Briefen uit de Maasstad. Zondag 31 OctoToer 1397. 41ste Jaargang Uo. 3252. BIJVOEGSEL. Rotterdam, 26 October 1897. No. 142. FEUILLETON. Bedrogen Nederlandsche Arbeiders. Gemengd JNieuws. Een nieuwe broodsoort- Een der engelscbe vakbladen maakt melding van een brood, gebakken met een nieuwe stof, Eurissa, waardoor qen sneeuwwit brood wordt verkregen, dat toch de eigenschappen van bruin brood heeft. Dit Eurissa bevat, naar men mededeelt, alle eigenschappen van den graankorrel, en zou daardoor het brood beter verteerbaar en meer voedzaam doen zijn. Ook wordt het gebruikt voor de koek- en beschuitbakkerij. De witte dood. La morte bianca, den witten dood, noemt prof. Spatuzzi uit Napels de ziekte, waaraan zoovele Napolitaoen sterven, de ziekte van gebrek en ont bering, en een zijner ambtgenooten, prof. Colajanni, heeft daaromtrent on- langs in een redevoering treurige bij zonderheden meêgedeeld. Londen heeft 196 inwoners op den bunder, Napels daarentegen 939, en in het artnenkwar- tier 1254. „Het is geen overdryving als men zegt, dat de bevolking daar zonder licht en lucht leeft als wilde dieren in hun hol". De kinderen, die van daar ter school gaan, komen in lokalen „meDSchecmoordend, een belee- diging voor alle beschaving en men- schelijkheid". Tijdens de cbolera-epide- mie in '84 was daar een sterfte van 64 4 per duizend per jaar. De jaarlijksche strefteaan voedingsstoornissen en tuber culose neemt er geregeld toe. Het zou een betere hulde aan de groote mannen van Italië zijn, meende de spreker, dan de monumenten die nu voorde schatten gelds voor hen worden opgericht, indien men deze ellendige toestanden verbeterde. - Andrée's ballon. VARDö, 27 Oct. De kapitein van het visschersschip Fiskern verklaar de te Vardö bij een gerechtelijk ver hoor, dat hij 23 September bij den ijs- fjord van het „Prinz Karls Vorland", eenige mijlen van Spitsbergen verwij derd, een groot roodachtig bruin voor werp drijvende heeft gevonden, hetwelk hij hield voor de kiel van een geken terd schip. Hij gelooft thans, dat het de luchtballon van Andrée geweest kan zijn. De equipage van een ander schip moet omtrent dien tijd hulpgeschreeuw gehoord hebben van uit een plaats aan den ingang van den ijsfjord. Anderen daaren tegen beweren, dat dit niets anders is geweest dan het geschreeuw v^n voa Tegenwoordig kan men zonder eenig bezwaar glazen huizen bouwenwant in Silezië wonen glasfa brikanten, die glazen steenen maken, voor ieder bouwplan geschikt. Zij heb ben veel op aDdere steenen voor, daar zij in alle vormen gemaakt kunnen worden, het licht doorlaten en sterk en goedkoop zijn. Waar men veel licht noodig heeft, als in fabrieken, broeikas sen enz., zijn zij zeer gemakkelijk. X SCHADE CODitAAIT. Hoe zonderling plattelands burgemeesters soms in conflict kannen komen met han gemeenteraad, is nog onlangs gebleken door de berichten, die in de geheale pers de ronde deden, waarin burgemeester Kloifhoofd van Klaaswaal de held was. Men herinnert zich, dat bedoelde bur gervader buitengewoon slecht met zijnen gemeentesecretaris en met bijna den gehee- len raad overweg kan. Er is zelfs een lasterprocednre gevoerd tnsschen den heer Kluifhoofd en één der raadsleden, den No taris van het dorp. Dit geval staat niet op zich zelf, maar is in zijn soort toch wel eenig. Zelden heeft een burgervader door het geheele laud zooveel spottende belangstelling ge wekt als de heer Kluifhoofd en zijn ge meenteraad. Het conflict dateert al van OQuige jaren. De oorzaken zijn minder cu vjfcend en hij het opzien, dat de Klass- ,/aalsche burgemeester gewekt hoeft, zijn nijne lezers misschien wel eenigszins be langstellend naar de bijzonderheden, die, ter inleiding tot wat ik eigenlijk wilde zeggen, ook niet zéé ouaardig zijn. Ik heb mijne inlichtingen uit goede bron De heer Kluifhoofd is, behalve van Klaaswaal, ook bargemeester van Numans- dorp, twee aangrenzende gemeenten in het znideu van de Hoekschewaard. Tot vóér enkele jaren was de ontvanger van