r a f
Zondag 12 December 1897.
41ste Jaargang No. 3235.
s.
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- en
Z a t e r d a g a v o n d. Bij inzending tot 's morgens 9 ure, worden
ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
[^GEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Bureau: SCHA6KN, Laan, I) 4.
UilgeverP. TRAPMAN.
Medewerker J. W1X R E L.
Prijs per jaar f 3.Franco per post f 3.60,
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels f 0.25;iedere regel meer 5 ct.
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
Dit nummer bestaat
twee bladen,
uit
EERSTE RL AD.
Zij,
die zicb met
I Januari 1898
op dit blad wenschen te
abonneeren, ontvangen de
tot dien datum verschei-
nende nummers
1
Gemeente S c h a g e n.
Bekendnt uk iitgen.
Dinsdag 14 December
PLAATSELIJK NIEUWS.
S1SE1 Niim-
RAMT.
AflurlBilie- k
Openbare vergadering van den
Raad der gemeente Schaden, op
1891, des voormiddags te 10 ure.
Punten van behandeling
Installatie Raadslid.
Ingekomen stukken.
Benoeming Wethouder.
Idem Ambtenaar van den Burger
lijken Stand.
Idem Leden vaste commissiën.
Verordening belasting op de honden.
Suppletoir kohier belasting op de
honden.
Idem Hoofdelijken Omslaar,
Schagen, 10 December 1897.
De Burgemeester,
S. BERMAN.
Schagm, 11 December 1897.
D onderdagavond j. 1. werd
in het locaal van den heer D. v. Iwui-
ver alhier eene openbare vergadering
gehouden van Geheel-onthouders
van alkoholische dranken.
De vergadering werd geopend door
Ds. Bax van Kolhorn, die, nadat hij het
standpunt der geheel-onthouders ten op
zichte van het drankvraagstuk in 't
kort had uiteengezet en de geheel
onthouding het eenige goede middel
noemde, den toehoorders hartelijk welkom
toeriep, zijn genoegen uitsprekende, dat
de zaal zoo stampvol was.
In de eerste plaats trad op de heer
SBetman, burgemeester onzer gemeen
te, die sprak als volgt
Geëerde Toehoorders
Aan degenen onder U die het nog niet weten,
wensch ik in deze bijeenkomst mede te deelen, dat
ik zeer onlangs lid ben geworden van den zoogenaamden
„Blauwe Knoop," de vereeniging die in ons land is
opgericht voor de geheel-onthoudiDg van alkohol-
hondende dranken. En van degenen onder U voor
wie dit geen nieuwtje meer is, verheugt het mij, dat
zij hierheen gekomen zijn om eens te vernemen, wat
mij daartoe toch wel bewogen heeft.
Laat mij mogen beginnen met U te zeggen, dat,
als het anderen gegaan is gelijk mij, het besluit tot
de geheel-onthouding niet genomen wordt zonder
strijd.
Langen tijd heb ik op het punt gestaan onthonder
te worden, doch door de hinderpalen die zich op mijn
weg voordeden, bleef ik aarzelen. Ik was als die
vele menschen, die mogelijkheidshelden, die dit of
dat konden, wilden of zonden doen, als er geen
.maren" warenprospectussen, die nooit tot de
uitgave van het werk zelf komen.
Er behoort dan ook inderdaad moed toe, voor altijd
afstand te doen van een glas wijn, een grogje of een
glas bier, ook al behooit men tot de matige gebruikers.
En onwillekeurig stelt men zich vooraf de vraag
„wat moet voor die dranken in de plaats treden
Verontrust wordt men bij de gedachte, wat toch
wel bij een of ander oezoek aan anderen gepresen
teerd moet worden.
Men kan toch b. v. voor den eten geen kopje
soep aanbieden, of een glas gortewater.
Bovendien, dat krijgt men er zoo gemakkelijk bjj
iedereen niet in.
En dan, niet te vergeten, de avondvisites; de
partijtjes of andere feestelijke gelegenheden, en voor
een Burgemeester last not least, het bezwaar om bij
voorkomende gelegenheden den eerewijn op het Baad-
huis te moeten aanbieden.
