Brieien uit den Coup,
Zondag 5 December 1897,
41ste Jaargang' No. 3263.
WERKLOOSHEID.
TWEEDE KLAD.
Over alles en nog wat.
Een vriendelijke hand heeft m\j op
de vingers getikt over de uitdrukking
„Philanthropie is van de lijst der deug
den geschrapt." Wie mijn opstel over
„Wintergasten" heeft gelezen, zal hebben
opgemerkt, dat ik te velde trok tegen
misplaatst medelijden, tegen o n-
veratandig geven. Daarbij —ik blijf
bij mqn stelling philanhtropie s geen
deugd, de mensch staat te hoog om
van genade te leven.
Met genoegen las ik het ingezonden
stuk van den heer Van de Velde.
Voor toezending van het bedoelde jaar
verslag houd ik mij zeer aanbevolen,
('t Geen reeds is geschied. Red.)
Werkloosheid 1 „Dat is nu een van
die zaken, waarover men uren lang
kan praten zonder tot eenig resultaat
te komen." Toegegeven, maar de zaak
blijtt niettemin besprekenswaard. Als
dorpsbewoner en van zeer nabij bekend
met de arbeiders ten platten lande,
denk ik, sprekende over Werkloos
heid, in de eerste plaats aan hen. De boe
renarbeiders kunnen worden verdeeld
in twee klassenvaste en losse.
De vaste arbeider is tegen werkloos
heid gevrijwaard. Heeft hij een niet
te groot gezin en is hij zoowel als zijn
vrouw tegen den strijd des levens be-
stand, dan is zijn bestaan verzekerd,
zijn lot dragelijk. Vrije woning, aard
appelveld, verval met 6 gld.
's weeks moge geen vorstelijk inkomen
zijn menig arbeidersgezin toont, dat
het voldoende is om fatsoenlijk te leven.
De losse arbeider is niet zoo goed
af. Heeft hij in den zomer soms meer
verdiensten dan den vaste, in den
herfst wordt zijn loon minder en tegen
den winter krijgt hij gewoonlijk ge
daan. Het zij ons vergund hier een
opgave te doen van de jaarlijksche ver
diensten van zulk een arbeider. De
man kreeg den 1 Maart werk. Van
Maart tot Juni ontving hij f60.20, van
Juni tot September f 93.60, van Sep
tember tot November f 44.in Novem
ber f20 en in December nog f 15. In
zijn vrijen tijd (hoofdzakelijk 's zon
dags) werkte hij op zijn aardappelveld,
dat bij voor f10 huurde. De f 10
huur haalde hij er uit met vroege aardap
pelen, boonen, etc. De opbrengst der
late aardappelen bedroeg 14 mud, ge
rekend tegen f 2.50, alzoo f 35.
Derhalve bedroegen 's mans inkom
sten f267.80, wekelijks gemiddeld
f 5.15. „Hoe komt de man er mee
rond?" zal menigeen vragen, maar de
man zelf redeneert, „had ik dat zomer
en winter door, dan zou het wel
gaan."
Wij wagen ons niet aan een gissing
naar de wijze, waarop de f 5.15 wor
den besteed, maar wel meenen wij te
mogen constateeren, dat van die 5 gul
den en 3 stuivers niet kan worden
overgelegd. Nu moge men ons tegen
werpen, dat vele arbeidersgezinnen in
betere conditie verkeeren, dat er kin
deren zijn, die iets inbrengen, dat de
oudste zoon aardig wat verdient, dat
de vrouw uit wasschen en werken
gaat, enz. Dat alles kan waar zijn,
maar de man, dien wij tot voorbeeld
namen, verkeert niet in die omstandig
heden en is één uit velen.
Eq nu moge er grond zijn voor de
bewering, „dan moet hij maar vast
arbeider zien te worden," het zou
wat heel hard zijn den man alleen
daarom alle medelijden te ontzeggen
en bovendien als alle arbeiders vast
wilden worden waar bleef dan de
werkgever?
Dat er in onze streken nog nooit
iemand van honger is gestorven, is waar,
maar van honger sterven en blijven
leven zijn twee. De losse arbeider
moet, als hij des winters gedaan krijgt,
tot armoede vervallen. Geen geld, geen
Zwitsers. De winkelier en de bakker,
zij zouden ons beter over werkloosheid
en hare gevolgen kunnen inlichten, dan
iemand anders. De arbeider maakt
schuld en de verdiensten in den zomer
zijn er in de laatste jaren niet naar
geweest, dan dat hij die te boven komt
Is ergens medelijden op zijn plaats
dan hier.