Nu- mansdorp secretaris van Klaaswaal. Toen besloot de raad van Klaaswaal, lat een gemeente recht had op de voordeelen van een inwonenden secretaris, en ondanks den tegenstand van den burgemeester benoem de hij (de raad) den zoon van een vroe ger oneervol ontslagen secretaris tot deze betrekking, met ontslag aan den gemeen teontvanger van Namansdorp. Met dezen functionaris ging het niet al te best, na korten tijd was ZEd. op den loop met achterlating van zijn zaakjes in desolaten toestand, en burgemeester, natuurlijk, triom feerde. Nu benoemde de raad den tegenwoor- digen secretaris en reeds van den aanvang Dam de burgemeester een tamelijk onwel willende houding tegenover hem aan. Hij begon, notabeue, te zeggen, dat de man een hoogst onaatgenamen indruk op hem gemaakt had, dat hij hem niets goeds toewenschte en dat hij hem alvast niet de hand reikteDe raad koos geregeld partij voor den secretaris en daar had men het lieve leventje aan den gang. Geen vergadering, of er worden de grof ste hatelijkheden getapt en elke Klaas- waalsche raadsvergadering werd een prachtig onderwerp voor een klucht 1 De burgemeester, die een juridisch, zeer ontwikkeld en ook overigens volkomen bevoegd man is, geeft geen kamp. Hij heeft dat nooit gedaan. De aardigste her innering uit zijn bargemeestersleven dateert van jaren her en zij betreft ditmaal meer Numansdorp. Daar zon, tegen zijn zin, een tweede geneesheer komen. Hij deed wat hij kon, om de benoeming t^gen te gaan, hij wist van den voorgestelden candidaat de leelijkste informaties te krijgen, 't was alles om niets. Op de vergadering, waarin het voor stel tot benoeming in stemming werd ge bracht, geven de leden eenparig hun bur gemeester ongelijk en stemden vóér. Toen sloud burgemeester Kluifhoofd woedend op en sprak de raadsleden ééa voor één, toe: Jij, Jansen, hebt me tot heden brood geleverd, van nu af zal er geen stukje van jou meer in mijn huia komen jij Pietersen hebt tot nu toe al het timmerwerk voor me gemaakt, van heden at neem ik een anderen timmer man jij Klaassen hebt mijn paarden ge stald, je zult geen paard meer van me zien iij Dirksen leverde me kruideniers waren, geen onsje aniker neem ik meer van jejij Gerritsen zou mijn huis schil deren, geen kwast vult je er op zetten, ik neem een anderen schilder, enz., enz. Op deze wijs wreekte bargemeester Kluif hoofd zich op den Nnmansdorpschen raad en het duurde gernimen tijd, eer hij zijn ywraak" varen liet. Nu is hel met Klaas waal ^hommeles". Als binnen enkele maanden de heer Kluifhoofd zijn 25-jarig burgemeesterschap viert, zal Klaaswaal denkelijk geen teeken van belangstelling geven. Het is, zooale ik zei, hoogst eigenaardig, zoo'n plattelandsbnrgemeester, die, ondanks zijn stipte wetskennis, wel wat al te rvoortvarend* is, injconflict te zien met zijne medebestuurders, waarméé hij yin het belaug der gemeente steeds op de meest vriendschappelijke wijze behoorde om te gaan." Ia een stad als Rotterdam behoort na tuurlijk een dergelijk openbaar conflict tot de onmogelijkheden, men is van weerszij den verstandig genoeg, om het niet te la ten komen tot een openlijke ruzie en mo gelijke kleine veeten in petit comité» uit te vechten. Dal conflicten wel eens voorkomen, na tuurlijk in welk regeeringslichaam ko men ze niet voor. Eo onze parlemen taire geschiedenis levert bladzijden te o- ver waarin men, zoo tnsschen de regels door, van gesuste standjes melding ziet ma ken. Burgemeester 'sJacob die, ondanks zijn superieure kwaliteiten, wel eens wat él te autocratisch kan optreden, zal zeker niet altiid in vollen vrede met zijne ge meentenaren leven. Zoo is stellig op dit moment de gehee le Rotterdamsche bakkerswereld niet wei nig op den burgervader gebeten. Men had een plan gemaakt voor een bakkerijtentoonstelling, een heel mooi en goed plan. Toen men van het slagen ver zekerd was, ging men op andientie bij den burgemeester, om de medewerking van zijn edelachtbare te verzoeken en om hem tevens te vrageD, een stuk