Een O Zondag 17 Juli 1898, 42ste Jaargang ÏTo. 3328. Z i e I e s t r ij d. FEUILLETON. v u ö4-()-,-() ROMAN H. ScHÜBERT. TWEEDE ItLAi). Gemengd Nieuws. van JULIUS PASIG. Uen prachtige nazomer-achtermiddag liep ten einde, toen de achterdeur eener vriende lijke pastorie geopend werd en een jonge man, in het zwart gekleed, naar buiten trad. Hij kon zuo ongeveer dertig jaar oud zijn zijn gebeele kleedij verried den geeste lijke lang, donker haar omgaf zijn bleek, mooi gelaat, maar de anders zoo edele blik had heden voor een diep- melancholischen plaats gemaakt. Het on matige der diepliggende oogen, die stijt op d«D grond gericht waren, en de vast opeengeknepen lippen gaven duidelijk 't be wijs van groote opgewondenheid en geweldige zielesmart, die iü de zwaar ademende boist van den jongen man haar invloeden deden gelden. De handen op den rug gevouwen, het hoofd op de borst gebogen, trad hij da tuinpoort door en sloeg een veldweg in, die eindelijk na groote bochten op een straatweg uitkwam. Toen hij den straatweg hereikt had, die onder langs een heuvelrij liep, sloeg de jonge man een pad in, dat hem rechtstreeks naar die heuvelrij voerde. De eenzame wandelaar had eindelijk de hoogte bereikt. Vermoeid zette hij zich op da lage rustbank neder en als afgemat steunde hij het hoofd op de hand en zag in gedachten op het aardige stadje neder, waar de vensterruiten in de zon glinsterden, terwijl het gouden kruis op den kerktoren alt in magnetischen gloed schitterde en wijd in 't rond lichtte. Een geheele poos had hij daar zoo ge zeten, onbeweeglijk als een ateeneD beeld, toen plotseling ieta zijne opmerkzaamheid trok en zijn trekken leven scheen te geven. Zijne blikken richtten zich vast naar de marktplaats, op een huis, dat tegenover de pastorie stond, en een smartelijke trek speelde om den nog altoos gesloten mond. van 23 Ednard nam den brief en speelde er mede bet wae een karakteristieke dameshand en daar Ednard zich altoos voor mooi schrift had geïnteresseerd, wendde hij den brtejom sn las de onderteekening„Erna; daarbij viel hem een naam in het oog, dra onophoudelijk herhaald werd, altoos met denzelfden sierlijken draai, „Kurt, en hoewel de hartsgeheimen van de jonge dame Erna hem niet interesseerden, las hij de eorste regels van den brief nit verveling, de rest evenwel met saamgeknepen lippen en blik semende oogen: Wanneer ge Kurt's vertwgfeliDg gezien hadt, ge zoodt niet zoo lichtvaardig over nw trouwbreuk dunken, Milly, en ik moet n, ofschoon ik nw vriendin ben, bijna even streng veroordeelen als hg het doet. Gg hadt geen recht, met het hart van een man te spelen, 's Avonds verliet ge hem met do duurste eeden van trouw op de lippen; den volgenden dag waart ge met Eickhcff verloofd. Toegegeven, dat ge hem terwi le van ziin geld genomen hebt, daar ge niet met al te groote zekerheid op het geld van uwe tante rekenen kunt toegegeven zelfs, dat uw hart bloedde bg deze keu*> WftUt hebt u genoeg over zijne lolmen,tegen J. beklaagd, ik blgf er bg, 8.® "Y'! mogen handelen. Het moeite heb ik Kurt van een duel met uw verloofde teraKgehoaden. Hü zweert bg alles en nog wat, dat ge noot de vrouw van dien ander moogt wonden. „1 er van mijn armen broeder worden? Wanneer ge niet gahee en al «onder hart tijt, kom dan bg ons en spreek «elve eens met Kurt. K heeft u lief, ge weet dat beter dan ih •eggen kan,en gjj hebt hem ook lief* l»»t Bsneden voor het huis was een elegant rijtuig voorgeredende huisdeur werd geopend en een oudachtig heer, gevolgd door een jong paar en een oude dame, trad naar buiteD, terwijl een dienstmeisje verscheidene pakjts en doozen aan den koetsier overhandigde, waarop deze alles in het rijtuig deed verdwijnen. Het was een mooi paar, die jongelui daar, vol jeugd