Zondag 17 April 1398. liCMS- 42ste Jaargang No. 3302. Aangifte van wMzing, Polei overzicht ier weet. ONDERWIJS. Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- en Zaterdagavond. Bij inzending tot 's morgens 9 ure, worden ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst, INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger. Bureau: 8CHAGÜ3Ï, Laan, D 4. UilgeverP. TRAPMAN. SledewerkerJ. W1 IN 15 L. Prijs per jaar f 3.Franco per post f 8.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels f 0.25;iedere regel meer 6 ct. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Dit nummer bestaat uit twee bladen. KERSTti BLAD. Bekendmakingen. Gemeen teSchagen. ïïi Buitenlandsch Nieuws. HEER COURANT. Mraisntiï- Laiiliiillai. POLITIE. Ter secretarie dezer gemeente zijn in lichtingen te bekomen omtrent een gevon den nikkelen sap van een rijtuiglantaarn. Burgemeester en Wethouders van SCHA- GEN, brengen ter kennis van de ingeze tenen 1. dat het toelaten van nieuwe leerlin gen op de openbare lagere school aldaar zal geschieden op den eersten Mei a. s. en alsdan kunnen worden toegelaten de kinderen geboren in het jaar 1892 2. dat de onders der betalende scholieren, welke deze wenschea toe gelaten te zieD, daarvan aan bet Hoofd der school, den heer Ressing, ken nis moeten geven vóór den 25 dezer, ook voor leerlingen, die on derwijs weDschen te ontvangen in de Fransche-, Duitsche- en Engelsche talen 3. dat de verzoeken om kosteloos on derwijs voor de nieuwe leerlingen alleen moeten worden gedaan ter gemeente-se cretarie vóór den 23 dezer. De geboor te- en vaccinebewijzen der nieuwe leer lingen moeten bij de toelating tot de school worden medegebracht. SCHAGEN, 12 April 1 8 9 8. Burgemeester en Wethouders voornoemd, S. BERMAN. de Secretaris, DENIJS. Burgemeester en Wethouders van Scha- gen brengen, voor zooveel noodig, met het oog op verzuim, betrekkelijk het doen van aangifte ter Secretarie hij verhuizing bin nen de gemeente, aan de ingezetenen in herinnering het bepaalde bij art. 5 vaD de Politieverordening dezer gemeente, lui dende als volgt Ingeval van verhnizing binnen de ge meente zal daarvan kinnen acht dagen be- hooren te worden kennis gegeveD ter Se cretarie der gemeente, te weten „Voor een geheel gezin, inwonende „dienst- en werk boden daaronder begre- „pen, door het hoofd van dat gezin. Voor afzonderlijk levende personen jdoor hen zelf. Voor de geheele bevol king van gestichten of andere inrichtin- „gen, waar personen order eenig bestuur „te zamen wonen, door de bestuurders. „Overtreding wordt gestraft met een geldboete van ten hoogste een gulden.' Schagen, 15 April 1898. Burgemeester en Wethouders voornoemd, 8. BERMAN. de Secretaris, DENIJS. Bijna onopgemerkt en nagenoeg terzij de gedrongen door het groote debat, dat zich in de dagbladen over het wets ontwerp op den leerplicht heeft ontwik keld, verscheen het Voorloopig Verslag van het afdeelingsonderzoek der wijziging en aanvulling van de wet betrekkelijk de Nationale Militie. Volgens een der dagbladen zal het ontwerp eerstdaags in behandeling komen. Wij verheugen ons in dezen bekwamen spoed, want wanneer men dat Voorloopig Verslag met aan dacht doorleest, zal men bespeuren, dat zoowel door voor- als tegenstanders geen nieuwe argumenten meer in het debat worden gebracht. Toch wordt ons dit artikel in de pen gegeven door het feit, dat onze aandacht werd getrokken door een paar Btellingen, uit het clericalo kamp op den voorgrond geplaatst, die niet onbespio- ken mogen blijven. Zoo lezen wij, naar aanleiding van de ontheffingen of vrijstellingen, op pag. 9 der „Bijlagen", 2de kolom: ,Door andere leden werd aangevoerd, dat de Staat niet het recht heeft de dienaren der Kerk tot den krijgsdienst te verplichten, tenzij die Kerk daarin zelve toestemt. Men meende dat de Kerk is te beschouwen als een publiek-rechterlijk lichaam, onafhankelijk van de overheid