Zal men mij voorts niet verdenken van schrielheid
en van het bevorderen der saaiheid 1
En is de totaal-afschaffing goed beschouwd, ei
genlijk geen bespottelijk uiterste
Heeft aikobol, hij een kleine hoeveelheid gebruikt,
op sommige levensverrichtingen zelfs geen weldadige
uitwerking
Hoe vaak beweert men b. v. niet, dat arbeiders
znlk een opwekking noodig hebben, om hun dikwerf
zware taak te knnnen blijven verrichten.
Deze en nog verschillende andere gedachten heb
ben mij langen tijd bezig gehouden.
Hoe ernstiger ik echter overal die dingen peinsde,
hoe meer de verschillende bezwaren voor mij ver
vielen, hoe dieper ik tevens doordrongen werd van de
noodzakelijkheid der geheel-onthouding.
Kn van weiken kant ik de zaak ook bezag,
verdient, vrijwillig afstand te doen van zekere
genotmiddelen en aan verschillende bezwaren het
hoofd te bieden, om, nit liefde tot den naaste, den
strijd aan te binden tegen een reeds al te langen tijd
bestaande en telkens meer voortwoekerende volkszonde.
Tot deze overtuiging eenmaal gekomen, vond ik
het niet geraden verder iets tegen het geweten te
doen, en besloot derhalve mij aan te sluiten bij hen,
die den volke de blijde boodschap brengen der
mogelijkheid eener gelukkige samenleving, die niet
wortelt in het verderf van velen, van hen, die door te
trachten het „sluit Schiedam" in toepassing te bren-
fen, het er op toeleggen de wereld te verlossen van
e dronkenschap.
Dronkenschap I Onwillekeurig rijst voor mijae
herinnering op het beeld van den oogelukkigen vader,
door een onzer letterkundigen ons geschetst in „Tijs
de drinker."
Tijs ging als gewoonlijk nit. Het was zondag.
„Och Tijs," zei zijn vrouw, „ga nn, wat ik je bidden
mag, toch niet weèr naar de kroeg."
„Neen!" was zijn antwoord, „dat zal ik niet; ik
loop inaar eens een straatje rond."
„Mag Bram dan met je meegaan?" vroeg de vronw.
„Och, ja wel," was het antwoord.
En Bram, een aardig jongelje van tnsschen de zevea
en acht jaar, ging m<.êeigenlijk, om op vader te
passen. Ongelukkig kind, een kind, dat op zijn
vader passen moet. Maar nauwelijks was Tijs uit
de steeg, waar hij woonde, of hij ging de stoep van
een drankhuis op. „Vader, vader I» zei Bram, „doe
het toch nietga daar niet inje hebt het moeder
beloofd.„Och, jongen, zanik nietkom maar
uieê." „Neen," zei Bram, .ik ga niet naar binnen
„Nou, dan laatje 'tl' zei Tijs en hij ging in het
huis. En het knaapje bleef op de stoep staan wachten.
En er was een mengeling van verachting eu van
medelijden in zijn jonge ziel, terwijl hij aan vader
dacht, en droevig en meewarig was 't gevoel, waarmeê
hij dacht aan zijn moeder. Eindelijk kwam de drin
ker weêr buiten, en de uitwerking van het belsche
vocht, dat hij weêr had ingedronken, was maar al
te duidelijk te zieu. Met den onvasten en zwaaienden
gang, die aan dronkaards eigen is, trok hij zijn
zoontje naast zich mede, nu eens langzaam voort-
schoffelend, dan op eens weêr drie, vier snelle stappen
doende, sneller dan hij wilde of wist. Daar komt
hij weêr bij een kroeg, en weèr wil hij naar binnen.
„Vader! och vader I" roept de jongen met tranen in
zijne oogen en tranen iu zijne stem, „ga daar niet
in; moeder wacht; kom toch voort.'"
„Laat je moeder van mijn part wachten zei de
dronkaard„ik moet hier even binnen wezen en jij
gaat meê En hoe het kind ook tegenspartelt, zijn
ontaarde vader dringt hem naar binnen en neemt
weêr een borrel, en nog een en eischt met
bedreigingen en vloeken, dat Bram ook zal proeven.