Zijn wij het thans samen eens, dat
de man des winters, zoo mogelijk, moet
kunnen blijven werken, dan kunnen wij
overgaan tot de groote vraag „Wat er
aan te doen Dat ééne woordtje „wat,"
heeft reeds in menige vergadering de
gemoederen bewogen. Ik ben benieuwd
te vernemen, wat de heer Van de
Velde met armenzorg bedoelt
bedeeling of werkverschaffing. Reeds
eenige jaren houden enketa weidenkenden
op de plaats mijner inwoning zich bezig
met het onderzoek naar geschikte werk
verschaffing. Menig middel werd aan
de hand gedaan, in overweging genomen
en verworpen of liever, niet beproefd
houtzagen, erwten en boonen uitzoeken,
zakken naaien, manden maken, wier-
visschen etc.
Alle middelen buiten den gewonen
werkgever om, overtuigd als men
schijnt te zijn, dat er 's winters op
het land niets kan worden gedaan.
Waarlijk het is een zoeken naar
den steen der wijzenAlle middelen
stuiten af op dubbeltjes. De heer
Van de Velde spreekt van vereeniging
en contributie. Juist mijn idée. De
groote vraag is maar, hoe komen wij
op gang. Gaarne zou ik het volgende
in overweging willen geven
Gesteld een gemeente, waar 100 ar
beiders zijn en daaronder 40, die 's
winters voor werkverschaffing in aan
merking komen200 burgers, waaron
der 100 meer en 100 minder gegoed.
Alle 300 betalen contributiede 60 ar
beiders 5, de 40 10 cent 's weeks,
gedurende zes maanden. De gegoede
burgers geven elk f 7.50, de overige f 5
'sjaars. De jaarlijksche opbrengst be
draagt ruim f 1400. Acht weken werk
loosheid, 175 gld. per week voor 40 werk-
keloozen is ruim 4 gld. 's weeks per
hoofd.„Maar dat kan niet. Wie
wil die contributie betalen Och, als
maar ieder wilde inzien, dat het in
zijn eigen belang was. De kerkelijke-,
particuliere- en gemeente-armenzorg
werden immers verlicht. En nogmaals
geen bedelaars van elders, in eigen
kring blijven. Voor het innen der con
tributie en het onderzoek des winters
konden wijkmeesters aangesteld wor
den. Het zou zeker ook niet te veel
gevergd zijn van ieder werkgever op
gave te verlangen van hetgeen ieder
arbeider jaarlijks bij hem verdiend had.
Wij geven een en ander gaarne in
overweging en houden ons voor beter
aanbevolen. Dat de becijfering, welke
wij gaven, voor verschillende gemeenten
gewqzigd moet worden, is natuurlijk.
Waarschijnlijk is de onze wel wat op
timistisch, maar een weinig optimisme
schaadt niet in onze dagen. Veel, zeer
veel kan langs minnelijken weg ge
schikt worden als allen hetzelfde
willen. „Onderzoek alle dingen en be
houd het goede," moge een oude spreuk
zijn, verouderd is ze niet.
W.
I
Beis van Antwerpen naar Las
Palmas (Canariache eilanden.)
FEUILLETON.
SCHAKER 1 COURANT.
Door een persoon uit onze omgeving, die
voor den tijd van eenige jareD naar den
Congostaat is vertrokken, znllen we in staat
gesteld wordeD, onze lezers af en toe iets
mede te deelen uit dat verre gewest aan de
Westkust van Afrika. In zijn „Brieven
uit den Congo* waarvan no. 1 hier
onder volgt, zal hij zijne ervaringen
en indrukken meedeelen. We meenen
ouze lezers daarmede een genoegen te
doen, vooral ook, omdat ons zoo weinig
van den Congo bekend is. Tevens nemen
we deze gelegenheid te baat den lezers me
de te deelen, dat door den schrijver
onzer brieven uit Transvaal naar alle
waarschijnlijkheid weder eenige indrukken
zullen worden opgezonden. Wij twijfelen
niet of door velen zal dit met genoegen
worden vernomen. Bed.
