Brieyen nii üb Maasslafl. Zondag 23 November 1897. 41ste Jaargang No. 3261. TWEEDE BLAD. Rotterdam, 23 November 1897. No. 144. We kunnen tevreden zijnde raad heeft het verbod van straatschrobben goedgekeurd en zoo zullen in het ver volg onze dienstbare geesten den drogen bezem moeten gebruiken om hun stoepen en trottoirs te reinigen. Daarmee ik bewees het reeds in mijn vorigen brief heeft Rotterdam aan bewoonbaar heid gewonneD. In dameskringen is dit besluit niet met groote tevredenheid ontvangen. Deze kensters van straattoestanden, in eigen oordeel meer ontwikkeld dan de heeren raadsleden, voorzien een to tale vervuiling van onze straten, een schunnigen rommel, waarin het loopen bijna onmogelijk zal wezen. Zóó erg zal het, dunkt me, niet loopen, integen deel, het hoofdelement voor modder zal voortaan grootendeels aan de straat onttrokken worden. Ook zie ik niet zoo heel veel vreeswekkends in de be dreiging, die hier en daar gehoord wordt, dat er een stakiDg van werkmeisjes op handen is, een staking, aangelegd met de bedoeling, de echtgenooten der raads leden een campagne te doen beginnen tegen hunne betere helften, welke dan eindigen zal met de intrekking van het gewraakte besluit. Als 't niet zoo onmogelijk klonk, zou het werkelijk aardig wezen een dienst meisjeswerkstaking! Meetings van dienst meisjes ter bespreking van hare belangen. Het opstellen van een lijst van eischen en het afvaardigen van deputaties 't Zou zeker wel iets nieuws wezen, een verrassing in dezen aan verrassingen zoo arm geworden tijd. En mevrouw F E IJ I L L E T O N. zou dan misschien verplicht wezen een tijdlang zelf deu drogen bezem te be proeven op de vochtlooze straat, verder zelf eten koken, slaapkamer doen, schoenen poetsen, enz. Wat zou een dergelijke werkstaking spoedig geëindigd wezen. Een werkstaking van metselaars aan het nieuwe gerechtshof, dat men thans aan den Noordsingel bezig is te bouwen, duurt al eenigen tijd, leett althans elk oogenblik opnieuw op. Men vordert bijna niet en het einde van de onge regeldheden is niet gemakkelijk in een kort tijdsbestek te voorzien. De bakkers zijn, naar ik hoor, zich in stilte aan het voorbereiden om de beweging tot afschaffing om nacht werk, die thans in den Haag aan den gang is, ook in Rotterdam over te bren gen en bij den reeds gebleken tegenzin van d9 lekkerbekkige, gemoeaelijk-te- vredeu-simpele burgerij, die een ander niet gunt, wat zij zelf voor geen geld missen zou, is het te verwachten, dat de beweging ook te Rotterdam mis lukken zal en wie weet geeft dat ook al niet een werkstaking. Een werkstaking van dienstmeisjes, prachtig onderwerp voor een kluchtspel, zou zeker niet zoo lang duren en ook niet tot min- of meer-ernstige conflicten aanleiding geven. Het eenige zou mis schien wezen, dat de raad de ver ordening tegen het straatboenen maar weer afschafte. Doch het zal zoo'n vaart niet loopen en ons hollandsch idéé, dat o zoo moei lijk zich gemeenzaam kan maken met een nieuwen maatregel, zal wel spoedig zich rustig schikken in de noodzake lijkheid. En dan wordt het tijd, zei een vriend, met wien ik over deze kwestie sprak, dat de raad eens denken gaat aan onze verlossing uit andere gruwelen, die ons het leven dikwijls onuitstaan baar maken. Daar heb je die oefenings- fuiven op de piano, heb je ooit nog ellendiger marteling gehoord, en wordt het niet tijd, dat men ons daarvan afhelpt Ik woon sedert eenige weken in een kamer, waar ik aan vijf kanten, op mijn eerewoord, aan vijf kanten ge folterd wordt. Links naast me woont een pianomeester, die den heelen dag pasbeginnende wurmen ontvangt, die op de piano hakken