gemeentegrond te willen afstaan, om dit ib te richten voor tentoonstellingsterrein. En in plaats, zooals verwacht was, steus toe te zeggen, toonde de heer 'sJacob een beslisten tegenzin in het plan en weigerde allen steuo, onder andere op dit motief een tentoonstelling brengt zooveel slecht vrouwvolk in de stad, dat je er later niet meer kunt uitkrijgen I En ZEdachtbare geloofde toch niet aan succes, omdat er niet één „klinkende naam» in het comité zat Voor onze bakkers een heele teleurstel ling, die natuurlijk kwaad bloed heeft ge zet. Als we in Klaaswaal woonden, kwa men er zeker standjes in den raad. Afgescheiden no van dit geval, 't welk overigens volstrekt niet op zich zelf staat, om de soms zich blootgevende eigendunke lijkheid van onzen burgervader te toonen. komt het mij toch voor dat, waar elke ge meente, ook de kleinste, een zoo enorm meeniDgsverschil bergt, de leider zeer stellig een man van eigen gevestigde mee ning behoort te zijn. Onze vroegere burgemeester, de heer Lyclaraa Nijenholt, tegenwoordig Com missaris der Koningin in Orerijsel, toonde d' eigen wil niet zoo sterk. Hij was een altijd even welwillend man en met zijn welwillendheid zon hij op den dunr hoogst- Siiiivvitit waarschijnlijk niet tot welslagen zijn ge komen. Zijn voorganger, de heer Vening Mei- nesz daarentegen was wel een prachtig burgemeesterstype, dat zich nooit en on der geen enkele omstandigheid verloochen de en nergens zijn opvatting prijs gaf. Hij wist steeds den raad zija wil te doen volgen en toen één keer, bij het tamelijk onschuldig voorste] van regeling van het brandwezen, de raad tegen zijn wil deed, deelde hij kort en bondig meê, dat hij zijn ontslag zou vragen en er was een bemiddelingsvoorstel noodig om hem van dit besluit te doen terugkomen. Inderdaad, een dergelijk beslist optre den kan voor een bargemeester som» zeer noodzakelijk zijn, zonder dat daarom het uiterste van den heer Kluifhoofd be reikt behoeft te worden. Onze burgemeester, zoowel als onze raad, weten aardig standjes te ver mijden. Door Vening Meinesz is het goede stelsel ingevoerd van dage- lijksche bnrgemeestersaadiënties voor de raadsledeo, waarop de heeren gelegen heid hebben, hem gemoedelijk onder ons te komen vertellen, welke bezwaren zij hebben, en niet voor eiken klip-klap den raad een poosje op te houden. Want bjj een samenstelling van den raad als in deze dagen, zóó verschillend, zullen wel telkens kleine verschillen oprij zen. Er zijn winkeliers, er is een werk man in den raad de tijd van koopman schap en juristerij allééa is voorbij, er zijn ook anti-liberalen gekomen, de tijd van liberale alleen-heerschappij is evenzoo van het verledene, alle heeren die niet in het baantje van den handel meestappen, zullen wel eens anders over de dingen denken dan de burgemeester, die geheel aan de zyde van de oude opvattin gen staat. Ik wil niet zeggeD, dat er vroeger niet op al wat noodig was, gelet werd, alleen we hooren nu stellig over meer verschei den onderwerpen inlichtingen vragen en voorstellen doen. De werkman De Klerk, nu ook één onzer vijf afgevaardigden, zal bijvoorbeeld heel-kalm het woord nemen als naar zijne meening een gemeente werkman te weinig pensioen krijgt, of een groep gemeente—ambtenaren niet be hoorlijk gesalarieerd wordt. In de onderonsjes, officiéél commissie vergaderingen genoemd, die de behandeling van de begrooting voorafgaan, hooren we nu zaakjes bepraten, die er vroeger wel eens meé dóór genomen werden. Niemand scheen zich ooit geërgerd te hebben aan de abominabele orgelmuziek, die op marktdagen onze stad onveilig maakt. Nu is er een aanmerking gehoord en de burgemeester belooft, dat hij alvast de grootste dsunkasten zal verbieden, en als de raad de geheele afschaffing wenscht, zal hij bij hem een willig oor vinden. De kwestie van minimum loon en maxi- mumarbeidsduur in de gemeentewerken bleef tot heden vrij wel slof—loopennu wordt er in den raad telkens over gespro ken en we hebben daarmee allicht een