ml M Zondag 20 Februari 1398. 42ste Jaargang Ho. 3235. m ii Tinna Dit blad verschijnt tweemaal per week Woensdag- en Zaterdagavond. Bij inzending tot 's morgens 9 ure, worden ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger. Prijs per jaar f 8.Franco per post f 8.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels f 0.25;iedere regel meer 6 ct. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Dit nummer bestaat uit twee bladen, EERSTE BLAD. GemeenteSc hagen. Bekendmakingen. Het wetsontwerp op den Persoonlijken dienstplicht. Binnenlandsch Nieuws. SCHA6ER Aliiiey Bitlis- r- iv. i*. COURANT. AiKrteitie- k Laniliiillii. Bureau: §CHA©KI, liaan, I) 4. UilgeverP. TRAPMAN. MedewerkerJ. W1 Nf IA E L. POLITIE. Ter secrttarie dezer gemeente zijn inlich tingen te bekomen omtrent een gevonden rijksdaalder. Onze gemeente zal op maandag 21 Februari a. de eer genieten, een bezoek te ontvangen van eenige hooggeplaatste heeren, onder welke de Commissaris der Koningin en de Directeur-Generaal van Landbouw als representant van zijne Excellentie, den heer Minis ter van Binnenlandsche Zaken, en dat wel met bet oog op de plechtige inwijding van het gebouw der Kijkslandbouwwinterschool. Als een bewijs van onze ingenomenheid met dit bezoek en van onze belangstelling in eene inrichting, waar wp anderen met trots op kunnen wijzen, en die niet slechts voor den landman, doch ook voor onze gemeente van groot belang genoemd mag worden, noodig ik de ingezetenen uit, op bovengemelden dag te willen vlaggen. Schagen, 12 Februari 1898. De Burgemeester, S. BEKMAN. ii. Uit een militair oogpunt. „Wat wil men toch in Nederland „Het zwaard bleef in de schede, „De welvaart deelt naar eiken kant „Haar gaven rijklijk mede, zong Beets in 1867, en daarmee was hij de tolk der welvoldane burgerij van die dagen, die deze welvaart, omdat het haar meeliep, het gevolg achtte van eigen geestkracht en niet veeleer van omstandigheden, van haar geheel onaf hankelijk. Het ging in die dagen alles zoo best en zoo goed en zij, die alarm bliezen, waren eigenlijk lieden, die hun vader land niet lief hadden. Wie zou ons kwaad doen Men zou wel van ons afblijvenhadden we onze geschiedenis niet om aan te toonen, welk een volk van helden wij waren Daar kwam 1870; voor 't eerst konden bij de botsing van twee groote volkeren, de nieuwe bewapening en de voortreffelijkheid eener goede legeror- ganisatie zich uitspreken voor het eerst zag men hoe de wetenschap in het oor logvoeren den boventoon had, en hoe persoonlijke moed en offervaardigheid niets vermochten tegenover de strategie van bekwame veldoversten, die hun le- gerafdeelingen beheerschten als een be kwaam speler de stukken op het schaak bord. Wat echter vooral bij onze ontwik kelde militairen in het oog sprong, was het niet te loochenen feit, dat de Duit- schers door de invoering van den per soonlijken dienstplicht een leger hadden weten te verkrijgen, dat, door het op nemen van het meer intellectueels ge deelte der natie in de gelederen, ook in staat was gebruik te maken van de hulpmiddelen, welke de wetenschap den mensch tot onderlinge vernieling aan de hand gaf. De wapenleer hield met den grooten vooruitgang op het gebied der nijver heid in onze eeuw gelijken tredde invoering der juistheids-wapenen, welke in de laatste tien jaren nog zooveel zijn verbeterd, hadden de wijze van oorlog voeren geheel veranderd, tot eeu kunst gemaakt en de ruwe kracht der massa's had daardoor plaats gemaakt voor het juiste oordeel, bij het gebruik der wape nen zoozeer noodig. Het is thans zelfs niet meer mogelijk, ten minste zeer moeilijk, om het gebruik der juistheids-wapenen reglementair te omschrijven en steeds zal in het gevecht de wijze van aanwending aan Iet oor deel der manschappen moeten worden overgelaten. Dat men kan vorderen dat het noodige oordeel en de noodige ken nis bij het kader aanwezig zullen zijn, spreekt vanzelf, maar men kan dit niet vorderen bij de mar schappen, omdat het in Nederland de gewoonte is geworden, dat, wie het maar eenigszins kan doen, zich aan den dienst onttrekt en zijn plicht laat waarnemen door een soort van menschen, die er een