„VREDE!"
Ie blijken van belangstelling, zoowel
stoffelijke als anderszins, bij gelegen-
Het aCfOOr<|. namens de op-
moeilijk tot rust te brengen, steeds
lokt ons onzen arbeid, de belangstel
ling van duizenden roept ons op tot
werkzaamheid. Toch, als wij ons een
moment neerzetten om een artikeltje
te maken dat onze lezers „passend bij
't oogenblik, actueel," noemen, wij ge
voelen ons in de Kerststemming als
predikanten, die in hun stille studeer-
kamer hun preek van liefde en vrede
op aarde stellen. Wij hopen iets van
onze stemmiDg te doen gevoelen aan
onze lezers, wij koesteren de kleine ij-
delheid, dat wij daar, w aar die niet be
staat, de heilige Kerststemming bren
gen mogen.
Of wij slagen, kannen wij moeilijk
constateeren. Duizenden bladen zullen
onze woorden dezen avond overbrengen
in de gezinnenwij kunnen ze niet
volgen, en hooren 't gesproken woord
naar aanleiding van onze woorden
Deze inleiding van ethischen ernst
dankt mijn lezer aan de Kerststemming.
Die stemming is onwillekeurig geko
men, toen ik vanavond op straat stond
na een tweetal uren van bezigheid in
een werk van weldadigheid.
Er bestaat te Rotterdam een com
missie tot uitdeeling van kleeding en
schoeisel aan arme schoolkinderen. De
zen avond heeft zij weder een uitdeeling
gehouden en men ziet niet deze revue
van eenige honderden kleinen, die be
hoefte hebben aan het allernoodigste
tot dekking tegen koü en ruwheid
van het weer, zonder tot ernst gestemd
te worden.
Men ziet niet die blijde gezichtjes
voor 't geschenk van een wollen kieltje,
een dik onderrokje, een pet of een paar
reeds gedragen schoenen, zonder leed
te gevoelen voor de hardheid van dit
dikwerf zoo wreede leven.
Men hoort niet de stamelende dank
woordjes voor de gift van het zoo
hoog-hoog-noodige zonder medelijden
te gevoelen voor de arme kleine men-
schen, die hun armoê toch zeker niet
aan eigen schuld te wijten hebben.
Dat stemt tot ernst.
En te grooter is die ernst nu zoo
onmiddellijk vóór ons staat de herden
king van het geboortefeest van den
Godszoon die vrede en welbehagen aan
de gemartelde aarde brengen kwam
Uit vrijwillige giften volbrengt de
commissie hare dankbare taak,zij vloeien
gul; de commissie heeft een betrek-
kelijken overvloed, waaruit zij putten
kan, maar genoeg is het niet, genoeg
kan het nooit zijn om ai wat er noo»
dig is ook maar voor het grootste
gedeelte te bevredigen.
Toch, zij doet wat zij kan, zij doet
een werk van welbehagen en zij geeft
eenigen vrede althans aan wie al te
wreed gepijnigd worden.
Zoo zijn er meerdere weldoende co-
mité's in de Maasstad, die naarstiglijk
hun liefdewerk bedrijven en nu moge men
principieel tegen philanthropie wezen,
voor de werkelijkheid van het lijden van
honger en kou en gebrek gesteld, kan
men niet dan met dankbaarheid geden
ken allen, die iets tot verzachting pogen
te doen.
In de donkere dagen voor Kerstmis
wordt weldadigheid iets meer dan de
doode ijdele vorm, waarvoor telkens
meer principe-menschen haar gaan hou
den.
Op de uitdeeling bovenbedoeld hoorde
ik ook de meening verkondigen, dat de
tijdelijke hulp toch maar weinig beduidt,
de ellende keert toch terug ons geheele
maatschappelijk leven dient gewijzigd.
