Briefen uit de Maasstad.
Zondag 31 OctoToer 1397.
41ste Jaargang Uo. 3252.
BIJVOEGSEL.
Rotterdam, 26 October 1897.
No. 142.
FEUILLETON.
Bedrogen Nederlandsche
Arbeiders.
Gemengd JNieuws.
Een nieuwe broodsoort-
Een der engelscbe vakbladen maakt
melding van een brood, gebakken met
een nieuwe stof, Eurissa, waardoor qen
sneeuwwit brood wordt verkregen, dat
toch de eigenschappen van bruin brood
heeft. Dit Eurissa bevat, naar men
mededeelt, alle eigenschappen van den
graankorrel, en zou daardoor het brood
beter verteerbaar en meer voedzaam
doen zijn.
Ook wordt het gebruikt voor de
koek- en beschuitbakkerij.
De witte dood.
La morte bianca, den witten dood,
noemt prof. Spatuzzi uit Napels de
ziekte, waaraan zoovele Napolitaoen
sterven, de ziekte van gebrek en ont
bering, en een zijner ambtgenooten,
prof. Colajanni, heeft daaromtrent on-
langs in een redevoering treurige bij
zonderheden meêgedeeld. Londen heeft
196 inwoners op den bunder, Napels
daarentegen 939, en in het artnenkwar-
tier 1254. „Het is geen overdryving
als men zegt, dat de bevolking daar
zonder licht en lucht leeft als wilde
dieren in hun hol". De kinderen, die
van daar ter school gaan, komen in
lokalen „meDSchecmoordend, een belee-
diging voor alle beschaving en men-
schelijkheid". Tijdens de cbolera-epide-
mie in '84 was daar een sterfte van
64 4 per duizend per jaar. De jaarlijksche
strefteaan voedingsstoornissen en tuber
culose neemt er geregeld toe. Het zou een
betere hulde aan de groote mannen van
Italië zijn, meende de spreker, dan de
monumenten die nu voorde schatten gelds
voor hen worden opgericht, indien men
deze ellendige toestanden verbeterde.
- Andrée's ballon.
VARDö, 27 Oct. De kapitein
van het visschersschip Fiskern verklaar
de te Vardö bij een gerechtelijk ver
hoor, dat hij 23 September bij den ijs-
fjord van het „Prinz Karls Vorland",
eenige mijlen van Spitsbergen verwij
derd, een groot roodachtig bruin voor
werp drijvende heeft gevonden, hetwelk
hij hield voor de kiel van een geken
terd schip. Hij gelooft thans, dat het
de luchtballon van Andrée geweest kan
zijn. De equipage van een ander schip
moet omtrent dien tijd hulpgeschreeuw
gehoord hebben van uit een plaats aan den
ingang van den ijsfjord. Anderen daaren
tegen beweren, dat dit niets anders is
geweest dan het geschreeuw v^n voa
Tegenwoordig kan men
zonder eenig bezwaar glazen huizen
bouwenwant in Silezië wonen glasfa
brikanten, die glazen steenen maken,
voor ieder bouwplan geschikt. Zij heb
ben veel op aDdere steenen voor, daar
zij in alle vormen gemaakt kunnen
worden, het licht doorlaten en sterk
en goedkoop zijn. Waar men veel licht
noodig heeft, als in fabrieken, broeikas
sen enz., zijn zij zeer gemakkelijk.
X
SCHADE
CODitAAIT.
Hoe zonderling plattelands burgemeesters
soms in conflict kannen komen met han
gemeenteraad, is nog onlangs gebleken
door de berichten, die in de geheale pers
de ronde deden, waarin burgemeester
Kloifhoofd van Klaaswaal de held was.
Men herinnert zich, dat bedoelde bur
gervader buitengewoon slecht met zijnen
gemeentesecretaris en met bijna den gehee-
len raad overweg kan. Er is zelfs een
lasterprocednre gevoerd tnsschen den heer
Kluifhoofd en één der raadsleden, den No
taris van het dorp.
Dit geval staat niet op zich zelf, maar
is in zijn soort toch wel eenig. Zelden
heeft een burgervader door het geheele
laud zooveel spottende belangstelling ge
wekt als de heer Kluifhoofd en zijn ge
meenteraad. Het conflict dateert al van
OQuige jaren. De oorzaken zijn minder
cu vjfcend en hij het opzien, dat de Klass-
,/aalsche burgemeester gewekt hoeft, zijn
nijne lezers misschien wel eenigszins be
langstellend naar de bijzonderheden, die,
ter inleiding tot wat ik eigenlijk wilde
zeggen, ook niet zéé ouaardig zijn. Ik
heb mijne inlichtingen uit goede bron
De heer Kluifhoofd is, behalve van
Klaaswaal, ook bargemeester van Numans-
dorp, twee aangrenzende gemeenten in het
znideu van de Hoekschewaard. Tot vóér
enkele jaren was de ontvanger van Nu-
mansdorp secretaris van Klaaswaal. Toen
besloot de raad van Klaaswaal, lat een
gemeente recht had op de voordeelen van
een inwonenden secretaris, en ondanks den
tegenstand van den burgemeester benoem
de hij (de raad) den zoon van een vroe
ger oneervol ontslagen secretaris tot deze
betrekking, met ontslag aan den gemeen
teontvanger van Namansdorp. Met dezen
functionaris ging het niet al te best, na
korten tijd was ZEd. op den loop met
achterlating van zijn zaakjes in desolaten
toestand, en burgemeester, natuurlijk, triom
feerde.