en wet de uitdrukkiug van gelak op hun gelaat, en toon zij van de anderen harte lijk afscheid hadden genomen, stegen zij in het rijtuig en werden in gestrekteu draf het stadje uitgereden. De jonge man boven op de eenzame rustbank was weder in zijn vorigen toe stand vervallen, zijne trekken hadden we der dezelfde strakke, diep-treurige uitdrukking aangenomen, en als in naam- looz# smart had hij de linkerhand op het luid kloppend hart gedrukt. Daar bene den glinsterde nog een oogwenk de laat st* straal van de zou in de rustig heen- stroomende beek daarna hield ook dat teeken vau leven op, een blauw», nevelige lucht omhulde langzamerhand het land schap, en stil en zacht kwamen de ster ren aan den hemol in haar eeuwige pracht en schoonheid. De eenzame ietle daar niet ophij had zich met den rug tegen een kastanjeboom geplaatst, zijne oogen hadden zich geslo ten het waren herinneringen aan vroo- lijke, gglukkige kinderjaren, aan tijden vol ouscbnldige fantasiebeelden, door de ruwe hand van het noodlot verscheurd, die zijn ziel doortrokken en aan zijn geestelijk oog als nevelgestalten voorbijgleden. Rudolf K. was de eenige zoon van den stads-secretaris. Zijn vader had hij vroeg verloren, en zijne moeder had,ofschoon in het bezit van een kleia vermogen dat haar in staat stelde te leven, doordat zij niet zeer sterk was, de opvoeding haars zoons niet aan zichzelve durven toevertrouwen en zoodoende had zich haar broer, een katholiek gees telijke, gaarne bereid verklaard, haar met haar toon tot zich te nemen en bij het kind de plaats van vader te vervullen. dian ingabeelden gek, dien Eickhoff Ioopen en keer in Kurt's armen terug; hij zal slechts te gelukkiger sijs, de arme, die nog maar een schaduw van vrosger is. Hjj moet u in ieder geval spreken, wellicht wordt dan alles weer goed; gij w»et, Anna is zoo goed, ha re bemiddeling to verleenen, sooals gewoon lijk bg uwe vroegere samenkomsten. Uwe Erna." Ednard von Eickhoff laohte luid en kramp achtig; die onbekende juffrouw had volkomen gelijk, bij was een dwaas geweest, een blin de dwaas. Niet hem aelf had Milly wenschon te bezitten, maar zijne positie, zijn geld, zijn landgoed Eicken, en nu ja, hem had ze dan maar op don koop toegenomen. Hij kneep deu brief tot een bal iueen, stresk hem daar na weder glad en hij was bijna radeloos van woede. Daar hoorde hij Milly's zaohien tredop springen, de hand vaat op hot blad van de tatel steunen en met bliksemende oogen baar aanzien, dat alles was het werk van een oogenblik. „Edaard, gij hierWelk een verrassing," zoide zij, beschaamd blozend. „Waart ge hier reeds lang, liefste, en wal ziet ge er uit." Daar hg zweeg, zag zg hem nogmaals onderzoekend aan en zag zjjn veranderde gelaatsuitdrukking maar &1 (e goed. „Wat is er gebeurd?" vroeg zij versohrikt. „Niets meer, mijn waarde juffrouw, dan dat het toeval mij desen brief in handen ge voerd h»eft." Zij wierp er slechts een enkelen blik op; toen wist zij ook, dat haar spel verloren was. „Ah, dat is zeer edel, op een dergeljjke wijze in de geheimen van een dame te dringen," zeide zg verachtelijk maar met gloeiende wangen. „Gij vergoot, dat die dame mgne ver looide is." „En trots dat ontzeg ik u het recht, mg ne wegen na te gaan." Waarde juffrouw, de daadzaken spre ken al reeds voor zichzelf, laten we verde re bgionderbeden maar aohterwege houdeü," zeide hg koud en legde den brief weder op de tafel neder. Spoedig werd den knaap zijn moeder door den dood ontrukt, maar de trouwe zorgen van den pastoor en zijn huishoudster, die van den levendigen knaap spoedig zelfs veel hielden, zoowel als de spelen met zijn kameraden, hielpen hem spoedig over het verdriet heen, en weldra was de jongen weer even vroolijk en opgewekt. Onder zijne speelgenooten