Ik heb niet ontkend, maar ik heb ge
wezen op de vreugde dier kinderkens
van dit oogenblik, die dan toch een ver
zachting is van veel tranen te voren,
't Helpt wel niet op den duur, maar is
géén hulp dan beter? De maatschappij
waarin wij leven, is nu eenmaal niet
met plotseling geweld te reorganiseeren,
en kunnen wij dan in afwachting van
betere tijden den menschen, die ons hulp
vragen, een wissel aanbieden op een toe
komst, die zij zeer waarschijnlijk niet
bereiken zullen
't Is toch waarlijk al te dwaas
„Na al deoz' ernst moog' luchtigheid
een woordje spreken
Het volgend jaar zal ons de Inhuldi
ging van onze Koningin brengen. Men
hoort van hier en daar veelomvattende
plannen tot blijde viering van het Ko-
ninginnefeest. Rotterdam zit ook niet
stil, ik heb dat hier nog al eens gecon
stateerd.
In de kleinste straten en in de volks
buurten vormen zich commissies, om de
bewoners gelegenheid te geven tot spa
ren, zoodat men gezamenlijk met eere
poorten en huisversieringen heel mooi
voor den dag kan komen.
Er zijn momenteel een honderdvijftig
commissies, hoewel misschien nog niet
de helft van 't geheel der stad zich
aan het voorbereiden is. 't Kan dus al
schikken.
Het plezier in president-spelen, secre-
taris zijn en penningmeester wezen
heeft al een vijfhonderd menschen ver
schalkt. O, wat is er een gewichtigheid
onder de functionarissen voov de ver
sieringen in 1898!
Deze week, woensdagavond, zijn de
bestuurders der commissiën bijeen ge
weest in openbare vergadering in de
zaal Odéon aan deLeuvehaven, en men
heeft hun gewichtigheid, zich uitend in
een allerdwaasten onderlingen naijver,
daar mogen bewonderen't was een
poolsche landdag
Als president fungeerde de heer Wil-
lemse, een bakker van den SchiedamscheD
Dijk, die als oud-sergeant bij de Zouaven
meer bekend is als „de generaal».
De commissie van den Schiedamschen
Dijk had al den anderen een vlieg afge
snoept met de vraag aan de zustereu te
stellen, of men feest wilde vieren op den
Inhuldigingsdag, dan wel als de Koningin
nen Rotterdam zouden bezoeken.
Honderd-drie comité's hadden geant
woord, dat zjj wachten zouden tot de
KoningiDnekomst, waarmeê dus feite
lijk de kwestie bij meerderheid van
stemmen was uitgemaakt.
Maar de commissie van den Schiedam
schen Dijk belegde nog een vergadering,
de bovenbedoelde, onder bevel van ge
neraal Willemse, en daar had men de
poppen aan het dansen. Zoo kort voor
Kerstmis
Kijk, de verschillende presidenten
vonden het woest-ver velend, dat zij
niet presideeren mochten, en de secre
tarissen hadden wel graag notulen ge
maakt. Niemand gunde den generaal en
zijn schrijver hun hooge functiën. Aller
eerzucht haakte er naar.
Eerst scheen het nog al kalm te zul
len afloopen, maar toen de generaal,
na zeer voorzichtig een collecte te heb
ben laten houden ter dekking van kos
ten, de vergadering wilde sluiten, barst
te de bom los.
Dat ging zoo maar niet. De heeren
wilden weten, of de generaal van zins
was, het opperbevel te blijven voeren,
dan wel het af te staan aan een an
der.
O ja, de generaal wilde graag plaats
maken voor een boteren, maar hij hield
terwijl zijn presidentshamer stevig vast.
Het baantje van president eener al-
gemeene feestcommissie is dan ook
werkelijk zéér verleidelijk. A!s men
kans beeft het zoover te brengen laat
men die kans niet zoo gauw los, hè.
Het regende moties en voorstellen op
des armen presidents hoofd, een ge-
jouw en geschreeuw barstte telkens ora
hem los, hij zat als Daniël ia den leeu
wenkuil, terwijl de penningmeester naast
hem aan het tellen was, hoeveel de
collecte had opgebracht.
Dat viel blijkbaar niet meê, althans
toen da collecte was afgeteld, deelde de
generaal smalend mede, dat de volgen
de vergadering maar wachten moest
tot de konmgin geweest was. Daarna
legde bij zijn hamer op tafel en ging.