broodwinning van maken om voor het nummer van een ander te gaan dienen. Dat hierdoor èu het intellectueele èn het moreele gedeelte vau het leger schade leed en nog lijdt, spreekt van zelf. Toen het in 1870 gebleken waa, dat, indien de Duitschers gewild hadden, ons land „nur ein Uhlanenbröckchenzou ge weest zijn, begonnen de alarmisten lui der hun stem te verheffen, maar de lie den, die met Beets zongen«Wat wil men toch in Nederland", wezen erop, dat als het uur des gevaars zou dreigen, iedereen tot verdediging van den dierba ren geboortegrond zou toesnellen en dan herinnerde men aan de Transvalere, die met zooveel succes de Engelschen had den weten te verdrijven; de laatste stuiptrekkingen der Franschen in de provincie hadden echter geleerd, wat een levéé en masse, een generaal verzet van het gewapende volk, beteekent, wanneer dit staat tegenover goed geoefende, met de noodige kennis aangevoerde troepen. Een duitsch officier van die dagen zei- de eens„wij moesten die arme Fran schen als honden neerschieten, om ze ons van 't lijf te houden." „Geen geestdrift kan baten als de handen ver keerd staan voor het werk. En voor de voorberei ding, die steeds in hooger mate onmisbaar worden zal, rekene men niet op den tijd, die verloopt tus- schen een oorlogsverklaring en het verschijnen van den vijand, want een snel verloop van den veldtocht is mede een kenmerk der hedendaagsche wijze van oorlogvoeringen hoe zal deze niet worden ver haast door een vijand, die weet, hoe hij zijn tegen stander in onvoldoenden staat van tegenweer kan overvallen, en die alle voordeelea, aan dien toestand verbonden, duidelijk inziet". Aldus schreef de toenmalige luitenant Oolgaakdt in 1884 (zie het vorig arti kel) en meer dan ooit is de waarheid dezer woorden door de feiten bevestigd. Wij wijzen o. a. op de treurige worste ling van Griekenland tegen Turkije en, wanneer in de laatste jaren een oorlog mocht zijn uitgebroken, waarin ook ons vaderland gemoeid werd, dan zouden die zelfde jongelieden, die zich vrij van dienst hadden gekocht en van wie wij in de ure des gevaars zouden kunnen verwach ten, dat zij toch naar de grenzen zou den zijn gesneld, een wet gevloekt heb ben, die hen in dagen van vrede tot volkomen ongeschiktheid opgeleid maar als het er op aan kwam, tot voe der voor het vijandelijk kanon had ge doemd. Twee opvattingen hebben er altijd omtrent onze weerbaarheid geheerscht. Wij waren in staat, ook met het oog op de bijzondere geschiktheid van bodem en terrein, om ons tegen een opdringen- den vijand te verdedigen of wij zou den dit niet kunnen doenin het laat ste geval was een leger volkomen over bodig en zouden wij ons kunnen bepa len tot een klein leger van vrijwilligers, geschikt om in tijden van bezoeking in het land zelf op te treden. Indien het laatste waar zou zijn, dan zijn de mil- lioenen, aan het Departement van Oor log gegeven, weggegooid. Maar wij achten dit laatste niet juist te zjn. Ons vaderland zal in mogelijke europeesche verwikkelingen wel in den regel trachten een onzijdig standpunt te handhaven. Als b. v. Engeland en, Duitschland oorlog zouden krijgen, dan hebben wij daarbij geen of zeer wei nig belang. Maar willen wij, tot hand having van dat standpunt, iets meer doen dan een lijdelijk protest, dan moe ten wij kunnen beschikken over een goed geoefende en goed georganiseerde krijgsmacht. Komt het dan tot een on- derlingen strijd van ons omringende staten, en zal het in de operatie-plannen van een der strijdvoerende partijen lig gen om ons grondgebied te bezetten, dan zal zij niet gemakkelijk tot schen ding der neutraliteit overgaan, indien zij weet, dat zij tegenover zich zal hebben een goed geoefend leger, gedekt door de gunsti ge gesteldheid van het terrein, waarvoor zij een legermacht aan de operatiebasis te gen den eigenlijken vijand zou moeten onttrekken, groot genoeg om haar de voordeelen te doen verliezen, die de be zetting van het neutrale land haar op levert. t Nu is het door alle partijen erkend en Duitschland heeft daarvan het voor beeld gegeven, dat, wil men een goed leger hebben, persoonlijke dienstplicht moet worden ingevoerd, omdat deze de