„Die niet drinkt, is geen kerel I" zegt Tijs. Maar de
jongen wil niet drinken en poogt ziju vader te ontvluch
ten. Hij heeft de deur al open, hij is al op de
stoep, maar zijn vader grijpt hem en valt daarbij
met het logge lichaam over en op het tengere kind
De schreeuwende knaap wordt opgetildzijn beentje
is gebroken, hij wordt door anderen thuis gebracht.
En den volgenden dag stond Tijs voor het bedje van
zijn kind, dat felle pijn had en zware koorts, en
toen was het hem vreeselijk, toen huilde hij 't
was geen weenen, hij huilde, met een diepe hel
vol wee in zijn ziel. En hij kon, hg durfde niet
anders zeggen, dan: „Bram! mijn lieve Bram!
vader kon het niet helpen; o God! mijn engel,
vader heeft er zoo'n spijt van
„Vader!" zei het jongetje, „ik ben er niet boos
om je wist toen niet wat je deedtmisschien word
ik wel weêr beter, en dan wil ik wel weêr met je
meegaan, vader maar dan gaan we nergens in, niet
waar? En mocht ik eens niet beter worden, denk
dan maarniet meer om mij, vader/maar denk om motder
en drink niet meerbeloof je me dat en zult ge
woord houden En Tijs hield zich de handen voor 't
gezicht, en hij brulde van hartzeer en hij kon geen
woord meer spreken. En de koorts van het knaap
je nam loe, en die koorts werd zijn dood. En den
zondag daarop, ging Tijs met zijn vrouw naar de
begraafplaats, en zij liepen de graven, die namen en
opschriften hebben, voorbij, naar het hoekje waar de
armen liggen, de naamlooze dooden, en zij stonden
stil bij het plekje, waar de lieve blonde Bram rustte.
Wat ze toen voelden, was te veel om uitte spreken.
En Tijs hield zich sinds dien tjjd goed, te
weten, ongeveer een maanden toen, toen gaf hij,
weêr op de onde wijze zich over aan dien drank,
waardoor hij de moordenaar van zijn kind was geworden
en waardoor nu hg voortging de levensvreugd zijner
vrouw te vermoorden en het heil zijner ziel.
Dergelijke drama's, toehoorders, het is U zoo goed
als mij bekend, zijn niet eenig. Met verschillende
variaties worden zij, bijna dagelijks, afgespeeld in de
kringen, waartoe Tijs behoort.
Niet beter is het echter gesteld onder de hoogere
standen, waar wijn geheel of gedeeltelijk de plaats
van jenever vervangt.
Wanneer men eens een tipje van den sluier op
lichten kon, die de wanden der zalen iu de deftigste
huizen voor het publiek verbergt, wat zou men ook
daar vele heete tranen kunnen zien schreien, wat bit
ter leed zien lijden, wat verwoest levensgeluk aan
schouwen, als gevolg van het dienen van god
Ëacchns
En om te weten tot welk misbruik het bierdriuken
kan leiden, behoeft men slechts eeu blik te slaan op
het naburige Dnitschland, waar volgens zeer ver
trouwbare mededeeling, per jaar voor een bedrag
van l*/s duizend millioen Mark aan bier, de dor
stige kelen passeert.
Hoerden dezer drinkers zullen voorts door dit
Cambrinus-vocht tot den sterken drank of tot erger
zijn vervallen
Alkohol in den vorm van jenever, wyn of bier
gebruikt, heeft een invloed zóó ontzettend, dat men
zijn wederga niet vindt.
Is de pen reeds gemaakt en de hand reeds ge
vormd, die in staat is zijn verschrikkelijke macht
behoorlijk te beschrijven
Is hij niet de vloek der aarde?
Gansche legers van kranige jongelieden, die met
schitterende vooruitzichten het leven intraden, zijn
weggemaaid door den alkohol, dien koning der
verschrikking.
En wij zagen het aan Tijs niet alleen worden
jonge mannen ten verderve gevoerd, maar helaas,
onder hen die het slachtoffer van den alkohol worden
zijn, wie zal zeggen hoeveel hoofden van gezinnen, wier
leven grijpt in dat der viouwen en kinderenin
dat der geheele maatschappij.