bestaande. Binnen haren kring was zij souverein en alleen zjj had te beslissen, ot hare dienaren verplicht zullen zijn den krijgsdienst te vervullen. Om den Staat het recht te geven over den dienst van geestelijke personen te beschikken, moet dus eene overeenkomst met de Kerk voorafgaan." Deze stelling wordt verkondigd ruim 100 jaren na de Fransche Revolutie, en nog wel in het Nederlandsche Parlement! Uit welk gedeelte van het clericale kamp deze opvatting van de plaats der Kerk in den Staat, of liever naast den Staat, waarmede zij de pair d pair over eenkomsten sluit, tot ons is gekomen, blijkt ons duidelijk uit een tweetal arti kelen, voorkomende in Ü6 Standaard van 2 en 4 Maart jl., getiteld „Leger en Kerk", waarin voor kerken, „die nog wel ter dege aan haar christelijke belijdenis vasthouden en alzoo Christus opzettelijk als haar van God gezalfden Koning erkennen en eeren," het recht wordt opgevorderd, om in deze den doorslag te geven. En waarom „Zij die voorde kerk zijn opgeroepen, zijn reeds in dienst. Over hen kan niet meer door den souverein van het land beschikt wor- d e n". Tegen den wetgever, die zich het recht wil aanmatigen om de dienaren der Kerk of hen, die het worden zul len, van den krijgsdienst te ontheffen, roept De Standaard dan ook uit Handen af 1 Eerst kiest Christus de manschap uit, die hij voor zijn kerk noo dig heeften dan pas komt de souverein van hei landdie kiest al de overigen Den hoofdredacteur van De Standaard is het hier kennelijk te doen, en hij speelt die troef ook als Kamerlid uit, om een buitengewone quaestie in het debat te brengen, want volgens hem is de Kerk tegenover den Staat geen „ge wone vereeniging," maar een „instelling van publieke rechten". Bon prince als hij is, wil hij in zake den dienstplicht van dat recht wel tijde lijk afstand doen, mits het recht maar werd erkend. Laten wij eens voor een oogenblik aannemen, dat dit laatste het geval zou zijn, dat de Staat niet zou mogen raken aan de militia ehristiana, de man schap door Christus voor zijn Kerk uitverko ren" waarheen zou dan deze toestand voeren „Die Kirche hat einen guten Magen, „Hat ganze Lander aufgefressen „Und doch noch nie sich iibergessen", en het zou zoo moeilijk niet zijn, om hier of daar een „ordinantie Gods" op te duiken, waarop Dr. Kuyper en de zijnen de stelling konden grondvesten, dat de militia christiana" ook geen be lasting behoefde te betalen en in den regel, krachtens haar heilige roeping, diende vrijgesteld te worden van de lasten, die door den Staat aan gewone stervelingen worden opgelegd. Voor Dr. Kuyper e. s. is het dan echter te betreuren, dat we nog een grondwet bezitten. In art. 180 lezen wij daarin duidelijk„Alle Nederlanders, daartoe in staat, zijn verplicht mede te werken tot handhaving der onafhanke lijkheid van het rijk, tot verdediging van zijn grondgebied." Daar komt de Kerk en zegt„Dat artikel is op mij niet toepasselijk, want mijn dienaren zijn reeds in dienst en derhalve niet in staat tot hetgeen de Grondwet verlangtdaarover kan de Souverein niet beschikken en nu willen wij het wel op een accoordje gooien eD tijdelijk van het recht atstand doen, mits de Souverein maar erkent, dat hij met de handen van ons afmoet blijven. Maar, eilacie, art. 172 van de Grond wet schrijft den Koning voor, er voor te waken, „dat alle kerkgenootschappen zich houden binnen de palen van ge hoorzaamheid aan de wetten van den Staat"; en wanneer nu regeeriDg en volks vertegenwoordiging een wet maken op den persoonlijken dienstplicht, waarin geen ontheffingen of vrijstellingen,voor wie ook, voorkomen, dan is toch de over heid verplicht die wet te handhaven en wanneer er een kerkgenootschap zou zijn, dat zich daartegen verzette, dan is de O wü cursiveeren. Red. Koning geroepen, dat lichaam te dwin gen tot gehoorzaamheid aan die wet. Het komt ons dan ook voor, dat de stelling door Dr. Kuyper in De Stan daard