over dit gebiedend bevel, doch wist
zijn tegenwoordigheid van geest te be
waren, en zeide, door middel van zijn
tolkJ
Ik verzoek uwe majesteit om
verschooning, doch mijn toestel is he
den slechts voor duiven en niet voor
menschen ingericht. Ik zal veertien
dagen noodig hebben om het voor deu
verlangden toer in gereedheid te bren
gen.
De sultan stemde hierin toe. Onnoo-
dig te zeggen, dat Bellachini maakte,
dat hij ijlings het land uitkwam.
Concurrentie in het jaar
1825.
Het volgende schrijft I. ter Gouw in
„de Oude Tijd"
Op een dorp in een der Zuidelijke
Provinciën zag men in 1825 twee
uithangborden.
Een hiervan hing bij een pruiken
maker, waarop Absalon geschilderd was,
zooals hij met zijn weelderig haar in
de takken van een boom verward
raakte, waarbij zijn paard doorrende en
hij het kind van de rekening werd.
Daaronder stond„Zoo moeten ze
varen, die geen pruiken dragen."
Een eindje verder zag men bij een
haarsnijder een drenkeling op het bord
geschilderd. Een Newfoundlandsche hond
schoot toe, beet in 's mans pruik en
zwom er mee naar den wal, zoodat de
man verdronk, terwijl zijn pruik werd
gered. Hieronder stond: „Zoo moeten
ze varen, die pruiken dragen."
GROOTMOEDER.
I w
I
zilveren haren.
«De kinderen komen aanstonds uit de
school, mamaatjeik ga boterhammen
snijden." Eu zij gaat.
Nu is het weer stil en eenzaam in het
vertrekslecht» de kleine gele vogel in
de kooi tjilpt als in den droom, de oude
albasten pendule gaat haar eentonigen
gang en de breinaalden tikkelen zacht
tegen elkander. Daarop vallen de handen
in den schoot en grootinoeder's hoofd op
den schouder. Zij slaapt een poosje
slechts zoo'n knippertje totdat de
koffie komt. De schaduwen der lindebla
den buiten spelen krijgertje op haar gelaat.
Hce zoet slaapt zij, de oude vrouw, hoe
vreedzaam straalt haar gelaat 1
„Mevrouw/ roept daarop een frissche
stem, «rhier is de koffie."
Zij is terstond wakkeroude menschen
slapen nooit vast. „Dankje, llanna, dank-
je," zegt ze minzaam.
Het stemmige dienstmeisje komt na
derbij. «Mevrouw, daar is weer geld van
mijn loon, wil u dat bij het andere doen,
dat u voor mij bewaart Ik dank u vrien
delijk voor de moeite
«Grootmoetjefluistert een uur later
de ferme 13-jarige kleinzoon haar iu 't
oor, «grootmoe, er staat een paardenspel
in den Ossenkamp."
„Zoo Kijk I Dat is wat prachtigs/ ant
woordt zij en breit druk voort, zon
der hem aan te kijken, maar een schelm
achtig lachje speelt om haar mond. Zij
weet al lang, waar hij heen wil.
„Grootmoe, heeft u wel eens een paar
denspel gezien P" vraagt hij en de blau
we kijkers staren met een smeekenden blik
in hare oogen.
«Zeker, o, dat is buitengewoon mooi.'
De knaap zucht, dat ge er medelijden
mee zoudt hebben.
„Ja, arme jongen," zegt de groot
moeder deelnemend, »jemoetnu je school
werk maken.
„Dat lub ik al af/ roept hij snel.
Grootmoeder heeft de groenzijden geld-
tasch uit den zak gehaald en reikt hem
een blank tienstuiverstuk toe.
„0/ zegt de jongeD, trillend van ge
not. Hij vergeet zelfs te bedanken
en als de wind is hij de kamer uit.
„Goeien dag, moederEene slanke
vrouw in wandeltoilet is de kamer binnen
gekomen zoodra zij de voile terugschuift,
ziet de grootmoeder, dat hare jongste doch
ter, de doktersvrouw, geweend heeft.
«Maar, Helena, weer tranen?" zegt zij
verwijtend.
De nog jonge vrouw breekt werkelijk
in bitter schreien uit, zet zich op het
bankje aan de voeten der moeder en legt
het hoofd in haren schoot.