kans, na in dezen bepalingen te krijgen. Zéé een aantal onderwerpen. Wel belo ven B. en W. in meer dan één geval, dat yhun aandacht er op gevestigd blijft», wat eigenlijk zeggen wilvooreerst zallen wij er nog niet aan doen, maar ook zéér dikwijls zeggen zij afdoening toe. Alleen in het verzoek om schoolbaden verklaren B. en W., dat niets van hen te wachten is, en zeer ironisch voegen zij er bij, dat het hun genoegeD doet te verne men, dat schoolbaden buiten Rotterdam zoo gunstig werken. Dit alles nn vinden wij vermeld in het 14. van M. J. Mordlmann. HOOFDSTUK IX. DE FAMILIE DESSOUDRE. Eenige maanden was Friedriehsen in de zaak van Manvillon en Co. werkzaam ge weest, toen hij op een morgen in het kan toor ven mijnheer Philip Gerard werd ont boden. „Ga jij daar eens zitten, Friedrichgen,* geide ham de principaal, die niet alleen te genover ejjne ondergeschikten, maar tegen over eiken meer bekende het woord mijnbeer placht weg te laten. „Ik zou gaarne eens een gewichtige zaak met n wenschen te bespreken. .Vooreerst moet ge mij zeggen, of ge wel zooveel fransch verstaat, om een reis in Frankrijk zonder groote moeite te kunnen ondernemen- Niet naar Parija bedoel ik, maar naar de provineie.* BIk spreek het fransch zeer gemakkelijk,* antwoordde FriedricbseD. „Eer ik in de zaak mijns vaders kwam, heb ik 6©u jaar in Bordeaux gewerkt.* „Mooi zoo. Dal treft wonderwel. En nog iets. Gij moet mij beloven, over dat, wat ik u na zal gaan vertellen, tegenover niemand een woord te niten. „Er is volstrekt geen gevaar bij, maar het is na toch niet noodig, dat de kraaien het elkaar van de daken toekrsssen.* Friedriehsen gaf de verlangde belofte en Gerard ging voort, nadat hij eenige papie ren voor zich had neergelegd „Er ia hier op dit oogenblik sprake van een hoogst ingewikkelde en voor mij op dit oogenblik geheel onverklaarbare geschiede nis. Ik zou zelf wel naar Frankrijk reizen, maar ten eerste kan ik niet uit mijn zaak weg, omdat dan dadelijk de grootste wan orde er het gevolg van zon zijn, en ten tweede versta ik niet zooveel van het fransch ala een zeehond van pianospelen. En gij weet, hoe het er daar bjj die kikvorsohen- eters uitziet. Wie zich niet verstaanbaar kan maken, wordt zonder meer ala spion aan de eerste de beste lantaarn opgeknoopt. Dat is een vooruitzicht, 't welk ik niet zeer behaaglijk vind. Maar laister no en zet je beide ooren open. Gij kent immers de ge schiedenis van mijn aangenomen dochter Juanita .Zeker, mijnheer Garard. Zij werd im mers, wanneer ik mg goed herinner, op ren verlaten schip gevonden, en door een uwer kapiteins naar Hamburg gebraeht, waarna gij haar bij u hebt gebonden. „Dat komt met de waarheid overeen. Ik had het aardige kind onder alle omstandig heden bij mij gehooden, omdat er geen schooner schepseltje op Gods aardbodem is maar er kwam nog een andere reden bij. Op het wrak vond men een brief een mal toeval een brief voor mij, waarnit ik kwam te weten, dat Jaanita een dochter was van een meisje, dat ik eeomaal had liefgehad. „Haar man, een Engelschman met name Williams, die haar mij toenmaals voor den neus wegsnapte Godlof, dat hij bet gedaan beeft 1 schrijft mij in dien brief, dat hij mij sijn kleine Jaanita aanbeveelt, omdat maar hierzoo, lees aelf Hij overhandigde Friedrichgen het geel geworden blsd papier, dat toenmaals aan boord van de „Donna Louisa* werd gevon den. Rodolf las bet opmerkzaam door. Met een eenigszins bevredigend lachje nam Gerard den brief weder over en zeide „Natuurlijk hebt ook gij eeD zeer merk waardige omstandigheid niet opgemerkt, die toenmaals dien beiden nilskaikens Manvillon en HartmanD eveneens ontgaan ia, terwijl bet mij direct opviel- Jaanita werd in het jaar 1849 gevonden en was toen 6 jaar oad. Vergelijk na eens daarmede den datnm van den brief.* „12 Juli 1839 1* riep Friedrichgen verwon derd. „Ja, hij is vier jaar voor Joanita's ge boorte geschreven en de kleine, die in dien brief aan mijn toezicht werd aanbevolen, kan dos onze Jaanita niet sijn.