Srei lil öb Maasstad. Het leven eener edele vrouw. Zondag 9 Januari 1898. 42ste Jaargang No. 3273. tweede blad. feuilleton. Rotterdam, 5 Januari 1898. No. 147. Gelukkig Nieuwjaar!" De lezer heeft deze boodschap van den dag nu al op zooveel verschillende manieren eehoord, dat ik het in mijn brief wel niet nog eens behoef te doen. Als t van mij afhing was het nieuwe jaar voor den ganschen lezerskring van dit blad zoo voorspoedig mogelijk en als dus de lezer dit maar geloover. wil, kan ik van dit nu reeds afgezaagde onder werp wel afstappen. 't Oude is hier in 't nieuwe overge gaan als gewoonlijk. De stoombooten en locomotieven zyn iets vóór twaalf begonnen een helsch kabaal te maken, een dreunende welkomstgroet van de handelsstad; het postkantoor is over stroomd met kaartjes, zóó geweldig, dat het geheele personeel van bestellers, ge assisteerd door een hulpkorps, mitsga ders eenige detachementen mariniers het werk niet afkunnen eD er nu nog, vijf dagen na dato, den geheelen dag kaartjes rondgebracht worden er liepen de beide eerste dagen van 't jaar mas sa's dronken lui langs de stratener is hier en daar geducht gevochtener zijn vele lieden wegens het schieten met verboden wapenen bekeurd, in het kort, het nieuwejaar heeft ten onzent zijn intocht gedaan op de wijze van al le jaren, met veel drukte en kabaal. De schouwburgen hebben hun Kloris en Roosje-voorstellingen weer gegeven. Het is merkwaardig, hoe vol belangstel ling elk jaar opnieuw dit oud-hollandsch kluchtspel wordt aangekeken door een publiek, dat den schouwburg tot de nok vult. Het is een traditie geworden, want elk ander blijspel met zóó weinig handeling en zóó veel uiterlijk vertoon, zou uitgefloten worden. Men wil die bruiloft van de boertjes met hun vroo- lijke dames, hun vetten maaltijd en hun joligen zang telkenjare weer genieten. En het aardigste van zoo'n vertoo ning is dan immers het optreden van de ouders van Kloris, Pieternel en Tho- masvaer. Die twee zeggen een nieuw- jaarswensch op rijm, in den regel bui tengewoon onbeteekenend, maar hier en daar wel eens brutaal. Thomasvaer en Pieternel mogen vlakweg de waarheid zeggen en één of ander stedelijke beroemdheid wel eens in het ootje nemen. Men neemt het dezen onsterflijken oudjes met hun krom-gerijmel niet kwalijk. Sedert eenige jaren is Willem van Zuylen Thomasvaer en de drukke, zwaarlijvige mevrouw Faassen van Yelzen is zijn gade. De dichter van den wensch is Faassen en Faassen is ac teur genoeg om te weten, wat zijn pu bliek aardig vindt. Hij heeft gemerkt, hoe veel emotie in de stad het verbod van straatschrobben gemaakt heeft en hij was er dus dadelijk bij, om de bei de oude boeren, die ergens in een dorp wonen, een kritiek te laten geven. Thomasvaer en Pieternel dit is het vreemde van het geval zijn altijd wondergoea op de hoogte van Rotter- damsche zaken, evengoed als zij in den schouwburg te Amsterdam geboren Am sterdammers lijken. Zou 't waar zijn, vraagt Pieter- [nel hier, dat te Rotterdam, De stad tot de conclusie kwam, Dat wij de straat niet mogen schrobben En dan antwoordt Thomasvaer Jadaar zal menigeen om tobben, Want een vrouw die niet schrobben mag, Heeft niks meer aan haar zaterdag; En of de straten al verzakken, En of je broek kleeft aan je hakken, Dat raakt de vrouwen niemendal, Zaterdag is er modderbal Men ziet, hoog loopt die poëzie niet, maar zij is adrem eo het publiek lacht er om. De grappen blijven trouwens dood onschuldig. Dan komen er wenschen aan de Koningin en aan den Burge meester, die natuurlijk grooten geestdrift in de zaal brengen. 