Brieven uit fle Maasstad.
Zondag 1 Mei 1898
42ste Jaargang No. 3306.
Een Offer.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
Rotterdam, 26 April 1898.
No. 155.
ROMAN
van
H. SCHÜBERT.
HOOFDSTUK I.
SCHAGERi COURANT.
De Spaaii8ch-A.meriKaansche oorlog zal
onze havenstad zeker niet in moeilijkheden
brengen I Wij zullen de trilling van dit
heftige onweer aan de politieke lucht niet
gevoelen. Integendeel, Rotterdam heeft
wel kans, dat het door concentratie van het
scheepvaartverkeer is Europa nog een aar
dige winst uit den oorlogstoestaud in het
verre Westen maakt. Daar zijn onze
schrandere en ver-vooruitziende beurslui
't al gauw over een» geweest. In handels
kringen die er soms ijselijk-egoïste
meecingeu op na houden wordt beweerd,
dat er lang al zoo'n oorlog noodig was,
om wat verlichtiug te brengen in de alge-
meene malaise, die in de meeste takken
van handel heerschte. Zoo'n oorlog is
een opfrisschertje
Men moet wel handelsman wezen om
met een dergrltjke meeuiug voor den dag
te durven komen. De ellende van den
oorlog voor de volken, die hem ondergaan,
telt niet mee, er is immers wat te verdienen 1
Zooals men weet is er van Rotterdam
uit een geregelde dienst op New-York.
Ook deze zal geeu schade lijden door den
oorlog. Het vervoer van plezierreizigets
zal natuurlijk wat verminderen, maar het
goederenvervoer, niet natuurlijk dat van
oorlogs-contiabande, zoo voorzichtig zal de
maatschappij wel wezen, zal er door toe
nemen. Bij blokkade van Amerikaansche
havens, wordt een haven in Canada aan
gedaan en daar de passagiers en de goederen
gelost.
Het groote feit van den dag, dat zelfs
het tweede proces Zola arme Zola
zijn belangstelling zal ontnemen, vindt hier
natuurlijk een behoorlijke nieuwsgierigheid.
De profeten en de politici hebben onder-
1.
Aan het breed* venster der bibliotheek,
waarvan de gordijnen teruggeslagen waren,
stond mijnbeer Jobn Berger, bezitter van
het slot Roteuburg, dat hij der arme familie
von Roteuburg had afgekocht, en zag uit in
bet groene schaduwrijke park, naar de prach
tige boomgroepen aan zijne voeten, uaar den
fonkelenden,dansenden fonteinregen, de pao-
wenen fazanten, die deftig op de kiezelpaden
heen en weder wandelden, zag alles rondom
zich zoo vol glans en licht, dat bet ge
voel van trots, dat zich in lijn hart zetelde,
niet ongerechtigd was.
John Berger's verschijning paste in 't ge
heel niet in deze luxe omgeving. Een groot,
grijs hoofd stond vast op een breeden, bruinen
nek daarbij een seer gezet figuur, groote
voeten en banden, uit wier vingers er met
gemak twee gemaakt konden worden. Klei
ne, grijze oogen vol soherpte en sluwheid,
een breede, sterk ontwikkelde kin, die op
jjreren energie en stijfkoppigheid wees en
duidehik te kennea gaf, dat hij geeu
man was, die met zich spotten liet en van
een eenmaal opgevatte meenicg was af te
brengen. Waarom sou dat ook P Zijne
specalatiëa waren hem steeds geluktuit de
vierde klasse der maatschappij voortgeko
men, was hij meer dan millionnair geworden,
die niets anders behoefde te doen, dan sjjn
heerlijke besittiog te bewonderen en zijn
neigingen haar zin te gevenmoest zijn
wil niet overal den toon aangeven
Zwakheden had hij ook, maar wie heeft die
niet P Hij aanbad den adel en voor voorna
me geiten was er niets, wat hem te duur,
te kostbaar was, terwijl zijne ei
gene behoeften altoos eenvoudig gebleven
werpen van discours, wat voor dergelyke
lui aardig wat waard is.
Toen juist de oorlog een dag niet
verklaard was, want dit is een oorlog zonder
voorafgaande verklaring' maar toen
de oorlog een dag was ingetreden, heb ik
op onze straten een Spaansch-Amerikaansche
botsing mogen waarnemen, die zoo eigen
aardig was, dat ik haar eenigszins in bij
zonderheden wensch te beschrijven, er bij
uitsprekend de hoop, dat de groote oorlog,
de oorlog in natura, een dergelijk verloop
mag hebben.
