Brieven Hit de Maassial
Het leven eeuer
edele vrouw.
Zondag 6 Februari 1898,
42ste Jaargang No. 3281,
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
Rotterdam, 1 Februari 1898.
No. 149.
De lucht zat en zit hier vol plannen,
quaesties en voornemens.
We kunnen werkeiyk niet klagen,
dat hier „niets" te doen is en dat we
emotieloos het drukke leven rond ons
zien heengaan.
Het meest lumineuze plan van de
laatste weken, het „changez" van de
heeren Hintzen en Mees, is prachtig
gelukt en behoort dus te worden ver
geten. De heer Hintzen is wethouder,
ex-kamerlid 6n de heer Mees is in zijn
plaats kamerlid geworden, 't Ging met
geen van beiden zonder herstemming,
maar het doel is bereikt en de liberale
heereD van onze groote sociëteit zijn
tevreden. Dat is hoofdzaak
Met een ander plan zit men echter
schromelijk verlegen. Ik heb reeds
vroeger hier een en ander gezegd van
het nieuw ontwerp voor de reusachtigsfce
haven van Europa, waarvoor bijna
't geheele geannexeerde dorp Chariois
wordt weggegraven.
Die haven kost negen millioen en
men zou nu wel heel graag willen be
ginnen te graven met eiken dag wordt
de behoefte aan ligplaats voor schepen
grooter, maar de negen millioen moe
ten er eerst wezen. En dat blijkt nu
heel moeilijk.
Officieel is er nog wel niet over de
leening van dit kapitaal gesproken,
maar officiëus moet hier en daar al
eens gevraagd wezen en de drie procent,
die de gemeente wil betalen, zijn niet
zoet genoeg als lokaas. Ja, als ze er
een half procentje bij wilde doen, dan
werd de leening graag en op slag vol-
teekend. Maar dat wil ze juist niet,
het is nog niet zoo heel lang geleden,
dat de conversie er door ging, die ons
geheel schuldenkapitaal van 8Vs tot 3
procents verminderde, en het zou een
hard gelag wezen, nu al weer te moeten
opslaan. Dus deze haven-kapitaal
kwestie beioott beteokenisvol te worden
bij de stijgende liefhebberij voor ame-
rikaansche papiertjes. De heer Hintzen,
die zoo kersversch uit de Kamer tot
wethouder geroepen is, heeft hieraan
alvast een zaak, om zijn doorzicht en
zijn beleid te toouen. En als hij 't er
doorbrengt, wel, dan prijzen we Rot
terdam gelukkig, dat in hem een fluan-
ciëele specialiteit ontdekte, die er een
leening van negen millioen tegen drie
procent wist door te krijgen, terwijl
het Groot-Kapitaal de handen op de
zakken hield en nog een halven cent
per gulden méér eisehte.
Deze kwestie, deze vraag van den
dag, zou onze aandacht geheel in beslag
nemen, als er niet zooveel anders
misschien minder belangrijks, maar
in ieder geval óók interessants, om
die aandacht vroeg.
Ik spring van den hak op den tak.
Ziehier
De Rotterdamsche wielrijders worden
bedreigd met een verordening. Bedreigd
is wat sterk, want er is in de ontwerp
verordening niets Kampensch, de ramp
van Dummering en verplicht-zijn voor
eiken voetganger, dien men achterop
rijdt, te toeteren, is over de hoofden
der wielrijdende burgerij heengedreven.
Het ontwerp zegt alleen, dat er aan
deze beide wielrijders-folteringen gedacht
is, mogelijk bij wijze van waarschuwing,
maar het voorstel is niet gekomen.
Nu moet men weten, dat in onze ge
meente drie van de vier wethouders
fietsrijden, minstens tien van de raads
leden hebben en gebruiken een rijwiel,
zelfs de Helft van de leden der Recht
bank zijn bondsleden, de belangen der
wielrijders zijn dus in goede handen.
De verordening gelast alleen, te rijden
binnen de gemeente in den matigen
draf van een paard dit is het eenige
onduidelijke, want over dezeD matigen
draf zijn de geleerden het nog volstrekt
niet eens en gelast verder, dat in
enkele nader te noemen drukke
straten de fietsers afstappen en loopen.