rechts naast me woont een jonge dame, van in de veertig, die de behoefte aan een man uitgilt in pianomopjes van Jansen, Pietersen en Klaasenboven me woont een heer, die buien van verstandsverbijstering schijnt te hebben en dan in zijn woede de piano mishandelt; beneden me woont een familie van zes personen, die allen om beurten pianospelen en er allen even weinig van kennen, en ten slotte woont er achter me een soort reparateur, die don heelen dag aan het werk schijnt. Als nu dinsdags en zater dags aan de zesde zijde, dat is de straat zijde, de orgels spelen, kan je waarachtig niet zeggen, dat ik niet warmpjes in de muziek zit. Maar ik gun je de pret. De gemeenteraad, die zoo dapper het straatschrobben afschafte, moest nu ook eens bepalen, dat lui, die niet volkomen bevoegd zijn, geen piano mogen spelen. Ik betoogde, dat dit zou wezen inbreuk maken op de persoonlijke vrijhe'd, elk Nederlander door de grondwet verzekerd. Maar hij hield vol, dat het heel goed kon, dat pianospelen was eigenlijk veel erger dan het straatschrobben, want het laatste maakte hoogstens je schoenen modderig, terwijl het eerste je gemoeds rust van je nam en je verstand benevelde. Hij had allerlei plannen, o. a. een vergunningswet op het pianospelen, zoo dat niemand zijn medemensch een mopje schenken mocht, als hij niet een bordje op zijn deur had met „vergunning" er op. Jonge dames, die te dikwijls deze vergunningswet overtraden, zouden naar een strafkolonie gestuurd worden, enz. enz. Mijn vriend sloeg geducht door op het overigens niet te weerspreken thema dat het pianospelen, één der voorwaar de van moderne beschaving, een ware marteling is voor wie verplicht wordt het aan te hooren. Ik liet hem ten slotte maar doorslaan. In Rotterdam zooiets te verbieden zou onmogelijk wezen. Rotterdam is nu eenmaal een muzikale stad, de be oefenaars van de muziek zijn legio, en al kon Rotterdam tot heden geen ei gen duitsche opera mainteneeren, het bezorgt althans de bollandsche en de italiaansche opera geregeld volle zalen, de fransche heeft niet te klagen en de gewone concerten trekken veel publiek. Uit het muzikale Rotterdam komen tal van goede zangers, onder anderen van Rooij en juffrouw Blijenburg. Wel hebben deze beiden zoo spoedig moge lijk hun geboortestad verloochend door, tegelijk met hun beroemd worden, zich te annonceeren alsuit Frankfurt am Main, waar zij zich gevormd hebben, maar dit mag van Rotterdam den of dat het een muzikale stad is, niet ont nemen. Een goed plan is thans in bewer king. Een tiental lieeren, geldmen- schen en musici, hebben zich gevormd tot een commissie, die, in navolging van Amsterdam en de groote steden in het buitenland, gedurende den win ter tien volksconcerten van superieure kwaliteit zal doen geven, uitsluitend voor het volk, dat dan tegen een prijs van 10 cents toegang heeft. Ik geloof stellig, dat dergelijke volks concerten in Rotterdam slagen zullen, ons volkje houdt van muziek, maar het is nu alleen de vraag, of het benoodig- de geld zal bijeen te brengen wezen. De opbrengst der entrée's zal nog niet voor een derde de kosten dekken, het ove rige moet uit vrijwillige bijdragen saam- gebracht worden. Men kan in Rotter- dam vrij scheutig wezen, maar dan weer zeer zorgvuldig de beors gesloten houden, zoodat vooruit nooit is uit te maken, of de financiëele hulp gevonden zal worden. Is het comité voor een standbeeld van Maarten Harpertszoon Tromp niet ontbonden bij gebrek aan belangstelling? Zullen de volksconcer ten wel belangstelling vinden Op de ze laatste vraag hoop ik mettertijd een gunstig antwoord te mogen geven. Niets toch werkt zóó