Een ontzettend lawaai loeide door de
zaal. Verschillende presidenteu betoog
den, dat zij eigenlijk algemeen president
moesten wezen maar de boel liep
in het honderd, zoodat we de kans om
spoedig een algemeene commissie te
hebben, verloren.
Gemengd Nieuws.
bad haar, openhartig te zijn, wanneer zij
voor dien luitenant een grooter liefde koester
de dan voor mij, want ik wilde niet aan
aoogenaamde erkentelijkheid hare liefde te
danken hebben. Zij was in den beginne
zeer verwonderd, lachte over mijne overdre
ven dnitsche gezegden, zooals zij het noem
de, en gaf «onder meer toe, dat die leite
nant haar liefhad, eer zij hem ook wel
mocht lijden. Uit haar geheele wezen
maakte ik op, dat zij een strijd voerde lus-
tohen haar plicht en haar liefde, en daar
mede was ook mijn weg voorgeschreven."
Daar Rndolf verstomde en in nadenken
verzonk, waagde Helene 't niet, hem daarin
te storen. Zij was over het lot van haar
broeder zoo bedroefd, dat zij het niet over
zich kon verkrijgen hem te zeggen, wat zij
dacht namelijk dat hg zeer onverstandig
en overijld gehandeld had.
Rndolf maakte zich eindelijk van zijne
droeve gedachten loa, om zijne geschiedenis
ten einde te brengen: „Dat was de laatste
maal, dat ik Josephine gezien heb. Ik gat
baar bij het afscheid slechts de hand en
liet elke liefkozing achterwege. Van nit het
hot 61 tob reef ik haar een brief, waarin ik
mijtalf het gelnk ontzegde, dat ik aan hare
zijde hoopte te hebben verkregen,omdat het mjj
tegen de borat stuitte, het op kosten van baar
eigen geluk, dat zij in een andere verbinte-
nia hoopte te verkrijgen, te koopen."
„En daarmede was alles uit t'
„Natuurlijk. Ik ben dadeljjk op reis ge
gaan."
Helene sloeg hare armen om den hals baars
broeders, koste hem en zeide, terwijl «ij
baar leed onderdrukte en een zwakke pogiDg
tot schertsen deed
„Wij beiden gaan das samen en moeten
als een oudeheer en onde-jongejuffroaw uit
drogen. Ma Ru, wjj zullen het ons zoo
aangenaam mogelijk maken nietf*
Zij lachte hem bemoedigend toe, maar de
tranen stonden haar in de oogen.
Nieuwe gebeurtenissen, een nienwe omge
ving, een nieuwe werkkring, dat alles kwam
den invloed van den tijd ter halp, om de
wonden te doen genezen, die nog zoo veriob
waren, toen broeder en aaater hun geboorte
plaats zonder veel smart viarwel zeiden en
hunne verwanten verlieten.
Zij leidden in Batavia een kalm en ge
lukkig leventje en zagen in den loop van de
jaren ruBiiger op hnn verblijf in Hamborg
terug. De lieve, verstandige en welopge
voede Helene vond in de oost-indische
gezelscbapswereld de haar toekomende
plaats en Rudolf gelukte het, het filiaal van
het huig Mauvillon en Co. in de eerste rg
der daar bestaande koopmanshuizen te bren
gen Beiden hadden hu *eljjken kannen doen,
die iedereen hun soa hebben benijd, maar
beiden gaven er de voorkeur aan, ongehuwd
te bl|jven-
Maar zij bleven aan de herinneringen van
hnn jeugd getronw en wie beD in hnn zeer
deftig ingericht huis te Bnitenzorg bezocht,
moest elk hnwelgksplan buiien laten.