Nu benoemde de raad den tegenwoor-
digen secretaris en reeds van den aanvang
Dam de burgemeester een tamelijk onwel
willende houding tegenover hem aan. Hij
begon, notabeue, te zeggen, dat de man
een hoogst onaatgenamen indruk op hem
gemaakt had, dat hij hem niets goeds
toewenschte en dat hij hem alvast niet de
hand reikteDe raad koos geregeld
partij voor den secretaris en daar had
men het lieve leventje aan den gang.
Geen vergadering, of er worden de grof
ste hatelijkheden getapt en elke Klaas-
waalsche raadsvergadering werd een
prachtig onderwerp voor een klucht 1
De burgemeester, die een juridisch, zeer
ontwikkeld en ook overigens volkomen
bevoegd man is, geeft geen kamp. Hij
heeft dat nooit gedaan. De aardigste her
innering uit zijn bargemeestersleven
dateert van jaren her en zij betreft
ditmaal meer Numansdorp.
Daar zon, tegen zijn zin, een tweede
geneesheer komen. Hij deed wat hij kon, om
de benoeming t^gen te gaan, hij wist van
den voorgestelden candidaat de leelijkste
informaties te krijgen, 't was alles om
niets. Op de vergadering, waarin het voor
stel tot benoeming in stemming werd ge
bracht, geven de leden eenparig hun bur
gemeester ongelijk en stemden vóér.
Toen sloud burgemeester Kluifhoofd
woedend op en sprak de raadsleden ééa
voor één, toe: Jij, Jansen, hebt me tot
heden brood geleverd, van nu af zal er
geen stukje van jou meer in mijn huia
komen jij Pietersen hebt tot nu toe al
het timmerwerk voor me gemaakt, van
heden at neem ik een anderen timmer
man jij Klaassen hebt mijn paarden ge
stald, je zult geen paard meer van me
zien iij Dirksen leverde me kruideniers
waren, geen onsje aniker neem ik meer
van jejij Gerritsen zou mijn huis schil
deren, geen kwast vult je er op zetten,
ik neem een anderen schilder, enz., enz.
Op deze wijs wreekte bargemeester Kluif
hoofd zich op den Nnmansdorpschen raad
en het duurde gernimen tijd, eer hij zijn
ywraak" varen liet. Nu is hel met Klaas
waal ^hommeles".
Als binnen enkele maanden de heer
Kluifhoofd zijn 25-jarig burgemeesterschap
viert, zal Klaaswaal denkelijk geen teeken
van belangstelling geven.
Het is, zooale ik zei, hoogst eigenaardig,
zoo'n plattelandsbnrgemeester, die, ondanks
zijn stipte wetskennis, wel wat al te
rvoortvarend* is, injconflict te zien met
zijne medebestuurders, waarméé hij yin
het belaug der gemeente steeds op de
meest vriendschappelijke wijze behoorde
om te gaan."
Ia een stad als Rotterdam behoort na
tuurlijk een dergelijk openbaar conflict tot
de onmogelijkheden, men is van weerszij
den verstandig genoeg, om het niet te la
ten komen tot een openlijke ruzie en mo
gelijke kleine veeten in petit comité»
uit te vechten.
Dal conflicten wel eens voorkomen, na
tuurlijk in welk regeeringslichaam ko
men ze niet voor. Eo onze parlemen
taire geschiedenis levert bladzijden te o-
ver waarin men, zoo tnsschen de regels
door, van gesuste standjes melding ziet ma
ken. Burgemeester 'sJacob die, ondanks
zijn superieure kwaliteiten, wel eens wat
él te autocratisch kan optreden, zal zeker
niet altiid in vollen vrede met zijne ge
meentenaren leven.
Zoo is stellig op dit moment de gehee
le Rotterdamsche bakkerswereld niet wei
nig op den burgervader gebeten.
Men had een plan gemaakt voor een
bakkerijtentoonstelling, een heel mooi en
goed plan. Toen men van het slagen ver
zekerd was, ging men op andientie bij
den burgemeester, om de medewerking van
zijn edelachtbare te verzoeken en om hem
tevens te vrageD, een stuk gemeentegrond
te willen afstaan, om dit ib te richten
voor tentoonstellingsterrein.
