Zos&g 3 October 1897, 41ste Jaargang No. 3244. BIJVOEGSEL. Brira uil 4e Maasstad. D. Binnenlandsch Nieuws. Moord te Rotterdam. Gemengd Nieuws. - t Rotterdam, 28 September 1897. No. 140. De zoogenaamde ^bovennatuurlijke" we tenschappen zijn niet ran den laatsten tijd. Eeuwen geleden, in de grijze oudheid reeds, kende men de bovenaardsche ver schijnselen en bedreef men er allerlei dwaasheden meê. Priesters met zelfgemaak te goden gebruikten ze, om het domme volk in het geloof te honden, deden won deren en voorspelden toekomst, orakelden op grond van metaphjsika. Toch, eerst in de laatste tientallen ja ren is men in deze iets verder gekomen. Er zijn wetenschappelijke constateeringen van volstrekt onbegrijpelijke dingen, maar altijd nog ontbreken de verklaringen, die noodig zijn om iets aan metapbysika te hebben. En nu is het wel eigenaardig—jammer dat de studie van deze boveaaardsche verschijnselen gedeeltelijk door de wetenschap losge- lateu in handen is geraakt van onont- wikkelden, dat spiritualisten en spritisten voor een groot deel gezocht moeten worden onder ouwe, bijgeloovige joffers en mannen, die met hun tijd geen raad weten. Ik zonder natuurlijk hen uit, die met «enige wetenschappelijke ontwikkeling en vooral met gezond verstand aan het zoe ken zijn gegaan zoo zijn er velen maar ik wil er op wijzen, hoe ridicuul het doen der honderden ^spiritisten* is, die nog geen steek verder zijn gekomen dan tot den, inmiddels wetenschappelijk ver klaarden, tafeldans en het oproepen van geesten. Het is niet beslist een Rotterdamsch verschijnsel, alle lezers zullen uit huD ei gen kring wel kunnen meepraten, maar het heeft te Rotterdam, de stad van den arbeid, inderdaad groote proportiën aangeno men. Een kroniekschrijver uit de Maas stad heeft er zich wel degelyk meé bezig te houden, het kan nuttig zijn, eens iets over dit verschijnsel fin de siècle te zeg- gen. Ik heb een nicht, die „aan spiritisme doet*. Het goede mensch is niet verder gekomen dan tot het kunDen begrijpen van de advertentiekolommen eener krant, hare smaak reikt niet hooger dan tot de gemengde berichteD, haar gezichtskring wordt begrensd door de grenzen van de straat, waarin zij woont, haar menschen- kennis beperkt zich tot het kunnen op merken van booze hoedanigheden van de buren en de naaste familieleden, haar con versatie gaat niet verder dan lot babbel praatjes. Toch spiritiste. En zoo zijn er massa's, die spiritisten zijn, niet meer ontwikkeld dan mijn nicht. Bij hen is de studie der bovennatuurlijke verschijnselen toch ztker niet aan het rechte adres, zij znllen stellig da zaak niet vooruitbrengen. Meer, voor de menschen zelf is het vreemde gedoe bijna een ramp. Zij raken er heel en al door vau de wijs, zij verwaarloozen er veel voor, waarmeê zij 3ich in de eerBte plaats hadden bezig te honden, zij worden vaak ongenietbaar. Daar heb je mijn nicht. Tot voor kor ten tijd was zij werkelijk niet zoo onaar dig. Haar naïf oordeel verrijkte de con versatie met menig goede opmerking. We zagen 't niet ongraag, dat nicht op de thee kwaru. Maar nu f als daar liefhebbers zijn, is nicht voor een prikji over te nemen. Mijn nicht gelooft stellig-tegenwoordig- aan voorspellende droomen, aan voorge voel, aan tafeldans en geesten, aan schrift met de onzichtbare hand, aan een toekom stig leven in een geestenwereld, aan ziels verhuizing, aan spoken, aan dozijnen din gen, waaraan zij het recht niet heeft te gelooven, omdat haar verstand haar geen enkel behoorlijk iozicht geeft. Nicht kan niet meer op de thee ko men, zonder allerlei rare herinneringen. Zij i« lid van een kransje, dat geregeld elke week om beurten bij de leden verga dert en dan verschillende malligheden uit