebben veroorloofd de
komen, die mij er eigenlijk toe gedreven
heeft, u hier 'te ontbieden. Mg is eenj
brief ter hand gesteld van een heer, dien ik vraag stellen, of gg ook die periode van
gaarne zon wenschen, waar de peper groeit, twijfel en innerlijken strijd doorgemaakt
hebt, die geen meuscb, wanneer hij zijne
gedachten tenminste aan de hoogere dingen
wijdt, bespaard zal zijn gebleven P*
„Zeer waar. Slechts een mensch, die niet
denkt, zal zich daarop knnnen beroemen.
Die duistere dagen, die slapeloos? nachten,
dat denken en onmachtig boren en wroeten,
zijn ook niet van mij weggebleven. Maar
wat zult ge daarmede bewjjzen?"
„Alles. Het jonge mensch, dat de Uni
versiteit bezoekt, naar de meening zgner
ouders vast io het geloof en bniten allen
twijfel, geraakt dadelijk in het geestelijk ge
drang, zoodra daar de bewijsgronden worden
aangetast, die hem onaantastbaar waar toe
schenen. Dat dit niet uitblijft, maar zelfs
zeer spoedig geschiedt, znlt ge zeker niet
ontkennen."
„Hoe zon ik zoo iets, dat als een paai
boven water staat, kannen loochenen of be
strijden P Maar juist dat spreekt tegen o. Welk
nat kant ge er van verwachten, dat ge den
steon van de jonge menschen nog vroeger
wegtrekt, wanneer zg nog minder in staat
zijn, den strijd te doorstaan, die onmogelijk
kan uitblijven, maar later in hen beter
en waardiger strijders zal ontmoeten P'
„Daarop zon slechts één antwoord ge
geven kannen worden, wanneer de vraag
naar waarheid gesteld was, maar vergeef
mij de vraag is onjuist."
„Verklaar u.*
„Naar mgn gedachten is die periode
van twijfel, die velen tot geheele afzwering
van het geloof voert, daarom zoo gevaarlijk,
omdat de grondstellingen van den jonkman
an het wankelen sijn gegaan. Wat volgt
daaruit? Dat er eigenlijk geen vaste grond
stellingen voor het geloof zijn. Geheel an
ders zal de toestand met hem worden,
als men hem aantoont, dat hij zich
op die stellingen niet geheel zal
kunnen verlaten, dat hij er zich op zal
moeten voorbereiden, deze te zien wegvallen
en anderen er voor in de plaats te zien
stelleD dan wordt der crisis haar grootste
gevaar ontnomen. Wanneer iemand meent,
dat het schip, dat hjj bevaart, nooit zal zin
ken, dan zal hg nooit gaan lecren zwemmen,
hij aan den voor het politiebureau aldaar
post hebbenden politieagent gewoon weg
mededeelde, dat hij zooeven zijn vronw en
zijn kind thnis vermoord had.
Om dien agent te overtuigen, haalde
hij een versch afgesneden menschenoor nit
een tascbje, dat hij bij zich droeg, te
voorschijn, zeggende dat dat een oor van
zijn vronw was. Binnengeleid op dat po-
litie-bnrean, werd hij daar voorloopig ge
hoord, waarbij hij hetzelfde mededeelde
dooh de man was daarbij zoo kalm en
zoo op zijn gemak, dat men moeite had
om geloof te slaan aan de gruwelijke daad,
door hem verhaald.
Van de Kaasmarkt werd hij nn naar
het politiebureau in de Paawensteeg ge
bracht, waar de commissaris van politie,
de heer J. W. C. Stiang, hem in ver
hoor nam. Weder vertelde hij zijn vronw
en kind te hebben vermoord, door ze den
bals af te snijden, en om den heer Strang
in de gelegenheid te stellen, zich van de
waarheid zijner woorden te overtuigen,
overhandigde hij hem zijn hnisslentel.
Miiller werd nn onder toezicht gesteld
en bleef in het burean aan de Paawen
steeg, terwijl de heer StraDg, vergezeld
van een poütie-inspectenr en een paar
agenten, naar de Schooterboschstraat op
weg ging.
Daar gekomen, scheen in de buurt niets
bekend van de verschrikkelijke daadde
straat had haar gewone kalme aanzien
als ïederen avond. In de woning van
Miiller brandde licht en de gordijnen wa
ren neergelaten. Toen de heer Strang en
de zijnen met behulp van den hnisslentel
binnengekomen waren, deed zich voor
hunne oogen een gruwelijk tooneel voor.
Nagenoeg midden in de voorkamer, na
bij de tafel, lag op den vloer bet reeds
koude lijk der vronw, steunende ten hal
ve op rechterzijde es borst, het linkeroor
afgesneden. Het lijk lag midden in een
grooten plas bloed, nog gekleed met on
derlijfje, onderrok en kousen, en het haar
opgemaakt. In dezelfde kamer, nabij het
lijk der moeder, lag in een kinderwagen
tje het lijkje van een meisje, dat den 2
October a, s. een jaar ond geworden zon
zijn. Moeder en kind waren beiden op
dezelfde wijze vermoord. De strot en alle
spieren waren tot halverwege den hals
doorgesneden, zoodat, toen men de lijken
optilde, de hoofden geheel achterover
sloegen.