Het was op den Schiedamschen dijk.
Ik liep achter een drietal matrozen van
een Ameriksansch koopvaardijschip, die
vrij -af genomen hadden en nn, alsof het
in hun vaderland alles pais eu vrede was,
de genietingen van Rotterdam gingen op
zoeken.
De heeren amuseerden zich met rond
kijken al verbazend, handen in de zakken,
groote sigaren in den mond, slenterden zij
langs de huizen en elke herberg in de
rij trok hun belangstellende aandacht.
Plotseling, het was ongeveer tegenover de
Schildersteeg, op een vrij druk punt, werd
hn» aandacht afgeleid door een dood-gewoon
viertal varensgasten, die in dezelfde richting,
maar langzamer dan zij, het RotterdamBch
eldorado de Zandstraat zoeken gingen.
De drie Amerikanen staken de koppen
bijeen, de handen gingen uit de zakken
en de sigaren uit de monden. Er was iets
bijzonders.
Huk druk gerammel vsn Eogelsche
volzinnen was me eerst tamelijk onver
staanbaar, maar dan, toeluisterend met
groote oplettendheid, kon ik er uit opma
ken, dat de vier heeren \66t hen matro
zen waren van een Spaansch koopvaardij
schip, dat ook in onca haven ligt, dicht
bij het Amerikaansche, door onzen haven
meester, die door de buitonlandschc con
flicten zich Diet laat verhinderen in een
practische en voor de hand liggende op-ber
ging der binnenkomende scheper, daar
neergelegd. De Amerikanen kenden de
Spanjaarden uit den vorm hunner rnggeD,
waren. Bij deze voorliefde was het wel wat
te verwonderen, dat hij zelf nooit zijn best
gedaan had, om een wapenschild fe krijgen,
ja, een aanbod zooals men beweerde van
de hand had gewezen. Hij vond het voor
zichzelf eervoller, John Berger te heeten en
bezitter van bet slot Rotenberg te zijn, dan
zioh als nieuwbakken beer von Bergen be
lachelijk te makeD, want hij had een veel te
beider oog, om zich op dat gebied illusies
te makenzjjn geld waa zijn macht en dat
zou het blijven tot aan zijn dood maar
hij had een dochter 1
Wanneer bij tot aan dit vriendelijk uit
gangspunt zijner gedachten gekomen was,
placht hij het hoofd eeD weinig ter zijde
te neigen en een denntje te fluiten, dat nog
afstamde nit den tijd, dat hij geen echte
Smjrnasohe tapijten ouder zijne voeten bad
en geen echte havana's rookte.
Ook op dit oogenblik spitste hg de lip
pen om te fluiten, maar geluid werd er
niet gehoord, daar zij re scherpe oogen zieh
met verwondering verstigden op de gestalte
van een jongen, eleganten officier, die, het
bronzen hek van het park aobter zioh toe
trekkend, rechtstreeks op het in de zon stra
lende slot toestopte en, toen bij Berger's
gestalte aan het venster bemerkte, beleefd
groetend de hand aau den helm bracht.
De beaiiter van het slot Rotenberg dank
te op een wijze, die Diet zeer beleefd ge
noemd mocht worden en zag weinige mi
nuten later naar het sierlijke kleine kaartje,
dat hg in de banden hield en niets anders
vermeldde dan den eenvoudigen naam Otto
Herbach, luitenant. W ie was luitenant
Herbach P Hij herinnerde zieh in 'l geheel
niet, hem te kennen.
Wat zou die jonge man van hem willen t
Nochtan» gaf hij den kneobt bevel, den jon
gen man binnen te laten, wiens komst hg
met grootse nieuwsgierigheid tegemoet seg.
„Wat versehaft mg de eer P* vroeg John
Berger droog en wees op een stoei.
Otto Herbach wierp een blik door het
hoog) boogvenster in het park, daarna een
in den spiegel, die zgne nette persoonljjk-
heid alle reeht deed wedervaren eu begon
„Mgnheer Berger, gij zult wel uitermate
nit de keuze hunner kit éren, in weet niet
waarnit, maar in elk geval was 't een oo-
genblikkeïijke herkenning dezerzijds.