haalt, aan de waarheid waarvan nicht met den diepston ernst gelooft. In het eerste nur nemen we met eenige vroolijke nieuwsgie righeid kennis van haar verschillende mededeelingen, maar langzamerhand wordt zij vervelend en vooral wanneer zij aan het zieltjes winnen "gaat is zij overdrage- lijk. We nemen het nu niet al te erg op, hoewel we onder ons meermalen de lui beklagen, wier huiselijk leven door dit absoluut onwetenschappelijk, zeer excen triek doen, bedorven werd. Nicht, heb ik haar wel eens ge vraagd, hoe ben je er toch toegekomen? Roeping, neef, roeping. De geesten hebben me uitverkoren tot hnn werk en ik ben der geesten bijzondere gunsteling. Dan zijn geesten wel wat weinig ei- schend, zei mijn broer. Waarom? Geesten zien niet naar leeftijd of naar kennis. De hond, die daar onder tafel ligt, kan heel best door de geesten worden uitverkoren. Met dergelijke malligheden kunnen we natuurlijk niet ernstig blijven. Hoe hebben de geeeten u dan ge roepen. Zijn ze bij uw bed gaan staan en hebben ze geroepen Keetje, Annetje, Leentje D., ten strijde f Nee, malle neef, geesten spreken alleen door teekenen, ze inspireeren je. Hoe hebben ze u dan teekenen ge geven In mijn slaap. O, ik was al vroeger aangewezen, maar ik had toen nog niet de wetenschep. Ik heb dikwijl» voorzeg gende droomen gehad. Acht dagen vóór mijn broer plotseling nit de Oost terug kwam, droomde ik, dat ineens alle deuren uit mijn hais waren weggevallen. En eenige maanden vóór ik zoo erg ziek werd, droomde ik, dat ik esn koe was, op het land met een bordje „Mond- en Klauwzeer' er voor Nee neef, een koe, die in den zomer Dit is toch wel op de grenzen van 't idiotisme I Dan vertelt nicht, dat zij 's nachts meermalen hoorde kloppen aan den bedstêe- wand, drie, vier malen, luide. En dat zij fluisterende stemmen hoorde. Als wij haar vroegen, waarom zij dan niet teruggrklopt en teruggefluisterd had (onbarmhartige spotvogel* die wij waren) gaf zij geen antwoord. En vertelde ver der, dat zij „het groote geluk* had, in kennis te komen met een goede vriendin der geesten, die haar op het onderonsje had geïntroduceerd. Toen zij de tatel had zien dansen, had zij gevoeld, plotse ling, dat zij tot de uitverkorenen behoor de, en toen er geesten waren opgeroepen, was de geest van één harer oud-tantes ver schenen, die precies verteld had, hoe oud zij was, hoeveel broers en zusters zij had gehad die haar gezegd had, dat zij een uitverkorene was. Zoo was zij spiritiste geworden. O, ik vind die avondjes zoo heerlijk. Eerst beginnen w<? elkaar te vertellen, wat we in de week ondervonden hebben. We stierf, midden vertellen onze droomen en die leggen de knapaten dan uit. Dan gaan we aan ta tel zitten, met de kanden op den rand, en dan beweegt de tafel. Dat is het be wijs, dat er geesten zijn. We gaan nn allerlei dingen vragen. Drie klopjes is ,j«„, één klopje is „neen". En de letters heb ben zooveel klopjes, als zij in het alphabet staan. A heeft één klopje, b twee, z zes en twintig. Het dumt dus een heelen tijd, als zoo'n geest zeggen wilZoo, zoo, zij zwijmt Iets korter duurt„zij zanikt' omdat daar een a in voorkomt. Nicht vertelt verder, dat er ook wel ge schreven wordt. Men draait dan het licht uit en legt een potlood klaar. Dan hoort men krassen en als men na enkele minu ten het licht weer opdraait, ligt er een brief klaar met heel belangrijke berichten. Als men geheimen aan den geest vraagt wordt hij boos. Nicht heeft eens gevraagd, ot de geest niet een schat in de bnnrt, verborgen wist (nog al handig) en toen heeft de geest wel een kwartier lang de tafel in alle richtingen door de kamer ge sleurd, dat allen er paar ontzet van wareD. Ook heeft nicht van óén der geesten vernomen, dat