„O, als ik u niet had," snikt zij bijna
hartstochtelijk.
«Die tijd zal ook komen/ antwoordde
de oude vrouw, «en dan zal ik op mijn
sterfbed nog zorg voelen, dat ik hier zulk
een onverstandig kind moet achterlaten.'
«Ach, moeder, ik kan het niet meer
uithouden 1"
«Wat toch
„Hij veronachtzaamt mij, hij heeft mij niet
meer lief."
«Toont hij dat
«Ja, hij is zoo brommerig, zoo ontstemd.
En omdat ik dat voel, verklaarde hij mij
gisterenavond, dat de huiselijkheid van
eene eeuwig in tranen badende vrouw
hem volstrekt niet beviel en toen ging hij
naar het Casino en zei mij niet eens goe
den avond."
„Zou hij dat dan zonder eenige reden
gedaan hebben P'
De jonge vrouw stuift op.
„U trekt ook al voor hem partij roept
zij uit.
De oude vrouw knikt. «Ja, Helene."
«A.ls je wiet, moe, hoe gelukkig wij
vroeger waien kort geleden doch
thans I Nooit meer een vriendelijk woord,
en als ik iets voorstel, dan zegt hij
„Dom volk of „Wat een dwaasheid
of «ik ben zoo moeHij doet mij nooit
meer een genoegen aan.'
«Omdat jij hem geen genoegen aandoet,
Helene 1 Jij wilt, dat hij na zijn zwaar
dagwerk nog met je naar schouwburg of
concert zal gsanhij heeft behoefte aan
rust. Nu zit je met verwijtenden blik
tegenover hem, speelt de ongelukkige
vrouw, in plaats van hem een vriendelijk
woord te gunnen. Hoor eens, Helene,
hoe het mij is gegaan. Uw overleden va
der was in 't derde jaar van ons huwelijk
een tijdlang even zwijgend, even onge
zellig en norsch als Eduard, volgens je
zeggen, thans. Ik had hierover veel hoofd
brekens, ik vroeg hem, wat hem scheelde
trachtte in alles zijn zin te doen
doch ik kwam er niet achter en alles
bleet bij 't oude. Hij, anders zoo vroo-
lijk, sprak aan tafel geen woord, hij, die
andeis duizend oplettendheden voor mij
had, scheen mij heelemaal niet meer op te
merken. Dit ging wekeu lang zoo, toen
werd ik ongeduldig en onvriendelijk. Nu
zou hier in de stad net een bat zijn,
waaraan wij, zooals al lang afgesproken
was, zouden deelnemen. Ik was reeds ge
kleed, toen mijn goede man verklaarde,
dat hij geen zin had om nit te gaan, hij
was moe. Ik aan 't huilen, vleien, smee-
ken eerst bood hij weerstand, doch
eindelijk scheen het, dat zulk een tooneel
L. K.
De nette kamer gelijkvloers want voor
het grootmoedertje werd het trappenklim-
men reeds moeilijk lag tegen het Zui
den. Hare vensters zagen nit op den groo-
ten schaduwrijken tninsneeuwwitte gor
dijnen versierens de vensters en achter de
heldere ruiten ontdekt gij een frissche
kanten muts, met lila lint, op een zil
ver-grijs hoofd. Eveneens ontdekt men
daar een bril en soms een bleeke hand,
die den bril omhoog schuift op het voor
hoofd en dan ziet het gelaat eener oude
vrouw in den tuin uit, vol rimpels en
rimpeltjes, maar met een paar goedige,
vriendelijke oogen, innemend en zacht, het
lieve gelaat van een grootmoeder, van een
waar, echt grootmoedertje.
Ja, wat zal er van het huisgezin wor
den, als grootmoe er eens niet meer zijn
zal.
Zoo denkt ook wel die man met dat
nette voorkomen, die juist het vertrek bin
nenkomt, met een uitdrukking van zorg
op het gelaat. Hij gaat onrustig een paar
malen op en neer en kijkt verstrooid naar
de talrijke familieportretten aan de wanden
en van den leaningstoel aan bet ven
ster volgen hem deelnemend twee tronwe
oogen.
«Hendrik," vraagt grootmoe haren oud
sten zoon, in wiens huis zij woont, „wat
scheelt eraan Heb je verdriet, id'd goeie
jongen? Wat is het?"