en later vermoedelijk in de afdee- lingen verkondigd, een zeer revolution- nair karakter draagt, niet te verwach ten van een staatspartij, die het libera lisme en de vrijzinnige democratie stem pelt als de Belials kinderen, geboren uit de groote gebeurtenis van 1789. Dat de dienaren der Kerk door de wet worden ontheven van den krijgs dienst, wij hebben er ons bij kunnen neerleggen, omdat wij godsdienstige ge moedsbezwaren hebben leeren eerbiedi gen. Maar iets anders is bet, wanneer diezelfde Kerk zou durven verkondigen, dat hetgeen haar als een gunst wordt gegeven, haar recht zou zijn. Dat zou leiden tot kerkelijke overheersching. Want hoe gedwongen verstandig en uit noodzakelijkheid gematigd de Kerk in het algemeen zich ook voordoet, indien onze moderne Staat slechts één vinger van haar losmaakt, dan heeft hij binnen vier en-twintig uur geheel haar hand op den nek. if. „Sommige leden", lezen we op pag. 1 lste kolom van het Yoorloopig Yerslag, „die niet gunstig voor het wetsontwerp gestemd waren, zagen een groot bezwaar in de bepaling van het in werking tre den der nieuwe regeling op 1 September 1898, vijf dagen vóórdien, bestemd voor de inhuldiging van H. M. de Koningin. Waar die regeling voor een groot deel der bevolking hoogst onaangenaam is, zal de behandeling van het wetsontwerp in den aanstaanden zomer en het in wer king treden op 1 September allicht een dissonant zijn in de nationale feestviering van die maand." Wij hebben niet lang behoeven te zoe ken naar de „sommige leden," die in de afdeelingen deze phrasen hebben gede biteerd. In ons derde artikel over het wets ontwerp op den persoonlijken dienstplicht haalden wij uit De lijd een zinsnede aan, waarin dit katholieke orgaan erop wees, dat de nieuwe wet, indien de Re geering haar plan doordreef, „zou wor den ingevoerd enkele dagen vóór de in huldiging van de Koningin." „Ten zeerste," kon men lezen, „valt te betwijfe len, of men ditzelfde tijdstip van invoering zou dur ven kiezen voor eenige andere wet, geëigend om bij een aanzienlijk gedeelte der bevolking ontevre denheid te wekken. Thans echter zullen de onte vredenen ordelievende en monarchaalgezinde katho lieken wezen. Dat maakt verschil Dat nu De lijd dadelijk bij het indie nen van het wetsontwerp zich aldus uit liet, valt te vergeven. Het blad was altijd een heftige tegenstander van den persoonlijken dienstplicht. Maar dat er ook nu nog „sommige leden" zijn ge vonden, die zich tot de echo hebben wil len maken van deze meening, dat is meer af te keuren. Wat een dagblad durft schrijven, is vaak voor Kamerleden ge vaarlijk om te herhalen. Dezen moes ten zich onthouden van elke poging om de Koningin in het geding te brengen en op de hartstochten van het volk te werken. We hebben toen reeds gevraagd, waar dat „aanzienlijk gedeelte der bevolking" schuilt en vragen thans nogwaar is dat „groot deel der bevolking", waarvan het Yoorloopig Verslag gewaagt Wie zullen den dissonant doen booren, die reeds in de ooren van „sommige leden" weerklinkt Zullen dit zijn de katho lieke werklieden, die het toch zoo ver schrikkelijk niet zullen vinden, dat de zoons van hun patroons in de gelederen plaats nemen naast de hunne Het kan zijn maar dan stellen wij dezen er niet voor verantwoordelijk, maar wel hun geestelijke adviseurs Ordelievende en monarchaalgezinde katholieken, zegt De lijdzullen de on tevredenen zijn. Indien er dus uiting van ontevredenheid in de nationale feest viering zal worden geconstateerd, dan weten we van welke zijde deze komt. Niet de behandeling van het wetsont werp en nog minder de inwerkingstelling op 1 September a. s. zijn dissonanten in de feestviering, maar wel de na de voor gestelde ontheffingen zeer ongemotiveer de oppositie dezer „sommige leden". Onze jonge Koningin, die wij niet al leen huldigen en trouw zweren te mid den der feestvreugde, maar die we ook willen steunen in de ure des