de ziel vau wijlen haar oudste zuster huiat in een kat (wat ik wel gelooven wil, want de bewuste zuster was niet van de gemakkelijksten,) en zij is nu vol teere liefde voor katten. Je kunt niet weten, een poes, die je op den staart trapt, kon zus wel eens wezen Daarom voorzichtig. We hebben nicht gevraagd, of we een» zoo'n avondje mochten bijwonen, maar nicht verzekerde, dat men daartoe eerst ge looven moet, want als er een ongeloovige bij is, komen de geesten niet. Maar ze heeft zich laten overhalen en mijn broer, die hear ernstiger leek dan ik niet ten onrechte mocht, met ver lof van de andere zusters en broers, in de spiritisme meegaan. Mijn broer verzekert, dat bij nooit dwa zer boel gezien heeft. De lui, die er aan meededen, ware» bf stommeriken, of over spannen zenuwlijders. Da laatsten heetten bijzonder begenadigden. De taftfdans werd ondernomen, maar mijn broer hield stevig het meubel vast en toen wilden de geesten niet komen". Als hij maar even van de tafel wilde gaan zie je wel, daar danste ze alEu hij hoorde één tik en drie tikken. Hij mocht vragen doen, de geesten zouden antwoorden. Hoe oud hij worden zou De geesten antwoordden, dat bij ouder zon worden dan zijn vader. Of hij trouwen zon, en zoo ja, met wie Neen, zeiden de geesten, gij zult niet trouwen. Nicht gloeide in de blijdschap over zul ke verstaudige antwoordeu. Mijn broer merkte op, dat ze niet veel om het lijf hadden, zooiets kon de eerste de slechtste koffiedikkijkster ook wel zeggen. Contro leer het maar eens Toen was het geheele gezelschap oDt- stemd, de geest verdween en met het proe- vennemen was het dien avond uit. De ver zamelde spiritisten begonnen tot overtui ging van mijn ongeloovigen broer allerlei wonderen te vertellen, waarvan bij zoo vrij was niets te gelooven. De lui spraken zicb gedurig tegen, be antwoordden fijne verstandige vragen ontwij kend, zij gaven geheel den indrok van menschen, die zich en anderen iets zoeken wijs te maken. Meedoeners zonder capaci teiten We hebben in Rotterdam verschillende van deze spiritistische onderonsjes. Tijd en belangstelling worden er ten onrechte aan gegeven, geen dezer menschen kan ooit een Columous worden in deze wereld van geheimzinnigheid. Om een nieuw wereld deel te kannen ontdekken, moet men toch minstens kunnen vareD. Och arme, deze menschen hebben nooit een boot gezien, laat staan bevaren I Als er ergens aan betooveren en be heksen gelooid wordl, spotten alle bladen er mee. Aas de dwaasheid dezer metaphysici ergeren alleen zij zich, die er de slachtoffers van zijn, omdat hnn huishouden verwaarloosd, hun familieleven vernietigd worden. Het is waar, er is waarheid in de meta pbysika, maar men moet tenminste de kwak zalvers ook daarin tot rede brengen. Misschien zal spot het beste wapen blijken. Het tanden krijgen der kinderen. In het vormings- en ontwikkelingspro ces, dat het menschelijk lichaam tot aan zijne volkomen rijpheid te doorloopen heeft, nemen vele verschijnselen een klei ner of grooter aandeel aan de vorming van het organisme en grijpen veelal zwak ker of krachtiger in het werktuigelijke leven in. Het tijdperk van het tanden krijgen der kinderen is onder deze af wisselende verschijnselen de eerste en be langrijkste verrichting van het jeugdige leven, hetwelk de tijdruimte van de vijf de maand at tot aan het derde levens jaar omvat, van het begin tot aan bet einde het gansche organisme van het kind aangrijpt, en niet zelden de eerste oor zaak van hevige ziekte wordt. Zoodra bij het kind het tanden krij gen een aanvang neemt, komen vooreerst de speekselklieren evenals alle dealen van den mond in ongewone werkzaamheid het kind kwijlt en brengt, als wilde het de plaats aanduiden, waar