En in plaats, zooals verwacht was, steus
toe te zeggen, toonde de heer 'sJacob een
beslisten tegenzin in het plan en weigerde
allen steuo, onder andere op dit motief
een tentoonstelling brengt zooveel slecht
vrouwvolk in de stad, dat je er later niet
meer kunt uitkrijgen I En ZEdachtbare
geloofde toch niet aan succes, omdat er niet
één „klinkende naam» in het comité zat
Voor onze bakkers een heele teleurstel
ling, die natuurlijk kwaad bloed heeft ge
zet. Als we in Klaaswaal woonden, kwa
men er zeker standjes in den raad.
Afgescheiden no van dit geval, 't welk
overigens volstrekt niet op zich zelf staat,
om de soms zich blootgevende eigendunke
lijkheid van onzen burgervader te toonen.
komt het mij toch voor dat, waar elke ge
meente, ook de kleinste, een zoo enorm
meeniDgsverschil bergt, de leider zeer
stellig een man van eigen gevestigde mee
ning behoort te zijn.
Onze vroegere burgemeester, de heer
Lyclaraa Nijenholt, tegenwoordig Com
missaris der Koningin in Orerijsel, toonde
d' eigen wil niet zoo sterk. Hij was een
altijd even welwillend man en met zijn
welwillendheid zon hij op den dunr hoogst-
Siiiivvitit
waarschijnlijk niet tot welslagen zijn ge
komen.
Zijn voorganger, de heer Vening Mei-
nesz daarentegen was wel een prachtig
burgemeesterstype, dat zich nooit en on
der geen enkele omstandigheid verloochen
de en nergens zijn opvatting prijs gaf. Hij
wist steeds den raad zija wil te doen
volgen en toen één keer, bij het tamelijk
onschuldig voorste] van regeling van het
brandwezen, de raad tegen zijn wil deed,
deelde hij kort en bondig meê, dat hij
zijn ontslag zou vragen en er was een
bemiddelingsvoorstel noodig om hem van
dit besluit te doen terugkomen.
Inderdaad, een dergelijk beslist optre
den kan voor een bargemeester som»
zeer noodzakelijk zijn, zonder dat daarom
het uiterste van den heer Kluifhoofd be
reikt behoeft te worden.
Onze burgemeester, zoowel als onze
raad, weten aardig standjes te ver
mijden. Door Vening Meinesz is het
goede stelsel ingevoerd van dage-
lijksche bnrgemeestersaadiënties voor
de raadsledeo, waarop de heeren gelegen
heid hebben, hem gemoedelijk onder ons
te komen vertellen, welke bezwaren zij
hebben, en niet voor eiken klip-klap den
raad een poosje op te houden.
Want bjj een samenstelling van den
raad als in deze dagen, zóó verschillend,
zullen wel telkens kleine verschillen oprij
zen. Er zijn winkeliers, er is een werk
man in den raad de tijd van koopman
schap en juristerij allééa is voorbij, er
zijn ook anti-liberalen gekomen, de
tijd van liberale alleen-heerschappij is
evenzoo van het verledene, alle heeren
die niet in het baantje van den handel
meestappen, zullen wel eens anders over
de dingen denken dan de burgemeester, die
geheel aan de zyde van de oude opvattin
gen staat.
Ik wil niet zeggeD, dat er vroeger niet
op al wat noodig was, gelet werd, alleen
we hooren nu stellig over meer verschei
den onderwerpen inlichtingen vragen en
voorstellen doen. De werkman De Klerk,
nu ook één onzer vijf afgevaardigden, zal
bijvoorbeeld heel-kalm het woord nemen
als naar zijne meening een gemeente
werkman te weinig pensioen krijgt, of
een groep gemeente—ambtenaren niet be
hoorlijk gesalarieerd wordt.
In de onderonsjes, officiéél commissie
vergaderingen genoemd, die de behandeling
van de begrooting voorafgaan, hooren we
nu zaakjes bepraten, die er vroeger wel
eens meé dóór genomen werden.
Niemand scheen zich ooit geërgerd te
hebben aan de abominabele orgelmuziek,
die op marktdagen onze stad onveilig maakt.
Nu is er een aanmerking gehoord en
de burgemeester belooft, dat hij alvast de
grootste dsunkasten zal verbieden, en als
de raad de geheele afschaffing wenscht, zal
hij bij hem een willig oor vinden.
De kwestie van minimum loon en maxi-
mumarbeidsduur in de gemeentewerken
bleef tot heden vrij wel slof—loopennu
wordt er in den raad telkens over gespro
ken en we hebben daarmee allicht een
kans, na in dezen bepalingen te krijgen.
Zéé een aantal onderwerpen. Wel belo
ven B. en W. in meer dan één geval, dat
yhun aandacht er op gevestigd blijft»,
wat eigenlijk zeggen wilvooreerst zallen
wij er nog niet aan doen, maar ook zéér
dikwijls zeggen zij afdoening toe.