Het was op den morgen van zaterdag
den 6den November zeker wel het eerste
werk van de aanstaande passagiers van de
rAlbertville", te zien welk weer het was.
Den vorigen dag had bet tamelijk zwaar
gemist en daarom was de vrees gewettigd,
dat de f Albertville' nog geen zee zou
kiezen. Tot aller genoegen was de lucht
opgehelderd en werd zij steeds helderder.
Een prettige afvasrt was dus io het voor
uitzicht.
Om 10 uur gingen we met ons achten
aan boord om onze hutten te laten aan
wijzen, en om onze bagage vooreoover-
re we die bij ons hadden op te bergen.
Verbazingwekkend is het, de drukte te
aanschouwen, die het vertrek van zoo'n
boot voorafgaat. Het is een rijden met
karren, een loopen met bagage, een
schreeuwen van belang.
Langzamerhand is het toch aan alles te
zien, dat toebereidselen tot het vertrek
gemaakt worden. Meer en meer wordt
het schip verlaten door hen, die geen pas
sagiers zijneen loopplank wordt inge
trokken en meer en meer begint het schip
zich van den wal te verwijderen. Nog
is de gemeenschap met den wal niet ver
broken, nog is 't schip een deel van de
bewoonde wereld, nog een spanna tijds
en we gaan.
's Middags 12 uur werd het anker op
gehaald en de laatste loopplank ingetrok
ken. Een gerommel van den schroef, een
langzaam weggaan bewezen ons, dat we
nu op een andere wereld ons bevonden,
een wereld, die, hoe rijk ook van alle ge
makken en vermaken voorzien, ons toch
veel doet derven van al wat de vsste wal
ons biedt.
Begeleid door de tonen van een fanfa-
hond van achter een dikken benk te voor
schijn en op Zarnow toe. De doctor was
een groot vriend van honden en vond sfjne
neiging spoedig goedgunstig opgenomen.
Ook dete leenwaohtig groote hond beant
woordde weldra zijn woorden„Wel, wel,
hoe komt gij hier P' met een vroolijk, luid
blaffen en het kwispelen met den staart,
waarna bij naast Zarnow voortliep, als had
bij de verplichting op sich genomen, den on
bekende nog een eind weegs te vergesalleu.
Spoedig ontdekte Zarnow de oorzaak van
de aanwezigheid van zijn nieuw gezelschap.
Daar op een bank van mos, bet gelaat door
een grooteu hoed beschaduwd, zat, lerende,
een joDg meisje. Bij het gedruisch van den
voetstap van Zarnow zag zij op, de bond
stormde met groote sprongen uaar haar toe,
en ja, dat was Juanita!
Dadelijk bad ook sg bem herkend. Luid
juichend sproDg zij op en met uitgestrekte
handen snelde sij op Zarnow toe, terwijl zij
riep
„Gg gg doctor."
Plotseling echter bleef zjj staan, als
schaamde eg sicb over haar hartstochtelijk
welkom de armen vielen haar slap langs
het lichaam, terwijl een donkerroode gloed
haar gebeele gelaat overtoog.
Hoe schoon was zjj I Zarnow stond zwij
gend voor haar, want hij wist werkelijk niet,
wat hij zon zeggen. De hond was gaan
zitten en zag beiden aan met oogen, die
duidelijk uitdrukten „nn, rare mensehen-
kinderen, waarom praat ge niet met elkan
der
„Ik wilde naar n toe, Jnanita,* begon Zar
now. „Ik kom bijna direct nit Brazilië,
eergister ben ik in Hambnrg aangeko
men'
Hij brak lachend of, omdat hij zichielf
zoo komiseb voorkwam. Nog had hij zijn
vroegere leerlinge, in de verwarring van het
onverwachte weerzien, niet eens de band
gegeven. Beiden bemerkten dat tegelijk,
en hunne banden vonden elkander in warmen,
langen drnk nn eerst was de onnatonr-
lijke dwang tnsscben hen geweken
J en konden zij onbovangen met elkander
praten.
SimwiitjE,
van M. J, Mordlmann.
24.
„Op twee nitzonderingen na, waarvan gij
de sohnld zjjt. En gij moet dat nn veran
deren. Gij moet juffrouw Winkeimann
schrijven, dat Jnanita in de toekomst bet
beste muziekonderwijs moet hebben en dat
haar gelegenheid worde geschonken,
schouwburg en concert-zaal te bezoeken.'