* „Zoa het geen schrijffout kannen zijn?' „Bravo Friedrichgen.* zeide Gerard. „Dat was het eenige, dat ik toenmaals ook denk baar achtte, maar merkwaardig was de zaak toch, en in dien tijd is bij mg daarom trent ook zeer sterke twijfel gerezen. Met den datam is dat een eigenaardig saakje. Het is een getal, dat men werk- taigelijk neerschrijft en waarmede meD zich niet licht vergist. Dasrbjj komt nog de naam. Jaanita zegt, zij heet Mi- tena als do baar vader Smith heette, dan zoo men kannen gelooven, dat het het kind onmo gelijk ware, dat oit te spreken. Maar Williams is een naam, dien toch elk mensch kan uitspreken, die het sissen en gorgelen van een Engelschman anders onmogelijk kan napraten- Twee zalke gedachten kannen een menach zoo twijfelmoedig en ongedarig maken, alaof er een bende vlooien op hem ronddanst.'' „Men moet op de plaata zelve navorschen,* merkte Friedriehsen op. „Ik spreek ook spaansch. Hoe soadt ge het vinden, als ik eens een bezoek aan het spaanzebe klooster met dien ellenlangen naam bracht?' „Drommels, dat is geen stomme ge dachte I* riep Gerard. „Dat zallen we doen, maar later. Eerst moet er iets anders wor den opgeknapt. Ik beb daar brieven ge kregen, die mij bijna gek gemaakt hebben. Daar, lees dat eens.' De brief, dien Friedriehsen nu in de hand nam, kwam uit Tonlouse on was gedateerd van Januari 1858 en luidde „Mijn waarde vriend, negentien jaren zijn vervlogen sedert ik de laatste maal, aan u heb geschreven Friedriehsen zag op en zeide: .Negentien jaar, das „Das,* knikte Gerard ijverig, „was de eersle brief goed gedateerd op 1839. Nu blijft mij alleen nog over, om mijn geeste- lyk bankroet op te maken, ala de Heere God mij niet te halp komt. Maar lees verder.' Friedrichgen las: centraal-rappert over de gemeentebegrootiDg, dat vrijdag 1.1. verschenen is. Het laat zich aanzien, dat hij de openbare behan deling, overmorgen, verschillende bespre kingen nog wel eeos dunnetjes zallen wor den overgedaan. Heel plezierig was het ons allen te ver nemen, dat de belasting-percentage vermin derd zal worden van 3^2 tot 3. Dat is een niet onbelangrijk voordeeltje. Toch, merkwaardig geDoeg, zijn vele raadsleden er tegen. Zij meenen, dat er later wel meer zal moeten worden opgesla gen en dat dan de teleurstelling heel groot zal zijn. Nn wij, als practische menschen, rede- Deeren zéé: Wat we van 't jaar minder te beta'en hebben, is alvast verdiend, wy kunnen ons dus zonder gemoedsbezwaar in belasting-verlaging schikken, heusch.. .1 In het Friesch Volksblad komt na een daarop betrekking hebbend artikel den vol genden brief voor, dien men ons verzocht over te nemen. CHILOÈ, Angcd, 31 Aug. '97. Nu Weledele heer M., nu was ik eens van plan om U ook eens te schrijven hoe het hier gaat met ons allen, hier op dit eiland Chiloë met de stad Ancud, en hoe wij ons land ontvangen hebben, mijnheer M. Nu, toen wij in het bosch werden ge bracht, toen dachten wjj anders niet, als dat er een bunder land klaar lag voor ons, waar wij maar direkt mee beginnen konden te bouwen. Maar ja wel M., daar lag een bunder omgekapt met een hut er midden op, en de boomen lagen zoo hoog, dat toen wij er bij kwamen bjj ons plaats, toen zagen wij verbaasd op, dat wjj daar land van moesten maken, want het bosch staat zoo dicht, dat kunt gjj niet gelooven, injjnheer M. Wjj hebben hier met regen ook vaak harden wind en dan waaien er verscheidene boomen om. Wjj dachten ook, dat hier een meter goeien grond op was, maai geen voet zit er op- Als de boomen omwaaien en dat gebeurt vaak genoeg dan valt het geheele kattje (teel-laag ook den grond uit. Het scheidt bjj de rots af. Dus mjjnheer M., de grond die nu nog op de rots zit, is anders niets dan verrotte boomen en bladeren, want als wjj aan 't branden zijn met onze boomen, dan brandt alles op wat er op de rots zit. Nu mijnheer M. wjj zijn hier allen slim bedrogen. In 't eerst toen wjj hier kwamen in het bosch, toen brachten ze ons eten altijd thuis, maar dat