Alleen in het verzoek om schoolbaden
verklaren B. en W., dat niets van hen te
wachten is, en zeer ironisch voegen zij er
bij, dat het hun genoegeD doet te verne
men, dat schoolbaden buiten Rotterdam
zoo gunstig werken.
Dit alles nn vinden wij vermeld in het
14.
van M. J. Mordlmann.
HOOFDSTUK IX.
DE FAMILIE DESSOUDRE.
Eenige maanden was Friedriehsen in de
zaak van Manvillon en Co. werkzaam ge
weest, toen hij op een morgen in het kan
toor ven mijnheer Philip Gerard werd ont
boden.
„Ga jij daar eens zitten, Friedrichgen,*
geide ham de principaal, die niet alleen te
genover ejjne ondergeschikten, maar tegen
over eiken meer bekende het woord
mijnbeer placht weg te laten. „Ik zou
gaarne eens een gewichtige zaak met n
wenschen te bespreken.
.Vooreerst moet ge mij zeggen, of ge wel
zooveel fransch verstaat, om een reis in
Frankrijk zonder groote moeite te kunnen
ondernemen- Niet naar Parija bedoel ik,
maar naar de provineie.*
BIk spreek het fransch zeer gemakkelijk,*
antwoordde FriedricbseD. „Eer ik in de
zaak mijns vaders kwam, heb ik 6©u jaar
in Bordeaux gewerkt.*
„Mooi zoo. Dal treft wonderwel. En
nog iets. Gij moet mij beloven, over dat,
wat ik u na zal gaan vertellen, tegenover
niemand een woord te niten.
„Er is volstrekt geen gevaar bij, maar het
is na toch niet noodig, dat de kraaien het
elkaar van de daken toekrsssen.*
Friedriehsen gaf de verlangde belofte en
Gerard ging voort, nadat hij eenige papie
ren voor zich had neergelegd
„Er ia hier op dit oogenblik sprake van
een hoogst ingewikkelde en voor mij op dit
oogenblik geheel onverklaarbare geschiede
nis. Ik zou zelf wel naar Frankrijk reizen,
maar ten eerste kan ik niet uit mijn zaak
weg, omdat dan dadelijk de grootste wan
orde er het gevolg van zon zijn, en ten
tweede versta ik niet zooveel van het fransch
ala een zeehond van pianospelen. En gij
weet, hoe het er daar bjj die kikvorsohen-
eters uitziet. Wie zich niet verstaanbaar
kan maken, wordt zonder meer ala spion
aan de eerste de beste lantaarn opgeknoopt.
Dat is een vooruitzicht, 't welk ik niet zeer
behaaglijk vind. Maar laister no en zet je
beide ooren open. Gij kent immers de ge
schiedenis van mijn aangenomen dochter
Juanita
.Zeker, mijnheer Garard. Zij werd im
mers, wanneer ik mg goed herinner, op ren
verlaten schip gevonden, en door een uwer
kapiteins naar Hamburg gebraeht, waarna
gij haar bij u hebt gebonden.
„Dat komt met de waarheid overeen. Ik
had het aardige kind onder alle omstandig
heden bij mij gehooden, omdat er geen
schooner schepseltje op Gods aardbodem
is maar er kwam nog een andere reden
bij. Op het wrak vond men een brief een
mal toeval een brief voor mij, waarnit ik
kwam te weten, dat Jaanita een dochter
was van een meisje, dat ik eeomaal had
liefgehad.
„Haar man, een Engelschman met name
Williams, die haar mij toenmaals voor den
neus wegsnapte Godlof, dat hij bet gedaan
beeft 1 schrijft mij in dien brief, dat hij
mij sijn kleine Jaanita aanbeveelt, omdat
maar hierzoo, lees aelf
Hij overhandigde Friedrichgen het geel
geworden blsd papier, dat toenmaals aan
boord van de „Donna Louisa* werd gevon
den.
Rodolf las bet opmerkzaam door.
Met een eenigszins bevredigend lachje
nam Gerard den brief weder over en zeide
„Natuurlijk hebt ook gij eeD zeer merk
waardige omstandigheid niet opgemerkt, die
toenmaals dien beiden nilskaikens Manvillon
en HartmanD eveneens ontgaan ia, terwijl bet
mij direct opviel- Jaanita werd in het jaar
1849 gevonden en was toen 6 jaar oad.
Vergelijk na eens daarmede den datnm van
den brief.*
„12 Juli 1839 1* riep Friedrichgen verwon
derd.
„Ja, hij is vier jaar voor Joanita's ge
boorte geschreven en de kleine, die in dien
brief aan mijn toezicht werd aanbevolen,
kan dos onze Jaanita niet sijn.*
„Zoa het geen schrijffout kannen zijn?'