En de «goeie jongen", in wiens donke
ren baard reeds hier en daar een wit haar
tje glinstert, komt nader, zet zich tegeno
ver grootmoe neer en stort zijn gemoed
uit.
„Maak je niet ongerust/ troost de ou
de vrouw, nadat hij geëindigd had, „dat
is nog niet zoo erg, Hein, hoewel ook
precies niet prettig. Geloof me, ik ben er
heel wat erger aan toe geweest, toen je
vader stierfde opvoeding van mijne zes
kinderen was nog niet voltooid jij
waart op het gymnasium en bij al die
zorgen moest ik geheel alleen mijn landgoed
besturen uw 7ader wilde geen voogd
benoemd hebben/ roegde zij er fier bij.
Daar werden mij plotseling twee hypo
theken opgezegd, en geen kleintjes ook,
het geld was destijds schaarscb. Dagen
lang heb ik van den een naar den ander
moeten zwalken, tot ik eindelijk de ver-
eischte som verkreeg. Ben je al bij
Trewendt geweest P" vroeg zij nadenkend.
Hij schudt het hoofd. «U weet het
misschien niet, moedertje, maar op de
landbouwvergadering hebben wij elkander
de waarheid gezegd over die paarden his
torie."
«Ja ja 1 ik weet het," knikt zij, „maar
dat is nog geen reden 1"
„Neen, ik vraag hem niets," zegt hij
snel.
„Dan zal ik het doen, Hein 1 ik ken
mijn ouden Trewendt te goed."
«Wil je, lieve, beste moeder En zijn
gelaat helderde ^zichtbaar op. Hij weet
immers, dat der oude burgemeestersvrouw
Dooit een dienst geweigerd wordt, het
allerminst door een vriend harer jeugd.
Zeker," zegt zij glimlachend, «ik zal
terstond aan den oude schrijven, maak
de schrijftafel open, zie zoo, en laat mij
nu maar alleen.'
Grootmoe heeft den brief pas af, of
daar wordt de denr even geopend en een
lief vrouwenkopje kijkt nsar binnen.
«Zoo, Mina?' vraagt de oude dame en
drukt hare schoondochter de hand, «goed,
dat je eens naar mij komt kijken."
De huisvrouw is zichtbaar ontsteld.
„Och, grootmoe/ begint zij, terwijl zij
plaats neemt, «hoe graag zou ik reeds
vroeger gekomen zijn, maar je weet, men
moet in huis overal bijzijn, en met Elsje
is niets aan te vangen, nadatOch
heer, denk eeas aan," klaagt zij, „de se
cretaris en ElsGisteravond bij het
feest in het park ik zat op heete ko
len. Waar zij heenging liep hij haar n8,
en ik kon ze toch niet aldoor nalooper,
zonder mij belachelijk te maken. Einde
lijk ging.hij ook in het bootje, waarin
zij met Lise Houtman zat, ik stond aan
den kant als een kip, die eendeneiers heeft
uitgebroedal mijn heimelijk wenken en
met de oogen knippen hielp mij niets, zij
staken van wal en Lise ging heel achter
in de boot zitten en liet die beiden alleen
aan 't andere eind bij elkaar."
Grootmoe lacht«Ik kan het hem niet
kwalijk nemen, Mina, Elsje is een mooi
meisje.'
„Maar om Gods wil, wat moet dat wor
den Haar stem klonk angstig.
«Wat is er dan van Hein en jou ge
worden, toen je destijds ook samen in den
gondel zat De oude vrouw kijkt schalksch
op en de nog knappe schoondochter bloost,
doch moet toch glimlachen,
„Elsje is nog zoo jong,' zegt zij, «pas
achttien."
„Hoe oud was jij vraagt grootmoe,
zoDder zich van 't stuk te laten brengen.
„Och," roept het nette vrouwtje, «ik
was ook verstandiger. Dit is nu allemaal
heel anderser is geen ernst in de meis
jes tegenwoordig, en en het valt
zoo moeilijk, zijn kind aan den eerste
den beste te geven," komt er aarze
lend bij.
„Jij was ook pas achttien," zegt groot
moe, „en jou moeder had jou ook zoo lief
en gat je toch aan den eerste den beste.'