duurde zoowat twee maan den. Dat kon toen ook niet meer, want de Chilenen wilden voor ieder huisgezin dat zjj eten brachten met ossekarren, 10 gulden hebben. Maar 't was ook al slim voor de ossen, zjj moesten twee reizen doen voor ieder huisgezin en iedere reis die zg deden, waren zjj twee dagen onder weg, want de wegen zijn zoo slecht, dat kunt gij niet geloovenallemaal bergen. Maar toen dat ophield met de Chilenen met hunne osse karren want zelf hadden wjj geene ossen toen hebben alle kolonisten een paard gekregen. Toen moesten wjj zelf ons eten thuis halen. Nu mijnheer M. dat duurde ook niet lang met de paarden. Toen wij n.1. 2 a 3 reizen er mee gedaan hadden, toen moesten wij voortdurend vreezen, als wjj met de paarden weer heen moesten om weer eten te halen. Dan zeggen wij altijd „nu moeten wjj toch maar eens een reisje doen, maar ik weet niet of ik er wel weer met thuis kom, want Jan's, Piet's of Klaas' - zal ik maar noemen paard is ook dood gevallen op den weg". Zoo zjjn hier al een heele boel van die stomme dieren dood ge gaan, en het mijne ook, en zoo gaat het ook met de koeien. Wjj hebben ook eene koe met een kalf gekregen. Toen dachten wij wat moeten wg daar mee doen maar enfin er was er een die er eene nam, en toen dach ten w\j allenik neem er ook maar een. Toen wjj thuis kwamen, toen dachten onze vrouwennu krijgen wjj toch ook wat melk 't Kalf bonden wij vast bij onze hut, waar wjj onze verblijfplaats hadden en de koe lie ten wjj loopen in het wilde bosch, maar's a- vonds kwamen de koeien thuis en dan moest het kalf eerst opzuigen, anders konden wjj er geen drup melk uitkrjjgen. Maar overdag konden wjj het kalf niets geven als een „Toenmaals in begrip, een gewaagde onderneming te beginnen, rekenendd op uwe goedheid van harie en da herinnering aan den kleinen dienst, dieD ik n eenmaal mocht bewijaen, deed ik u de vraag, mijn kleine Jaanita tot a te nemen. Gij hebt dat ge daan, want een vraag, gericht tot de goede suaters van het klooster Naestra Senbora da Panta. Marroqai heeft mij het ant woord gebracht, dat gij siods bet jaar 1842 niets meer van Jaanita gezien hebben." Friedriehsen greep met de hand naar het hoold en aag Gerard aan, die bgna grimmig lachte. „Ja, niet waar de in het geheel nog niet geboren Jaanita dat is toch al te vroolijk maar lees verder.* „Wat mijn lot tot dasverre betreft," zoo heet het verder in den brief, „het heeft in zich het grootste lijden, maar toch ia het in weinig woorden verteld. De boven aangehaalde onderne ming waa iets, waatmede ik mya in verval geraakte vermogen weer wilde trachten te herstellen. Wij wilden wapens smokkelen binnen Cuba. De onderneming werd van uit Fiorida geleid en geen van ons twijfel de aan het gelakken ervan, daar bet ons noch aan geld, noch aan halp ontbrak, en onze man- acnappen waren een troepje kerels, met wie men alles wagen kon. Maar bet kwam an ders nit. De geschiedenis was den Spanjaarden verraden, en ons schip werd na een kort gevecht door een spaanseh fregat bait gemaakt. „Een deel van ons werd dadelijk gehan gen of doodgeschoten, de rest tot levens lange galeistraf veroordeeld. Tot de laataten behoorde ik, maar ik weet waarlijk niet, ot deze gevangenschap nog niet erger was dan de dood. Slechts de hoop, dat ik wel licht nog eenmaal ontkomen kon, hield mij in dit vreeselijke leven op de been. Niet eena werd mij den omgang met mijne fami lie toegestaan. „Voor eenige maanden nn schijnt in Span je een gelakkige gebeurtenis te hebben plaats gehad, de koningin bad zeker voor de zooveelzte maal haar haartooi veranderd en bij deze gelegenheid heelt men allen ve- klein beetje bamboes, want de koeien gaven zooveel niet dat wjj genoeg hadden voor de koffie. Toen gingen al die kalveren dood. Toen z\j dood waren, bleven de koeien ook weg en nu hebben wjj ze in geen 4 a 5 maan den weergezien, behalve eene van een der I Hollanders hebben wy dood in het bosch ge vonden, en zoo gaat het met de paarden ook; wjj hebben deze week