het pijn voelt, alles, wat het in de handjes krijgt, naar den mondIs het kind gezond en kraeh- tig, zoo heelt het tanden krijgen in de meeste gevallen zonder merkbare storing plaats. Bij teedere en zwakkere gestellen, waar het doorkomen der tanden onder moei lijke omstandigheden geschiedt, ontstaan dikwijls koorts, ontstekingen aan het hoofd en aan het tandvleesch, opzwelling en ont steking aan de oorspeekselklieren, kram pen, en meestal storingen in de onderlijfs- en spijsverteringsorganen, die dikwijls het leven in gevaar brengen. Nn zijn er, om het tanden krijgen der kinderen gemak kelijk te doen plaats hebben, verschillen de middelen aanbevolen en aangewend, doch van al die verzachtende en pijnstil lende voorschriften moet zich nog geen zóó nitmuntend in zijne werking hebben bewezen als de door Robert Holtz vervaardigde electromotorische tandhalsbandjes, zoodat deze dan ook in korten tijd eene groote bekendheid hebben verkregen, en zooals nit de vele getuigschriften kan blijken, in het gebrnik uitstekend hebben voldaan. (Ingez.) Woensdagavond omstreeks 10 uren wan delde de in het benedenhuis van pand No. 18 aan de Schooterboschstraat woonachti ge 32-jarige horlogemaker Gustav Carl Friedrich Miiller op zijn doode gemak van zijne woning naar de Kassoaarkt, alwaar FEUILLETON. SimiiiiR van M. J. Mordimann. 6. Het sal mij niet zoo ongemakkelijk vallen, om mij bij n thuis te gevoelen,ant woordde Zarnow. „Nu, da*, weet ik nog niet," reide de onde heer, terwijl hij zijn pijp stopte en de tabaks doos naar sijn gasl schoof, opdat deze in staat ton sijn, zijn voorbeeld te volgen. „Met u, jocge lui, is het altijd zeer moeilijk om klaar te komen. Ik heb reeds menig maal mijn keel hcesch gepraat en mgn lip pen droog gebabbeld en dan was ik bij het einde nauwelijks zoo ver als in den beginne." „Gij zult mij zoo gemakkelijk en kneed baar vinden, als „Wanneer nwe overtuiging maar niet te berde kwam," antwoordde de onde geeste lijke, goed gelnimd. „Die manier van praten ken ik reeds. En gg.joDge lui van desen tijd, hebt altijd en overal eene over tuiging, al was bet maar over de vraag, ol ge drie stokjes suiker in uw grog zult nemen of vier. En gjj vooral. Gij zijt een Oostfries en die waren van de vroegste tijden af de grootste stijfkoppen." „Daarom telt Duitsohland hen ook onder zijne beste zodod." „Gewis en onloochenbaar," antwoordde de pastoor. De pijpen brandden en Zarnow wachtte kalm op de dingen, die komen zonden. Rutzau nam nit een zwarte porte feuille, die voor hem op tafel lag, een brief, d<en hij openvouwde en nog eenmaal vhichtig doorias. Vervolgens begon hij „Eer ik ter zake kora, waarde Zarnow, wil ik u vooruit zeggen, dat men n bij ons zeer gaarne mag lijden. De berichten over u luiden altijd zeer vleiend. Men heelt opgemerkt, dat de jongelui u zijn toegedaan en er tucht en orde in uw klas heerscht." Zarnow boog. „Het is u niet verborgen gebleven, dat men na rijp en kalm beraad het besluit ge nomen heeft, u na verloop van dit kwartaal, dus met St- Michiel, tot professor te bevor deren, en u gelijktijdig als leeraar te benoe- men voor de jougelui, die hun tweede jaar in gaao. Professor Meibom is ood en de jonge heeren zijn hem de baas. Dat gaat niet meer en dat heeft Melhorn zelf ingezien en begrepen- Hij zal pensioen krijgen eu buiten gaan wouen en tuinieren. Nu gaat feitelijk professor UIricb, wat ouderdom be treft, voor „Professor Ftscher ook." „Ook al maar ge weet, dien kuDnen wij dit ambt niet opdragen en professor Ulriob zal ook reeds spoedig gepensioneerd worden en die heeft geen lust meer er vaor ook, dus zijt gij de aangewezen persoon en deels door geluk, deels door eigen verdienste zoover voortgekomen, hetgeen anders het geval niet pieegt te zijn.