't Is elk jaar hetzelfde en elk jaar opnieuw weer even groote bijval. Kort voor en kort na Nieuwjaar be gint hier een ware regen van circulai res met verzoeken om lid te worden, donateur, contribuant, medewerker en nog vele titels meer, alle beduidend betalen van allerlei vereenigingen van kunst, wetenschap en vooral lief dadigheid. Als men op al die verzoe ken gunstig beschikken wilde, had men daarvoor alleen een inkomen noodig. In den regel gaan die circulaires dan ook zonder meer in de papiermandook kunstliefde en menschenliefde hebben hare grenzen. Men zoekt uit den voor raad enkele, waarop men fatsoenshalve niet afwijzend beschikken kan en stelt daarvoor liefst het laagstgenoemde be drag beschikbaar. Dit jaar opnieuw zijn de aanzoeken gekomen en daar waren erbij,die de befaamde dwaasheid van wollen sokken voor de negerjongens in Midden-Afrika en zakdoeken voor de Eskimo's nog in den schaduw stellen. Naastenliefde vond ook thans weder zulke vreemde bedoelingen. In vollen ernst wordt ditmaal onder andere van de beter-bedeelden een bij drage gevraagd voorarme kou- en hongerlijdende menschen, zooals er in dit getij zoo velen zijn of voor dak- looze kinderen of voor blinden Of voor gebrekkigen of voor oude in valide menschen of voor schamele weezen Niets van dit allesHet geld, dat in allerlei richtingen in het vaderland, in onze vaderstad zelve zoo hoog noodig is, wordt nu in yolkomen ernst, in diepe overtuiging gevraagd vooreen wollen hollandsche vlag op een te bouwen mannenhospitaal in China. Voor die wollen hollandsche vlag heeft zich een heeren-comité en een dames-comité gevormd, elk met een penningmeester, beiden liefst be- hoorende tot de zéér welgestelden, en zij vragen giften, kleine en groote, voor dit verheven doel, deze wollen holland sche vlag in China 1 Put dit soort liefdadigheid-bedrijven niet feitelijk de liefdadigheid uit Als er tien voorstanders van die wollen hollandsche vlag zijn en de beide comité's tellen samen méér leden die elk een paar gulden uitleggen, dan is immers het geld voor de wollen hollandsche vlag bijeen! Neen, daar moet de menschheid voor worden warm gemaakt, daarvoor moet nog eens een bede gevoegd worden bij de tallooze beden, voor dikwijls zéér noodige din gen, terwijl juist de overmaat van verzoeken de belangstelling verslapt. In aandoenlijken ernst zegt het be- bewuste dwaze verzoek „Een holland sche vlag in China doet denken aan de dagen, toen Holland mede demtoon aangaf in de rij der mogendheden, de dagen van de Oost-Indische Compagnie, of van Abel Tasman of van Diemen. Thans spreekt men immers van de duitsche, de engelsche, de russische of de japansche vlag, maar niet van de hollandsche driekleur, uitwaaiend ia het Hemelsche Rijk Toch wel. Dat wil zeggen, als men er iets voor over heeft zal binnenkort ook ons rood-wit-blauw in China geplant worden enz. enz. en dan vraagt men gaven voor die vlag, die wollen hollandsche vlag! Terwijl de commissie voor voeding aan arme schoolkinderen - die nuttig ste stichting van onze stad—juist dezer dagen meedeelt, dat de middelen tot voortzetting van het zoo noodige werk hoe langer hoe trager vloeien bij klim mende behoefte, plaagt een comité de gegoeden met een dwaas verzoek als die wollen vlag en helpt zij het gevoel van mededoogen afstompen in wrevel. Als het comité vraagt om wollen slaap mutsen voor eigen gebruik, ben ik gaarne bereid voor eon gulden te tee kenen. De hoeren van die vlaggehisto- rie hebben wel slaapmutsen noodig. Men heeft in de laatste weken veel gelezen van het duel tusschen twee studenten in de duinen bij Wassenaar. Er zijn vele commentaren