«Ja, dat was ook mijn Hendrik, die mij
graag mocht maar de secretaris...'
„Stamt af van een goed geslacht/
troostte grootmoe, «en je Elsje zal zeggen
Hij is toch mijn secretaris, die mij graag
mag.'
«Ja, toch maar ach, als men nu
maar wist, of het tot han geluk zal strek
ken/ klaagt Mina.
»Dat weet God alleen/ zegt de oude
vrouw ernstig«ik heb ook niet geweten,
of het tot zegen zou leiden of niet, toen
mijn dochter trouwde en toen Hein met
jou kwam ook niet. Ik heb slechts de
handen gevouwen en gebeden „Uw wil
geschiede, Heeren daarop werd ik
getroost.'
Het nette vrouwtje wischt zich de tranen
uit de oogen. «Je hebt gelijk, grootma/
zegt ze, „men moet maar bij n komen,
als men behoefte heeft aan een goed woord.'
En zij drukt een hartelijken kus op de
voor het leven en de vrijheid van den ver
volgde;' zoo men dat niet gaf, zon hij
hem tot zijn laatsten droppel bloed verdedi
gen. Toen werd de koning boos, liet ver
sterking komen en bestormde het slot. De
graaf liet vrouw en kind en gevangene in
dezen gang brengen en door een vertronwd
dienaar naar de Karpaten voerenhij zelf
verdedigde met bet overige deel van zijn
volk deze trap.
„Als een held nit onden tijd stond hij
hier voor de kleine opening, toen de muren
van het slot waren vernield, en hield bij alleen
de binnenkomende munnen tegen. De tre
den waren met lijken bedekt, hij zelf bloed
de nit vele wonden, bij hield zich echter
staande, totdat totdat hij geloofde, dat de
vluchtelingen in zekerheid waren. „Niet
als verrader heb ik tegen n gestreden, o
koning," zeide hij, toen hij stervend ineen-
zeeg, „want duizend bewijzen mijner tronw
hebt ge, maar omdat ik de gastvrijheid niet
mag onteeren, tegenover een man, die eens
mijn vader bet leven redde."
„Dat was nit tronw, tronw verbreken,"
zeide Elisabeth na een poos, toen de graaf
zweeg, „'t Was een heldhaftige, edele en
groote daad. Heeft de koning zich op de
overlevenden gewroken
„Neen. Hjj bezag de zaak van hetzelfde
standpnnt als gij en vergaf. Wie gast
vrijheid bewijst, mag haar niet bezoedelen."
„Deze eigenschap is wel een eerste ka
raktertrek nwer natie?"
Hij bevestigde dit. „Toch geloof ik niet,
dat men in onzen tijd tot znlk een groote
daad in staat zon zijn," meende hij.
„In onzen tijd gesohieden zulke dingen niet
meer, noch die edele, noeh die booze," ant
woordde zij, „en dat is naar mijne mee
ning geen nadeel voor ons. Eenige
lichtpunten, laten het vele ge
weest zijn, wegen niet op tegen den woesten
geest, die de menschen toenmaals algemeen
beheerschte. De nacht is vergezeld door
myriaden lichtende lichamen, en toch
blijft de aarde in donker gebalddan stijgt
'a morgens echter bet groote licht op en hot
is dag. In de mensehbeid is het ee nige groo
te lioht de geest van het christendom en
de humaniteit, die haar heeft doordrongen."
Zij zag niet, met welk eene uitdrukking van
verrukking zijne oogen op haar edel, licbt-
blozend gelaat gevestigd waren, want zjj had
zich omgedraaid, als zocht haar blik de
duisternis te doorboren, die daar. voor haar
lag. De graaf lichtte bij en eene smalle
wenteltrap werd voor haar zichtbaar.
„Ik wil n niet den ganschen gang
doorvoeren, hij strekt zich nrenver uit en
voert rechtstreeks naar het gebergte," zeide
de graaf, „wij zullen deze trap gebruiken
om naar boven te gaan." Hij ging met het
licht voorop.
De trap ging slingerend omboog en het
aantal treden scheen zonder einde. Ein
delijk hadden zij de laatste bereikt en be
vonden zich in een hooge, ronde, gewelfde
kamer. Geza sloot de openiDg waardoor
zij binnengekomen waren, meteen lnik, het
leek wel een soort valdenr.