Niet weinig verrast was Helene daarom, toen
op een achtermiddag Rndolf niet alleen van
het kantoor terogkwam, maar een brnine
kindermeid en een klein vierjarig meisje
medebracht. Hij was bleek en zijn gelaat
was smartelijk opgewonden. Sedert het jaar
der handelserisis te Hamborg had Helene
bem zoo niot gezien-
„Gij moet de kleine oprecht lief hebben,
Helene I" riep bij baar toe, terwijl bet meis
je schnw uit hare donkerblauwe kijkers tot
Helene opzag. Helene, die veel van kinde
ren hield en ds gave bezat, dadelijk hnn
vertrouwen te winnen, trok de kleine naar
zich tos, kuste haar en vroeg:
„Hoe beet ge, mijn lieveling f*
De kleine zag haar trenrig aan maar
antwoordde niets.
„Zij spreekt geen dnitsch," zeide Rndolf.
„Weet ge, wie zij is?"
„O, ik raad het," fluisterde Helene. „Die
donker blanwe oogen is bet zoo P'
„Ja, het is het kind van Josepbine Des-
aoudre. En nn weet ik o, hoe verblind,
hoe dwaas beD ik geweest."
Ook Helene was tot hare lippen verbleekt
maar zij bedwong h»re opgewondenheid en
de brandende nieuwsgierigheid, die Rodolf's
woorden bij haar verwekten, om eerst de
kleine Josephine, zooals si) naar hare moeder
heette, te bezorgen en alles voor haar ver-
bljjl in gereedheid te doen brengen. Dar
kleine, die spoedig alle verlegenheid aflegde,
beviel het heel goed in het mooie buis, en
nadat zij eten en drinken had gehad, sprong
eg, door de zwarte gevolgd, in den praehtigen
tain, van waaruit haar helder stemmetje tot
broeder en zuster doordrongzij zaten ia
de veranda en hier kwam Helene de zeld
zame, treurige geschiedenis te weten, die
met het kind in verband stond.
„Zij is onder geleid, van een oude dame
en deze zwarte hier gekomen," berichtte
Rudolf. „De dame reizl van avond nog
verder. Zg heeft van Josephine Jo
sephine is dood," deed Rndolf booten in
antwoord op een vragenden blik van Helene,
en de ontroering ontnam hem in de eerste
oogenblikken de stem.
„Dood herhaalde Helene. „O, dat ar
me kind!" Luid juichen klonk van buiten
af de kleine wees snelde vroolijk door den
tuin. Dood en treurigheid hadden over het
kinderhart nog geen macht.
„De dame is de eebtgenoote van een
fransohen intendant. Uit haar mond heb ik
de geschiedenis van Josephine's laatste dagen
vernomen. De echtvereeniging van het ar
me meisje met den luitenant was niet ge
lukkig. De man was een fransehe luchthsrt,
zonder een enkeleB degeljjken karaktertrek.
Jozephine had zieh al reeds ltng van hem
laten scheiden, wanneer het kind er niet
geweest ware. Daarom verdroeg zg ai zijne
losse streken met het grootste geduld
daarom en om nog een andere raden. Zij was
tegenover hem niet sehnldig aan ean werke
lijke, maar wel aan een ontronw des harten."
„Ik heb het gedachtriep Helene harts
tochtelijk. „Dan beb ik dus tooh gelijk
gehad."
„Ge hebt gelijk gehad en ik was een
groots dwaas," zeide Rudolf terneer geslagen.
„Maar dat alles is nn voorbij, het berouw
komt altoos te laat. Josephine's man kreeg
een postte Pondioherrj en daarheen is zg hem
gevolgd. Voor eenige maanden is hij door
een inlander, wiens vronw hij vervolgde,
vergiftigd- Josephine werd ziek, juist toen
sg van plan was naar Frankrijk terug te
koeren, en na een lange ziekte is zjj ge-
D.
(-t-OH-)
De klokken luiden, de menschen spoe
den zich voort, sommigen om hunne
godsdienstplichten te vervullen, anderen
om aan den drang van hun dankbaar
hart gevolg te geven spoeden zich voort
naar het vredig kerkgebouw, naar de
plaats waar allen te zaam komen om
het feest der geboorte, der geboorte
van Jezus, te vieren, het heug'lijk Kerst
feest.
Ook zij, mevrouw Seegers, gaat naar
het huis des vredes, waar zij nog
maals haar goeden God zal bidden,
hem, haar zoon, kracht te schenken om
het goede te willen, om het goede te
doen, hem, haar eenige.