Met ieder glas dit werd zoo juist in bet licht
gesteld op het nationaal congres der geheel-onthouders,
dat in November 1896 te Utrecht is gehouden
verzwelgt de dronkaard niet alleen zooveel percent
aan alkohol, maar een oneindig groote percentage
aan vrouwentranen en kindersmart, terwijl hij daareu
zaak ook bezsg, ik -■ -
®&oest erkeoiitn dat het w&ardeeriug en toejuichiog j boven nog het peil der nationale zedelijkheid neer-
drnkt en afbreuk doet aan de gezondheid, het
intellect en den zedelijkheidszin van het nageslacht.
In de avond-editie van de TelegTaaf van j 1. maandag,
deelt iemand nit zijn 25-jarige ondervinding als
onderwijzer aan de gevangenis het een en ander van
de gevangenen mede
Deze achrijft daarin o. m. het volgende
Veel heb ik met de gevangenen gesproken. Doch
als ik vroegwat is de reden dat ge hier zijt, van
de 10 gevallen was 7 malen de oorzaakde sterke
drank. Dat vond ik steeds een bedroevend verschijnsel.
Was de drank niet in de wereld, hoeveel minder
veroordeelingen zonden er zijn. Hij sticht méér leed,
verdriet en rampen over de menschen, dan eenige
andere verkeerde en slechte eigenschap in den
mensch. Minnenijd, mijneed, diefstal en welke andere
zondige misdaad men ook noemen moge, de sterke
drank maakt de meeste slachtoflersméér, dan die
allen met elkander.
Steller dezes behoort niet tot de geheel-onthonders,
niet tot de afschaffers, niet tot de matigheids
genootschappen, maar toch, wanneer het om
waarheid te doen is, heeft mijne ondervinding mij
geleerd, dat de drank de menschen naar de gevangenis
voert en de meesten ongelukkig en diep rampzalig
maakt.
Een treurige bekentenis, niet waar.
Gewichtig in ieder opzicht is voorts de invloed, welke
de alkohol laat ik ook dit terloops even mogen
memoreeren op de krankzinnigheid uitoefent.
Om een enkel voorbeeld te noemen dient', dat
dr. Legrain op 215 dronkaards 106 gevallen van
krankzinnigheid constateerde.
Tal van mannen van naam en gezag (iu ons land
o. a. professor Stokvis) zijn tot het resultaat gekomen
dat alkoholische dranken absoluut geen voedingswaarde
hebben; in plaats van den eetlust of de spijsvertering
te bevorderen, belemmerend daarop inwerkeneen
zeer nadeeligen invloed uitoefenen op den spier
arbeid en verschillende andere storingen op onze
licbaamsfunctiën er het gevolg van zijn.
Invloed ten goede gaat van alkohol nimmer uit.
En tochhoe geeft men er zich aan over 1
Mevrouw van Kol, op het straks genoemde
geheel-onthouders-congres zich nitead over de
verwoestingen, die de sterke drank aanricht, zeide
„In ons kleine Nederland alleen worden jaar in
jaar nit millioenen geofferd op dit altaar der schande
en der ellende. Waar het nederlandsche volk ta
samen gerekend, 75 millioen'sjaars uitgeeft aan brood
en 25 millioen aan verwarming, daar besteedt het
89 millioen aan drank. Negen en tachtig millioen
aan iets, dat niet alleen overtollig, maar dat van
onberekenbare schade is voor de gezondheid der
individuen en het geluk hunner nakomelingen.
„Verbeeld U, deze 89 millioen beschikbaar gesteld
voor nuttige doeleinden Voor de ontginning van
heidegronden en de drooglegging van poelen; voor
volksscholen met voeding en kleedingvoor frissche,
gezonde arbeiderswoningen; voor luchtige, aan
gename verblijven ten gebruike van de in
validen van den arbeid of van afgetobde
vrouwen met ziekelijke kleinen, wat een perspec
tief van blijden arbeid, van lachende jeugd, van rust
voor zieken en vermoeiden, waar wij thans niets zien
dan hopelooze ellende, chronischen honger, jammer en
verdriet zonder einde
En zoo ia het inderdaad.