Het geval begon me intereisaut te wor
den. Ik bleef de Amerikanen volgen, die
plotseling voor de herbergen gsen de min
ste attentie meer hadden, maar si wat zg
missen konden, besteedden aan de Span
jaarden. Zij praatten nu zeer duidelijk-
verstaanbaar over den moedwil der Span
jolen op Cuba, hnn gemeene houding te
genover de opstandelingen, de straf, die de
Amerikanen hun zouden toedienen zij re-
pateerden, ten aanhoore van de Rotterdam
mers, al wat de Jingo-pers leelijks van
Spanje heelt verteld, al ds bedreigingen,
die vandaar tegen Spanje werden gericht.
Ten slotte begon dit gezwets, 't welk
over den Schiedamschsn dijk heel lawaaiig
en druk klonk, ook de aandacht van de
Spanjaarden te trekken. De vier heeren
keken om en bemerkten, dat het inmoer
van acheldwootden en aantijgingen regel
recht tegen hnn gericht was. Zij bleven
staan.
Daar hadt je het Spaansch-Amerikaaa-
sche conflict op Rotterdamsche straten.
De vier SpaDj «arden, heel kalm, wacht
ten de Amerikanen op, die, lichtelijk nit
het veld gesUgen als een die kwaad van
iemand sprak en nu plotseling dien iemand
vlak voor zich ziet, een wyle zwegen,
maar de Amerikaansche drukte kwam
gauw weer boven.
Wat de heersn beliefden? vroeg een
Spanjaard,
Dat ging hnn niet aan, aldus de
Amerikanen.
Jawel, dat ging hun wel aan, zij
hadden iets gehoord tegen Spanje, achter
hun rug uitgeschreeuwd, maar zij verston
den het niet goed. Of de heeren 't nog
eens zeggen wilden.
Ik keek nit, of er geen diender in de
nabijheid was.
Doch, als de Spanjaarden 't graag wil
den, zonden de Amerikanen met plezier nog
eens hun meenicg zeggen Spanje had Cu
ba uitgezogen, Spanje had de Cubanen ge
marteld, Spanje bad groot onrecht gepleegd.
Heel bedaard werden deze beweringen
aangehoord. Zoo, zoo, is Spanje zoo slecht,
maar wat heett Amerika daar mee te ma
keD, aldus een Spaansch matroos. Als de
Amerikanen zoo meelijdend zijn, waarom
gaan zs dan niet tegen Frankrijk vechten
omdat het Dreyfus op 't Duivelseiland
houdt
De Amerikanen verdedigden hun land
eu zijne bedoelingen, Cuba was een stuk
van Amerika en Amerika moest voor d»
Amerikanen blijven. En de Spanjaarden
waren gemeene kerels.
Eén der Spanjaarden, een kerel als eeo
boom, vroeg, ot dat in het algemeen gezegd
was, dan wel of hij en zijue kameraden
zich dat persoonlijk hadden aan te trek
ken.
De zegsman van daareven, klein en min
der pootig, bovendien iéa van drie kame
raads die tegenover vier stonden, krabbel
de wat «chteruit. Och neen, hij had niet
het genoegen meneer te kennen en me
neer kon best een brave kerel wezen,
„Meneer' bevestigde deze gunstige ver
onderstelling over zijn persoon. Hij was
een brave kerel en zijn vrinden waren
ook brave kerels en al hadden zij te za-
men hel land aan de Amerikaansohe druk
temakers, zij waren nu voor hun plezier
uit en liefst hadden zij dus geen rnzie
was 't in open zee, dan met genoegen.
Deze gemoedelijkheid verteederde eeu
Amerikaan. Wel ja, waarachtig, zij waren
uitgegaan om pret te hebben, waarom zou
den zij dat verstoren; als de heeren mee
gingen, tracteerde hij op een Hollandschen
borrel.
Dat aanbod werkte. In een oogenblik
lagen de SpaaDsch-Amerikaansche handen
in elkaar, 't was een gezellige boel op het
ondermaaasche, als 't niet hoog noodig
was, moest men lieveE geen ruzie maken
en de borrels waren in Holland verdui
veld goed. En ik zag het dreigend con
flict afgeweud en heel vriendschappelijk
het zevental „Zum Vorst Bismarck', een
Duitsche zeemanskroeg, binnenstevenen.
Die verbroedering deed allerweldadigst in
deze droeve dagen.
Vermeld ik volledigheidshalve nog, dat
later op den avond de drie Amerikaansche
en de vier Spaanscbe matrozen, meer dan
vol, arm in arm zwaaiend langs 's heeren
straten gingen eu allerlei schunnigs zee
mansliedjes zongen.