* „Gij zegt meer dan goed, eerwaarde. Ik kan u niet genoeg voor nwa welwillendheid danken.* „Alleen naar verdienste beloond, waarde. Maar heer doctor, weet ge wel, welke lessen, n in de tweede klas ten deel vallen P* „Da Cicero, de grieksche Extemporaliëu en de gpdsdienstieer." als dat een christelijke wenscb was. Hij heeft nn eenmaal geschreven, en wan neer ik de zaak aan haar loop overlaat, zoo gaat er in alle bladen een ontzettend ■pectakel los, dat een mensch er bang en angstig van zou worden.* „Ik heb er geeu denkbeeld van, waar over gij bet hebt." „Natuurlijk niet! Wie kan ook alle dwaasheden en capriolen onthouden, die men in zon leven begaan heeft P Alzoo daar schrijft mij die godvruchtige man, dat hij op de speelplaats tot eenige jongelui een der leeraars de ongehoorde ja, zoo schrijft hij werkelijk, de brave zondaar zonde had hooren uiten, dat er geen werkelijk bewijs was voor het bestaan van God.* „De man heeft deze uitdrukking zeker niet begrepen.* „De leeraar, die zich aan dit afgrijselijk gezegde heeft schuldig gemaakt, moet gij geweest zijn, mijnheer Doctor Zarnow. Is dat zoo F Hebt ge dit of iets dergelijks gezegdf* „Zeker en ik zie daar volstrekt geen boosheid in." „Goed, goed, laten wij daarover niet re- mijn detwisten. Ik meen, dat ge deze uitdrukking niet had mogen bezigen, ook al waart ge van de waarheid ervan overtuigd. Zijt ge dat?" „Zijt gij het niet, mijnheer pastoor P* Rutzau schoof zijn kapje verdrietig van „En de godsdienstleer. Ja, ja gij het eene oor naar het andere. noemt den godsdienst bet laatste, alsof die minder gewichtig ware dan Homéros en Cicero. Dat is volstrekt het geval niet, in 't geheel niet." „Het schoot mij het laatste in de ge dachte." „Dit is het juist, mgn jonge vriend, dat is kenschetsend." ,'t Lest, 't best, eerwaarde." „Laat dat eerwaarde na toch eens ach terwege Wij praten hier als goede vrien den, niet als de pastoor met zijn biechtkind. „Laten wjj dien weg niet opgaan", zeide hij. „Dat is de vraag niet. Ik wil aanne men, dat nwe opmerking volkomen juist is- Het is echter dan nog geenszins wijs en voorzichtig, joDgelui op dergelgke spitsvon digheden te wijzen en daardoor hun gemoed te verontrusten en om dergelgke zaken na te gaan, hebben ze te weinig verstand en on dervinding." „Mag ik mij zonder terughouding verde digen „Daarvoor zijn wij als vrienden bij elkan- Maar laten wij nu eens eindelijk tot de zaak der. Dat eisch ik nn ook van u. Alzoo?" MM 3„Zoo mag ik dan ookwat ik mij an ders niet zou hebben veroorloofd de komen, die mij er eigenlijk toe gedreven heeft, u hier 'te ontbieden. Mg is eenj brief ter hand gesteld van een heer, dien ik vraag stellen, of gg ook die periode van gaarne zon wenschen, waar de peper groeit, twijfel en innerlijken strijd doorgemaakt hebt, die geen meuscb, wanneer hij zijne gedachten tenminste aan de hoogere dingen wijdt, bespaard zal zijn gebleven P* „Zeer waar. Slechts een mensch, die niet denkt, zal zich daarop knnnen beroemen. Die duistere dagen, die slapeloos? nachten, dat denken en onmachtig boren en wroeten, zijn ook niet van mij weggebleven. Maar wat zult ge daarmede bewjjzen?" „Alles. Het jonge mensch, dat de Uni versiteit bezoekt, naar de meening zgner ouders vast io het geloof en bniten allen twijfel, geraakt dadelijk in het geestelijk ge drang, zoodra daar de bewijsgronden worden aangetast, die hem onaantastbaar waar toe schenen. Dat dit niet uitblijft, maar zelfs zeer spoedig geschiedt, znlt ge zeker niet ontkennen." „Hoe zon ik zoo iets, dat als een paai boven water staat, kannen loochenen of be strijden P Maar juist dat spreekt tegen o. Welk nat kant ge er van verwachten, dat ge den steon van de jonge menschen nog vroeger wegtrekt, wanneer zg nog minder in staat zijn, den strijd te doorstaan, die onmogelijk kan uitblijven, maar later in hen beter en waardiger strijders zal ontmoeten P' „Daarop zon slechts één antwoord ge geven kannen worden, wanneer de vraag naar waarheid gesteld was, maar vergeef mij de vraag is onjuist." „Verklaar u.