Daar kan zelfs Nurks geen zier on
billijkheid in zien I
De Rotterdamsche wielrijders blijken
ondertusschen zoo ingenomen met de
hen wachtende verordening, dat enkelen
hunner een wielrijders-muziekkorps
hebben opgericht. Dat de heeren zich
alvast braaf oefenen, om de stedelijke
regeering dadelijk nadat de verordening
is aangenomen een serenade te brengen.
Artistieke verwachtingen hebben wij
van deze fin-de-siècle-muziek-vereeniging
niet. Als men zelf wielrijder is en men
weet, hoe men, na lange tochten met
wind tegen, te moede is, dan vraagt
men zich ai, hoe de musici na derge
lijke uitstapjes voor den dag zullen
komen met hun blaas- en strijkwerk-
tuigen. En wat het succes betreft, als
men weet hoe stierlijk men in boeren
dorpen het land heeft aan het getoeter
en geblaas van de enkele wielrijders,
dan ziet men minstens het dorp in
oproer te hoop loopen, als daar een
compleet orkest komt blazenDe
musici zijn wel voornemens, eerst den
burgemeester permissie te gaan vragen,
maar bij de vaak voorkomende onvind
baarheid der dorpsautoriteiten zal van
dit brave voornemen wel meestal niet
heel veel terecht komen.
Optimistische menschen zien mogelijk
het geval vriendelijker in. Zij hopen
en verwachten, dat dit wielrijders
orkest als een vreugdebode van
dorp tot dorp zal trekken en overal de
blijde jeugd opwekken ten vroolijkeu
dans, overal glimlach en zang sprei
dend in het stil bestaan van zoovele
geisoleerd wonende menschen.
Nu, we hopen, dat de optimistische
luidjes gelijk hebben en dat het naar
hunne verwachting gaan zal. Dan gaat
er tenminste van Rotterdam, de druk
ke, modderige stad aan de Maas
met permissie zij dit van mijn geboor
testad gezeid, iets uit, dat er tot he
den weinig of niet van uitging, vroo-
lijiieid.
Practisch is er bezig, wel iets van
Rotterdam uit te gaan. Onze groote en
zéér prijzenswaardige vereeniging van
handelsbedienden „Mercurius" zendt in
den lande bestuursleden rond om alom
afdeelingen dier vereeniging op te rich
ten en dat gaat, naar luid der berich
ten, voortreffelijk. In meer dan één
groote stad is reeds een afdeeling ge
vestigd van deze kantoorbedienden-cor
poratie, die langs zeer wettelijkeo weg
lotsverbetering en genoegen zoekt, door
pensioenfonds en leesavonden in het
winterseizoen.
Van Rotterdam zal de victorie nu
ook in een anderen tak van bedrijf
komen. Wij verheugen ons hier in
een vereeniging van dameskleermakers.
Dameskleermakers zijn niet, zooals mis
schien enkelen denken zullen, dames,
die werken in een confectie-magazijn.
O e,u ondernemend tailleur, die de
nieuwigheid invoerde, zijn klanten de
maat te laten nemen en te passen door
dames, zou zeker veel klandisie krij
gen de heeren van onzen tijd hou
den wel van zoo'u nieuwigheidje, maar
zoover zijn we nog niet, en de dames
kleermakers, van wie ik spreek en die
zich vereenigd hebben, om misstanden
in het vak te verbeteren, vervaardigen
in hoofdzaak damesmantels en dames-
costumes en zijn dus, in stede van de
vreugde, de schrik der heeren
De dames-kleermakers ijverden voor
loonsverhooging en afschaffing van stuk
werk. Zij beweren, dat in Oostenrijk
de knappe werksters 45 cent per uur
verdienen, terwijl zij het hoogstens tot
27è cent kunnen brengen. 27cent
per uur is voor een dame óók wel een
mooi loon, maar als een collega in
Oostenrijk 17è cent méér maakt, heb-
ben de Rotterdamsche dames eenig
recht op evenveel.
De dames van deze vereeniging gaan
nu net als de heeren van Mercurius den
boer op. In Den Haag is al onder vak-
genooten een afdeeling gesticht en de
propagandisten zijn momenteel bezig in
Amsterdam.
Gelukt het plan en aan onderne
mende vrouwen gelukt alles dan
ontstaat een nederlandsche bond van
dames-kleermakers naast den bond van
kantoorbedienden „Mercurius', die bei
de van Rotterdam uit gesticht wer
den. In dubbel opzicht gaat van de
vakbonden van de Maasstad deze dub
bele victorie uit en ik ben daar ge
weldig trotsch op.