Geen wonder dan ook, dat de strijd tegen dien
vijand van het menschelijk geslacht niet van
vandaag of gisteren is. Jaren lang werd hij met onver-
moeiden ijver door vereenigingen van onbaatzuchtige
mannen gevoerd. De matigheids- en afschaffings—
genootschappen, sedert 1808 in de Vereenigde Staten
van Noord-Amerika verrezen, telden in 1835 reeds l'/a
millioen leien in 8000 afdeelingen en hebben even
als die in het Britsche Rijk, met bewonderenswaardige
volharding de openbare meening omtrent den invloed
van sterken drank voorgelieht.
Ook in Duitschland zijn hier en daar afschaffings-
genootschappen ontstaan.
In ons vaderland heeft men ze desgelijks aange
wend in de verschillende vormen van afschaffings—
en matigheidsgenootschappen, van een Multa-
patiorbond enz., doch zonder de gewenschte gevolgen.
Het toenemend gebruik van sterken drank is
oorzaak geweest, dat men zich in verschillende landen
daarover zoo oogerust begon te maken, dat de
Regeering er zich mede begon te bemoeien.
Dit was ook in ons land het geval en als gevolg
daarvan werd in 1881 de wet uitgevaardigd, houdende
bepalingen tot regeling van den kleinhandel in
sterken drank en tot beteugeling van de openbare
dronkenschap, meer algemeen bekend onder den
naam van „de drankwet
Evenmin als elders, beantwoordde evenwel ook
hier de genomen maatiegel aan het oogmerk. De
Regeenngsvoorschriften brachten weinig veraadering
te weeg.
Wat volgt hieruit? Dat noch door de matiglieids-
beweging, noch door de wet, het kwaad wordt gekeerd.
De oorzaak, de alkohol, blijft binnen het bereik der
menschen en door de wet verbeteren noch de zeden,
noch de gewoonten.
Wat mij aangaat, is het dan ook mijne perioonlijke
overtuiging, dat zelfs verbodsmetten niet zullen helpen.
Onder de verdrukking bloeit de boom. Het nooit
te keeren clandestine- gebruik wordt er door in de
hand gewerkt.
Eén middel is er slechts tot afdoende verbetering
en dat is: dat de publieke opinie gewonnen worde
voor de geheel-onthouding van allen alkohol.
De overtuiging moet veld winnen en gevestigd
worden, dat het beneden de waardigheid van den
mensch is, zich te g> ed te den aan een drank, die
de oorzaak is van zooveler diepen val, van zooveel
nameloos wee en jammer onder de menschen.
Men moet zelf willen breken met hetgebruik en daar
mede willen voorgaan in huis en in maatschappij.
Het reeds vóór 18 eeuwen uitgesproken gebod „hebt
uwe naasten lief als Uzelf" zette men om in een daad.
Niet langer zegge degene, dia prijs atelt op den
naam van Christen, op den naam van mensch„ben
ik mijns broeders hoeder?"
Dat ieder dit meer en meer beseffe!
En vanneer men zich eenmaal tot gewoonte heelt
gemaakt, vóór den eten geen bittertje meer te gebrui
ken 's avonds te nemen, wat de tijd van deD dag
medebreDgt, thee of koffie, en bij bezoek van anderen,
nog etn kop melk- of waterchccolade, een glas heeteu
of konden kwast, als op partijtjes en feestelijke
gelegenheden kwast, vruchtendranken en ciders voor
den wijn plaats maken, zal men er hensrh niet
ongezelliger op behoeven te worden 's Rijks schat
kist zal niet langer met vloek- en schandegeld ge-
vnld zijn; de Burgemeesters zullen den eerewijn door
eerekwast vervangen de arbeiders rollen meteen warm
kop thee of koffie even blijd kijken als nu bij den
borrel (voor zooverre de arbeiders daar thans ten
minste nog prijs op stellen, want velen hüDuer hebben,
door afsehafler te worden, reeds getoond, dat zij dien
zweepslag niet verkiezen, noch noodig hebben) de
dronkenschap verdwijnt eu de menachheid ul er
wel bij varan. Zal die tijd komen
De geheel-onthoudera gelooven in den invloed van
den eenen mensch op den anderen En zij hoHden
zich overtuigd van de zegepraal hunner beginselen,
omdat de zaakdie zij voorstaan, goed is, en het goede
het kwade overwint.