volkekracht ontwikkelt en onze weerbaar heid verhoogt. Het is waar, er zijn er, en dat zijn de tegenstanders van de afschaffing der plaatsvervanging in het algemeen, die dit niet toegeven. In haar nummer van 20 October 1881 schreef toch De lijdt „De inlijving van meer ontwikkelde elementen, zooals bijv. kantoorheertjes onzer groote steden, ge wezen hoogere burgers en studenten der eerste stu diejaren, moet zelfs onder het opzicht der discipline niet wenschelijk geacht worden. Niet uit die klassen zullen de beste en flinkste soldaten verkre gen worden. De hoedanigheden van den waren soldaat zijn bij eenige verstandelijke ontwikkeling, goeden wil, volgzaamheid, ernst en volharding hij de ver- vullihg der opgelegde taak geen boekenwijsheid of zoogenaamde wereldkennis". De lijd schreef dit naar aanleiding van de Memorie van Toelichting op het toen aanhangige wetsontwerp op de na tionale militie van den Minister Reu- thek, een tegenstander van persoonlijken dienstplicht. Na er op gewezen te hebben, dat de regeering in de verdediging des lands een plicht zag der geheele natie, en daarom den algemeenen dienstplicht bij de schutterij voorschreef het staat er heusch zeide deze Minister „Maar juist daarom zou de verplichting om den dienst bij het leger in vredestijd persoonlijk te vervullen, een onnoodigen dwang opleggen, een dwang, die bij het vrijheidlievende karakter onzer natie bij sommigen weerzin tegen de taak der verdediging zou kunnen opwekken, en die daarom, zonder bepaalde noodzakelijkheid voor de militaire belangen achterwege behoort te bij ven". Wij citeeren dit zonderling betoog, om dat, als het ontwerp-ELAND in de Twee de Kamer zal behandeld worden, wij van een gedeelte der rechterzijde wel hetzelfde zullen hooren maar eigenaar dig is, dat, waar de minister bij de ver mogende jongelieden „weerzin tegen de taak der verdediging" vreesde op te wekken, hij in het geheel niet bevreesd was dien dwang uit te oefenen op de duizenden on vermogenden, die geen geld hadden om een remplagant te koopen en dat onrecht moesten dulden. Uit een militair oogpunt gesproken is persoonlijke dienstplicht voor een goede leger-organisatie onmisbaar en waar De lijd en minister Reuther en deze twee waren in die dagen één vrees den voor de tuchteloosheid, die de rijke jongelieden in het leger zouden brengen, hoewel de minister dit met den naam „vrijheidlievend karakter" aanduidde, daar beleedigden zij èn deze jongelieden in hetgeen ook dezen heilig moest we zen, de liefde voor Oranjehuis en Vader- derland, èn brachten zij onwillekeurig hulde aan de duizenden zonen uit het volk, die hun plicht vervulden en niet uit den band sloegen. Misschien is het nog voor De lijd een uitgemaakte zaak, dat de jongelie den onzer gegoede standen verwende en brooddronken kinderen zijn, zoo brood dronken, dat zij niet onder discipline zijn te brengenwij weten echter wel beter en op het oogenblik zal er wel licht niet één jongeling, zelfs niet onder de katholieken, zijn, die de qualifioatie van ongeschikt te zij n voor de discipline, van gebrek aan goeden wil, volgzaam heid, ernst en volharding bij de vervul ling van de militaire diensttaak, niet met verontwaardiging van zich zoude afwerpen. In het praeadvies der Commissie, door de Liberale Unie benoemd, waarvan in het vorig artikel sprake was, wordt uitdrukkelijk gezegd het volkenrecht laat geen andere keuze toe dankrachti ge inrichting onzer defensiemiddelen te wa ter en te land of ondergang*. En wat den persoonlijken dienstplicht betreft, uit een militair oogpunt bezien, zegt het praeadvies desorganiseerende invloeden en wier betere levens- toon verheffend op hnnne omgeving ral werken "Wij zouden er nog bij kunnen voe gen, dat de aanwezigheid der remplagan- ten in het leger nu juist niet gediend heeft om de achting voor den soldaat te verhoogen en een beteren levenstoon in het leger in te voeren. Indien wij dus concludeeren, en daar mede zijn het gelukkig nagenoeg alle militairen van eenige beteekenis het met ons eens wij zonderen hen uit die om politieke redenen een andere meening zijn toegedaan dan durven wij gerust volhouden, dat de persoonlij