was het bij zonder het dochtertje van den koopman, uit het mooie huis aan den overkant, tot wie Rndolf zich aangetrokken gevoelde. Al was dit blondgelokt kind een paar jaar jonger dan hij, toch had de kleine het spoedig zoover gebracht, dat de buurjon gen bijna met niemand anders speelde dan met de kleine blauwoog, die nog zoo ver trouwend de wereld inzag. Zoo kwam het dan, dat de kleine luidjes met elkaar eene innige vriendschap sloten. Dat was een zeer gelukkige tijd Broer en zuster hadden niet onafschei- delijker kunnen zijn. Urenlang konden zij kinderlijk babbelend bij elkander zit ten en de opgewekte, kloeke knaap werd spoedig de leermeester zijner kleine viien- din, hij deelde haar de schatten van zijn kennis mede en vond in haar een leergie rige, vlijtige leerlinge. Zoo vergingen in de beste verhouding schoone, gelukkige jaren. Intusschen had Rudolf ziju vijftiende jaar bereikt en was tot een krachtig jon geling opgewassen. Zijn voogd besloot, dat hij nn naar hst gymnasium mosst, daar Rudolf in zijne voetstappen treden zou en in den geestelijken stand moest worden opgenomen. Het was een droeve avond, toen Rudolf zijn jonge vriendin mededeelde dat hij den anderen dag in gezelschap van zijn pleeg vader naar de stad, waar het gymnasium was, ging vertrekken. Weenend hadden zij elkander omhelsd en nadat zij hem de belofte had gegeven, hem niet te zullen ver geten en te schrijven, was het hem mogelijk heen te gaan. Jaren waren voorbijgegaan. Rudolf had zich met vlijt en ijver aan zijn levens- Eduard," riep zij, in tranen uitbrekend „is u dat waarlijk ernst?" Zij greep naar zijn hand. „Bet is alles dwaasheid, wat daarin staatgelooft ge werkelijk, dat ik Kurt liefhab?" „'t Is seer treurig voor u," antwoordde hij spottend, „maar zooals de zaken nu staan, oordeel ik het (och maar beter, dat ik n uwe vrijheid teruggeef; de ingebeelde gek wil niet op andermans kosten gelukkig wordeD. Leef wel, mgn waarde juffrouw; ik kwam bovendien om afscheid van u te uemeDi deel nwe tante zooveel van onze aangelegenheid mede als ge wenseht, ik ben met alles tevreden. Lsef gelukkig." Met een beleefde buiging stapte hij de kamer uit* Milly stempte met de voeten, schreeuwde en jammerde als ean wilde kat, zij bad hem op dat oogenblik kunnen vermoorden; daarna werd lij evenwel wat bedaarder en begon io overleggen, hoe zij haar tante de geschiedenis bet mooist zou kuunen voor dragen, en eindelijk dacht zij „Zoo erg is het nog niet nu zal ik io plaats van zijn vrouw, die van Kurt Werner worden en die is wei twintig maal zoo ge makkelijk voor mij nis de re onuitstaanbare Eduard." Deze nam in dien tusschentjjd afscheid vau juffrouw Rainwald, droeg haar zijn groeten aan Eva op en verliet daarna het gastvrije huis met toorn en bitterheid in 't hart. De trein had bij reeds gemist, maar voor tijdverdrijf noemde hij zich celven hon derdmaal een dwaas, ja zelfs den grootsten dwaas, die er op aarde was. Eenige dagen later bracht Gerhard Ullrich geheel in 't geheim de beloofde som aan Eva en met sohitterende oogen en dauk- baar, jubelend hart verzegelde sjj ze in een couvert en adresseerde dat aan den beziiter van Eieken. Gedurende zijn gansche leven was E- duard niet «oo verwonderd, niet zoo rade loos geweest als bij de ontvangst van Eva's brief. Hjj draaide de banknoten om en om eD weer om, hg sag naar de woinige regelen, die daarbij gevoegd waren en sag naar de taak gewijd en stond spoedig aan het doel zijner stadie. Wel had hij nog eenigen tijd ua zijn eerste vertrek nit bet hnis zijn» pleegvaders in kinderlijke vriendschap briefwisseling met zijn kleine vriendin ge houden, maar de brieven waren langzamer hand hoe langer hoe zeldzamer gewordeD, en hadden eindelijk geheel opgehouden te komen, te