De sociaal-democratenwerkliedenverenigingen
professoren doctoren onderwijzers geestelijken
predikanten en andere overheidspersonen als zedelijke
voorgangers, zelfs studenten sluiten zich reeds bij de
geheel-onthonding aan.
De gelederen worden al meer en meer versterkt.
Niet onvermald mag ik bovendien laten het henglijk
feit, dat onze tegenwoordige regeering de inzichten
der drankbestrijders deelt eu dat door haar bij eene
nota van wijziging der begrootiug van het Ministeris
van Binnenlandsche Zaken voor het jaar 1898 een
bedrag van f 10.000 is uitgetrokken voor het steunen
der pogingen van particuliere vereenigingen tot
bestrijding van den alkohol.
Wel meen ik dus te mogen zeggen, dat het daagt in het
Oosten en de morgenschemering van een nieuwen dag
zich aan de kim vertoont.
Zal spoedig ook in Schagen en omstreken de geheel-
onthonding baan breken en de gelukkige toekomst,waarvan
ik heb gewaagd, daar geene belemmering ondervinden I
Ik wil het hopen.
Ieder voor zich overwege ernstig, of hij de
verantwoordelijkheid wil blijven dragen van het
ontzettende euvel, waardoor zoo velen in de wereld
als overheid hun gezag; als leider hun leiding; als
echtgenoot hun naam als echtgenootals vader den
eerbied hnnner kinderen en wat zooveel erger ia, ook
den eerbied vóór hunne kinderen verliezen waardoor
de geeat beneveld, het hart ontadeld, de gezondheid
verwoest, het huisgezin ontbonden en de misdaad
geteeld wordt.
Ik heb gezegd I
Na den heer Berman kwam de heer v. d-
Woude van Amsterdam aan het woord.
Dames en heeren
Zooals u daar straks door Ds. Bax is ver
teld ben ik onderwijzer en ik zou wel een
heel bijzondere ondorwjjzer moeten zijn,
wanneer het mij niet wat in het bloed zat,
dat ik u gaarne iets zou willen leeren dat
is een schoolmeester eigen. Ik ben dan ook
hier gekomen om u inderdaad iets te leeren.
Dat het getal diergenen, die met de ge
heel onthouders spotteD, nog zoo heel groot
is, komt voort uit onkunde. Velen weten
niet te zeggen, wat onthouders zijn, velen
weten niet te zeggen, waarom het de ont
houders te doen is, waarom onthouding
noodig is.
Maar weten noemt spr. niet alleen noodig,
het doen, dat is de hoofdzaak, ofschoon
weten een der eerste vereischten is. En uit
dit oogpunt eischt spr. het zoo noodig en
nuttig, dat de onderwijzers zich aansluiten,
daar zij toch in de gelegenheid zijn de jeugd
te leeren hoe afschuwelijk drinken is. Spr.
dringt er op aan, dat de onderwijzers de
zaak der geheelonthouding zullen bestudee-
ren en verklaart zich gaarne bereid, diegenen
die daar lust toe gevoelen, van lectuur te
voorzien.
Spr. wil beginnen mot uit de naaste om
geving der hoorders eens iets mede te deelen.
In Schagen en omstreken, (waaronder spr.
verstaat de dorpen: Barsingerhorn, Haring-
carspel, St. Maarten, N. Niedorp, O. Niedorp,
Oudkarspel, Warmenhuizen, Wieringerwaard,
Winkel en Zijpe,) is in het jaar 1895, dus
in één iaar, opgedronken voor een bedrag
van f193.000 aan sterken drank. Dat komt
ongeveer op f 9 per hoofd, zuigelingen en
oude menschen, die de deur niet meer uit
kunnen, meegerekend, dus dat is ongeveer
per gezin f36. Heel veel gezinnen, zegt spr.,
zijn er, waar voor geen f36 aan drank wordt
verorberd, maar ook zeer vele gezinnen,
waar voor meer dan f36 wordt opgedronken,
en dat geschiedt in hoofdzaak door papa alleen.