Onwillekeurig grijpt zij naar heur
harte als daar voor haar uit een nog
jonge vrouw heengaat, met een
vijfjarig kereltje aan de hand. Immers,
ook zij had haar Arnold zoovele malen
met zich meegenomen, had hem zoovele
malen gewezen op het vele goede, dat
hem in de kerk werd verteld. En dan
had hij haar met zijn groote blauwe
oogen aandachtig aangezien en met zulk
een lief kinderlijk zelfvertrouwen be
loofd, dat hij geen kwaad zou doen, en
later, evenals de dominé, zoo'n wijde
jas, met zulke groote mouwen aan zou
trekken en den menschen vertellen wat
goed en kwaad was. En dan had zij
gesmeekt, dat deze illusie van den
jongen zou bewaarheid worden, dat zij
eens van zijne lippen woorden van waar-
storven. Tot voogd der kleine Josephine
en tot beheerder van haar vermogen beeft
zjj in allen vorm mg benoemd. Haar oom is
ook reeds gestorven."
„Die arme menschen hebben aan het ver
mogen dat zjj teropgekregen hebban, niet
veel gehad. Bij menigeen is het, alsof waar
lijk het noodlot hen achtervolgt."
„Ja, de Deesondres hebben peen gelnk ge
had," zeide Rndolf droevig. Wederom weer
klonk hei luide gejubel van de kleine. „Niet
waar Helene, de kleine blijft immers bij ons
Helene gaf hem de hand. „We tullen ons
best doen, dat zij gelukkig wordt," ant
woordde zij eenvoudig. „Tenminste wij
zullen er in hare kindsheid voor zorg dragen,
dat tij hare ooders niet zal missen."
„Ik heb ook veel goed te maken. Het
ia mijn schold, dat alles zoo is geloopm.
Lees dat briefje, dat Josephine mij ge-
gesohreven heeft, toen zg wist, dat de dood
nabij was."
Helene nam het papier aan, dat Rudolf
haar toereikte. Het was een fransehe brief,
die met onzekere hand waa geschreven en
luidde
„Waarde heer Rndolf. Ik zal sterven,
want de dootoren hebben mjj geen hoop
meer gegeven. Ik tou den dood, die anders
geen verschrikkingen voor mjj heeft, ter-
wille mijner dochter met angst te gemoet
sien, als ik niet wist, dat ik n de kleine
Josephine, die sprekend op mij geljjkt, ais een
dierbare gedaohtenis mag toevertronwen.
Mijn goede oom Anatole ia dood, daarom
hob ik niemand meer op de wereld dan gjj.
„Waarde Rudolf - een stervende mag het
u wel zeggen ik heb n altoos van gan-
scher harte liefgehad, meer bemind dan
eenig menseh op aarde. Waarom hebt ge
mjjn eerlijk antwoord van toenmaals 100 ver
keerd opgeval f Een kinderdwaasheid heeft
ons gesoheiden want de vriend mjjner
jeugd was niets meer voor mjj niets. Toen
ik uw brief kreeg, ben ik nog naar het bó-
tel gesneld, maar ge waart reeds vertrok
ken. Toen sloop de twijfel in mijn hart,
of ge mg wel oprecht hadt bemind. In
dien twjjfel gaf ik een gnnstig beaobeid op
het smeeken van Périn, ofschoon ik wist, dat
heid zou vernemen; dat zij eens van
haar jongen bij het naar buiten gaan
uit de kerk zou hooren fluisteren wat
een redenaarstalent, wat heerlijke woor
den.
En nnWaar was haar jongen,
waar was haar Arnold Zij wist het
immers niet. Daar in dat verre land
heengegaan omdat geen enkele uitweg
meer mogelijk was om zich een toe
komst te verschaffenhij had zich on
mogelijk gemaakt door zijn slecht gedrag
en de haren zijner moeder doen ver
grijzen.
De oude vrouw streek zich met de
hand langs het voorhoofd en stapte voort,
naar de plaats, waar zij reeds zoo menig
maal en ook nu troost hoopte te vinden
voor haar gewonde ziel.