* „Naar mgn gedachten is die periode van twijfel, die velen tot geheele afzwering van het geloof voert, daarom zoo gevaarlijk, omdat de grondstellingen van den jonkman an het wankelen sijn gegaan. Wat volgt daaruit? Dat er eigenlijk geen vaste grond stellingen voor het geloof zijn. Geheel an ders zal de toestand met hem worden, als men hem aantoont, dat hij zich op die stellingen niet geheel zal kunnen verlaten, dat hij er zich op zal moeten voorbereiden, deze te zien wegvallen en anderen er voor in de plaats te zien stelleD dan wordt der crisis haar grootste gevaar ontnomen. Wanneer iemand meent, dat het schip, dat hjj bevaart, nooit zal zin ken, dan zal hg nooit gaan lecren zwemmen, hij aan den voor het politiebureau aldaar post hebbenden politieagent gewoon weg mededeelde, dat hij zooeven zijn vronw en zijn kind thnis vermoord had. Om dien agent te overtuigen, haalde hij een versch afgesneden menschenoor nit een tascbje, dat hij bij zich droeg, te voorschijn, zeggende dat dat een oor van zijn vronw was. Binnengeleid op dat po- litie-bnrean, werd hij daar voorloopig ge hoord, waarbij hij hetzelfde mededeelde dooh de man was daarbij zoo kalm en zoo op zijn gemak, dat men moeite had om geloof te slaan aan de gruwelijke daad, door hem verhaald. Van de Kaasmarkt werd hij nn naar het politiebureau in de Paawensteeg ge bracht, waar de commissaris van politie, de heer J. W. C. Stiang, hem in ver hoor nam. Weder vertelde hij zijn vronw en kind te hebben vermoord, door ze den bals af te snijden, en om den heer Strang in de gelegenheid te stellen, zich van de waarheid zijner woorden te overtuigen, overhandigde hij hem zijn hnisslentel. Miiller werd nn onder toezicht gesteld en bleef in het burean aan de Paawen steeg, terwijl de heer StraDg, vergezeld van een poütie-inspectenr en een paar agenten, naar de Schooterboschstraat op weg ging. Daar gekomen, scheen in de buurt niets bekend van de verschrikkelijke daadde straat had haar gewone kalme aanzien als ïederen avond. In de woning van Miiller brandde licht en de gordijnen wa ren neergelaten. Toen de heer Strang en de zijnen met behulp van den hnisslentel binnengekomen waren, deed zich voor hunne oogen een gruwelijk tooneel voor. Nagenoeg midden in de voorkamer, na bij de tafel, lag op den vloer bet reeds koude lijk der vronw, steunende ten hal ve op rechterzijde es borst, het linkeroor afgesneden. Het lijk lag midden in een grooten plas bloed, nog gekleed met on derlijfje, onderrok en kousen, en het haar opgemaakt. In dezelfde kamer, nabij het lijk der moeder, lag in een kinderwagen tje het lijkje van een meisje, dat den 2 October a, s. een jaar ond geworden zon zijn. Moeder en kind waren beiden op dezelfde wijze vermoord. De strot en alle spieren waren tot halverwege den hals doorgesneden, zoodat, toen men de lijken optilde, de hoofden geheel achterover sloegen. Mogelijk is het echter, dat de vrouw, vóór haar de hals werd afgesneden, eerst bewusteloos is geslagen, want bij hare vobten lag een strijkijzer, waaraan bloed kleefde. Het bed in de voorkamer scheen al beslapen geweest te zijn. Onder het lijk der vrouw werd nog een versch brood gevondeD, zoodat zij vermoedelijk nog brood voor haar man heeft willen snijden. Het door den horlogemaker Müller met vrouw en kind bewoonde benedenhui» be staat uit een aan de straat met twee ra men