„Wanneer ik nn weiger, mij op deze op
vallende wijze belachelijk te maken
„Dat znlt ge niet,' antwoordde Zarnow
hoogst bedaard. „Gg hebt de macht niet, n
tegen mijne laat ons beleefd wenschen
zeggen, ofschoon eischen beter gezegd was,
te verzetten.'
Caecile gevoelde, dat Zarnow gelijk had.
Zij gaf daD ook iedere poging tot tegenstand
op en ging naar haar sohrgftafel, om dade
lijk den verlangden brief to schrijven.
Toen zij Zarnow den brief overhandigde,
was zij haar opgewonden gevoelens weder
geheel meester geworden.
„Nn heb ik al nwe wenschen vervald,"
zeide zij met een bekoorlijk laehje, „en ik
vraag nn tot belooning, dat gij mij toever
trouwt, wat ge met Gerard te bespreken
hebt gehad-
Zarnow ried hare gedachten.
„O neen, dat nietl' lachte hij, terwijl hij
haar brief in den zak deed. „Gij weet toch,
hoe ik daarover denk. Ik ben geen man
voor Jnanita, te meer niet, sedert sg mil-
lionnair geworden is."
„Juanita millionnair I*
„Zeker. Dat was het, wat ik van mór-
gen mijnheer Gerard heb medegedeeld. Het
verdere zal mijnbeer nw gemaal u wel mee
deelen. Want* hij nam zjjn hoed en
handschoenen „ik moet nn toch mij
verootMboldigen, wanneer ik de mij zoo
vriendelijk gedane uitnoodiging niet aanneem-'
„Gij wilt toch niet heengaan riep Cae
cile opgewonden. „Waarom toch
„Ik voel, dat ik uwe gastvrijheid met
snooden ondank beloon, maar ik kan niet
anders. Gij zult mij toegeven, dat ik on-
mogeljjk de gast kan tijn van een dame,
tegen wie ik gezegd heb, wat ik reeds u
heb toegevoegd- Dat is mij toch onmoge
lijk."
„Wat een dwaasheid. Wat zal Gerard
daar wel van zeggen f*
„Ik zal mg bij hem nog persoonljjk ver
ontschuldigen. Ik verzoek n eene reden te
bedenken, 't is mjj onversobillig welke, wel
licht een plotseling onwelsijn of sooiets. Dat
kan o onmogelijk zwaar vallen. Ik geei
mij willoos aan nwen soherpen toorn prijs,
maar ik gevoel, dat het mij onmogelijk zon
zijn, ook maar een enkelen beet aan nw ta
fel te nuttigen.'
Hg maakte een stijve buiging en ging.
Zij deed verder geen poging om hem tot
blijven te nopen en bleef in een onbesohrijf-
1 jj ken gemoedstoestand achter. Schaamte
en verbittering over de samenkomst, die zij
zich zoo geheel anders had voorgesteld, maakte
zich van haar meester.
HOOFDSTUK XVII.
PINKSTE B-IDYLLE.
Zaterdagavond hadden regen en wind hnn
afscheid genomen en de Pinksterzondag toon
de een wolkenloozen, blanwen hemel, zoodat
alle betrokken gezichten der Pinkstervierders
weldra opklaarden en de opgewekte gemoeds
toestand sich daarop afspiegelde.
Nn was die vroolijke en gezellige natnnr
der Pinksterlnidjez jnist niet naar den tin
van Zarnow, die in de uitstapjes vaD clubs,
vereenigiDgen en partienlieie personen beel
iets anders sag, dan hunne verheerlijking
der schooue natnnr. Hij dacht den dag op
meer hem sinnende manier door te bren
gen en bad daarom zijn oorspronkelijk plan,
om den twee mijlen lang sgndeo weg naar
Bergedorf met den spoortrein af te leggen,
gewijzigd, om niet met den grooten stroom
te reiten.
Het was oog vroeg in den morgen, toen
hg zijne wandeling begon trots het vroege
uur sag hij reeds aan vele deuren de groene
berketwijg, als zinnebeeld van den feestdag,
bevestigd, en reeds twee rijtuigen ontmoette
hij, waarin de leden van een zanggezel
schap gezeten waren. Hij haastte zich, zoo
ving hij kon, nit hnn nabijheid te komen,
daar de luidruchtige wijzen bem den indruk
van den heerlijken lentedag bedierven.