Nu is bet eigenaardig, bij zooveel ge
bleken vooruitstrevendheid, dat in een
ander opzicht Rotterdam met de nacht
schuit komt. Immers, terwijl in vele
andere groote steden van ons land
reeds voor lang gezorgd is, dat de ma
gazijnen vroeg gesloten worden en de
winkelbedienden met de patroons ook
eens iets aan hun avond hebben, blij
ven in Rotterdam de magazijnen tot tien,
elf uur geopend, beulen patroons en
bedienden zich af voor den enkelen klant,
die eens wat later komt dan hetmee-
rendeel, en dat alleen omdat de concur-
reerende magazijnen óók openblijven.
De een durft niet voor den ander.
Algemeen is het een geroep om een
vroeg sluitingsuur, zoolang er een paar
weigerenden desnoods twijfelachti-
gen zijn, blijft het sluitingsuur lé&t.
Nu heeft de jonge Handelsvereni
ging bond van winkeliers de zaak
ter hand genomen en lijsten ter teeke-
ning rond gezonden. Op de lijsten
werd druk geteekend, een verzameling
van 500600 handteekeningen is in het
bezit van het ijverige bestuur.
Maar nu Sluiten nu de vijf- h
zeshonderd winkeliers om negen uur?
't Lijkt nog allesbehalve zeker, want
wie de kat de bel zal aanbinden is nog
SCHAKER
COURANT.
12.
André had voor de bekentenis rijns vriends
geen antwoord. Tegen een uitbarsting van
Geza'a ouden hartstocht, wanneer die te voor
schijn was getreden zooals dat bij bem gewoon
was, had hjj met nadruk en klem dnrven optre
den, dat had bnnne langdurige vriendschap
hem veroorlooftdeze stille, bijna deemoedige
liefde, die in het bewustzjjn zijner onwaar
digheid wortelde, scheen hem zoo groot,
zoo geweldig, dat zij bem stom en verlegen
maakte. André wist, dat deze neiging
evenmin nit het hart zijns vriends te dringen
was, als het licht nit de wereld, als de adem
nit de borst van den menscb.
Graaf Palsy was uit een hoog, ond ge
slecht geboren, hij behoorde tot de cdelsten
des lande, hg was een aristocraat, op ende
op, maar hij bad ook een vriendelijk, zonnig
gemoed en dat liet niet toe, dat zijne denk
wijze eenzijdig werd. Hg begreep een hoog
gevoel, kon een dergelijke daad rechtvaar
digen. Een gevoel, dat op een zoodanige
wijze in een mensehenhart ontsproten was,
versoheen bem bijna verbeven toe. Hoe zon
men dat met den gewonen maatstaf
kannen meten P Wat Palsy diep betreurde,
was het lol der gravin. Hg kende haar
trotsehe, itjjve natuur, de onverzettelijkheid
harer grondstellingen, hg kende het zware
ongeluk, dat achter haar lag, het deed hem
angit en vrees koesteren voor de toekomst.
Hoe ion do zwaarboproefde vrouw desen
laatiten slag, die haar alles onroofde, ver-
drageoP H00PDSTÜK XVI.
Augustus wa» gekomen. In de eerste
dagen was het warm en drnkkend. De
hitte deed het green rijp worden, zij deed
over hoornen, etrniken en het grae in de j
weiden een gele tint komen.
De oogsttijd begon, want in de streken
der Karpaten, waar de lente laat begint en
in April nog de Btormen woeden, is ook de
oogst zeel later.
De gravin en Elisabeth waren in het park.
Graaf Geza was in den voormiddag naar
Jablonka gereden en nog niet terag. Sanna
ging met de kinderen wandelen, maar bad
echter bet bevel ontvangen, zfoh niet te
ver te verwijderen.
Het had in den voormiddag geregend en
de lacht was heerlijk afgekoeld en met al
lerlei geuren bezwangerd.
Onder de majestuense kroon van eenen kas
tanjeboom, die geen zonnestraaltje doorliet,
saten de vrouwen. De gravio bad een
licht haakwerkje in de handen en Elisabeth
had een boek voor zich, waarin zij eebter
niet las. Zij sprak over Leipzig en hare
daar wonende kennissen en de gravin riep
alle oode herinneringen wakker.