„Dit is bier een onaangenaam verbljjf,*
zeide de graaf, „het wordt de bloedkamer
genoemd. De sage vertelt, dat een Griekin,
die een mijner voorvaderen uit het vreem
de land medenara, om eeowig schoon te blij
ven, zieh baadde in bet bloed van reine
jonkvrouwen. Zij lokte voor dit doel jonge
meisjes op het slot, die dan voor altijd ver
dwenen. In deze gewelven werden zij om
gebracht en dan door die valdeur in den
gang geworpen. Tallooze offers waren op
die manier reeds gemaakt en de bewoners
van den geheelen omtrek waren ontzet over
zooveel ongehoords, ofschoon niemand de
zaak begreep, dan een dienaar, de helper
der vreeselijke vronw, die eindelijk, door be
rouw en wroeging gedreven, den graaf alles
bekende. De gang werd onderzoohten men
vond het vreeselijke bevestigd. De graal
was ontzet en trad als haar rechter op.
Hjj liet het schandelijke wijf blind maken
en door het lnik in den gang werpen
Doch ik zie aan nw gelaat, dat wij hier
reeds lang genoeg gebleven zijn," viel bjj
zichzelf in de rede, toen hjj de uitdrukking
van afschuw op haar gelaat zag.
Zij gingen meerdere kamera door en kwa
men in een vierhoekige ruimte, waarvan de
wanden en vloer met bruinhout waren be
timmerd. De stralen van de ondergaande zon
flikkerden rood tegen pantsers en helmen,
schilden, speren, werpspietsen, op wapenen
van verschillende eeuwen, die de wanden van
onder tot boven bedekten-
„Hier ia, naast een bongaarsche geschie
denis, ook een stak daitsehe en tnrksehe af
gespeeld," sprak Geza, op verschillende wa
penen wijzend.
„Ik zie niet gaarne zooveel mensohen-
vermoord-hebbend staal," zeide Eli-
sabetb, „temeer niet, nadat ik reeds zooveel
vreeselijks heb gehoord. Heeft dit slot geen
vrooljjker herinneringen, geen mildere ge
beurtenissen gekend?"
„Zeker I Wanneer ge niet moede zijt,
zullen we nog hooger stijgen
„Moe? Ik ben dat zeer zelden."
Werkelijk zag men op haar gelaat, waar
van de kleur alleen een weinig hooger was,
geen spoor van moeheid en hg bewonderde
hare krachtige natunr. Zjj stegen nog twee
verdiepingon booger, dan kwamen zjj door
nauwe en smalle gangen, breede zalen en don
kere kamers in een verbljjf, waarin een
wenteltrap was aangebraoht; deze was zoo
hoog, dat zjj het boveneind niet zien kon.
Eindeloos seheen het aantal schreden en
Elisabeth telde er tol tweehonderd.
Eindeljjk dan hadden zij de laatste be
reikt en hjj bracht haar in een ronde toren
kamer, welker drie vensters van den zolder tot
den grond reikten. Elisabeth trad naar
voren ontsteld trok de graaf haar achteruit.
Er was bijna geen borstwering en onder hen
was eene vreeselijke diepte, want tot een ijzing
wekkende hoogte boven het slot en den ge
heelen omtrek uitstekend, was de toren ge
bouwd, waarop zjj zieh bevonden.
Welk een uitzicht had men daar boven
Elisabeth deed geen uitroep, sprak geen
woord, slechts de handen werden gevouwen
en zij zag om xioh heen. Zjj kon niet spreken
want de indrnk, die zieh op haar deed
gelden, was haar te maehtig, stom bleven
hare lippen, slechts oog en gelaat gaven
hare verrukking te kenneD.
De graaf zag ook naar buiten, maarzjjne
oogen keerden telkens naar Elisabeth terair
ZooaU zij daar stond, da hooge gestalte door
Deze tnin zager bijna als die eener gevange
nis uit, zoo hoog waren zijne muren. Het park
was hoetjjzersgewijze aangelegd en in het
midden stonden twee dwergeiken bij een
bron. Zwart was het water, zoo donker en
onaangenaam van klenr, dat de kale twijgen
der eikeboompjes daarin niet werden weer
spiegeld slechts eenige beweging aan
de oppervlakte bewees, dat bet een vloei
baar element was.