Beter ridiculiseering van den oorlog, de
groote vechtpartij op commando tnsschen lui,
die elkaar nooit gezien hebben en elkaar
geen goed en gesn kwaad deden, heb ik
nooit gevonden.
Zij wis nog juister dan de sociëteitsgroep,
die ik vanmiddag waarnam de consul
vsn Spanje, met den consul van Amerika
heel kalm onder een spelletje domiré. De
heeren zijn altijd goede vrienden geweest,
op commando laten zij zich niet scheiden 1
Ik geloof zelfs niet, dat het huD veel kan
schelen wie van de beide mogendheden
den kamp winnen zal. De landen, die zij
vertegenwoordigen, voeren samen oorlog,
zij spelen hun domiuéije en drinken hun
borrel samen, zij zijn niet gevaarlijk voor
elkaar.
In dit oplicht zijn zij beiden heel wat
verstandiger dan in 1870 de Eransche en
Duitsche consuls waren. Ook deze heeren
hadden steeds in goede kameraadschap
geleefd, als ik mij niet vergis was zelfs
de zoon van Frankrijk getrouwd met de
dochter van Duitschland. Toen brak de
oorlog uit.
En onmiddellijk zei de Duitsche consul
de vriendschap van den Eranschen op. Hij
berichtte hem, dat, zoolang de oorlog duur
de, hij, „om internationale conflicten te
voorkomen* deze uitdrukking is his
torisch liever niet converseerde met
de tegenpartij en van dicrn besoeken ver
schoond wenschte tc blijven. Misschien
heeft hq zelfs aan een echtscheiding van
de kinderen gedacht.
De Eransche consnl, die de boodschap
van zijn' Duitschen collega, schoonvader
van zijn' zoon, als een grsp opvatte, ging
een btzoek brengen aan diens bureau en
kreeg, terwijl hij zjjn' vriend vooi het raam
mij bovenal lief beaft.'
Mijnheer Berger knikte weder. „Zoodra
Helena zonder mjjne toestemming tronwt,
is zij eene bedelares, mijn waarde beer de
luitenant, ik bid n, vergeet dat vooral Diet.
Ik ben geen man van veel woorden, maar
van des te sterker en vaster wil, en met
mijDe toestemming krijgt gij mijne doohter
niet. Is haar liefde evenwel zoo groot, dat
zij niet bniten n kan, welnu, dan zijn we
gescheiden voor altjjd.'
Mgnheer Berger zeide bet laatste lachend,
de mogelgkheid scheen hem te onwaarschijn
lijk, want hg, die zijn leven lang slechts het
geld had liefgehad, kon zioh niet voorstellen,
dat er mensahen waren, die daaraan niet
zulk een groote beteekenis heohttan.
„Is dat nw laatste woord? Ach, had He
lena toch eene moeder, die mjjn voorspraak
sou kucDen zijn 1*
Daar steeg plo'seling in Berger's geest
een bleek gelaat op en wierp, naar bet
Berger toescheeo, een schaduw over de omge
ving; hoe vol verwijt zagen de strakke oo
gen hem aan, als wilden zjj hem eens her
inneren, wat hij baar aaD het gelok was
schuldig gebleven. Hij herinnerde sioh we
der bare laatste woorden „Wees nooit
hard tegen het kind, zooals gjj zoo dikwijls
legen mij geweest zjjt.' Maar ondanks dat,
streek hij met de hand over de oogen en
seide
„Mijn laatste woord voorna en altgd.'
„Dan heb ik hier verder niets te
soeken.' De jonge officier stond seer bleek
op. „Wellicht gelukt bet Helena nog, u
wat saohter te stemmen ik sal waobten,
tot gij mij roept, en ik hoop, dat deze
hardheid u niet moge berouwen.'
„Heb daar geen torg over,* seide Ber
ger en knikte den jongen men toe, „ik heb
het altoos nog heel goed geweten wat ik
wilde.*
Toen de jonge man was heengegaan, dacht
Jobn B>rger: Ik kan Heiena's smaak vol-
«treki niet zoo gek vindeneen aardig
jongmensch, en trotsoh en verlieid, juist
tooals de vrouwtjes dat willen, maar van
burgeralkomst en bovendien, graal Sohorn
heeft myn noord. Gravin Helena, hoe aardig
verwonderd zjjn, en gij hebt daartoe het
recht, maar mij voert bcdc aangelegenheid
hier, die in nanw verband staat met het
geluk van mijn leven. Laat mij kort sijn.