De belasting, zoo gaat spr. voort, is overal
hoog, natuurlijk, waar is die niet hoog, en
alom hoort men verkondigen, dat onmogelijk
meer kan worden betaald, en in die zooeven
genoemde gemeenton wordt een heel vrij
willige belasting opgebracht van f 72000,
waartegen nooit iemand heeft gemopperd, ja,
dat zelfs met een blü gelaat wordt geofferd,
en die belasting is de jeneverbelasting. Die
belasting is de accijns en het vergunnings
recht, dat door ongeveer 21000 menschen
wordt betaald. Spr. noemt 't geen kleinig
heid, dat in Schagen en naaste omgeving
ongeveer 4 millioen borrels worden opge
dronken, spr. kan er niet voor instaan dat
dit c\jfer niet een 100000 te weinig zal blij
ken, maar volgens hem komt het er opeen
paar niet aan.
In diezelfde plaatsen zijn 134 kroogen
groote en kleine. Volgens de drankwet zouden
er 80 mogen zijn, hetgeen een cijfer is, dat
behoorlijk toe kan.
Schagen alleen zou 11 kro&gen mogen
hebben en telt er 37.
In 1882 waren er 41 en in het jaar, waar
van het laatste verslag is verschenen, waren
er 37zoodat er in die dertien jaren maar 4
gelegenheden zijn verdwenen dus moeten er
nog 26 verdwijnen. Volgens de vader van
de drankwet zou in 1901, dus over vijfjaar
het minimum moet worden bereikt, dus zou
den er in die 5 jaar 26 kroegen moeten
worden opgeruimd, tegen 5 in een dertiental
jaren.
Blijft spr. zich alleen bepalen tot Schagen,
dan wordt er in Schagen alleen opgedronken
voor ongeveer f 49000, maar omdat ook de be
zoekers, die hier ter markt komen, hun portie
gebruiken, bepaalt spr. zich liever tot de gege
vens van Schagen en omstreken.
Nadat spr. zijne hoorders aldus een klein
inzicht had gegeven van het kwaad in hun
ne eigene omgeving komt h\j tot hen met
de vraag: Wie is in staat één voordeel op
te noemen, aan al deze ellende verbonden.
Spr. maakt zich sterk van niemand. Inte
gendeel, er is veel nadeel, veel ellende aan
verbonden. Bleef het er nog maar bij, dat die
f 193000 in het water gegooid geld was,
neen, men werpt dat geld weg en koopt
daarvoor in de plaats ziekte, vroeg sterven
on meer dergelijke ontzettende dingen. Dat
juist noemt spr. het kwaad.
In den laatsten tijd, zegt spr., is de invloed
van sterken drank op misdaad, krankzin
nigheid, vroeg sterven, ziekteduur enz. na
gegaan en is men tot de overtuiging gekomen,
dat de drank daarop een zeer nadeeligen in
vloed heeft.
Spr. noemt do jeneverdrinkers en bier
drinkers even slecht. Het zit hem volgens
spr. in den alcohol, dien deze dranken bevatten,
en of men nu een groote dosis vocht naar
binnen slaat of weinig, de hoeveelheid alco
hol krijgt men binnen en daarom is het
te doen.
De heer v. d. Woude wil een paar voor
beelden aanhalen over den nadeeligen invloed,
dien drank heeft en het voorbeeld, dat spr.
gaat aanvoeren, is niet genomen met het oog
op de geheelonthouding.
In 1891 zijn in Zürich 141 gevallen van
mishandeling gepleegd en is aan het eind
van dat jaar eens aangeteekend. op welke
dagen dat alzoo is geschied. Er waren 141
gevallen, waarvan 60 plaats hadden op zon
dag, 18 op zaterdagavond en 22 op maandag
morgen, dus bij elkaar 100, zoodat er nog
41 gevallen overbleven voor de 4 overige da
gen. Spr. vraagt, of dat toevallig genoemd
mag worden. Neen immers, ieder die de oo
gen open heeft, zal moeten erkennen, dat het
kroegbezoek daarop is geweest van grooten
invloed.