uitkomende voorkamer, groot 4% bij 41/» meter in het vierkant. Daarach ter bevindt zich een keukentje. Boven hen woont een gezin en bovendien nog een oude vrouwallen hebben denzelfden ingang. Van deze bovenbewoners, noch van de buren, die thuis waren, heeft ie mand iets gehoord, geen gil of gestommel, of wat dan ook. Nadat de heer Strang zich van de waarheid van de gruwelijke daad overtuigd had, werd in allerijl de politie-geneesheer dr. Mees ontboden, die, spoedig versche nen, den dood van moeder en kind con stateerde. Aan de jastitie werd onmiddellijk van het gebeurde kennis gegeven en zeer kort en wanneer dan de schipbreak volgt, zal hg hulpeloos zgn en verloren gaan. Wie ech ter het vaartuig niet onvoorwaardelijk ver trouwt, zal zwemmen cleeren en wanneer het schip ten gronde gaat, sal hij in staat sijn, zwemmend het land te bereiken. Wel licht is dat laud te ver verwgderd en zul len zijne krachten hem begeven en hg ver drinkt toch. Misschien 1 maar de andere gaat zeker ten gronde." De gelijkenis vond bijval van den ervaren kanselredenaar. „Goed verdedigd", merkte bij vriendelijk op. „Maar beelden en gelijkenissen znllen daar toe dienen, de zaak duidelijker te doen wor den, niet om er een sluier over te werpen. En wanneer ik er nauwkeurig over nadenk, schijnt het mij toe, dat dit 't geval is hierbij.' „Hoezoo, als ik n vragen mag P' „Nemen wij aan, dat het schip in nwe vergelijking een bewijs is voor het bestaan van God. Dat schip is, ook dat geel ik n toe, niet onkwetsbaar. Wat echter beteekent het andere, wat verstaat ge in den gods dienst onder de kunst vzd zwemmen P* „De vorderingen van het practische ver stand-* „In welken sin?" „Het reine geloof weet van bewijzen voor godsdienstige stellingen niets. Wanneer gij dus bij wijze van zeggen den jongeling wilt leeren zwemmen, dan wilt ge hem leeren, eerstens te stennen op sijn gezond verstand.* „Dat laat zich hooren,* zeide de geeste lijke. Maar ofschoon hij ook met de theo rie van den jongen leeraar het eens was, zoc wierp bij se toch soo ver mogelijk van zich. Niet tonder hamer voerde hij aan, dat zgn praetiscb verstand hem zeide, ditmaal den weg van den jongen leeraar niet te bewan delen, want juist was het leerplan vau hel be gin van bet tweede studiejaar het aanbrengen van bewgzen, dat God bestond, en nu was het toch absoluut ondoenlijk, dat de leeraar zelf zeide, dat daarvoor geen enkel bewijs was. Zaruow wilde zich niet laten overtuigen, Rutzau bleef ook op zgn standpunt, en na een langdurig gesprek was men nog even ver gevorderd als in 't begin. Eindelijk zeide de oude geestelijke daarna waren in het hnis vsn den horlo. gemaker Müller aanwezig de subet. offi cier van justitie, mr. J. K. H. Enderlein, met den rechtercommissaris, mr. A. O. H. Teilegen Bz., en een griffier. Op hnn last werden de lijken der vermoorden nat" het stedelijk ziekenhuis aan den Coolsingel gebracht, waar zij donderdagnamiddag go- M rechtelijk geschouwd werden. Gedurende den tijd, die met dit onder zoek verstreek, vertoefde de moordenaar uiterst kalm op het politie—buteau in de Paawensteeg. Hij was volmaakt nuchter, had zelfs geen sterken drank gebruikt. Toen de commissaris Strang was teing- gekeerd op zijn bnrean in de Pauwen- steeg, nam hij hem dadelijk weder in ver hoor en nn kreeg hij spoedig den indruk, dat Müller gehandeld moet hebben in een toestand van krankzinnigheid. Over den moord, zoo kort geleden door hem gepleegd, zat hij zoo gemoedelijk te redeneeren, ot het de eenvoudigste ziak ter wereld was, die hem volstrekt niet raakte. De man, die eerst 32 jaar is, ver telde o. m. in het buitenland reeds 14 malen gehuwd te zijn geweest en zich steeds op dezelfde wijze van vrouwen en