„Bravo Friedrichgen.* zeide Gerard. „Dat
was het eenige, dat ik toenmaals ook denk
baar achtte, maar merkwaardig was de zaak
toch, en in dien tijd is bij mg daarom
trent ook zeer sterke twijfel gerezen. Met
den datam is dat een eigenaardig saakje.
Het is een getal, dat men werk-
taigelijk neerschrijft en waarmede meD
zich niet licht vergist. Dasrbjj komt
nog de naam. Jaanita zegt, zij heet Mi-
tena als do baar vader Smith heette, dan zoo
men kannen gelooven, dat het het kind onmo
gelijk ware, dat oit te spreken. Maar
Williams is een naam, dien toch elk mensch
kan uitspreken, die het sissen en gorgelen
van een Engelschman anders onmogelijk kan
napraten- Twee zalke gedachten kannen een
menach zoo twijfelmoedig en ongedarig maken,
alaof er een bende vlooien op hem ronddanst.''
„Men moet op de plaata zelve navorschen,*
merkte Friedriehsen op. „Ik spreek ook
spaansch. Hoe soadt ge het vinden, als
ik eens een bezoek aan het spaanzebe
klooster met dien ellenlangen naam bracht?'
„Drommels, dat is geen stomme ge
dachte I* riep Gerard. „Dat zallen we doen,
maar later. Eerst moet er iets anders wor
den opgeknapt. Ik beb daar brieven ge
kregen, die mij bijna gek gemaakt hebben.
Daar, lees dat eens.'
De brief, dien Friedriehsen nu in de hand
nam, kwam uit Tonlouse on was gedateerd
van Januari 1858 en luidde
„Mijn waarde vriend, negentien jaren
zijn vervlogen sedert ik de laatste maal,
aan u heb geschreven
Friedriehsen zag op en zeide: .Negentien
jaar, das
„Das,* knikte Gerard ijverig, „was de
eersle brief goed gedateerd op 1839. Nu
blijft mij alleen nog over, om mijn geeste-
lyk bankroet op te maken, ala de Heere God
mij niet te halp komt. Maar lees verder.'
Friedrichgen las:
centraal-rappert over de gemeentebegrootiDg,
dat vrijdag 1.1. verschenen is. Het laat
zich aanzien, dat hij de openbare behan
deling, overmorgen, verschillende bespre
kingen nog wel eeos dunnetjes zallen wor
den overgedaan.
Heel plezierig was het ons allen te ver
nemen, dat de belasting-percentage vermin
derd zal worden van 3^2 tot 3. Dat is
een niet onbelangrijk voordeeltje.
Toch, merkwaardig geDoeg, zijn vele
raadsleden er tegen. Zij meenen, dat er
later wel meer zal moeten worden opgesla
gen en dat dan de teleurstelling heel groot
zal zijn.
Nn wij, als practische menschen, rede-
Deeren zéé: Wat we van 't jaar minder
te beta'en hebben, is alvast verdiend, wy
kunnen ons dus zonder gemoedsbezwaar
in belasting-verlaging schikken, heusch.. .1
In het Friesch Volksblad komt na een
daarop betrekking hebbend artikel den vol
genden brief voor, dien men ons verzocht over
te nemen.
CHILOÈ, Angcd, 31 Aug. '97.
Nu Weledele heer M., nu was ik eens van
plan om U ook eens te schrijven hoe het
hier gaat met ons allen, hier op dit eiland
Chiloë met de stad Ancud, en hoe wij ons
land ontvangen hebben, mijnheer M.
Nu, toen wij in het bosch werden ge
bracht, toen dachten wjj anders niet, als
dat er een bunder land klaar lag voor ons,
waar wij maar direkt mee beginnen konden
te bouwen. Maar ja wel M., daar lag een
bunder omgekapt met een hut er midden
op, en de boomen lagen zoo hoog, dat toen
wij er bij kwamen bjj ons plaats, toen zagen
wij verbaasd op, dat wjj daar land van
moesten maken, want het bosch staat zoo
dicht, dat kunt gjj niet gelooven, injjnheer
M. Wjj hebben hier met regen ook vaak
harden wind en dan waaien er verscheidene
boomen om. Wjj dachten ook, dat hier een
meter goeien grond op was, maai geen voet
zit er op- Als de boomen omwaaien en
dat gebeurt vaak genoeg dan valt het
geheele kattje (teel-laag ook den grond uit.
Het scheidt bjj de rots af.