veredelend als goe de muziek. Zooals mijn lezers reeds weten heb ben wij op dit oogenblik te Rotter dam een wethouders-vacature. De heer mr. E. E. van Raalte, gekozen tot lid van de Kamer, heeft onze finan ciën verlaten en in zijne plaats zal be noemd worden de heer S. H. Hintzen, het lid van de Kamer, dat pas in den Gemeenteraad gekozen is. Het is vreemd, dat men vooruit al weet, wie gekozen wordt en vooral, omdat de can- didaat juist acht dagen lid van den raad is. Maar dit wonder heeft de handige politiek onzer kooplieden gewrocht, ik heb het al vroeger in één dezer cau- seriën uit Rotterdam verklaard de heer van Raalte gaat den Raad uit en de Kamer in, de beer Hintzen gaat de Kamer uit en den Raad in, wie van beiden heeft nu gelijk P In den heer van Raalte verliezen wij een bestuurder van meer dan gewone beteekenis. Hij heeft den financiëelen toestand van Rotterdam met enorm beleid geregeld en tal van goede maat regelen zijn door hem bewerkt. Hy is de vader van de inkomstenbelasting die wel niet populair is, maar die toch de eenig mogelijke was voor het oogen blik. En juist op tijd heeft hij de ge heele schuld van Rotterdam, toen meen ik 20 millioen guldens groot, geconver teerd en van 3 è°/0 op 3% gebracht, SCHAGE Sneenvvitjc, van M. J. Mordtmann. 22. Gerard wierp na zyn laatste gezegde een verliefden blik op bet blozend gelaat zijner vrouw, heigeen zij met een vriendelijk koikje beantwoordde. Caecile was trotsch op haar invlosd op haar man, maar op ééne uitzondering na, maakte zij daar nooit eenig misbruik van en het scherpste oog en de boosaardigste tong zonden op haar gedrag in- of buitenshuis, in te genwoordigheid, ot bij afwezigheid van baren echtgenoot, niet het minst kunnen aanmer ken. Die eenige uitzondering had betrek king op de verlaten wees, die bui'en in Bergedorf was, en nog een vurig verlan gen had naar het door haar zoozeer gelief de tbuis en haar muziek. De ouverture begon, en Gerard luisterde met oplettendheidmaar het voortdurend hoofdschudden bewees, dat het toonwerk zijn bijval niet kreeg. „Wat is dat voor eeD spektakel makende brommerij I* riep bij opeens mismoedig. „Dat zou een kapel meester bij de Hottentolten waarachtig nog verbeteren. Dat noemt men nu een fat soenlijke muziek. Ik zou wel eens willen weten, wat Juanita over zulk werk zou zeggen De lippen van de jonge vrouw krulden zich verachtelijk. „Juanita l Alsof die een anderen stnaak zou kannen hebben dan gij 1* antwoordde zij scherp. „Een eigen oordeel heeft zij niet. Wanneer gij haar voorpraattet, dat het een ouverture van Wagner was, zij zou u ge- looven," Nauwelijks had Caeeile deze leelijke woorden gezegd, of tg had er al reeds be rouw over. Want zij wist reeds uit meer dan dén opgedane ervaring, dat Gerard, al- hoewel bij zich bij bare schikkingen omtrent Jnanita's opvoeding neerlag, het onder geen enkele omstandigheid dnldde, dat er over Juanita slecht en onrechtvaardig geoor deeld werd zoo ook ditmaal. „Gij kent bet meisje veid slecht," antwoordde hij- „Die heeft zeer veel ver stand van muziek, zooveel, dat ik niels ben, in vergelijking met haar. En ik geloof van mij zelf te mogen zeggen, dat ik er tooh nog al aardig wat van woet." Caecile, verstandig genoeg om te zwjjgen, waar er sprake was van bet lievelings thema van haren echtgenoot, was juist van plan, met de eene of andere opmerking bet gesprek op e-n ander thema te brengen, toen zij plot seling verstomde en, doodsbleek wordend, terugschrikte. Tot haar geluk had Gerard juist al zijue oplettendheid op bet orkest gevestigd, anders had de ontsteltenis zyner vrouw bem onmogelijk kunnen ontgaan. Caecile