meer, daar de jonge man geheel door zijne studie io beslag werd genomen. Zoo kwam het, dat na verloop van tijd zij beiden als vreemden tegenover elkander stonden en hoe meer de tijd voortging, hoe loaser de band tusschen hen beiden werd. Rudolf had de kerkelijke wijding ont vangen, toen hij op een goeden dag een brief van de huishoudster van zijn oom ontving, waarin hem de plotselinge ziekte van zijn pleegvader werd meegedeeld eD hem verzocht werd, zoo spoedig mogelijk tot den oude te willen komen, daar de ziekte hem in de uitoefening van zijn functiëo hinderde en wellicht een onverwacht ver loop zou kunnen nemen. Rudolf reisde dadelijk af en voad ziju pleegvader w«l is waar nog lijdend, maar toch weer aan de beterende hand. Na de eerste begroeting deelde de oude geestelijke hem mede, hoe blij hij over zijn komst was, daar hij morgen een trouw plechtigheid moest vervullen, waarvoor hij zich evenwel cog niet krachtig genoeg ge voelde. Hij had den betrokken luidjes daarom al maar vast meegedeeld, dat niet hij, maar zijn pleegzoon het huwelijk zou voltrekken. »Het kan u slechts aangenaam zijn," eindigde de oude geestelijke zijne mede- deeling, ydaar de bruid een oude vriendin van u is, en zij niet weinig verheugd was, toen zij boorde, „dat juist gij haar huwelijk zoudt voltrekken." Rudolf luisterde gespannen toe en zsg zijn oom vragend aan. *Nu ja," ging deze voort, „ik bedoel Hedwig T. van den overkant, die zich reeds den vorigen winter met haar neef verloofd heeft en die nn de zaak van den oudeo heer overnemen z»l.' onderteekening. Wat wilde het meisje dan toch eigenlijk van hem Bad zij of haar vader hem de som dao niet betaald Hoe kwam zjj er toe, hem nog eenmaal met deze leelijke aangelegenheid lastig te vallen P Waarom die zaak,die geheel vergeten was, nog eena opgerakeld; waarom dat geld nogmaals gezonden Had wellicht overste Herbach zijn dochter geene mededeeling daarvan ge daan, dat hij de schuld had afgedaan Had zij stilzwijgend, angstig er voor dat het geld andera niet teruggegeven zcu worden, bet hem maar gezonden, ook nit vrees, dat hij sou deu ken, dat zij haar belofte zoo maar had gegoven, om later daaraan toeb niet te voldoen t Hij herinnerde sich het leed van Fran- ciska, dat Eva zich zoo afsloofde en er daar om misschien zoo bleek bad uitgSiien. Waar om had bij haar ock nooit van de betaalde schuld gesproken? Wellicht had hjj haar daardoor veel rust bunnen geven. Hoe lan ger bij er over nadacht, boe zonderlinger hem de zaak voorkwam, en eene verkla ring moest hjj er voor hebben. Hij trok aan do bel. „Span in, Frederik," boval bij, „rijd naar de Bank en doe mijne groeten aan den di recteur en vraag hem hier te komen, daar ik hem dringend moet spreken." De boodschap werd den bankier gebracht, die dadelijk naar zijn zoolang afwezig ge- waast zijndeu vriend t6ed. „Nu, Eickholf, daar ben ik, wat is er „Eigenlijk niemendal, dat mgn verzoek rechtvaardigt, ofschoon ik toegeven moet, dat ik bniten mij zot ven ben van opgewonden heid. Kant gij mij dezen brief verklaren Daarbg gat bij hem Eva's brief over en sloeg den bankier gade terwijl deze dien los. „Wat zegt ge ervan?" vroeg hij, toen Scberer den brief had gelezen. „Nu, dat is toch gemakkelijk genoeg," antwoordde do ander wel wat verwondeid. „Juffrouw Herbach wil de schuld baars vaders bg u afdoen en sendt u tot dat doel het geld met eeoige regelen, die haar spijt uitdrukken, dat haar belofte zoolang onver vuld is gebleven, Hjj dunkt, dAi zulks toch Rudolf was doodsbleek geworden, llij stamelde eenige onverstaanbare woordeD, klaagde over groote moeheid en wankelde naar de deur, terwijl zijn oom hem hoogst verwonderd nazag. Een vreeselijke strijd werd er in zijn binnenste gestreden. De onooglijke vonk, die