kinderen te hebben ontdaan ook zijn -u; der en zijn moeder werden, naat zijne verklaring, door hem vermoord. Gestraft werd hij voor die feiten niet, zoo zeide hij, doeh men plaatste hem wel in een krankzinnigengesticht. Een reden, waarom hij den moord op vronw en kind ge pleegd had, kon hij niet opgeven, doch door een zeker iets, een macht, waaraan hij geen weerstand kon bieden, wat weet hij eigenlijk niet, zegt hij er toe gedron gen te zijn, vrouw en kind den hals af te snijden. I Waarmede hij de daad pleegde, wist hij zich niet te herinneren, maar wel wist hij, inde kfiuk-en*«as-4iEl,^ttg^^nr^« schoonmaken te zijn geweest en daarbij een tamelijk groot mes gebruikt te hebben. Dat mes, vlijmend scherp, is dan ook door de politie in de keuken op de aan- rechtbank teruggevonden, het lemmet ge» heel met bloed bevlekt. Het werd in be slag genomen. Student: Kunt u me 2-0-0 kennisgevingen drukken van den volgen den inhoud Leiden, datum postmerk. Geachte Heer, Uwe rekening kan ik eerst over drie maanden betalen. Hoogachtend, Uw dv. Kummel, student. Drukker Zeker, mijnheer StudentUitmuntendzend ze me dan morgen en houd er zelf al vast een 1 De grootste som voor in- komend recht, ooit ter wereld ineens betaald, is, naar gemeld wordt, dinsdag door esn Loudeusche firma gekweten, die bjj de inklaring van 1300 ton thee (1 ton is ruim 1000 K.G.) een cheque aan de brit» sche douane overhandigde voor meer dan 50513 pond sterling of omstreeks 810 000 gnldens Hollandsch. Uitstekende uitwerking. Iemand, die als groote gierigaard be> kend stond, had een preek bijgewoond, waarin vooral gewezen werd op den plicht tot weldadigheid. „Een prachtige, roerende preek,® mom pelde hij, toen hij de kerk verliet„ik krijg waarachtig last, om nog te gaan be delen." „Beslaap je nog maar eens over de zaak. Goede raad komt gewoonlijk bij nacht. Ver geet niet, dat het van uw beeluit afhangt, om leeraar voor de tweede kia»oe te wor den. Geen huichelarij wordt van u ver langd, alleen een weinig terughouding. Ik vcrwaoht van u morgen een schriftelijk ant woord-* Zarnow stond op, om te gaan. „Nog een woordje, mijn waarde vriend," begon de geestelijke Dog eenmaal- „Men heoft mij gezegd, dat ge met een mooi en rijk meisje verloofd zijt. Is dat waar „Slechts half. Een publieke verloving is het nooit geweest, maar juffrouw Caecilt Friedriohsen beeft mij belootd, mijne vronw te sullen worden-" Rutzau knikte in gedaohten. „Zoo is het ja juist, dat heeft men mij ook ge zegd. Ge zgt een gelukkig meusoüenkind." „Ik weet, dat ik veel gelukkiger ben, dan ik verdien." „Dwaasheid. Wie mag er nn zoo spreken. In uw binnenste denkt ge toch anders. Slechts zijn ongeluk verdient de mensch nooit, zijn geluk altijd. Maar ik zon nog wel iets van n willen weten, namelijk, of ja hoe zal ik bet u zeggen, zonder o te beleedigen „Wellicht ben ik zoo knap, nwe bedoeling te snappen en daarop te antwoorden," ant woordde Zarnow lachend. „Het nitzicht om eenmaal de echtgenoot van een rijke vrouw te worden, is geheel souder invloed op mijne handelingen. Ik *on precies eveoioo han delen, als ik alleen op mijn werk moest vertrouwen" „Friesche stgfkop,* mompelde de past niet onvriendelijk. „Nn, ik wensch u geluk en hoop juffrouw Caecile toch nog eens als de vronw van den professor Zarnow temo- gen begroeten. Alzoo, laat n zelf tgd tot nadenken. Tot wederziens das.* Frilz Zarnow ging naar hnis en hg was zoo sterk in gedachten verdiept, dat niet bemerkte, hoe vroolijk de zo'n onde Hanzestad scheen en zicb ln ne plassen op de straat spiegelde, die no van den regen, welke in den nacht en/fc® morgen was neergevallen, waren acht Z&* 11 A

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1897 | | pagina 5