kreeg met moeite hare bedaard heid terug en bad, toen bet scherm opging, zoover hare zelfbeheerscbing weer, dat tij Gerard op zijn scherts aangaande de opera kon antwoorden. Telkenmale rag zij naar het parket om, en toen het doet tnsschen Yaaco en Selica de algemeene opmerkzaam heid geboeid hield, greep zij naar baar tooneelkijker Zij had zich niet vergist, het was Dr. Zarnow. Toen het scherm daalde en het handge klap voor den voortreffelijken tang der prima donna telkens en telkens weerklonk, waaraan Gerard evenwel geen deel nam, om ook niet, tooals bij beweerde, eene hemeltergende dwaling te begaan, flaisterde Caecile haar man in het oor: „Zie dao eens, Philipp, daar zit een oude bekende van ons." „Waar dan P Waar dan?" vroeg bij. „In de vierde rij van bet parket, de tiende of elfde heer." „Ja, duivels, dat is Zarnow I'riep Gerard zoo luid, dat man 't in de geheele zaal ge boord zou hebben, wanneer niet juist Selica, door het handgeklap teruggeroepen, een stormachtige hulde bewezen was geworden. Caecile wapende zich met hare geheele vastberadenheid, om den man te kannen ont moeten, dien zij zoo schandelijk bedrogen bad. Zij baalde verlicht adem, toen Gerard, naar beneden gegaan, om Zarnow te ver welkomen en naar de loge mede te nemen, zonder bem terugkwam. Zarnow was niet meer te vinden, en het scheen, alsof hij den Bchonwburg had ver laten; want gedurende het volgende bedrijf was hg niet meer op zyn plaata. Maar ofschoon de pijnlijke ontmoeting daarmedo verschoven was, kon Caecile onmogelijk moer genot in de operavoorstelling vinden. Alle mogelijke geschiedenissen van wraak nemingen door bedrogen minnaars gingen haar door het boold en gedurende het verdere gedeelte van de voorstelling werd zij door een schrikkelijken angst geplaagd over datgene, wat Zarnow wel eens van plan kon zyn te doen. Bevend stapte zij naast Gerard voort, terwijl zij te zamen de loge uitgingen naar hun rijtuig, ieder oogenblik geloofde zij Zarnow'z door woede ontsierd gelaat te zuilen aanschouwen en zyn band het doodeljjke wapen tegen haar te zien opheffeD. Eerst toen de deur van hunne woning achter hen gesloten was, voelde zij zich meer op baar gemak; maar het spook van dat bleeke geiaat en die duister blik kende oogen vervolgde haar selfs dreigend tol in den slaap. Dr. Zarnow was op den morgen van dien dag uit Brazilië gekomen en had den schouwburg opgezocht, daar hij den avond ni6t beter meende te kunnen doorbrengen en bij ziohielf een zoo lang ont beerd genot gaarne gnnde. Toen Caecile haar loge binnentrad, werd bij door eene bemerking van zijnen haarman op haar op merkzaam geraakt en nu was zyn genoe gen dadelijk voorbij. Hij bemerkte hare ontsteltenis en zag zoodoende, dat ook zij hem bad herkend. Toen de beide echtge nooten oog altijd naar beeeden zagen en hem zochten, en onmiddellijk daarop Gerard de loge verliet, begreep Zarnow, wat komen en gebeuren zon en onttrok zich door een vlucht aan de uitnoodiging. Het tien van Caecile in haar volle schoonheid had op nieuw den pyl smartelijk en diep in de nog niet geheelde wonde gedrukt, en bij gevoel de zich niet in staat, nu zijn vroegere beminde onbevangen te gemoet te kannen treden. Wel waron er reed» oogenblikken geweost, waarin de herinnering aan het verloren ge luk zwakker geworden scheen, maar de er varingen van den tegenwoordigen dag lieten bemerken, dat hij zich in die oogenblikken bad bedrogen. Over de roodgloeiende lava zijner hartstochten, moobt een dun, bedriegelijk laagje der onverschilligheid zijn gekomen,maar een zaehten druk was reeds voldoende, om den machtigen stroom opnieuw te doen