lot dusverre in zijn borst gesmeuld had, was, als door een clectiischen stra.il ontstoken, tot een helle vlam aangewakkerd op eenmaal waren al die schijnbaar inge slapen herinneringen van zijn gelukkige j'engd weder in haar gansche kracht opge staan nog eenmaal doorleefde hij in zijn geest dien verren, schoonen tijd, dien hij hand in hand met dat schoone kind had doorge bracht,-het kind,dat hem toenmaals het verlies van vader en moeder had doen vergeten en dat hij nu morgen met een ander, een onbekende, voor eeuwig zou moeten verbinden. Het kwam hem voor, als be vond bij zich op een dorre vlakte, achter zich cog ziende een lachend, bloeiend land, vol liefde en zonneschijn, voor zich even wel oen eindelooze, kale woestijn, die hij gedoemd was om alleen door te gaan. Een onuitsprekelijk wee had hem aange grepen, al zijn denken, al zijn werken ooi het door hem voor oogen gestolde doef te bereiken, kwam hem plotseling voor als dwazenwerk en lengen en de schoone en verheven werkkring, dien hij zich had uitgekozen, was op eenmaal niets anders voor hem dan een leven vol verbond en dwang. Het geheele gebouw van zijn geluk en vrede viel als een kaartenhuis ineen. Duizenderlei plannen kwamen in zijn brein op, om het huwelijk te verhinderen, om daarna evenwel met dezelfde snelheid alt ze gekomen waren, te verdwjjnen wat blsef hem anders over, dan zich in het onvermijdelijke te voegen Was niet Hed wig voor hem onherroepelijk en voor eeu wig verloren f Zijne krachten verlieten hem, hij zonk naast zijn bed ineen en het eerste morgecgloren vond nog al toos den bewustelooze op den grond uitge strekt. En ook Hedwig had haar vroegeren speel- eenvoodig genoeg is." „Zeker, wanneer ik de zask zoo recht vaardigen kon," antwoordde Eduard, „maar wat zoudt ge zeggen, waDneer ik u vertel, dat de overste mij resds gedurende eea goed jaar goen cent meer schuldig is „Ge weet, Eickhoff, dat ik er nooit naar gevraagd heb en het ook nooit weten wilde, hoe ge die lamme zaak toenmaals hebt ge regeld, het is toen zeksr nw plan wol ge weest, haar die vijfduizend thaler te schen ken. Eva Herbach evenwel was te trotsch, of liever te zelfstandig om zulk een gift vau aan te nemen; zij zag de som slechts als ge leend aan en meende dat zjj oi haar vader haar varplicht waren terug te betalen, wanneer zij daartoe in staat zonden zyn. Dat ia be zwaarlijk mis te verstaan, het eenige mis- vurgtand, dat bestaat, is, dat gjj de som ais een geschenk, en men haar daar heeft be- sohouwd als geleend dat is, dankt mij, ai- les." „Ge begrijpt mg in 't geheol niet," ant woordde Ednard ongoduldig. „Ik heb het geld wel gegeven zonder te denken, het weder terug te vullen krjjgen, ofschoon ik wist, dat juffrouw Eva to trotsch was, het als gesohenk aan te nemen, maar dat brengt mij niet zoo bniten mjjtelven.neen, het kapitaal, plus de renten is mij reed» tot den laatsten penning betaald geworden in den herfst na het vertrek van den overste 1* „Is het mogelijk?" riep de ander uit. „Was het Eva, die het u terugzond?" „Dat weet ik ni6t," antwoordde Edaard, en vertelde doD verrasten barbier de geheele geschiedenis. „In ieder geval heb ik den overste toenmaals groot onrecht gedaan voegde hjj er aan toe, „ik had hem nooit voor zoo eerlijk gehouden. Maar waarom bjj dat 'terugbetalen van het geld voor zijne dochter verborgen gehouden heeft? Mijn God, had ik dat geweten Maar waar van daan moet hij het geld toen bekomen hebben?" „Waarde vriend," zeide de direoteur, „gy meent dus in alle oprechtheid werkeljjk, dat hjj u bet geld heeft gezonden Ik kan het mij, opreebt gezegd, niet goed denken." „Ik ook niet," meende Edaard Dadenkend, want hg dacht, hoezeer Eva met

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1898 | | pagina 5