Zondag 15 Mei 1898.
42ste Jaargang No. 3310.
611S-
5
AlurtEitiE- k LuIIiitIIiL
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- en
Zaterdagavond. Bij inzending tot 's morgens 9 ure, worden
ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
ËSureau: Laan, il 4.
UitgeverP. TRAPMAN.
SledewerkerJ. WINKEL.
Prijs per jaar f 3.Franco per post f 3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels f 0.25;iedere regel meer 5 ct.
Groote letters worden naar plsatsruimte berekend.
Dit nummer beslaat uit
twee bladen
EERSTE BLAD.
BekendHsakiitsrexs.
Gemeente Schagen.
Miijïiiig voor de SÉIta
KENNISGEVING.
Binnenlandsch Nieuws.
AIÏT.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der ge
meente SCHAGEH noodigen bij deze uit:
1°. alle mannelijke ingezetenen, geboren in bet
jaar 1873;
2«. alle mannelijke ingezetenen, geboren in de
jaren 1864 tot en met 1872, die, ofschoon in andere
gemeenten reeds ingeschreven, sedert de inschrijving
van het vorig jaar in deze Gemeente zijn komen wonen;
3". alle vreemdelingen, die sedert de»laatste inschrg-
ving in de termen zijn gevallen, om als ingezetenen
te worden beschouwd
om, met overlegging van een extract
geboorte-akte, zoo zij elders geboren zijn,
zich ter inschrijving voor de schutterij aan te mel
den ter Gemeente-Secretarie, tnsschen den löden en
den 31sten Mei e. k.terwijl voorts wordt medege
deeld, dat voor die inschrijving meer bepaaldelijk
zitting zal worden gehouden op alle werkdagen, des
voormiddags van 9 tot 12 ure.
Wordende hierbij, ter voldoening aan art. 8 van
het Koninklijk besluit van den 21sten Maart 1828,
Staatsblad N'. 6, nog medegedeeld eenige bepalingen,
vastgesteld bij het Iide hoofdstuk der Schutterijwet,
betrekkelijk de inschrijving voor de Schutterij, lui
dende
Artikel 6. Elk jaar, vóór den eersten Juni, zul
len de ingezetenen, die op den lsten Januari van
het jaar hun 25ste jaar van ouderdom zullen zijn
ingetreden, zonder onderscheid ot zij vermeenen moch
ten al of niet tot de vrijgestelden of uitgestotenen t«
behooren, verplicht zijn, zich bij bet bestuur der
femeente, in welke zij wonen, voor de schutterij te
oen inschrijven.
Artikel 7. Zij, die in meer dan eene Gameente
hun gewoon verblijf houden, of den zetel van bun
vermogen hebben gevestigd, zullen tot de inschrij
ving verplicht zijn binnen die Gemeente, alwaar een
dienstdoende schutterij aanwezig is.
Bijaldien in die verschillende Gemeenten alleen
dienstdoende of alleen rustende schutterijen bestaan,
zullen zij zich doen inschrijven in de Gemeente,
alwaar zij voor de personeele belasting zijn aangeslagen,
en de ambtenaren in die Gemeente, alwaar zij ambts
halve verplicht zijn hun verblijf te houden.
Artikel 8. Die van hunnen ouderdom geen vol
doend bewijs geven, zullen door het plaatselijk
bestuur worden ingeschreven, naar deszelfs oordeel,
onverminderd de bevoegdheid van den ingeschrevene,
om van zijn juisten ouderdom nader te doen blijken.
Artikel 9. Die bevonden zullen worden zich niet
vóór 1 Juni te hebben doen inschrijven, zullen door
het plaatselijk bestuur ambishalve ingeschreven
worden, en door den schuttersraad worden verwezen
tot eene geldboete, terwijl zij daarenboven, zonder
loting, bij de schutterij zullen worden ingelijfd, in
dien bet zal blijken, dat er, tijdens de verzuimde
inschrijving, geen redenen tot de uitsluiting of
vrijstelling ie hunnen aanzien bestonden.
Afgekondigd en aangeplakt te Schagen, den 26
April 1898.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
de Burgemeester,
S. BERMAN.
De Secretaris,
denijs.