.Juffrouw Schmidt is dus zeer lijdend P*
vroeg zij onder anderen.
„Bijna altoos. Dat was ook de reden,
waarom zij hare inrichting aan den kant
deed. Slechts baar hoofd is nog zeer hel
der en term."
„Ik kende haar, toen zij jong was," zei-
do do gravin. „Zij was nauwelijks tien jaar
ouder dan ik, die als leerlinge haar school
betrad. Zij heeft een opgeruimde natuur
en daarbij een vast, oprecht karakter."
„Zij is nog vroolgk," antwoordde Elisa
beth, „maar hare opgewektheid heeft, eer
lijk gezegd, in mijne oogen een ede
ler vorm, dan die, welke een gewoon mensoh
beheerscht. Het scheen mij toe het vrooljjk
bewustzijn ven een welbesteed leven ach
ter den rug te hebben."
„Gij beoordeelt haar seer goed en naar
waarheid, juffrouw Wernerhet leven heeft
ook bg haar de jengdige vroolgkheid doen
verdwijnen en er een innerlijke opgernimd-
heid voor in de plaats gebracht. Er is
ook iets in haar leven, gebeard, dat van
baar in haar jengd het smartelgkste ofier
eisehte, maar wat nn eohter, als een licht
punt in haar leven, troost nitstraalt. Staat ge
juffrouw Schmidt naP*
„Zjj waa een moederljjke vriendin voor mjj."
„Zoo kent ge wellicht het door mij be
doelde pnnt in baar leven
Elisabeth ontkende,
„Zjj was met een man verloofd en wei
gerde hem te hnwen, omdat zij meende, dat
zij hem in sjjne carrière hinderde, daar
hij dm buiten haar nog een zieke moeder en
kleine zusjes zon moeten onderhonden. Hij
is ook geworden wat zjj had voorzien, een
van do grootste kunstenaars, zijn naam wordt
met eere genoemd. Zij ging eenzaam door
het leven, gelukkig in bet bewustzijn, zijn
hooge vlucht niet verhinderd te hebben."
„En nam hjj bet offer aanP"
„Eerst na zwaren strijd, zooals zjj mij
vertelde. En daar kunstenaars een licht
gemoed hebben, vond hjj zijn gelnk aan een
anderen kant
„Dat bewijst, dat de hoogste zedelijke
kracht in de ontzegging ligt," merkte Eli
sabeth na een poos op, „maar bet oogenblik,
waarin men daartoe beslait, moet wel het
zwaarste in ons leven zijn*.
Op dit oogenblik weerklonk een kreet,
waarop een gillend bnipgeroep volgde. De
beide vrouwen sprongen op.
„Dat was de stem van Sanna,* zeids de
gravin. Het boek op den grond werpen en
wegsnellen was voor Elisabeth het werk van
een oogenblikzij liep naar het bosch toe,
vanwaar zjj meende, den kreet gehoord te
hebbenhet waa de rechte weg, want nog
eens en nn veel nader klonk het hulpgeroep
der oude en na kwam zij zelf aangesneld
met lama op den arm, Tisza ontbrak.
Niet ver van de plaats, waar de vloed nit
het bosch te voorschjjn komt, had de onde
met de kinderen gespeeld, bloempjes geplakt
en kransjes gemaakt. Daar bad Isma haar
een mooien vlinder gewezen, die kort bij haar
rondvladderde, en de onde ging hem voor
baar lieveling vangen. Daar de vlinder even
wei niet op één plaats bleet, maar been en
weer vloog, verwjjderde Sanna zich in haar
ijver immer verder van de plaats, waar de
kinderen speelden. De knaap liep naar den
kant van het water, hjj zag zjjn beeltenis
in de golven en boog zich voorover om
naowkenriger te kunnen sien. Daar dreef
ongelukkigerwijze een blad voorbij, het dree'
zoo nabij den oever, dat bij het met zijn
kleine hand meende te kunnen pakken, hjj
bukte zich nog dieper en verdween
in den stroom. Toen Datka met den vlinder
terugkeerde, sag rij Tisza's zwarten krulleboi
op de golven dansen en daarna niets meer.