op dat voor val geleverd en het heeft zelfs aanlei ding gegeven tot uitvoerige beschou wingen over de dwaasheid of den ernst van het duel wezen in verschillende bladen. Ik heb van Leidsehe vrienden gehoord, dat op de studenten-sociëteit in de sleutelstad braaf om de heele historie gelachen wordt. Het veelbesproken duel blijkt hoe langer hoe meer een malligheid te zijn geweest. Oorzaak een juffrouw. Wapens sabels! De beleedigde kon goed schie ten en de beleediger durfde dus het pis tool niet aan. Geen van de beide heeren had ooit een sabel in de handen gehad en dus werd de sabel gekozen 1 Het duel was een hakpartij zóó woest, dat de getuigen uit de nabijheid bleven en dat eindigde met een klap op bet oor van den één en een klap op het hoofd van den ander. Allervermakeiijkst, tegenover den ernst, waarmee de bladen dit duel op namen, is de vroolijkheid, waarmee de studenten zelf het bericht ontvingen. Toen de eerste maal de beide kam pioenen weer in de sociëteit versche nen en aan ver van elkander verwij derde tafeltjes waren gaan zitten, deed plotseling één der aanwezigen het voor stel „een repetitie te houden van het roemruchtige duel in de hollandsche duinenAlgemeen bravo, waaraan natuurlijk de kampioenen niet deelna men. Twee oudere studenten zouden vech ten en zes „groentjes" werden geprest getuigen te wezen. Er werden twee SCHAGER1 COURANT. bijna woeaten toon, maar hij kon niet ver hinderen, dat hem het bloed naar de wan gen vloog. „Vergeef mij mijn goberts," zeide André vergoelijkend. „Uwe bangheid heeft mij ge troffen zij ligt zoo verre van uwe natnnr, zooals ge zelf weet. Wat dat meisje aan gaat, zij ia een buitengewone schoonheid. Maar de adel, die er in hare verschijning ligt, frappeert nog meer dan hare schoon heid, en dat is iets, wat ieder man van eer eerbied afdwingt." De avond kwam en het slot was als door een zee van licht bestraald. Beneden in de beide salons ging het er zeer levendig toe, boven zat Elisabeth in hare kamer. Zij had aan de feesttafel niet deelgenomen, daardoor zon men haar een zekeren gelijken rang heb ben toegekend, wat geenszins de bedoeling der gravin zon zijn geweest. En het meis je was daar ook niet verlangend naar, zij was daar op hare manier te trotsch voor; zij gevoelde, hoe verschillend hare manier van denken en leven was, en hoe haar gan- sohe persoon in tegenspraak was met dien adellijken kring. Zij had eenige brieven te sohrjjven en was blijde, dat zij eenige oogenblikken geheel voor zichzelf bad. Zij bad tot dusverre nog nauwelyks eenige korte berichten aan bare vrienden kannen zenden. De kamer was zoo vroolijk en zoo heerlijk verwarmd, dat zij een gevoel over zich kreeg, alsof ze thuis was. Zij kreeg baar schrijfgereed schap en nam de pen in de hand. Met de herinnering aan véle lieve gestal ten verzonk het heden en dook het verle dens voor haar op. Zij zag ziebzelve als kloin meisje, met goudblonde haren, in een mooi huis, dat midden in een tuin lag, waar voorbij een groote stroom vloeide. Elisabeth zag het zachte, vertrouwen wekkende gelaat harer moeder en het ernsti ge baars vaders, die beiden hunne eenige lieveling verafgoodden. Doch maar kort (ble ven deze lichte herinneringen haar bij zwarte, donkere beelden verdrongen ze. Zy zag donkere, vreemde gestalten in hnis, waar tot dusverre slechts reine vroolyk- heid had geheersoht* Zjj sag haar moeder in een zwarte kist, met strakke trekken en de saehte oogen gesloten, en baar vader met een bedroefd gelaat daarvoor aitten, iederen troost afwijzend. Dan kwam de dag, waarop die kist naar bniten werd gedragen en zjj aan