Dus mjjnheer M., de grond die nu nog op
de rots zit, is anders niets dan verrotte
boomen en bladeren, want als wjj aan 't
branden zijn met onze boomen, dan brandt
alles op wat er op de rots zit. Nu mijnheer
M. wjj zijn hier allen slim bedrogen. In 't
eerst toen wjj hier kwamen in het
bosch, toen brachten ze ons eten altijd
thuis, maar dat duurde zoowat twee maan
den. Dat kon toen ook niet meer, want de
Chilenen wilden voor ieder huisgezin dat zjj
eten brachten met ossekarren, 10 gulden
hebben. Maar 't was ook al slim voor de
ossen, zjj moesten twee reizen doen voor
ieder huisgezin en iedere reis die zg deden,
waren zjj twee dagen onder weg, want de
wegen zijn zoo slecht, dat kunt gij niet
geloovenallemaal bergen. Maar toen dat
ophield met de Chilenen met hunne osse
karren want zelf hadden wjj geene ossen
toen hebben alle kolonisten een paard
gekregen. Toen moesten wjj zelf ons eten
thuis halen. Nu mijnheer M. dat duurde
ook niet lang met de paarden. Toen wij
n.1. 2 a 3 reizen er mee gedaan hadden,
toen moesten wij voortdurend vreezen, als
wjj met de paarden weer heen moesten om
weer eten te halen. Dan zeggen wij altijd
„nu moeten wjj toch maar eens een reisje
doen, maar ik weet niet of ik er wel weer
met thuis kom, want Jan's, Piet's of Klaas' -
zal ik maar noemen paard is ook dood
gevallen op den weg". Zoo zjjn hier al een
heele boel van die stomme dieren dood ge
gaan, en het mijne ook, en zoo gaat het
ook met de koeien. Wjj hebben ook eene koe
met een kalf gekregen. Toen dachten wij
wat moeten wg daar mee doen maar enfin
er was er een die er eene nam, en toen dach
ten w\j allenik neem er ook maar een.
Toen wjj thuis kwamen, toen dachten onze
vrouwennu krijgen wjj toch ook wat melk
't Kalf bonden wij vast bij onze hut, waar
wjj onze verblijfplaats hadden en de koe lie
ten wjj loopen in het wilde bosch, maar's a-
vonds kwamen de koeien thuis en dan moest
het kalf eerst opzuigen, anders konden wjj
er geen drup melk uitkrjjgen. Maar overdag
konden wjj het kalf niets geven als een
„Toenmaals in begrip, een gewaagde
onderneming te beginnen, rekenendd op uwe
goedheid van harie en da herinnering aan
den kleinen dienst, dieD ik n eenmaal mocht
bewijaen, deed ik u de vraag, mijn kleine
Jaanita tot a te nemen. Gij hebt dat ge
daan, want een vraag, gericht tot de goede
suaters van het klooster Naestra Senbora
da Panta. Marroqai heeft mij het ant
woord gebracht, dat gij siods bet jaar 1842
niets meer van Jaanita gezien hebben."
Friedriehsen greep met de hand naar het
hoold en aag Gerard aan, die bgna grimmig
lachte.
„Ja, niet waar de in het geheel nog
niet geboren Jaanita dat is toch al te
vroolijk maar lees verder.*
„Wat mijn lot tot dasverre betreft," zoo
heet het verder in den brief, „het
heeft in zich het grootste lijden,
maar toch ia het in weinig woorden
verteld. De boven aangehaalde onderne
ming waa iets, waatmede ik mya in verval
geraakte vermogen weer wilde trachten te
herstellen. Wij wilden wapens smokkelen
binnen Cuba. De onderneming werd van
uit Fiorida geleid en geen van ons twijfel
de aan het gelakken ervan, daar bet ons noch
aan geld, noch aan halp ontbrak, en onze man-
acnappen waren een troepje kerels, met wie
men alles wagen kon. Maar bet kwam an
ders nit. De geschiedenis was den Spanjaarden
verraden, en ons schip werd na een kort
gevecht door een spaanseh fregat bait
gemaakt.
„Een deel van ons werd dadelijk gehan
gen of doodgeschoten, de rest tot levens
lange galeistraf veroordeeld. Tot de laataten
behoorde ik, maar ik weet waarlijk niet,
ot deze gevangenschap nog niet erger was
dan de dood. Slechts de hoop, dat ik wel
licht nog eenmaal ontkomen kon, hield mij
in dit vreeselijke leven op de been. Niet
eena werd mij den omgang met mijne fami
lie toegestaan.
„Voor eenige maanden nn schijnt in Span
je een gelakkige gebeurtenis te hebben
plaats gehad, de koningin bad zeker voor
de zooveelzte maal haar haartooi veranderd
en bij deze gelegenheid heelt men allen ve-
klein beetje bamboes, want de koeien gaven
zooveel niet dat wjj genoeg hadden voor de
koffie. Toen gingen al die kalveren dood.
Toen z\j dood waren, bleven de koeien ook
weg en nu hebben wjj ze in geen 4 a 5 maan
den weergezien, behalve eene van een der I
Hollanders hebben wy dood in het bosch ge
vonden, en zoo gaat het met de paarden ook;
wjj hebben deze week b. v. nog naar een
paard gezocht, dat we ook dood vonden,
want gras is hier niet bekendzjj
krijgen anders niets dan wat kiel-bam-
boes „kiel" noemen ze 't hier en
wat bladeren van de boomen. "Wjj kun
nen die stomme dieren niets geven.