Burgemeester en Wethouders van Schagen
brengen ter kennis van belanghebbenden,
dat, wegens het invallen van den Hemel
vaartsdag op 19 Mei a. s., de gewone Don-
derdagsche markt aldaar in die week zal
worden gehouden op Woensdag.
Schagen, 3 Mei 1898.
Burgemeester en Wethouders voornoemd'
S. BERMAN.
De Secretaris.
DENIJS.
Burgemeester en Wethouders van SCHAGEN
Gelet op het Besluit van Heeren Gedeputeerde Sta
ten dezer Provincie van 29 December 1897 (Provin
ciaal blad No. 146) brengen ter kennis van de inge
zetenen dier gemeente, dat de Herijk van maten en
gewichten aldaar dit jaar zal plaats hebben in het
daarvoor afgesloten achtergedeelte van het locaal, de
kolfbaan, behoorende bij het Noordhollandsch Koffie
huis, Wijk B. No. 57, aan de Lagezijde aldaar,
bewoond door D. van Twuiver, ingang door de steeg
en dat daartoe zitting zal worden gehouden als volgt:
Voor apothekers-, goud- en zilversmidsgewichten,
verdere gewichten bestemd tot fijnere wegingen van
1 gram en daarboven, 25 Mei e. k., van 's morgens
9 12 uur, voor den herijk in het algemeen 25
Mei van 's nam. 1 4 uur, 26 en 27 Mei van
9 12 en van 1 4 uur. Voor Sint Maaiten
28 Mei van 9 12 uur.
Belanghebbenden wordt verder medegedeeld
1'. dat ingevolge Kon. Besluit van den 19 No
vember 1897 (Staatsblad No. 273) de maten en ge
wichten in het jaar 1898/1899 moeten worden onder
worpen nan den herijk en dat die herijk zal plaats
hebben binnen het tijdvak, dat aanvangt op 1 Januari
1898 en eindigt 1 September 1899.
2*. dat het goedkeuringsmerk, gedurende bet
herijk-tijdvak 1898/1899 te bezigen, zal zijn bij den ijk
en herijk der maten en gewichten, de letter h in den
gewonen schrijfvorm; by den ijk van gasmeters de
koninklijke kroon.
3°. dat de maten en gewichten, op gevaar van
straf, voorzien moeten blijven van de vereischte slem
pelmerken dat dus het laatst geplaatste goedkeurings
merk gedurende twee jaren ongeschonden moet worden
bewaard.
4». dat de maien en gewichten behoorlijk schoon,
droog en roestvrij ten herijk moeten worden aangebo
den om onderzocht en duidelijk gestempeld te kunnen
wordenindien dit niet het geval is worden ze
onherjjkt teruggegeven.
5°. dat de verificatie van miligram-gewichten uit
sluitend aan de IJkkantoren kan plaats hebben.
6°. dat het IJkkantoor te Alkmaar in de jaren
1898 en 1899 geopend zal zijn op de navolgende
dagen: In 1898 1, 2, 3, 4, 13 en 14 Juni, 2, 4
en 5 Juli, dagelijks van's voorm. 9 tot's nam. 3 uur
van 26 Augustus 1898 tot 16 Maart 1898, en na
26 Augustus 1899 eiken Maandag, Woensdag, Vrij
dag en Zaterdag, van 's voorm. 9 tot 's nam. 1 uur
van 16 Maart tot 26 Augustus 1899
4, 5, 7, 8, 28 en 29 April,
1, 2, 3, 23, 24, 26 en 27 Mei,
16 en 17 Juni,
7, 8, 9, 10, 11, 29 en 31 Juli,
2, 4, 5, 18 en 19 Augustus,
dagelijks van 's voorm. 9 tot 's nam. 3 uur.
Schagen, 10 Mei 1898.
Burgemeester en Wethouders van Schagen,
S. BERMAN.
De Secretaris,
DENIJS.
Er is zeker in Nederland geen jour
nalist, die beter staatsman, en geen
staatsman, die beter journalist is dan
Dr. Abraham Kuyper, die de hoofdlei
ding van De Standaard in handen heeft.