Spr. wjjst nu op den allerontzettendsten
kant van het drinken en noemt dien den na
deeligen invloed, dien de drank op kinderen
heeft. Niet alleen hebben die kinderen aan
leg om een dronkaard te worden, neen zi)
hebben ook heel veel last van vallende ziek
ten, aanleg tot krankzinnigheid en stuipen.
Alleen de gedachte aan de vreeselijke misdaad,
die de ouders op de kinderen begaan, moest
in staat zijn die gruwelijke drankellende t«
uoen verdwijnen.
Spr. wekt vervolgens op door persoonlijk
voorbeeld anderen van het drinken terug
te houden. Niet matig drinken, maar geheel
niet drinken noemt spr. het ware.
Door op zichzelf te kunnen wijzen en te
kunnen zeggen; ben ik niet flink, doe ik
niet mijn werk, kijk naar mij en ge kunt
zien, dat men niet behoeft te drinkendat
is hetgeen wat spr. ernstig aanbeveelt-
Maar er zijn zooveel bezwaren aan
verbonden, als men niet meer drinkt, men
kan zijne visite niet meer onthalen. Spr.
gelooft, dat achter al deze beweringen het
feit staat, dat men detidrank zoo lekker vindt.
Ook andere bezwaren worden opgenoemd;
men vraagt, waar zullen die menschen, die
met den drankverkoop tot dusverre hun brood
verdienden, een bestaan vinden? Dat is meer
een maatschappelijk bezwaar. Maar geheeleaf-
schaffing gebeurt niet eensklaps vandaag of mor
gen maar die nieuwe toestand past langzaam
aan! Maar al was het, zoo eindigt spr., dat
zoo iets plotseling kon, dan nog zou ik zeg
gen, het moet, want wat het zwaarste is,
moet het zwaarste wegen en voor mij weegt
zwaarder het geluk en het heil van de ge
heele gemeenschap, dan de broodkwestie van
enkele menschen. Ikhebgezegd!
Als derde spreker trad op de heer
Ds. Sckerrperhorn van Nieuwe Niedorp.
Dames en heeren! zoo begon Spr., het
doet mij genoegen u in de allereerste
plaats te kunnen meedeelen, dat de zooeven
gehouden collecte bijna f 10 heeft opge
bracht, nl f 9.70 wij danken u allen zeer.
Wanneer ik tot u zal spreken over
hetgeen algemeen is kunnen worden ge
constateerd, dat er bestaat wat wjj i n
't algemeen noemen een drankellende,
dan behoef ik daar zeer zeker niet over
uit te wijden, want een ieder, die de
oogen open heeft, kan daarvan rondom
zich genoeg waarnemen.
Gewoonlijk, zoo zegt Spr., bestaat er
te dien opzichte een misopvatting.
Drankellende is niet alleen het
leed dier arme slachtoflers, die als dronk
aards bekend staan, hoewel hun aantal
zeer respectable is, want alleen in ons
lieve vaderland hebben wij er 60000.
Maar die 60000 vertegenwoordigen
niet de drankellende. Yeel grooter is de
ellende dan alleen de zedelijke onder
gang dier 60000 rampzaligen.
Daar achter hen staan vrouwen en
kinderen, die lijden door het miserabel
leven hunner echtgenooten en vaders.
Daarover mag men niet te min denken.
Zeker, er is medelijden. Men heeft
medelijden met die arme vrouwen, wier
mannen het geld naar de kroeg brengen,
medelijden met de hemeltergende toe
standen, die er in dergelijke huishoudens
bestaan.
Denk n eens in in het leven dier vrou-
wen en kinderen en u slaat de schrik
om het hart. O, wij geheelonthouders,
zegt spr., kunnen daarover zoo goed oor-
deelen. Omdat wjj geen drank drinken,
vertrouwen dergelijke vrouwen ons meer
toe dan aan anderen. Zulk een vronw
is ten prooi aan een voortdurende vrees,
weg is alle rust en vrede uit haar le
ven.
Maar, zoo zegt spr., ik ben hier niet
gekomen om u te roeren door u hart
treffende tafreelen te schilderen, ieder
voor zich weet, dat zij bestaan.
Spr. doet evenwel de vraag, gaat ons
die ellende onzer iuecemenschen aan, of