de hand baars vaders volgde. En wederom naderde een nur, waarop dat schouwspel nog eens werd vertoond, en zij een moeder- en vader- looze wees werd. Daarna zag zjj zieh in de door de linden beachadnwde pastorie in Tbüringen, waar de waardige man woonde, die haar oom was, die in zijne verhevene levensopvatting eerder een wezen uit den onden tijd, dan een kind dezer eenw geleek. En welke indrukken had die man haar in de ziel gelegd 1 Hij had haar ka rakter eenvoudig, baar hart rein, haar wil sterk weten te honden. Hoe had hij baar geleerd, het scboone warm aan te hangen, het goede van ganseher harte lief te hebben en het ware met alle kracht te zoeken en te verdedigen. Spelend had hij het beste van zijn denken en weten op baar over gedragen. „Behartig die dingen," placht hij baar dikwijls te zeggen, .want daarin is alle moed, alle kracht des levens gelegen. Wees op recht en waar tegenover je zelf en tegen over anderen. Ge moet onwaardige ver houdingen ontvluchten en nooit een doel traebten te bereiken, dat, hoe aangenaam het n ook moge zjjn, door onreoht moot worden bereikt.' Eo deze drie leefregels had hij haar bjj het afscheid toegeroepen, toen zy, nog geen achttien jaren oud, den weg der onafhanke- heid betrad want selfatandig en onafhanke lijk, dat moest zjj vroeg worden, dat was het joist, dat hjj haar steeds voor oogen hield. „Ik ben een oud man en kan eiken dag opgeroepen worden dat mag n niet verras sen, mijn dochter,* had hij haar gezegd. Zeven jaar was zij ala onderwijzeres te Leipzig werkzaam geweest en had het goe de en gezonde in haar karakter weten' te bewaren. En de goede sprenken van haar oom, tij hadden haar goede diensten bewe zen, ofschoon zij tot nu toe slechts da eerste In toepassing ha^ kunnen brengen. Wees waar tegenover je zelf en tegenover ande ren, dat was zy steeds geweest en dat had tot dasverre baar achting voor zichselve doen koesteren. Ziekte en ouderdom noodzaakten jaffronw Schmidt.jhaar school op te heffen, en Elisabeth nam de plaatB aan, die haar door de be middeling van jaffronw Schmidt werd aan geboden, Na was zy op een slot in de Karpaten, in een nienwe, vreemde omgeving, vreemd op alle mogelijke manieren, zelfs haar intrede in deze wereld was vreemd. Zy kon haar brief niet ten einde sehryven, er werd geklopt en Datka trad binnen. „De gravin Iaat de juffrouw verdoeken, in het salon te komen, het geselsohap wenscht duitsche muziek te hooren." Datka was altyd de overbrengster der boodschappen, als het een opdracht gold voor de jaffroaw, daar zy de eenige onder de bedienden was, die dnitsch sprak. Zy was steeds om de gravin heen en nog geen enkel aar van haar gescheiden geweest, want de weinige jaren, dat de gravin te Leipzig had vertoefd, was Daika ook by haar geweest. Elisabeth bracht baar toilet in orde en nam haar muziek, want, hoe ongelegen het baar ook kwam, zy moest aan het bevel gehoorzamen. „De juffrouw is mooier dan eenige dame beneden, ofschoon allen in zyde en kant zyn gekleed en bloemen en diamanten in het haar dragen," zeide de oude, en de uitdrukking van bewondering, die er over hare trekken verspreid lag, toonde, dat zy waarheid sprak. Het eenvoudige, nauwsluitende blauwe kleed stond Elisabeth ook voortreffelyk en kleurde uitstekend by haar teint en haar. „Dat zegt ge maar," antwoordde het meisje lachend, „omdat ge my goed gezind zyt." „Wie zal de juffrouw ook niet goed ge zind zyn Dien mensch zon ik wel eens wil len ontmoeten. Ik geloof, dat wy allen voor de juffrouw door een vnur zonden gaanl* riep de onde. Elisabeth was geroerd. Hoe weinig kostte het, de genegenheid dezer eenvoudige, goede menschen te winnen. Waardoor had ajj die goeda meening ver- 4. Er was zeer veel te doen en Elisabeth stond de gravin dapper ter zijde, boe en waar zy maar kon. Zy hielp de kamers opsieren, regelde de glazen op het boffet en de tafel en hielp zelfs in de keuken, daar de keukenmeid ongesteld was en bet die zoodoende onmogelijk was, alles alleen klaar te krijgen.