Zijn argumenten zoekende op elk terrein,
zijn beeldspraak puttende uit elke bron,
die hem geschikt voorkomt, voert hij op
het papier niet alleen een verdedigenden
oorlog, maar tracht hij ook den vijand,
den vijand bij uitnemendheid, het geha
te liberalisme, met mokerslagen afbreuk
te doen. De ijver, dien hij vooral na de
invoering van de nieuwe kieswet besteed
heeft, om eindelijk dat monster eens in
zijn gevoeligste plek te treffen, het in
de oogen der natie in het afschuwelijk
ste daglicht te stellen, de ontdekkings
tochten, welke hij doet om die plek te
vinden, maken hem tot een der beste
figuren in de wereld der politiek. Boven
dien heeft hij het groote voordeel, dat
de massa zijner lezers slechts te vinden
is in een kring, die het in den geloove
met hem eens is, die geen andere bla
den leest en voor wien dus zijn artike
len iets van profetentaal hebben. Deze
zekerheid geeft aan den inhoud dan ook
in den regel den schijn van meer te
durven dan de anderen, terwijl hij bo
vendien de gave heeft, om argumen
ten aan te voeren, waaraan een zekere
oorspronkelijkheid niet kan ontzegd wor
den.
Zoo bevat De Standaard van Maandag
9 Mei jl. wederom een artikel, waarin
Dr. Kuyper het Kabinet beschuldigt
van „politieke onkieschheid". Het is toch
zijn overtuiging, dat het tegenwoordige
Ministerie door onmiddellijk na zijn op
treden twee ontwerpen van wetgeving,
die op ernstig verzet moeten stuiten,
voorop te schuiven en nog v<5<5r 31 Au
gustus e.k. aan de orde te stellen, tegen
den eisch der kieschheid heeft gezon
digd.
Onder gewone omstandigheden, zou
na de overwinning bij de stembus
het indienen van de wetsvoorstellen
dienstplicht en leerplicht, te verdedigen
geweest zijn. Daarbij zou de uitspraak
„van het sentiment" niet te pas zijn ge
komen, „maar", zegt De Standaard„er
was hier een bijkomende omstandig
heid en een bijkomend iets van geheel
eenige beteekenis. Ylak voor de deur
stond de Troonsbeklimming van de laatste
telg uit het Huis van Oranje. „En dat
feest zal nationaal, het zal een openbaring
onzer nationale eenheid zijn."
Hiermede had het kabinet volgens
De Standaard rekening moeten houden,
en, zonder daarbij stil te zitten, in dit
jaar geen wetsontwerp aan de orde
moeten stellen, waarin jacht op partij
triomf sprak."
Het kabinet had zijne roeping als
Inhuldiging»-kabinet beter moeten be
grijpen en daarom de geesten moeten
bezighouden met, aller aandacht moeten
gevraagd hebben voor het Zuiderzee-
vraagstuk.
Dat nu het kabinet met dienst- en
leerplicht kwam aandragen, was bij den
dienstplicht niet kiesch tegenover de
Roomsch-Katholieken en bij leerplicht
tegenover meerdere partijen.
„Gevolg van de indiening van deze
beide ontwerpen", schrijft De Standaard
ten slotte, „is alzoo, dat het vuur van
den partijstrijd door het Kabinet wordt
aangeblazen juist op een schoon oogen-
blik, waarop de volle, ongestoorde genie
ting èn voor onze nationale eenheid ster
kend èn zegenend op onze nationale
toekomst kon werken.
„Er zich nu niet om te bekreunen, er
zich niet aan te storen, dat mon op zulk
een oogenblik een zeer aanmerkelijk deel
van zijn landgenooten zeer doet en ergert,
komt ons voor in strijd te zijn met den
stelligen eisch van politieke kieschheid.
„Hierdoor wordt een schaduw gewor
pen op onze komende vreugde.
„En al zullen wij ons nu wel wach
ten, om dit min-kiesche voorbeeld te
volgen al zijn we er meer op bedacht,
voorshands den partijstrijd te stillen, dan
dien aan te blazen ons moet toch ver
gund zijn, dat we deze onze klachtin
den vorm van een protestvoor de
vierschaar der publieke opinie nederleg-
gen.
„Deze gang van zaken kwetst ons,
en aan dat gevoel van gekwetstheid
moest uiting gegeven".