„Dat is de bron van de heilige Tereska 1
zeide de graaf. „De sage gaat tot aan den
Hnssitenoorlog terug. Prokos de Groote
overviel bet slot, toen er een brniloft werd ge
vierd. De eerste, die als slachtoffer viel, was
de bruidegom, graaf Pista Esillagi. De bruid
wilde zich niet aan den dwingeland onder
werpen. Toen zjj, den amaad, haar aangedaan,
en den dood van baar echtgenoot willende
wreken, in dien nacht den overrompelaar wilde
dooden, werd zij in baar bruidsgewaad van
den toren in dezen pat geworpen. Zooals
de kroniek vermeldt, beeft het water van de
bron zieh na dezen grnwzamen dood donker
geklenrd en is ook zoo gebleven. De
bron heette sedert dien tijd de bron der
heilige Tereeka want als een heilige leefde
de schuldeloos vermoorde in de herinnering
van het volk voort, en tot op den hnidigen
dag schrjjven de menschen der bron een
wonderdadige kracht toe."
Elisabeth liep een rilling langs den rng,
toen zij in de diepte zag. De zwarte
oppervlakte scheen haar bet deksel boven een
doodkist toe.
HOOFDSTUK X.
Zij gingen verder en kwamen aan een
trap, die naar de onderaardsehe gangen van
het slot voerde. Zij stegen eenige treden
af en bevonden zich in een smallen, vocbtigen
gang, die nrenver tot aan het gebergte
doorliep.
De graaf stak de flambouw aan, lichtte
in het rond en wees op de trap, die zjj zoo
jnist waren afgekomen.
„Hier heeft zicb een groote gebeurtenis
afgespeeld," zeide bjj, „zoo geweldig, dat
men het gemakkelijk met een grieksoh of
romeinsch heldenfeit kan vergeleken hier
stierf een bongaarsche Leonidas. Twee
koningen bevochten elkander in dit land,
ieder had een deel der bevolking op zijn band
en de burgeroorlog woedde vreeselijk.
Mijn voorvader, graaf Gabor Esillagi, koos
de partij van den rechtmatigen heerscharen
was de dapperste eD moedigste soldaat nit
zijn leger. Eens, op een winternacht, de
graaf was in bet slot bij vronw en kind, hij
was gewond geworden en nog niet geheel
genezen en moest das ver van het strjjd-
gewoel bljjven werd er aan de poort ge
klopt. Men opende. Daar bniten stond een
moe, vervolgd man, ziek en ellendig en
nauwelijks met de noodigste kleeding be
dekt*
„Het was een vreeselijke nacht. Zoo kond
was 't, dat de vogels dood nit de lacht neer
vielen, en daarbij stormde bet zoo ontzettend,
dat de boomen ontworteld werden neerge-
smakt. En de man, die in dien nacht voor
dit kasteel kwam, was niemand minder dan
de overwonnen pretendent, die door zijn aan-
hangers verlaten, door zijne vijanden achter
volgd, van dorp tot dorp gejaagd, doodaf in
ons slot ineenzonk. De graaf erbarmde
zich den ongelukkigen man, want hij dacht
aan bet nor, waarin deze vorst, met gevaar
van zijn eigen leven, den vader van den graaf,
die gewond was, van het krijgsgewoel bad
gedragen, om hem tegen zijne vijanden te be
schermen. En ofschoon graaf Gabor 's vorsten
onrechtvaardige zaak niet diende, maar tegen
hem streed, zoo motht hjj hem niet hulpeloos
in den bnrcbt laten omkomen, of in dezen
toestand aan zijne vervolgers overgeven.
„Reeds bij bet eeiste morgenkrieken na
derden de vervolgers en klopten aan de
slotpoort. Ook de naebt heeft oogen.
Een naar hnis terngkeerende boer had gezien
hetgeen was voorgevallen en had de
vervolgers op het spoor gebraoht.
Dezen naderden na met laid vreagdege-
ichal. Het was immers zeker, dat de graaf
zijn vijand zon uitleverenMaar de graaf
weigerde, de vijand was zjja gast gewor
den, hij stond voor zijne veiligheid in en
de poort van het kasteel bleef gesloten.
Nogmaals drong men daarbuiten op uitle
vering aan, de graaf verlangde zekerheid