^ Eu hoe de gravin ook door alle beslommeringen in beslag genomen werd, moest zy toch in stilte het karakter barer ge zelschapsjuffrouw bewonderen. Er schenen zooveel tegenstrijdigheden in haar. Deze bereidwilligheid, om overal de behulpzame and te bieden, Iederen dienst te bewyzen, wanneer het maar den een of ander gemak on schenken, en toch zoo trotsch en onge naakbaar. Geza giog met graaf Palsy en nog eenige eeren naar de biljartkamer. De anderen w#reJ1 reeds naar binnen gegaan, maar hij en André stonden nog bij do deurdaar word aan de tegenovergestelde zyde de deur van de eetkamer geopend en Elisabeth, die daarin iets in orde had gebracht, trad den gang in en ging met een vlnohtigen groet hen beiden voorby. Sprakeloos van ver rassing staarde graaf Palsy baar na. Hy was reeds tweemaal op het slot op bezoek geweest, maar was nog geen enkele maal Elisabeth te zien gekomen. De gravin had 0Te' de aankomst der gouvernante gezwegen zonder reden, Geza had er ook geen woord over gerept, maar om een reden, waarvan hy zichzelf wellicht geen rekenschap zou kunnen geven. „Wie is me dat na P* riep André. „Heb 'k goed gezien I li dat niet de blonde •ohoonbeid, die gy in het stationnetje voor Preszburg zoo beleedigd hebt En die is «De gezelschapsdame myner moeder,* viel de graaf hem opgewonden in de rede, hoe dapper hy ook zyn best deed, kalm te schynen. „De juf of de boune, die toenmaals op bet kasteel werd verwacht? Dan hebt ge je ook leelyk vergaloppeerd, Geza!* Geza zweeg en keek naar den grond; aan bet Bfampen met den voet en het ballen van zyn vnist zag men, dat hij inwendig kookte. „Gij hebt de beide laatste malen, dat ik hier geweest ben, niet het geringste daarvan gezegd." Het klonk als fijne spotterny. „Ik ben waarachtig nieuwsgierig, hoe ge u tegenover haar gedraagt," voegde André er aan toe. Nu echter scheen het Geza genoeg te zijnzyn gansche woeste natuur deed bare rechten gelden. „Hoe ik mij tegenover haar gedraag I riep hij met toornig flik kerende oogea en terwyl zyn gelaat doods bleek werd van drift. „Hoe moet ik mij dan gedragen Ziet ge daar dien stoel, die tafel? Zooveel ben ik in hare oogen, zoo veel aandacht schenkt zy my, wellicht nog minder „Gy hebt haar ook doodeiyk beleedigd, Geza." „Herinnermij daaraan niet!" riepdejoDge graaf heftig. „Wist ik dan, dat zij zoo was zool Ik geloofde, dat alle vrouwen gelijk waren, ik daoht, dat ik ze allen kende, allen 1 Byzonder goed diege nen, die alleen reizen, die zoogenaamde zelfstandigen, die geene besoherming noodig hebben, en ik gedroeg my daarom, zoo als ik dat tegenover dergelyken altijd doe." Geza had dit haastig en telkens afbrekend gezegd, als moest bet dieoen tot zyne verontschul diging diep ademhalend giog hy voort„Ik zou haar zoo gaarne mjjoe verontschuldi ging willen aanbieden, maar, myn God, ik dnrf nietZij laat my zoover niet komen. Wanneer zy my aanziet met die groote, blanwe oogen, waarin zooveel voor my ligt, dan ontzegt myn tong my eiken dienst." André zag zyn vriend met groote ver wondering aan. „Geza, neem je in acht! Gy zult toeh geen gekke dingen doenl* „Wat hindert dat riep de graaf op

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1898 | | pagina 5