Dat komt er van, als men niet, zoo
als Dr. Kuyper, in het bezit is van een
fijner gevoel, dat de doorslag geeft, niet
geleid wordt door overwegingen, „die
hooger liggen dan het vlakke veld der
practische politiek."
Dit kabinet is dus gevormd door man
nen, die onkiesch genoeg zijn om geen
tijd te laten voorbijgaan, dat eens einde
lijk de vertegenwoordiging, onder de
nieuwe kieswet gekozen, zich uitspreke
over de twee groote vraagstukken, die
sinds vijf-en-twintig k dertig jaren zijn
besproken in den boezem van het volk
en waaromtrent de meerderheid van
dit volk een gevestigde opinie heeft
De vraag rijst bij ons op, of de ver
bonden anti-revolutionnairen en katholie
ken, wanneer zij de meerderheid bij de
stembus hadden behaald, dan ook hun
kieschheid-theorie zoo hoog zouden heb
ben doen spreken, als zij nu van dit
kabinet verlangen of zij zich ook alleen
voor den loop van het huldigingsjaar,
zouden bezig hebben gehouden met de
droogmaking der Zuiderzee of niet reeds
dadelijk het protectie-vraagstuk op den
voorgrond zou zijn getreden en de on-
derwijsquaestie, naar aanleiding van het
katholieke program en het program van
actie der anti-revolutionnairen, niet veel
acuter vorm zou hebben aangenomen
dan thans door de indiening van het
wetsontwerp op den leerplicht
Wanneer men in vier jaar tijds een
program wil uitvoeren als bovengenoemd
program van actie, dan mag men toch
waarlijk wel geen tijd verloren doen
gaan.
Laten wij dus veronderstellen, dat dit
kabinet waarlijk met de Tweede Kamer
over het Zuiderzee-vraagstuk was gaan
pbilosopheeren en zich voor het eerste
jaar weder had beschouwd als een ka
binet om de loopende zaken af te doen,
dan zouden de beide wetsontwerpen
toch na de troonsbestijging der Koningin
aan de orde moeten gesteld worden.
Misschien had dr. Kuyper dan geroepen
hoe dom en onverstandig, nu een paar
maanden geleden zoo glorierijk het feest
onzer nationale eenheid is gevierd, stelt
gij dadelijk een paar wetsontwerpen
aan de orde, waardoor gij hoopt een
partijtriomf te behalen en aantoont, hoe
roekeloos wij eigenlijk verdeeld zijn.
Hoe onkiesch is het, de jonge Koningin
dadelijk te plaatsen voor de mogelijk
heid eener kamerontbinding en ons de
onaangename taak te bezorgen, daartoe
mede te werken. Hadt gij uw wetsvoor
stellen thuisgehouden, 't ware veel beter
geweest
En aldus zou er gesproken en ge
schreven worden over elk wetsvoorstel,
dat niet naar den zin van dr. Kuyper
en de zijnen was.
Er is bij ons nog een andere vraag
gerezen en wel dezeis het geheele ar
tikel van dr. Kuyper zelf niet on
kiesch
Wat is toch hier het geval?
In de Troonrede zeide de Koningin-
Regentes „Een wetsontwerp tot af
schaffing der dienstvervanging bij de
militie als voorbereiding van de hervor
ming der levende strijdkrachten, hoop
ik u eerlang aan te bieden."
De KoniDgin-Regentes heeft do daad
bij het woord gehoudenden 24sten
Januari jl. zond zij haar Koninklijke
Boodschap aan de Tweede Kamer, waar
in zij het ontwerp van wet ter over
weging aanbood.
Is er dus door deze handeling een
onkieschheid tegenover de katholieken, of
liever, zooals dr. Kuyper zegt, tegeno
ver „een klein derde der natie" begaan,
dan is dat toch geschied met Haar
voorkennis.
Wij kunnen derhalve èn in het noe
men in de troonrede van een wetsvoor
stel op den dienstplicht in de allereer
ste plaats, èn in de toezegging dit „eer
lang" te zullen indienen, èn de indie
ning in Januari daaropvolgende niets
anders zien dan een verlangen van de
Koningin-Regentes, dat dit gewichtig
vraagstuk voor 's lands defensie zou zijn
afgehandeld aleer haar dochter den
troon beklom.