Elisabeth bezon zioh geen oogenblik
juist kwam de gravin aan en Elisabeth liet het
aan Datka over, baar het oogeluk mee te
doelen. Zg wierp baar doek af en sprong
met zulk een kraeht in den vloed, dat de
golven boog en schuimend boven baar hoofd
ineensloegen. Spoedig weken zij naar rechts
en links en man zag Elisabeth met kraohtige
slagen voortzwemmen. Het water was helder
en doorzichtig, maar zoo diep, dat men den
grond niet zien kon.
Hoeseer Elisabeth zich ook inspande,
zjj zag niets donkers, dat zich vaa het wa
ter afscheidde, naar welken kant tij het oog
ook wendde. Was de jongen reeds gezon
ken, ot droegen de golven hem stroomaf
waarts De zonnestralen braadden heet en
verzengend op bet onbedekte boofd van
Elisabeth en haar ontblooten hals, zij lette
er nauwelijks op, telkens vlagger en vlug
ger doorkliefde zij de golven. Toch moest
zg reeds spoedig ophouden, toen een zekere
matheid haar leden als lood zoo zwaar
deed worden en haar bijna elke lichaams
beweging onmogelijk maakte. Dooh wat
was dat, dook daar niet op eenigen afstand
iets donkers op P Het verdween spoedig
weder, maar zg had het gezien en wist das
de richting. Met inspanning van al hare
krachten ging zij dien kant heen, telkens
korter werd de afstand, nog een kraohtigen
slag en nog één, en zij had het kind ge
pakt. Het was ook hoog tijd, want zij ge
voelde, hoe zij bijna bewasteloos werd dooh
spoedig werd haar geest weer heider en
zag zij om zioh heen. De stroom was
op die plaats zeer breed en zij was midden
invan het slot had ijj zioh zoo ver ver
wijderd, dat zg slechts den toren kon zien.
Hoe dea oever te bereiken P Hoe den weg
terag af Ie leggen I Eén arm bleef haar
nog vrg en in den anderen hield ijj het kind
en zoo, dat het hoofd boven water bleef;
sij kon sleehti langzaam vooruit komen an
voelde met ontzetting, hoe door de meer
dan gewone inspanning dezelfde strakheid
enverdoofdheid van straks zieh aan hare ar
men meedeelde. In hare vertwijfeling trachtte
sij den knaap met de tanden in de kleeren
geslagen boven water te honden, om zoo
doende beide armen te kannen gebrniken,
de iast was echter te zwaar, «oodat bet hoofd
met zulk een geweld naar de diepte getrokken
werd, dat haar de adem werd afgesneden
en het stikken nabij was. Met een laatste
beweging omvatte zij den knaap weer en
liet zich aan den stroom over, met bet doffe
bewa8tzjjn, dat zij verloren was. Telkens
wilder en benauwender schenen de golven
zich om haar te sluiten, bet sebeen haar
toe, als zonk zg telkens dieper, tot op den
zandigen bodem daarna sloten hare oogen
zieh en was zg bewasteloos.
Graaf Geza kwam aangereden langs den
binnenweg, hij had de landstraat verlaten
en was dwars door het dal gegaan, om vroeger
thuis te zijn. Van verre reeds had bij de wor
steling van een mensch met de golven gezien,
hg gaf daarop zijn paard de sporen en joeg
den oever langs een tweede blik op de
plaats des onheils toonde hem, wie de on
gelukkige was. Zijn met haar begroeid
gelaat werd bleek als van een doode. Van
het paard in het water springen wss
het werk van een oogenblik, en hij kwam juist
ter rechter tijd, om de zinkenden vast te grij
pen en Elisabeth en den knaap aan den oever
te brengen, waar zieh vele reddende han
den uitstrekten om se in ontvangst te
nemen want vanaf het slot was in dien tns-
scbentjjd de gravin met eenige bedienden
verschenen.
Zg waren beiden bewasteloos, de geredde
eo de redster, en terwgl de gravin bg den
kleinen jongen neerknielde, om hem, met
bebnlp van Sanna, in het leven terag te
roepen, een bode was er reeds naar de
stad gezonden om een dokter droeg Geza
Elisabeth naar het slot terng.
Onderweg kwam sij tot siobielve, maar
tij wat zoo zwak en ellendig, dat ijj geeoa
beweging kon doen. Geza trad met haar
in een prieel, legde haar op een bank en
knielde voor haar aeder.