Mogelijk is het echter, dat de vrouw,
vóór haar de hals werd afgesneden, eerst
bewusteloos is geslagen, want bij hare
vobten lag een strijkijzer, waaraan bloed
kleefde. Het bed in de voorkamer scheen
al beslapen geweest te zijn. Onder het
lijk der vrouw werd nog een versch brood
gevondeD, zoodat zij vermoedelijk nog
brood voor haar man heeft willen snijden.
Het door den horlogemaker Müller met
vrouw en kind bewoonde benedenhui» be
staat uit een aan de straat met twee ra
men uitkomende voorkamer, groot 4%
bij 41/» meter in het vierkant. Daarach
ter bevindt zich een keukentje. Boven
hen woont een gezin en bovendien nog
een oude vrouwallen hebben denzelfden
ingang. Van deze bovenbewoners, noch
van de buren, die thuis waren, heeft ie
mand iets gehoord, geen gil of gestommel,
of wat dan ook.
Nadat de heer Strang zich van de
waarheid van de gruwelijke daad overtuigd
had, werd in allerijl de politie-geneesheer
dr. Mees ontboden, die, spoedig versche
nen, den dood van moeder en kind con
stateerde.
Aan de jastitie werd onmiddellijk van
het gebeurde kennis gegeven en zeer kort
en wanneer dan de schipbreak volgt, zal hg
hulpeloos zgn en verloren gaan. Wie ech
ter het vaartuig niet onvoorwaardelijk ver
trouwt, zal zwemmen cleeren en wanneer
het schip ten gronde gaat, sal hij in staat
sijn, zwemmend het land te bereiken. Wel
licht is dat laud te ver verwgderd en zul
len zijne krachten hem begeven en hg ver
drinkt toch. Misschien 1 maar de andere
gaat zeker ten gronde."
De gelijkenis vond bijval van den ervaren
kanselredenaar.
„Goed verdedigd", merkte bij vriendelijk op.
„Maar beelden en gelijkenissen znllen daar
toe dienen, de zaak duidelijker te doen wor
den, niet om er een sluier over te werpen.
En wanneer ik er nauwkeurig over nadenk,
schijnt het mij toe, dat dit 't geval is hierbij.'
„Hoezoo, als ik n vragen mag P'
„Nemen wij aan, dat het schip in nwe
vergelijking een bewijs is voor het bestaan
van God. Dat schip is, ook dat geel ik n
toe, niet onkwetsbaar. Wat echter beteekent
het andere, wat verstaat ge in den gods
dienst onder de kunst vzd zwemmen P*
„De vorderingen van het practische ver
stand-*
„In welken sin?"
„Het reine geloof weet van bewijzen
voor godsdienstige stellingen niets. Wanneer
gij dus bij wijze van zeggen den jongeling
wilt leeren zwemmen, dan wilt ge hem leeren,
eerstens te stennen op sijn gezond verstand.*
„Dat laat zich hooren,* zeide de geeste
lijke. Maar ofschoon hij ook met de theo
rie van den jongen leeraar het eens was, zoc
wierp bij se toch soo ver mogelijk van zich.
Niet tonder hamer voerde hij aan, dat zgn
praetiscb verstand hem zeide, ditmaal den
weg van den jongen leeraar niet te bewan
delen, want juist was het leerplan vau hel be
gin van bet tweede studiejaar het aanbrengen
van bewgzen, dat God bestond, en nu was het
toch absoluut ondoenlijk, dat de leeraar zelf
zeide, dat daarvoor geen enkel bewijs was.
Zaruow wilde zich niet laten overtuigen,
Rutzau bleef ook op zgn standpunt, en na
een langdurig gesprek was men nog even
ver gevorderd als in 't begin. Eindelijk
zeide de oude geestelijke
daarna waren in het hnis vsn den horlo.
gemaker Müller aanwezig de subet. offi
cier van justitie, mr. J. K. H. Enderlein,
met den rechtercommissaris, mr. A. O. H.
Teilegen Bz., en een griffier. Op hnn last
werden de lijken der vermoorden nat"
het stedelijk ziekenhuis aan den Coolsingel
gebracht, waar zij donderdagnamiddag go- M
rechtelijk geschouwd werden.
Gedurende den tijd, die met dit onder
zoek verstreek, vertoefde de moordenaar
uiterst kalm op het politie—buteau in de
Paawensteeg. Hij was volmaakt nuchter,
had zelfs geen sterken drank gebruikt.
Toen de commissaris Strang was teing-
gekeerd op zijn bnrean in de Pauwen-
steeg, nam hij hem dadelijk weder in ver
hoor en nn kreeg hij spoedig den indruk,
dat Müller gehandeld moet hebben in een
toestand van krankzinnigheid.