„Wetsvoorstellen", luidt het dadelijk
daarna, „zullen U worden aangeboden"
d. w. z. in het zittingjaar dat be
gonnen was „tot betere bescherming
en bewaking van kinderen en jeugdige
personen, tot regeling van den leerplicht
en tot wettelijke verzekering van werk
lieden tegen de gevolgen van ongevallen
in bepaalde bedrijven".
En nu neemt Dr. Kuyper het der
regeering kwalijk, noemt het zelfs on
kiesch, dat gevolg is gegeven aan de
mededeeling, welke zoo duidelijk in de
troonrede is gedaan
„De komende Troonsbestijging," schrijft
De Standaard„en Inhuldiging heeft al
ler hart en ziel veroverd. En al hebben
vele liberale heeren zich veroorloofd, in
allerlei commissies van feestvieren zich
toch weer een monopolie toe te ei
genen, de volksgeest heeft zich door de
ze bekrompenheid niet op het dwaal
spoor laten leiden. De geestdrift heeft
allen meegesleept. En het feest zal nati
onaal, het zal een openbaring onzer na
tionale eenheid zijn".
Ook wij gelooven, dat het feest nati
onaal zal zijn, maar zou het kabinet niet
onkiesch gehandeld hebben tegen de
groote meerderheid van het volk, die
sinds vijf-en-twintig dertig jaren op
de invoering van persoonlijken dienstplicht
en van leerplicht had aangedrongen, en
nu eindelijk in de troonrede aan haar
wenschen zag tegemoet gekomen, wan
neer het beide wetsontwerpen had ach
terwege gehouden en de natie had ge
paaid met de droogmaking der Zuider
zee
Of zou Dr. Kuyper gewild hebben,
dat, waar de programma's van actie en
urgentie, ook dat der Liberale Uniezich
omtrent persoonlijken dienstplicht en leer
plicht zoo duidelijk hadden verklaard, en
naar aanleiding daarvan de stembus zoo
duidelijk had gesproken, de Koningin-
Regentes een troonrede zou hebben voor
gelezen, waarin nagenoeg geen rekening
werd gehouden met de groote beginselen,
die de verkiezingen beheerschten P
Het geheele artikel van De Standaard
is een meesterstukje van verdachtmaking
en het op een voetstuk zetten van eigen
deugd en voortreffelijkheid.
Wij zijn verslagen, luidt het, en daar
om hadt gij, „Huldigings-ministerie", de
ze wetsontwerpen niet mogen indienen,
nu ge ons dwingt te toonen, dat onze
nationale eenheid door ons toedoen fei
telijk is een tweeheid of drieheid.
Waarljjk, ge hadt ons dat verdriet
moeten besparen. Gij hadt, vereenigend
en niet scheidend, verzoenend en niet
verbitterend, moeten werken en geen
jacht maken op partijtriomf. Gij hadt,
om onzentwil, het overige deel der natie
in de troonrede door de Koningin-Regen
tes moeten laten bedotten. Nu zijt gij on
vaderlandslievende mannen, slechts den
kende om uw partij, niet bevreesd om
in het groote feest een dissonant te wer
pen. Dat is u reeds vroeger door De
Tijd verteld.
Gij werpt een schaduw op onze ko
mende vreugde. En daarom hebben wij
u, o liberale ministers, voor de vier
schaar der publieke opinie gedaagd, die
recht zal spreken.
Maar terwijl Dr. Kuyper dit deed,
vergat hij geheel en al, dat hij dan ook
de Koningin-Regentes, aan wie Neder
land zoo groot een verplichting heeft,
mede in het geding bracht, waar Zij
het was, die in September eerlang de
wetsvoorstellen beloofde, die volgens
Haar belofte in Januari en in Maart de
Kamer bereikt hebben.
Zoo betracht Dr. Kuyper de kieschheid
tegenover de doorluchtige Vrouw, die ge
luisterd heeft naar de stem des volks
Vergadering van den
Baad der gemeente Winkel, gehouden
op Woensdag 11 Mei j. 1., 's avonds 6
uur.
Tegenwoordig alle leden.