gevaars, moet het, helaas, weten, dat onder heur katholieke onderdanen, een groot deel, dat zich note bene ordelievend en monar- chaalgezind noemt, ontevreden is, omdat dit te eeniger tijd zal kunnen geroepen worden, de wapens te dragen ter ver dediging van troon en vaderland. „Dit maakt verschil zegt De lijdvolkomen juist! Yan de so cialisten kon men zoo iets verwachten, nlaar niet van monarchaalgezinde katholieken, die op die gezindheid steeds zoo prat gaan en daarvan bij elke ver gadering, die zij houden, telegrafisch aan de Koningin getuigenis afleggen. Wij kunnen aannemen, dat de katho lieke leden van de Tweede Kamer, die op dissonanten wijzen, bij de naderende behandeling van het wetsontwerp, we tende dat het „groot deel der bevol king" slechts in hun verbeelding bestaat, niet erg best zijn te sprekenen hun gemoedstoestand zal er niet beter op ge worden zijn, nu, naar aanleiding van een artikel in De lijd-waarin de anti- revolutionnaire partij, met het oog op de stembusslspraak van 1897 en haar hou ding in het dienstplichtvraagstuk, be schuldigd wordt, zich „op deloyale wijze" te gedragen, De Standaard in haar nummer van 2 April jl. kalm komt vertellen, dat er van een stembusalspraak nooit iets is aan geweest. Deanti-revolutionnaire partij had, zonder eenige voorkennis van of eenig overleg met de Roomsche Staatspartij, haar program van actie op gemaakt en evenzoo had de bekende vergadering van Utrecht een conclusie in deze zaak genomen. Die conclusie was, dat, wanneer door de clericalen de overwinning werd behaald, bij eventueel gecombineerd optreden iu het kabinet der beide clericale partijen, in de vier eerstkomende jaren geen voorstel tot atschaffing van de dienstvervanging zou worden ingediend, „edoch" onder de uitdrukkelijke reserve, dat de anti-revo- lutionnairen volkomen vrij zouden zijn, om naar hun overtuiging te stemmen zoo dergelijk voorstel van elders kwam". Zelfs dit feitelijk accoord was echter door geen enkele daad, geen enkel ge sprek, of geen enkel schrijven tot een afspraak verheven Aldus De Standaard. Hieruit blijkt dus, dat Dr. Kuyper en zijn staf zich zoo vrij gevoelen als leeuwerikken die den wordenden dag te gemoet zingen. Reeds vroeger heeft hij verklaard, dat hij en zijn partij, nu dit ministerie de zaak aandurft en daaromtrent de verant woordelijkheid wil dragen, geen roet in het eten zullen werpen. Dat hij, van zijn standpunt, uit het wetsontwerp voor zijn partij nog uit zoekt te kloppen, wat er uit te kloppen is, toont het bovenstaande aan. Neen, de groote strijd tegen deze re geering en tegen de beginselen der Liberale linie zal niets plaats hebben bij de behandeling van het wetsontwerp op den persoonlijken dienstplicht. De aan neming daarvan is vrijwel verzekerd. Het kabinet te doen vallen over de wet op den leerplicht, zoo mogelijk na 1°. September en dan met vereende krach ten dat ligt, naar het ons voorkomt, in het plan de campagne der alsdan zus terlijk gecombineerde clericale partijen. En het is daarop, dat wij het oog dienen te houden; het is daartegen, dat wij onze krachten moeten inspan nen Het is bekend, dat na het bekende telegram van keizer Wilhelm op 1 Janu ari 1896 aan president Krüger, het En gelsche volk, aangevoerd door zijn pers, talrijke blijken van misnoegen aan het adres van Duitschland heeft verzonden. Soms scheen het zelfs, dat eene botsing onvermijdelijk zou zijn. Langzamerhand is er echter in dien gespannen toe stand een ontspanning gekomen, die thans op hare beurt het karakter eener toenadering heeft aangenomen. Uit tal van opvallende beleefdheden en verschillende beschouwingen blijkt, dat het bittere verleden voor een vriend schappelijk heden heeft plaats gemaakt. Reeds sedert eenige dagen kon men in de officiëuse engelsche pers eene opmer kelijke zwenking naar Duitschland waarnemen. Times, Globe, Standard en Daily News betoogden en corps, dat eene samenwerking