ke dienstplicht voor 's lands defensie is van hoog belang, dat haar invoering vijf-en-twintig jaren geleden reeds drin gend door de omstandigheden werd ge boden, en dat het thans, zoo wij ho pen nog niet te laat maar dan toch meer dan tijd is om daartoe over te gaan. Erratum. Uit ons laatste artikel zijn bij de cor rectie een paar rpgels uitgevallen, waar door een onjuistheid is gezegd. Het begin van het laatste gedeelte moet aldus worden gelezen „De groote politieke beteekenis van dit wetsontwerp is niet te ontkennen. Achttien jaren lang heeft het beginsel van den persoonlijken dienstplicht zich baan moeten breken, aleer het zich in de wet-bekgansiüs belichaamd vond. De politieke verhoudingen deden het ministerie-mackay, en daarna ook het ministerie-VAN Tienhoven-Tak (dat in het niet aan de orde gekomen ontwerp tot leger-organiBatie van den Minister Seijffardt ook het beginsel van den persoonlijken dienstplicht had nederge- legd) aftreden en het kabinet, dat daar op volgde, heeft den moed niet gehad, aan het votum der Kamer van 8 Mei 1891 vorm te geven in een wetsontwerp." Uwe Commissie legt er in de eerste nadruk op, dat in het stelsel van legervorming, door de Kegeering voorgesteld, reeds uit een mili tair oogpunt de persoonlijke dienstplicht volstrekt noodig is. In dat stelsel toch is gerekend op een talrijk kader uit de militie, dat alleen te verkrij gen is als de jongelieden uit de klassen, die thans in den regel van het recht van dienstvervanging gehiuik maken, in het vervolg ook worden ingelijfd. «Vaut zonder zulk een militiekader zou dat leger veel te kostbaar worden, zoo het kader al in voldoende hoeveelheid te verkrijgen waie. Daaren boven moet de persoonlijke dienstplicht op den dnur het gehalte van het leger aanmerkelijk verbeteren, wanneer er ouder de recruten een groot aantal beter opgevoede en beter onderwezen jonge lieden voorkomen, die een juister beset hebben van de hooge beteekenis van het leger voor de staats- ge meen schap, die minder toegankelijk zjjn voor Woensdag had de door al le inwoners van Ou.de Niedorp lang en met ongeduld verbeide leestelijke intocht plaats van den nieuw-benoemden burgemeester, den heer A. Wonder Pz. Weken lang reeds hoopte men deze be noeming te lezen en sommigen begonnen al te vreezen, dat hun een uitwonend heerschap op den hals zou worden gescho ven, toen eindelijk de vorige week de blijde boodschap de ronde deed, dat de benoeming had plaats gehad. Geen moei te werd nu gespaard, om den intocht zoo luisterrijk mogelijk te doen zijn. Een uitgebreide commissie nam de voorberei ding en leiding der zaken op zich en was dagelijks in de weer om te maken, dat alles op tijd gereed was. Aldus uitgedost werd het woensdag morgen, en hoe jammer ook voor de feestvierenden en versieringen, de man met den regen- en windzak was we ér present en liet zich niet onbetuigd. Als een dolle smeet hij zijD vlagen en stroomen heen en weder en wapperde zoo duchtig met de vlaggetjes, dat van velen weinig meer overbleef, dan een uitgerafeld lapje. Doch men laat zich te Oade Niedorp niet zoo heel spoedig afschrikken. Te ruim half twaalf stond een lange stoet aan de uiterste grens der gemeente ge reed om den heëedigden burgemeester, die vanaf station Schagen zou komen rijden, feestelijk in te halen. Een lange rij van ruim 60 ruiters op hun witgedekte paarden, voorafgegaan door twee vaandragers op witte paarden en den met groen en bloemen versierden en door drie witte paarden getrokken wagen, waarop het fanfarecorps „Crescendo* was gezeten, en gevolgd door ruim 25 rijtui gen, waarvan in het voorste de beide wethouders met hunne eebtgenooten had den plaats genomen, in het tweede de nieuwe burgemees'er met echtgenoote en dochtertje en de oud-burgemeester, de heer P. Wonder Az., en in de overigen de raads- en commissieleden met hunne dames; ziedaar de optocht zooals die te ongeveer 12 ure het dorp Zijdewind bin nenkwam, verwelkomd door de vlaggen van iedere woning, hoe gering ook, door een haaien eereboog en door ten massa vroolijke gezichten. Voor de school werd halt gehouden en zongen de kinderen, die daar ter school gaan, onder leiding