De voorz. opent de vergadering, waar
na de notulen der voorgaande worden
gelezen en goedgekeuid.
Verder worden gelezen de navolgende
ingekomen stukken:
1. een adres van de afd. Schagen
en omstreken der Holl. Mij. van Land
bouw, houdende verzoek, ter veredeling
van den veestapel, aan voornoemde
Maatschappij eene jaarlijksche subsidie
te verleenen van ten hoogste f 10, tot
uitbreiding en verhooging der prij
zen op de vanwege de afd. te houden
jaarlijksche keuringen van wolvee.
Nadat de voorz. heeft gevraagd, of
iemand hierover ook het woord verlang
de te hebben en niemand zich op het
oogenblik vóór of tegen ondersteuning
van het adres verklaarde, gaf hij (voorz,)
te kennen, van oordeel te zijn, dit adres
niet te moeten ondersteunen, daar het
z. i. niet op den weg van de gemeen
te ligt, hiervoor subsidie te verleenen,
al is de aanvrage dan ook niet onbillijk
en het doel te apprécieeren. De heer
Timmerman vindt de aanvrage niet veel
en zou, om mee te helpen tot het ver
krijgen van goed wolvee, wel te vinden
zijn voor de door de afd. gevraagde
subsidie.
Ook de heer Over vindt de aanvrage
alleszins billijk, maar is het met den
voorz. eens, dat subsidie-verleening hier
voor niet bij het Gemeentebestuur thuis
behoort.
Hierover stemmende, wordt met 6
stemmen tegen 1 (die van den heer
Timmerman) afwijzend op het adres be
schikt.
2. een circulaire van de Stoomtram
weg-Mij. „West-Friesland," waarbij de
aandeelhouders (hier 't Gem.-Best) wor
den uitgenoodigd tot het bijwonen van
de Algem. Verg. van Vennooten van bo
vengenoemde Mij., op Woensdag 25 Mei
a. s., 's middags 12 uur, te Hoorn, waar
alsdan o.m. zullen worden benoemd 2
bestuursleden, wegens het overlijden van
den heer D. van der Stok en de perio
dieke aftreding van den heer Mr. C. P.
Donker.
Hiervoor worden aanbevolen
Vacature D. v. d. Stok
No. 1 de heer Jb. van der Stok te
Nieuwe Niedorp no. 2 de heer C. Pijper
te Hoogwoud.
Vacature Mr. C. P. Donker
No. 1 de heer Mr. C. P. Donker te
Benningbroekno. 2 de heer J. Paauw
te Abbekerk.
Naar aanleiding hiervan wordt besloten,
bij stemming uit te maken, welke can-
didaten door het Gem.-Best. zullen
worden gesteund.
Voor de vacature D. v. d. Stok ver
kreeg de heer Jb. v. d. Stok 5 stemmen,
op den heer Pijper waren 2 stemmen
uitgebracht.
Voor de vacature Donker werd ge
stemd de heer C. P. Donker met alge-
meene stemmen, zoodat de heeren Van
der Stok en Donker bij de a. s. ver
kiezing door de gemeente zullen worden
gesteund.
Ter tatel worden gebracht
aeen suppletoire begrooting voor
den dienst van 1897 met de daarbij
behoorende memorie van toelichting.
Na eene artikelsgewijze voorlezing
wordt deze onveranderd vastgesteld
tot een bedrag van f 8371.566 in ont
vang en uitgaaf.
b. een concept-besluif, om uit den post
voor onvoorziene uitgaven der begrooting
van 1897 te voldoen de verschillende
uitgaven, waarop bij het maken der be-
grooting van '97 niet was gerekend, te
zamen tot een bedrag van f 237.525.
c. een concept-besluit tot het doen
van de noodige af- en overschrijvingen
der posten van uitgaaf op de begrooting
van '97 tot een bedrag van f 1939.
Beide deze concepten worden aldus
vastgesteld en zullen ter goedkeuring
aan Ged. Staten worden ingezonden
Hoewel het getal ambtenaren van den
Burgerlijken Stand reeds 3 bedraagt,
wordt, met 't oog op het veel afwezig
zijn van 2 van hen, de wenscbehjkheid
besproken, alsnog een 4en Ambtenaar te