Hij stapte door de poort, de groote laan
in den voor bem wel bekenden weg- Nog
eenmaal werd op sgn voetreis de herinne
ring aan sijn eerste liefde in hem wakker,
toen hg het hnis voorbijging, waar bij toen
maals op dien regenachtigen dag Caecile
voor de eerste maal gezien bad. Het hais
was nog hetzelfde en de aanleg van den
tnin was bgna eveneens onveranderd ge
bleven; over den tuinmuur leunde nn een
blozend, lachend dienstmeisje, met een takje
klokjes in de hand.
„Mag ik dat van n hebben f' riep Zarnow
haar toe eu lachend wierp het meisje hem
den tak toe. Hg bedankte haar met een
kushandje en stapte voort. De kleine, aardige
ontmoeting bad vlug sijne droefgeestige ge
dachten op de vlucht gejaagd.
Nu wandelde hij op den in dat nnr nog
eenzamen straatweg voort. Hij voerde hem
langs bosschen en weiden naar Bergedorf.
Jong, (risch groen versierde de boomeu eu
bet struikgewas langs den weg, en in de
verschillende landbnizen verspreidden tulpen
en krokussen bon klenrenpracht. Meer dan
eenmaal ging Zarnow zitten, niet omiat hij
moe was, maar om de wonderlijk aantrek
kelijke pracht der dnitsche lente volop te
genieten en in sich op te Demen. Hg vond
eenige bloempjes en deed die bij sgne klokjes.
„Wat een aardig meisje was dat daar,'
dacht hij bij sioh self. „En wanneer ik eens
naar haar toeging en verzocht haar om haar
band, en *g gaf toe, welk een goed en lief
vrouwtje zon dat aardige kind wellicht voor
mg worden. Waarachtig, mevrouw Caecile
Gerard, gij met al nwe millioenen knot te
gen dat lieve kind niet op.'
Een haasje rende angstig dwars over den
wegmnsschen sprongen en dartelden in en
rondom de nog niet geheel opgedroogde
plassen nu tjilpten, alsof haar de gansche
wereld toebehoorden 1 Een eekhoorn sprong
van tak tot tak en liet zich niet storen in
zijn spel, toen Zarnow stilstond om naar
bem te kijken.
Weinige menscben ontmoette Zarnow op
zgn nrenlange wandeling. Het was om
naar de kerk te gaan nog te vroeg en ge
werkt werd er vandaag niet. Slechts hier
en daar was een boer te zien, die eeoe
wandeling door zijne velden maakte.
Zarnow was alleen met de ontwakende na
tnnr.
Spoedig daarop schemerden er roode da
ken door de boomen, rjjtnigraderen eu
menscbenstemmen werden gehoord; Zarnow
was in Reinbeck aangeland. De lange
marsoh bad bem niet vermoeid, maar wel hon
gerig gemaakt. Hg ging naar een
bekende herberg, om een ordentelijk ontbgt
te bestellen, eer bij zgn eigenlijk doel op
zocht. Lang bleef hij er niet, want tel
kens meer bezoekers kwamen binnen eu Zar
now was in geen stemming, de Inidroohtige
vroolgkheid zgner medemeoschen aange
naam te viDden. Hg had zgn koffie spoe-
dig opgedronken en het noodige voor de
maag eveneens opgeborgenna wilde hg
nog eens op z'n gemak een sigaar rooken,
maar het gejo3l en gepraat, dat weldra van
uit alle hoeken der tuinen vernomen werd,
was hem zoo ondragelijk, dat bij spoedig
zijne biezen pakte.
Hg liep nn langs den raod van het bosoh
voort, om op de plaats aan te komen, waar
een primitieve brag overtocht gaf over een
zijriviertje van de Elbe. Dan was hg niet
ver meer van Bergedorf, waar hg jnist op
passenden tijd zon aankomen, om Juanita op
te zoeken. De brug werd gevonden en
overschreden en een voetpad voerde Zaroow
naar het laatste eind van bet Saksen wond,
waarachter Bergedorf liggen moest. Het
was daar zeer eenzaamde verbinding
tnsscben de beide oevers was slechts weinig
loidjes bekend en werd op werkdagen
door de boeren gebrnik*. Heden was er
niemand te sien.
Het voetpad maakte een bocht en plotse
ling sprong een groote, gele Sint-Bern hard-