b. v. nog naar een paard gezocht, dat we ook dood vonden, want gras is hier niet bekendzjj krijgen anders niets dan wat kiel-bam- boes „kiel" noemen ze 't hier en wat bladeren van de boomen. "Wjj kun nen die stomme dieren niets geven. Haver wordt hier maar een heel klein beet je verbouwd en boonen ook. Ze zjjn hier zoo mana*niet, dat ze hun eten zelf verbou wen kunnen. Wjj weten niet, wat de re geering hier met ons doet, want wij krijgen maar één jaar geld en wij kunnen niets verbouwen. Wat moeten wij hier dus volgend jaar als kolonisten beginnen Centen hebben v?ij niet, geen één Hollander, en hier is ook niets te verdienen, want bjj datgene wat wjj in de maand krijgen, moeten de meeste huisgezinnen nog omkomen. Klee deren is hier geen sprake van en om schoenen te koopen heelemaal niet. Dat kan niet van oos maandgeld af, want alles is bier zoo duur mogelijk. Nu wilden wij, allen Hol landsche kolonisten, U heer M. wel vriendelijk verzoeken, of U daar eens over schrijven wilde. Als gij wilt, probeer dan eens of ge er wat aan doen kunt; of de regeering ook nog beter land verschaffen kan, of ons maar weer over wil sturen naar Holland. Dat wilden wjj graag, want hier blijven, dat kunnen wij niet. Daar is hier geen sprake van. Wij zijn hier 28 Hollanders als kolonisten heen gegaan. Wel zijn we allen niet met ééne boot gekomen, maar dat scheelt toch maar 2 maanden, de eerste en de laatste. Ik kan nu nog tweemaal geld beuren en nog 8 meer; dus als wij ons geld niet meer krjjgen, d%n moeten wjj hier allen wel omkomen en dat gaat toch niet best Kin deren loopen hier meestallen op bloote voe ten en geen kleederen meer om hun lijf, want U weet ook welals er in geen jaar wat bijkomt, dan is het andere niet veel meer. Nu, Heer M., ik ben den eenige niet die klaagt. De andere Hollanders zullen hier hun naam ook wel willen Onderschrijven, dat dit waar is. Onderwijs voor de kinderen hebben wg hier ook niet in het bosch, die moeten wg ook maar in 't wilde bosch opgroeien laten. Nu zit ik hier zonder paard. Nu moet ik vandaag heen, om mijn geld te halen en wat eten. De andere kolonisten ook, maar ik zonder paard. Nu neem ik mijn beide jongens mee, vandaag heen en morgen weer terug, want wij hebben wel 6 uren werk om te loopen en als wij wat te dragen hebben, dan wel 7 uur, zóó slecht zijn de wegen hier. Daarom dacht ik, ik zal U maar eens schrijven, of u ook nog kans ziet, dat de regeering ons weer terugstuurde, of naar een andere plek, waar wg den kost toch weer kunnen verdienen voor ons huisgezin. Nu, hierbij zal ik maar eindigen. Wij zijn allen nog vlug en gezond en wij hopen ook, dat gij dezen brief in goeden welstand moogt ontvangen. Wij hopen nu, dat U er nog wat aan doen kunt, dat wij hier toch nog eens ver lost worden uit deze negerij. Zgt nu allen hartelgk gegroet van ons allen. w. g.: JAN LUIT. R. GERDING. P. NIJBORG. K- RIJKS. K. HEEREN. K. FENNEMA. BOUKE KIN OMA. De redactie van bovengenoemd blad tee kent hierbij aar<! Jat f 650 voldoende zou zijn om deze misleide kolonisten te verlos sen en doet een beroep op het „rijke" Neder land gens politieke vergrijpen veroordeelden de rest vaD han straf geschonken. Van die genade heb ook ik genoten. Er werd sleohts de voorwaarde aan verbonden, dat men onverwijld Spanje's bodem moest verlaten. „Zoodoende siond ik spoedig, vijftig jaat oad geworden, met een paar francs in den zak, aan den anderen Kant van de Pyreneën. De engelscbe consul in Bsyoone sorgde, dat ik verder kwam tot Toulouse, waar, sooals ik wist, een der deelhebbers in de verongelukte onderneming woonde. Die was vroeger eeu zeer rjjk man geweest en bij hem hoopte ik een goed onthaal te sollen vinden. „In deze hoop en verwachting zag ik mij niet bedrogen. Mijnheer Dessoudre ontving mij met open armen; maar jammer, ook hy was doodarm en kon verder niets meer voor mij doen, dan mij zijne bescheidene gastvrijheid aanbieden, die hem zware of- ters oplegde. Tot ons gelak kwam er balp van een andere zijdeeen