Haver wordt hier maar een heel klein beet
je verbouwd en boonen ook. Ze zjjn hier
zoo mana*niet, dat ze hun eten zelf verbou
wen kunnen. Wjj weten niet, wat de re
geering hier met ons doet, want wij krijgen
maar één jaar geld en wij kunnen niets
verbouwen. Wat moeten wij hier dus
volgend jaar als kolonisten beginnen Centen
hebben v?ij niet, geen één Hollander, en hier
is ook niets te verdienen, want bjj datgene
wat wjj in de maand krijgen, moeten de
meeste huisgezinnen nog omkomen. Klee
deren is hier geen sprake van en om
schoenen te koopen heelemaal niet. Dat kan
niet van oos maandgeld af, want alles is
bier zoo duur mogelijk. Nu wilden wij, allen
Hol landsche kolonisten, U heer M. wel
vriendelijk verzoeken, of U daar eens over
schrijven wilde. Als gij wilt, probeer dan
eens of ge er wat aan doen kunt; of de
regeering ook nog beter land verschaffen
kan, of ons maar weer over wil sturen naar
Holland. Dat wilden wjj graag, want hier
blijven, dat kunnen wij niet. Daar is hier
geen sprake van.
Wij zijn hier 28 Hollanders als kolonisten
heen gegaan. Wel zijn we allen niet met
ééne boot gekomen, maar dat scheelt toch
maar 2 maanden, de eerste en de laatste.
Ik kan nu nog tweemaal geld beuren en
nog 8 meer; dus als wij ons geld niet meer
krjjgen, d%n moeten wjj hier allen wel
omkomen en dat gaat toch niet best Kin
deren loopen hier meestallen op bloote voe
ten en geen kleederen meer om hun lijf,
want U weet ook welals er in geen jaar
wat bijkomt, dan is het andere niet veel
meer. Nu, Heer M., ik ben den eenige niet
die klaagt. De andere Hollanders zullen
hier hun naam ook wel willen Onderschrijven,
dat dit waar is. Onderwijs voor de kinderen
hebben wg hier ook niet in het bosch, die
moeten wg ook maar in 't wilde bosch
opgroeien laten. Nu zit ik hier zonder paard.
Nu moet ik vandaag heen, om mijn geld te
halen en wat eten. De andere kolonisten
ook, maar ik zonder paard. Nu neem ik
mijn beide jongens mee, vandaag heen en
morgen weer terug, want wij hebben wel
6 uren werk om te loopen en als wij wat
te dragen hebben, dan wel 7 uur, zóó slecht
zijn de wegen hier. Daarom dacht ik, ik zal
U maar eens schrijven, of u ook nog kans
ziet, dat de regeering ons weer terugstuurde, of
naar een andere plek, waar wg den kost toch
weer kunnen verdienen voor ons huisgezin.
Nu, hierbij zal ik maar eindigen. Wij
zijn allen nog vlug en gezond en wij hopen
ook, dat gij dezen brief in goeden welstand
moogt ontvangen.
Wij hopen nu, dat U er nog wat aan
doen kunt, dat wij hier toch nog eens ver
lost worden uit deze negerij. Zgt nu allen
hartelgk gegroet van ons allen.
w. g.: JAN LUIT. R. GERDING.
P. NIJBORG. K- RIJKS.
K. HEEREN. K. FENNEMA.
BOUKE KIN OMA.
De redactie van bovengenoemd blad tee
kent hierbij aar<! Jat f 650 voldoende zou
zijn om deze misleide kolonisten te verlos
sen en doet een beroep op het „rijke" Neder
land
gens politieke vergrijpen veroordeelden de
rest vaD han straf geschonken. Van die
genade heb ook ik genoten. Er werd
sleohts de voorwaarde aan verbonden, dat
men onverwijld Spanje's bodem moest verlaten.
„Zoodoende siond ik spoedig, vijftig jaat
oad geworden, met een paar francs in den
zak, aan den anderen Kant van de Pyreneën.
De engelscbe consul in Bsyoone sorgde,
dat ik verder kwam tot Toulouse, waar,
sooals ik wist, een der deelhebbers in de
verongelukte onderneming woonde. Die was
vroeger eeu zeer rjjk man geweest en bij
hem hoopte ik een goed onthaal te sollen
vinden.