Over den moord, zoo kort geleden door
hem gepleegd, zat hij zoo gemoedelijk te
redeneeren, ot het de eenvoudigste ziak
ter wereld was, die hem volstrekt niet
raakte. De man, die eerst 32 jaar is, ver
telde o. m. in het buitenland reeds 14
malen gehuwd te zijn geweest en zich
steeds op dezelfde wijze van vrouwen en
kinderen te hebben ontdaan ook zijn -u;
der en zijn moeder werden, naat zijne
verklaring, door hem vermoord. Gestraft
werd hij voor die feiten niet, zoo zeide
hij, doeh men plaatste hem wel in een
krankzinnigengesticht. Een reden, waarom
hij den moord op vronw en kind ge
pleegd had, kon hij niet opgeven, doch
door een zeker iets, een macht, waaraan
hij geen weerstand kon bieden, wat weet
hij eigenlijk niet, zegt hij er toe gedron
gen te zijn, vrouw en kind den hals af
te snijden. I
Waarmede hij de daad pleegde, wist
hij zich niet te herinneren, maar wel
wist hij, inde kfiuk-en*«as-4iEl,^ttg^^nr^«
schoonmaken te zijn geweest en daarbij
een tamelijk groot mes gebruikt te hebben.
Dat mes, vlijmend scherp, is dan ook
door de politie in de keuken op de aan-
rechtbank teruggevonden, het lemmet ge»
heel met bloed bevlekt. Het werd in be
slag genomen.
Student: Kunt u me 2-0-0
kennisgevingen drukken van den volgen
den inhoud
Leiden, datum postmerk.
Geachte Heer,
Uwe rekening kan ik eerst over drie
maanden betalen.
Hoogachtend, Uw dv.
Kummel, student.
Drukker Zeker, mijnheer
StudentUitmuntendzend ze me dan
morgen en houd er zelf al vast een 1
De grootste som voor in-
komend recht, ooit ter wereld ineens
betaald, is, naar gemeld wordt, dinsdag door
esn Loudeusche firma gekweten, die bjj
de inklaring van 1300 ton thee (1 ton is
ruim 1000 K.G.) een cheque aan de brit»
sche douane overhandigde voor meer dan
50513 pond sterling of omstreeks 810 000
gnldens Hollandsch.
Uitstekende uitwerking.
Iemand, die als groote gierigaard be>
kend stond, had een preek bijgewoond,
waarin vooral gewezen werd op den plicht
tot weldadigheid.
„Een prachtige, roerende preek,® mom
pelde hij, toen hij de kerk verliet„ik
krijg waarachtig last, om nog te gaan be
delen."
„Beslaap je nog maar eens over de zaak.
Goede raad komt gewoonlijk bij nacht. Ver
geet niet, dat het van uw beeluit afhangt,
om leeraar voor de tweede kia»oe te wor
den. Geen huichelarij wordt van u ver
langd, alleen een weinig terughouding. Ik
vcrwaoht van u morgen een schriftelijk ant
woord-*
Zarnow stond op, om te gaan.
„Nog een woordje, mijn waarde vriend,"
begon de geestelijke Dog eenmaal- „Men
heoft mij gezegd, dat ge met een mooi en
rijk meisje verloofd zijt. Is dat waar
„Slechts half. Een publieke verloving is
het nooit geweest, maar juffrouw Caecilt
Friedriohsen beeft mij belootd, mijne vronw
te sullen worden-"
Rutzau knikte in gedaohten. „Zoo is het
ja juist, dat heeft men mij ook ge
zegd. Ge zgt een gelukkig meusoüenkind."
„Ik weet, dat ik veel gelukkiger ben, dan
ik verdien."
„Dwaasheid. Wie mag er nn zoo spreken.
In uw binnenste denkt ge toch anders.
Slechts zijn ongeluk verdient de mensch nooit,
zijn geluk altijd. Maar ik zon nog wel
iets van n willen weten, namelijk, of ja
hoe zal ik bet u zeggen, zonder o te
beleedigen
„Wellicht ben ik zoo knap, nwe bedoeling
te snappen en daarop te antwoorden," ant
woordde Zarnow lachend. „Het nitzicht om
eenmaal de echtgenoot van een rijke vrouw
te worden, is geheel souder invloed op mijne
handelingen. Ik *on precies eveoioo han
delen, als ik alleen op mijn werk moest
vertrouwen"
„Friesche stgfkop,* mompelde de past
niet onvriendelijk. „Nn, ik wensch u geluk
en hoop juffrouw Caecile toch nog eens als
de vronw van den professor Zarnow temo-
gen begroeten. Alzoo, laat n zelf tgd tot
nadenken. Tot wederziens das.*
Frilz Zarnow ging naar hnis en hg was
zoo sterk in gedachten verdiept, dat
niet bemerkte, hoe vroolijk de zo'n
onde Hanzestad scheen en zicb ln
ne plassen op de straat spiegelde, die no
van den regen, welke in den nacht en/fc®
morgen was neergevallen, waren acht Z&*
11 A