in de overzeesche staat kunde tusschen Engeland en Duitschland zeer gewenscht zou zijn. Hoewel in een anderen vorm, is het antwoord van Duitschland in dezen niet uitgebleven. De Kölnische Zeitung, sedert den be- ruchten strooptocht van Jameson een der kampvechters voor de Zuid-Afri- kaansche Republiek, bevatte woensdag jl. een verrassend en algemeen opzien barend artikel. Daarin werd betoogd, dat de binnenlandsche staatkunde der republiek geheel op verouderde toestan den berust, dat de goud-industrie aan den Rand dringend eene meer vrijzinnige wetgeving van noode heeft, dat de Uit- landers op meer toeschietelijkheid van de regeering aanspraak hebben en dat de Zuid-Afrikaansche Republiek wel degelijk rekenschap diende te houden met de ver plichtingen, die het aan Engeland heeft. Algemeen wordt dit artikel als geïnspi reerd beschouwd, waardoor het met hoogere staatkundige plannen in verband wordt gebracht. De Vossisehe Zeitung geeft in een andere richting de meening der Duitsche staatkunde te kennen. In Rusland heeft men het balletje van een Drievoudig Yerbond tusschen Rusland, Frankrijk en Duitschland op geworpen, met het doel om den Britschen invloed uit China te verdrijven. Hoewel de lokvogel zeer verleidelijk fluit, denkt men in Duitschland zich niet te laten verschalken. Het Berlijnsche blad meent, dat de oprechte vriendschap van Engeland verre te verkiezen is boven eene twijfelachtige verstandhouding met Frankrijk. Zoolang het Fransche volk Sedan niet is vergeten, zoolang kan er van eene nadere over eenkomst tusschen Duitschland en Frank rijk geen sprake zijn, Engeland is in een oorlog voor Duitschland een zeer te waardeeren bondgenoot en een gevaarlij ke vijand. Keizer Wilhelm heeft voor een paar dagen gelegenheid gevonden, het Engel sche volk welgevallig te zijn. De schit terende overwinning, door het Engelsch- Egyptische leger aan de Atbara op de Perwischen bevochten, heeft Duitschland's Keizer aanleiding gegeven, een sympa thiek telegram aan Koningin Victoria te richten. Natuurlijk is de geheele Engel sche pers over dit blijk van toenadering in de wolken. De overwinning zelve is van groote beteekenis. In de eerste plaats is het vertrouwen in eigen kracht der Egyptische troepen in hooge mate verhoogd, de demoralisa tie in het leger van den Mahdi is door deze nederlaag zeer toegenomen, getuige de vele deserteurs, die dagelijks in het Egyptische leger aankomen, terwijl ten slotte het doel der expeditie, de ver overing van Khartoum, een belangrijken stap nader is gekomen. Yoor hen, die belangstellen in den slag aan de Atbara, geven wij de volgende, van de hand van generaal Kitchener afkomstig zijnde, beschrijving. Woensdag deed overste Broadwood met een rijdende batterij en de geheele cava lerie van het Egyptische leger een ver kenningstocht. Op 800 meter van de versterkingen, door Mahnioed den aan voerder der Derwischen, opgeworpen, liet Broadwood het vuur openende messing vuurmonden van Mahmoed be antwoordden hem slechts flauwtjes. Ter wijl de artillerie in gevecht gewik keld was, liet Mahmoed zijn ruiterij en een deel der infanterie een uitval doen. Doch de kloeke houding der Egyptische ruiterij noodzaakte de Derwischen tot den terugtocht. Vrijdagmorgen liet generaal Kitchener zijn geheele strijdmacht, die hij gedurende den nacht tot opeen Engelsche mijl afstand van de versterkingen der Mahdisten had doen oprukken, tot den aanval overgaan na een bombardement, dat door de ar tillerie met groote zorg was ingeleid. Drie brigades namen aan den storm aanval deel. De Derwischen wachtten met vuren totdat de egyptische troepen dicht bij de verschansingen waren. Doch de Egyptenaren, onder leiding van de Engelsche officieren, lieten zich door den kogelregen niet afschrikken, maar rukten flink vooruit, beklommen de verschansingen en dreven de bezet-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1898 | | pagina 1