„In deze hoop en verwachting zag ik mij
niet bedrogen. Mijnheer Dessoudre ontving
mij met open armen; maar jammer, ook hy
was doodarm en kon verder niets meer
voor mij doen, dan mij zijne bescheidene
gastvrijheid aanbieden, die hem zware of-
ters oplegde. Tot ons gelak kwam er balp
van een andere zijdeeen brief van den
reeds opgenoemden consul aan mijne familie,
die als halsstarrige protestanten sedert mijn
huwelijk met een katholieke vroaw zich ge
heel van my hadden los gemaakt, bleet niet
zonder uitwerking; zij hebben een klein
sommetje op mjj vast gezet, waaidoor het
mij mogelijk werd, kost en logies bij Des
soudre te beialeD. Ik ben op het oogen
blik zwak en ziek en tot geen enkelen ar
beid in staat, maar ik hoop, dat zulks wel
weer beter zal worden en bier als leeraar
ia het engelsch mijn brood te verdienen.
„Myn lichamelijke toestand houdt mij hier
gebonden ik kan nauwelijk de trap af. Aan
reizen is in langen tijd niet te denken. Dus,
myn waarde vneDd, schrijf mij van mijne
Jaanita, die zich onder uwe hoede bevindt,
en welke zij zich nog een poosje zal moeten
getroosten. Loeit zij nog 't Is zij gezond
Denkt zjj nog aan mij Ik beef, ais ik de
ze vragen neerschrijf. Verlos mij spoedig
van deze folterende onwetendheid. John
Williams.*
„John Williams!* zeide Gerard. „Dat is
een naam, dat geen naam is. Waarom
scbrijtt hij niet: een van de drie duizend
met dien naam.
Eenige engelscbe geheel
onthouders hebben ontdekt, wanneer de
dronkenschap het eerst haar intrede in
Engeland heeft gedaan en waar die van
daan is gekomen. Dat is slechts driehon
derd jaar geleden, zeggen zij, en de
sohuldigen waren on ze voorvaderen.
Camden heeft in een van zijn hoeken
gezegdyin de lange oorlogen in de
Nederlanden hebben de Engelschen voor
het eerst geleerd onmatig te drinken*,
en Haolie zegty dat overmatig drinken
wordt sinds wij ons met de Nederlanden
bemoeid hebben, ïd hooge eere gebonden
voor deze lange oorlogen werd het daar
entegen algemeen afgekeurd.»
Je weet, Willemse, waar
voor je hier bent gebracht, zei de rechter
non hang den onnoozele nn maar niet
uit I Jij hebt den praohtigen hond van
dokter Sielen gestolen
Meneer de rechter, vraag excuus, de
hond is met me mee naar hoia geloopen.
Juist, zoo is het, maar de politiea
gent verklaart, dat je lever bij je hadt, zoo
dat
Hij ook.
Zeg er eens, wat beteekent dat
En u ookWelk mensch heeft geen
lever hij zich I
„Wat hebt ge geantwoord?'* vraagt Frie
driehsen, die door dezen brief eigenaardige
gedachten in aich voelt opkomen.
„Ik beb niets geschreven, maar getele
grafeerd en eenvoudig ditJuanita leeft,
is gezond en gedenkt nwer. Nader volgt
brief.*
„Meent ge niet, mijnheer Gerard ik
vraag u om verschooning, wanneer ik te
openhartig ben, dat gij een drievoudige
onwaarheid hebt getelegrafeerd
„Een millioenvoudige onwaarheid, wilt ge
zeggen natuurlijk I Want mijn Juanita
is niet de Jaanita, van wie in William's
brief sprake is. Om n helder en klaar myn
gedachten te zeggeD, dan is de sameahang
zoodie Jaanita, waarvan in den eersten
brief sprake is, is zijn vrouw, die hy mij
wilde storen, toen by dien dolleD streek wilde
uithalen en naar Coba wilde gaan. Zij is
echter niet naar Hamburg gekomen, maar
heeft trouweloos tegenover haar man ge
handeld en is een nieuwe verbintenis aan
gegaan, waaruit onze Jaanita afstamt. La
ter is zij op zee ongelukkig aan haar eind
gekomen.*
„Zoo moet het wel gebenrd zijn,* be
vestigde Friedrichgen. „En nu, mynbeer
Gerard, zal ik naar Tarifa of naar Ton-
loose reizen?"
„Eerst naar Toulonse, myn waarde-"
Friedriehsen dacht na.
„Eigenlyk was het omgekeerde mij aan
genamer," zeide hij. „Maar gij kuDt gelijk
hebben, ik moet eens met mijnbeer Williams
praten."
„Ge hebt volmacht, alles te doen, wat u
goeddunkt. Ik heb voor deD armen Williama
dadelijk een raim crediet geopend bij eeu
kassier in Toulonse, opdat de arme kerel
tenminste fatsoenlijk zal kunnen leven
en nu Friedriehsen, ga nu, hier is mijn hand
maar wat natuurlijk is, ga met zorg.,
uw weg-"
„Sta mij toe, mijnbeer Gerard, dat ik u
myn plan ontwikkel Ik heb dat inder
haast al zoo'n weinig voor elkander gezet- De
zaak is zoo delicaat, dat men mnt zonjp.
der meer er maar kan heenreizei
man de treurige waarheid
H