van den heer lissing een welkomstlied, terwijl door één der kleinen namens allen een bouquet werd aangeboden. Bij den heer P. Bruin uitgestegen, werd ieder verrast door den prachtigen aanblik, dien de kwistig met groen, en bloemen versierde zaal opleverde. Al wat maar eenigszins plaats aanbood voor groen, bloe men en vlaggedoek was daarmede behan gen. Rondom het tooneel stonden hees- terplanten en langs de wanden hingen kleurrijke schilden met «Holde van de burgerij vau Zijdewiod en Omstreken, «Hulde aan den oud-Burgemeester,* Wel kom aan den nieuwen Burgemeester* enz., enz.men had ook wel een schild mogen hangen, waarop «Hulde aan hen, die deze kolfbaan in een fraaien tuin wisten te heischeppen.* Binnengeleid door twee kleine, in het wit gekleede, bloemenstrooiende meisjes, namen de autoriteiten met hunne dames plaats op het tooDeel. Achtervolgens werden de nieuwe en oud-Burgemeester toegesproken door de heeren Baas, de Jong en K. Magtel en een van de kleine, zoogenaamde bruids meisjes (dochtertjes van den heer P. Bruin) bood onder het opzeggen daarvan, het Burgemeesterlijk echtpaar een wensch aan. De heer Baas rekende het zich een eer, dpn zoo algemeen hooggeachten Bur gemeester nameDs de burgerij van Zijde wiod en Omstreken te mogen verwelko men. De zoo onverdeeld gulle ontvangst zou hem (den Burgemeester) een genot zijn; het gaf hem immers het bewijs, niet alleen, dat hij zelf de algemeen gewenrchte man was, maar tevens, dat zijn als Bur gemeester afgetreden vader de gemeente altijd uitstekend bestuurd had. De heer de Jong voegde er nog aan toe, dat ook de vader voldoening zou sma ken, nu hij zag, dat zijn zoon zoo harte lijk begroet werd. Was toch het 17-jarig bestuur van den vader niet zoo goed ge weest, de zoon zou niet zoo blijde geëerd worden. Ook de heer Magtel voegde zijne wen» schen voor den Burgemeester en familie bij die van de heeren Baas eD de Jong en de heer Schuchart, die ingezetene was tij dens het bestuur van den vorigen Burge meester, feliciteerde èa de familie èn de gemeente met dezen dag. Vele malen werd een krachtig „leve de Burgemeester en „lang zullen ze leven I" aangeheven, terwijl het fanfarecorps onder leiding van den beer J. Koelemeij zoo nu en dan zijne vroolijke tonen liet hooren. Nadat de Burgemeester zijn hartelijken dank had uitgesproken voor de vreugde volle ontvangst toog de stoet in opgewekte stemming naar Oude Niedorp. Ondanks den hevigen wind, die menig paaidedek wegnam of in disorde bracht, kwam men vrijwel zonder ongelukken te Verlaat aan, waar bij mejuffrouw de Wed. Mijts weêr halt werd gehouden. Evenals te Zijdewind was ook daar de zaal opgepropt met menschen en werd er gedronken en gezongen op het welzijn van den Burgemeester en familie, terwijl de lustige wijsjes van het fanfarecorps de algemeene vroolijkheid ten top voerden. Zoo ging men, steeds gevolgd door een menigte menschen, uaar Oude Niedorp. Op twee plaatsen waren daar eerebogen geplaatst en ook de steenen trap van het Raadhuis zag er feestelijk uit. Op het erf van de Gebr. Wonder staan de zongen de schoolkinderen onder leiding van den heer de Jong een psar welkomst liederen. Vervolgens werd het dorp door gereden en ging de stoet weder terug tot aan het raadhuis, waar de heer de Jong tot zoover dankte voor de medewerking en de ingezetenen, namens den Burge meester, uilnoodigde des avonds terug te komen in het loca-l van den heer T. de Jong of den heer Bruin te Zijdewind. Nadat op het Raadhuis door het ge meentebestuur de verwelkoming en aanbie ding van den eerewijn had plaats gehad, ging men nog even naar het lokaal van den heer de Geus, om zich daarna gereed te maken tot het gezellig avondleest in de keurig versierde zaal van den heer l.de Jong Ieder zal wel willen aannemen, dat bet des avonds niet ontbrak aan toasteD, zin gen en klinken. Het anders zoo stille Oude Niedorp is uit den hoek gesprongen en heeft getoond, dat het nog wel opgewekt kau teestviereD, als het maar wil. Ongetwijfeld komt aan de feestcommissie hulde toe voor de kra nige wijze, waarop zij zich van haar taak

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1898 | | pagina 1