opvlammen.Hij kon den in zijn binnen- s'e woedenden storm niet spoedig tot rast bren gen en, van zichzelf zoodoende niet zeker, ontt»ok hij zioh aan de gevaarlijke proef. Buiten stormde bet er nog lastig op los en de regen sloeg m9t kracht neder, het geen er natuurlijk niet toe bjjdroeg, om het verblijf op straat te veraangenamen. Zarnow lette duar evenwel niet op, by bemerkte het nauwelijks, de rumoerige bui tenwereld scheen voor hem niet te bestaan, In hem leefde slechts het beeld der schoone ontrouwe, en de herinnering tooverde hem haar in alle gestalten voor den geest, die bem vroeger zoo lief was geneest, en die hem na de bitterste pijnen deed lijdeo. Ja, daselfde Caecile, die toenmaals den een wei nig beschroomden jongeling met een zonnig lachje bad ontvangen, dezelfde, die den eer sten kas van hem geduld had, die hem ontel bare malen had beiworen.dat niets op aarde hen zou kannen scheiden, was het, die bij van- daag als eebtgenoote van een rijk man had terug gezien. Het was altoos deselfde ge- dachtengaog, die, aan de pijnigende koorts fantasieën van een lijder gelyk, zieh met kwellende eentonigheid afspeelde. Zonder op zyn weg te letten, stapte hij door storm en regen verder, en plotseling stond hij voor het buis, waarin hij soo ge lukkig was geweest. Hij zag naar de ven sters op, waarachter hij vroeger zijne ge liefde too dikwijls had ontmoet en het door trilde hem als een physieke smart, toen hij achter die ramen deielfde rose lampekap bemerkte, die bem vroeger al reeds van uit de verte een groet Bobeen te zenden. Hij draaide om, en met gebogen houding, om zoodoende aan de forsohe windvlagen bater het hoofd Je kunnen bieden, legde hij den zelfden weg, dien hij zooeven gegaan was, in omgekeerde richting af. Aan bet eindt der Esplanade draaide hij rechtsom naar Footenej. Hij wist, dat Gerard oog altoos zijn zelfde hnis bewoonde. Sterker en geweldiger dan in de stad, beerschten hier storm en regen onder de onde linden, en de grootere eenzaamheid maakte de onaangenaamheid der omgeving nog erger, maar die zoo volkomen bij den gemoedstoestand van Zarnow paste. Tegenover bet hem zoo welbekende hnis maakte hg halt. In het salon beneden brandden de liehten. Zarnow leuode tegen den voehtigen stam van een boom en staarde naar de beider verlichte vensters. Voor de eerste maal gedurende den avond kwam Juanita hem in de gedaebten en hef tiger dan te voren steeg een boosheid in hem op over baar, die sichzelve voor geld verkocht had en, niet tevreden met zijn leven ver woest te hebben, nog een tweede leven ondragelijk en eenzaam maakte. Uit de verte weerklonk bet ratelen vaa een rijtuig. Het gedmis kwam spoedig nader en Zarnow zag spoedig de rijtuig lampen eener heeren-equipage schitteren. Onwillekeurig wendde hy nog eenmaal zyn blik naar de woniog toe zij had nu een koetshuis, dat er vroeger nooit was ge weest. Mevronw Caecile Gerard had er voor gezorgd, dat haar man zieh niet meer over de handelwijze van de hanrkoettiers zou behoeven te ergeren. De equipage kwam nader, draaide met scherpe bocht den tuin in, zoo dicht langs den eenzamen wandelaar voorbij, dat het door de wielen van het rijtuig opgeworpen vuil zyn jas bemorste. Zarnow stiet een rawen vloek nit en balde de vuisten in de zakken van zijn jas. Vervolgens echter verliet bg sijn posthij vreesde achter de gordijnen der helder verlichte kamer de schadnwen van het gelukkig echtpaar te tullen tien. Huiverend van kou eo natheid, en aan zij ne kleederen het vuile spoor zijner wande ling dragend, keerde Zarnow naar bat hé tel

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1897 | | pagina 5