't Was vol in de kerk, en aan de
hand van het gebruikelijke woord op
kerstmis „Vrede op Aarde, in de men
schen een welbehagen," hield de voor
ganger een roerende toespraak.
Vele momenten in het menschelijk
leven werden door hem geschetst,
vele woorden van troost werden er door
hem gesproken en zeker ook menig
hart zal bij het verlaten der kerk kal
mer en vrediger hebben geklopt.
Mevrouw Seegers was ditmaal door
de gehoorde woorden niet getroffen. Haar
gemoed was dezen morgen, op den mor
gen waarop het „Vrede" over de aarde
ruischt, niet toegankelijk voor woorden
van troost en opbeuring.
Maar deze Kerstmorgen was voor
haar immers zoo moeilijk, zoo zwaar
om te doorleven; want juist op zulk
een Kerstmorgen had haar zoon haar
de tijding gezonden, dat hij geteekend
had als koloniaal. Haar Arnold, het
pand van haren echt, welke, hoewel kort,
zoo gelukkig was geweest, ge
dwongen naar een oord te gaan,
waar hij onbekend zou zijn, om daar
een nieuw leven te beginnen of
zijn wangedrag voort te zetten.
Maar ach, zij had hem toch zoo lief!
Het was ook haar eenige, haar alles!
Onder dergelijke gedachten is zij
thuis gekomen, en Antje, haar oude,
trouwe dienstmaagd, die mevrouw reeds
had zien aankomen, stond in de
geopende deur. Zij had al opgemerkt
hoe het met mevrouw gesteld was.
Met een vriendelijken groet helpt
zij hare meesteres hoed en mantel af
doen, zet den leunstoel voor haar klaar
en schuift een heerlijk warme water
stoof onder hare voeten.
„Ziezoo, mevrouwtje, nu maar een lek-
het hem slechts om mijn vermogen wss te
doen.
„Zoo is het gekomen, zooals bet komen
moest.
„Van n ben ik steeds op de hoogte ga-
houden. Uw zwager, mijnbeer Gerard, heeft
mijn bede, mij over n te schrijven, gere
geld vervuld. Zeg hem daar dank voor.
„Niet waar, de arme kleine Josephine zal
bij n en nwe zuster haar onderhuis terug
vinden
,;Heb daarvoor dank en ook voor de wei
nige, maar o zoo gelukkige dagen, die ik
met n in Toulouse heb mogen doorbrengen
en waarin ik van cnlk een schoone toekomst
droomde. O, hoe dwaas sijn wij beiden ge
weest 1
„Leef gelukkig en vergeet Josepbine Des-
soudre niet 1*
Met tranen in de oogen gaf Helene den
brief terng.
„Kom," zeide zij na een poosje, „wij zul
len de kleine gaan halen, zg moet naar bed.
Ik mag niet vergeten, dat ik nn de plichten
van een moeder heb te vervollen."
Weder zijn aeht jaren verloopen.
Diohte sneeuwvlokken vallen van den bemel
in de straten van Hamborg neer, die reeds
vroeg in den avond eenzaam en veriaten
zijn. Maar een heldere lichtglans straalt
in alle deelen der stad door de verschillends
vensters want het is Kerstavond en overal
branden de kaarsen aan de denneboompjes.
Ook in het huis van Gerard prijkt een
mooie Kerstboom, en tevredene, vrooljjke
gezichten staan rondom de tafei, die met
kostbare geschenken is beladen. Caecile,
Gerard, Mauvillon en Hartmann, niemand
ontbreekt en elk van ben berjjd» lastig sjjn
stokpaardje-
Het is voor Gerard en Hartmann reeds
den tweeden Kerstboom, dien zij desen avond
zien; een anderen hebben zg reeds vooreen
paar uur terug helpen opsieren dat is m
een hois geweest, waar de ongeduldig®
kinderschaar een langer verschuiven van de
verdeeling der presentjes niet gedoogde.
Daarom heeft Gerard reeds om vjjï nor een
rgtuig besteld en hg en de wakkere Haf-
IH Ou Ut h lOOT u'