brief van den reeds opgenoemden consul aan mijne familie, die als halsstarrige protestanten sedert mijn huwelijk met een katholieke vroaw zich ge heel van my hadden los gemaakt, bleet niet zonder uitwerking; zij hebben een klein sommetje op mjj vast gezet, waaidoor het mij mogelijk werd, kost en logies bij Des soudre te beialeD. Ik ben op het oogen blik zwak en ziek en tot geen enkelen ar beid in staat, maar ik hoop, dat zulks wel weer beter zal worden en bier als leeraar ia het engelsch mijn brood te verdienen. „Myn lichamelijke toestand houdt mij hier gebonden ik kan nauwelijk de trap af. Aan reizen is in langen tijd niet te denken. Dus, myn waarde vneDd, schrijf mij van mijne Jaanita, die zich onder uwe hoede bevindt, en welke zij zich nog een poosje zal moeten getroosten. Loeit zij nog 't Is zij gezond Denkt zjj nog aan mij Ik beef, ais ik de ze vragen neerschrijf. Verlos mij spoedig van deze folterende onwetendheid. John Williams.* „John Williams!* zeide Gerard. „Dat is een naam, dat geen naam is. Waarom scbrijtt hij niet: een van de drie duizend met dien naam. Eenige engelscbe geheel onthouders hebben ontdekt, wanneer de dronkenschap het eerst haar intrede in Engeland heeft gedaan en waar die van daan is gekomen. Dat is slechts driehon derd jaar geleden, zeggen zij, en de sohuldigen waren on ze voorvaderen. Camden heeft in een van zijn hoeken gezegdyin de lange oorlogen in de Nederlanden hebben de Engelschen voor het eerst geleerd onmatig te drinken*, en Haolie zegty dat overmatig drinken wordt sinds wij ons met de Nederlanden bemoeid hebben, ïd hooge eere gebonden voor deze lange oorlogen werd het daar entegen algemeen afgekeurd.» Je weet, Willemse, waar voor je hier bent gebracht, zei de rechter non hang den onnoozele nn maar niet uit I Jij hebt den praohtigen hond van dokter Sielen gestolen Meneer de rechter, vraag excuus, de hond is met me mee naar hoia geloopen. Juist, zoo is het, maar de politiea gent verklaart, dat je lever bij je hadt, zoo dat Hij ook. Zeg er eens, wat beteekent dat En u ookWelk mensch heeft geen lever hij zich I „Wat hebt ge geantwoord?'* vraagt Frie driehsen, die door dezen brief eigenaardige gedachten in aich voelt opkomen. „Ik beb niets geschreven, maar getele grafeerd en eenvoudig ditJuanita leeft, is gezond en gedenkt nwer. Nader volgt brief.* „Meent ge niet, mijnheer Gerard ik vraag u om verschooning, wanneer ik te openhartig ben, dat gij een drievoudige onwaarheid hebt getelegrafeerd „Een millioenvoudige onwaarheid, wilt ge zeggen natuurlijk I Want mijn Juanita is niet de Jaanita, van wie in William's brief sprake is. Om n helder en klaar myn gedachten te zeggeD, dan is de sameahang zoodie Jaanita, waarvan in den eersten brief sprake is, is zijn vrouw, die hy mij wilde storen, toen by dien dolleD streek wilde uithalen en naar Coba wilde gaan. Zij is echter niet naar Hamburg gekomen, maar heeft trouweloos tegenover haar man ge handeld en is een nieuwe verbintenis aan gegaan, waaruit onze Jaanita afstamt. La ter is zij op zee ongelukkig aan haar eind gekomen.* „Zoo moet het wel gebenrd zijn,* be vestigde Friedrichgen. „En nu, mynbeer Gerard, zal ik naar Tarifa of naar Ton- loose reizen?" „Eerst naar Toulonse, myn waarde-" Friedriehsen dacht na. „Eigenlyk was het omgekeerde mij aan genamer," zeide hij. „Maar gij kuDt gelijk hebben, ik moet eens met mijnbeer Williams praten." „Ge hebt volmacht, alles te doen, wat u goeddunkt. Ik heb voor deD armen Williama dadelijk een raim crediet geopend bij eeu kassier in Toulonse, opdat de arme kerel tenminste fatsoenlijk zal kunnen leven en nu Friedriehsen, ga nu, hier is mijn hand maar wat natuurlijk is, ga met zorg., uw weg-" „Sta mij toe, mijnbeer Gerard, dat ik u myn plan ontwikkel Ik heb dat inder haast al zoo'n weinig voor elkander gezet- De zaak is zoo delicaat, dat men mnt zonjp. der meer er maar kan heenreizei man de treurige waarheid H

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1897 | | pagina 1