Ik heb nw dochter lief, zg bemint mij we-
derkeerigachter nw rng geheimen te heb
ben, stuit ons beiden tegen de borst; schenk
mg daarom baar hand en Iaat ons Ie za-
men gelukkig zjjn.*
John Berger zag den spreker stijf en
scherp aan, eu iedere bekende van hem sou
hebben weten te zeggen, wat dat moest be
duiden.
„Vanwaar kimt ge mijne doohter, daar
ik de eer van n te ontmoeten vandaag voor de
eers*e maal geniet P*
,Ik heb haar dikwijls neen, dagelijks
in bet park van Rotenbnrg gesien. Dat
grenst aan onze exercitie-plaats. In den be
ginne was het toeval, later hadden wij
beiden doe wensoh, elkander te ontmoeten
en te spreken.
„Denk aan nw eigen jeugd terug, mgn
heer Berger en wees goed jegens ons, nw
dochter zal bet nooit berouwen, mijn vrouw
te sijn geworden, want ik geef n mijo
woord, ik heb haar innig lief en cal haar
zoo gelukkig maken, als ïjj dat verdient.*
Rog altgd zag Berger den jongen man
strak aan, sonder zijn gelaat maar eenigs
zins te veranderen.
„Zoo," seide bij eindelijk, „dat was alles,
wat gij mij te zeggen hebt, mgnheer de
luitenant hoe was ook weer nw
naam
„Herbach I"
„Mijnheer de luitenant Herbaeh I" ging
Berger voort en drukte in 't bijzonder op
dien eenvoudigen naam. „Nu, wat ge
gazrgd bebl, is duideljjk geweest eD is sal
u niet minder duidelgk antwoordenHele
na sal sleohts een man troawon, dien ik voor
haar uitkies, daarvoor is zjj mgne doohter,
en deze, dat verzeker ik u, moet even meer
io de weegschaal leggen dan een sabel en
een mooi gelaat."
Hei bloed steeg den jongen min naar de
slapen, maar hij bedwong zich: 't gold
immers het levensgeluk van twee menscban.
„Te groote beleeidheid kan men u niet
nageven, mgnheer Berger, maar gij zjjt
Heiena's vader, gjj zolt nwe dochter niet
ongelukkig maken slechts omdat ge iets
weosoht, wat wellioht voor haar niet
goed is."
„Dat moet ge, als ge 't goed kant vinden,
maar aan mjju zorgen overlaten, mijnbeer
de luitenant, voorloopig nog ben ik hier
he?r en meester.*
„Maar wij hebben elkaar zoo innig lief
„Liefde, bespottelijk gezwets! van de
liefde zal men slecht kunnen eten; de
hoofdzaak in bet leven is de
„Ik ken uwe voorliefde voor den adel,
mijnheer, Helena zelve vertelde mg daar al
les vanmaar gelooft ge dan, dat ge door
uw geld met den adel zult worden gelijk
gesteld P* riep Oho nu nit- „Neen, dan
dwaalt ge en de rok, dien ik draag, heft mi)
op tot aie sfeer, welke gij zoo aanbidt.*
Jobn Berger lachte en bet was een
recht lealjjk lachje, dat er om zjjn breeden
mond speelde.
„Ik heb sleehls 't oog op een «oliede
overeenkomst, waarde heer bier geld, daar
een naam, dat is toch heel eenvoudig, niet
waar P«
„Gij slaat alle mensehenreohten in 't ge
laat, zoodra het gosehiedt tegen den wil
uwer doohter in en dat is hier bet geval,
zg wil dat niet, rjj bemint mjj.*
„Over den smaak valt Diet te twisten,*
zeide Berger laconisch en streek met de
band door het grijse haar, „maar ik ben er
ook nog en zeg u: gjj krijgt haar niet.
In den beginne komen er wel een paar tra
nen, maar na een poosje ljjkt het reeds aar-
dig, gravin Ie worden."
„Mijn God", riep Otto Herbacben knoeide
zjjn helm op onverantwoordelijke wjj-
ze, „laat uw vaderhart toch spreken, mgn
heer Berger, een graaf neemt uw kind
zeker ter wille van haar geld."
„En gij?" mijnbeer Berger laobte,neemt
gij het millioen ook niet gaarne op den koop
toe mee
„Bjj den hemel, neen, ik heb Helena lief
en wil sleohts haar hebben, al is mjjn ver
mogen niet te grootmaar zij zal zich gaar
ne eenige bekrimping getroosten, daar zjj