SISO NiODWS
«M naar oei inwi
Dit nummer bestaat uit
twee bladen.
EEKSTE BLAD.
ISckeiHlmaki sa e n.
G e m eenteSc hagen.
Vasthouden van Eenden.
Kind. en moeder.
Binnenlandsch Nieuws.
Zondag 31 Jdi 1398.
9
42ste Jaargang Uo. 3332.
L
Dit Wad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- en
Zaterdagavond. Bij inzending tot 's morgens 9 ure, worden
ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
föiireau: aCMAtHSM, Laan, 1> 4.
UitgeverP. TRAPMAN.
Stedewerker.1. WINKEL.
Prijs per jaar f 3.Eranco per post f 8.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIEN van i tot 6 regels f 0.25;iedere regel meer 6 ct,
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
Burgemeester en Wethouders der Ge
meente Schagen
Gezien art. 219 2de alinea der Wet
tot regeling van de samenstelling, in
richting en bevoegdheid der Gemeente
besturen, brengen ter kennisse van de
ingezetenen, dat de rekening dezer Ge
meente over bet afgeloopen dienstjaar
1897 ter Secretarie voor een ieder ter
lezing is nedergelegd vanaf beden tot
en met den 3den Augustus e.k., van
des voormiddags tien tot des namiddags
twee ure, en hetzij in druk, hetzij in
afschrift, tegen betaling der kosten al
gemeen verkrijgbaar wordt gesteld.
Schagen, den 19 Juli 1898.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
P. BUIS.
De Secretaris,
DENIJS.
Burgemeester en Wethouders van
SCHAGEN
gezien art. 45 van de Politieverorde
ning dier gemeente;
Brengen bij deze ter algemeene ken
nis, dat vanaf heden tot en met één
October a.s. de eenden binnen die ge
meente opgesloten of gehokt moeten
worden.
Nalatigheid is bij de politieverordening
strafbaar gesteld met een boete van ten
hoogste f 25, of hechtenis van ten
hoogste zes dagen.
Schagen, 29 Juli 1898.
Burgemeester en Wethouders voornoemd.
S. BERMAN.
De Secretaris,
DENIJS.
i.
De invoering van het Burgerlijk Wet
boek dagteekent van den 30en Septem
ber 1838. Het toont iD tal van bepa
lingen maar al te zeer aan, dat de wet
gever van die dagen nog geheel door
trokken was van de Napoleontische idéé
het recht van den sterkste. De positie,
die aan de vrouw, en vooral aan de
gehuwde vrouw, in dat wetboek wordt
gegeven, toont aan, dat deze nooit eeni-
gen invloed op zijn samenstelling heeft
uitgeoefend en de beruchte vijfde afdee-
ling vau het derde boek blijft en is al
tijd nog een staaltje van grove willekeur.
Hetgeen wij hierboven schreven, is
geen nieuws, het is meer dan duizend
malen verkondigdGoethe's
„Es erben sich Gesetz und Rechte
Wie eine ew'ge Krankheit fort",
is vaak, evenzooveel malen geciteerd
maar in de zestig jaren, die sinds de
invoering zijn voorbijgegaan, heeft men
wel een nieuw Wetboek van Strafrecht
gemaakt, maar over een nieuw Burgerlijk
Wetboek werd niet veel meer dan ge
praat.
En toch, de burgerlijke maatschappij
van heden is niet meer die van 1838.
Stoom en electriciteit, die de grenzen
der volkeren vernietigden, hebben haar
geheel gewijzigd. Gezeten op de eerste
locomotief kwam de twijfel ons land
binnen en de critiek had zich verborgen
in de plooien van het kleed der godin
Electra op haar triomltocht door de
twee werelddeelen. Wij werden gestoord
in de juistheid van ons geloof, wij leer
den twijfelen aan de voortreffelijkheid
van ons zeiven, en van hetgeen wij ver
richtten. Uit den engen kring van onze
zolf-ik-heid betraden wij het pad van het
meer algemeen mensch zijn en toen be
speurden wij, dat onze maatschappij, die
wij meenden zoo netjes en fatsoenlijk
in elkander te hebben gezet, die wij de
den glanzen in het vernis onzer welvol
daanheid en stralen in het verguldsel
onzer eigen-deugd-op-stelten-zetterij,hier
en daar leelijke zwarte plekken vertoonde,
die wezen op een minder goeden toestand
daar binnen. Het hielp niet, of men er
nieuw verguldsel eu nieuw vernis op
aanbrachtde kwaal mocht daardoor
voor het oog een tijdlang verborgen
blijven, met groote kracht brak zij daar
na naar buiten.
Zelfkennis was de weg tot beterschap
en het ontbrak niet aan mannen, die
ons tot die zelfkennis wilden voeren.
In den beginne werden zij behoorlijk
gesteenigd en gekruisigd, maar hun
woord ging niet verlorendit vond in
de laatste vijf en twintig jaren in de
dagbladpers een welkome plaatsdeze
werd de openbare tribune, waarop men
voor de verschillende denkbeelden streed,
en het is wel zeker, dat niet één groot-
sche idee, die thans door onze samen
leving gaat, niet eerst gedragen is ge
worden door de koningin der aarde.
Maar onderwijl hadden wij nog geen
nieuw Burgerlijk Wetboek.
Het is aan dezen minister van Justi
tie gegeven, om, 60 jaren nadat bij Ko
ninklijk besluit het Burgerlijk Wetboek
was ingevoerd, ten minste een poging
te wagen tot partiëele herziening. Het
tweede belangrijke wetsontwerp, dat hij
op dit gebied had beloofd, heeft den 7den
Juli bij Koninklijke Boodschap de Twee
de Kamer bereikt.
Waar de minister in zijn wetsontwerp
omtrent de vaderlijke macht en voogdij
opkomt voor het verwaarloosde kind, heft
hij in het tweede de hemeltergende be
paling van art. 342 opHet onderzoek
naar het vaderschap is verbodenen regelt
hij daarvan de gevolgen.
„Uit naam der gerechtigheid en uit
naam der zedelijkheid," schrijft de mi
nister in zijn Memorie van Toelichting,
„heefc men gevraagd recht ook voor het
onechte kind" en hij zal trachten het
dit te geven.
Er zijn hier twee belangen in het
spel, dat van de moeder en dat van
het kind.
Waar de eisch tot opheffing van het
verbod van onderzoek naar het vader
schap werd gehoord, werd, vooral van
feministische zijde, gewezen op het lot
van de moeder, die door haar verleider
vaak in ellende wordt achtergelaten, op
de gevolgen daarvan, zooals afdrijving
en kindermoord, engelmakerij, enz., ter
wijl zij, die zich op een meer algemeen
sociaal standpunt plaatsten, meer het oog
hadden op het lot van het kind, meenen-
de, dat, indien daarvoor eerst werd ge
zorgd, het lot van de moeder vanzelf
beter zou worden.
Het is op dit standpunt, dat de mi
nister zich geplaatst heeft, het stand
punt ook van de Liberale Uniewaar
deze in de derde alinea van par. 5 van
het Hervormingsprogram vraagt„Ver
betering van den rechtstoestand van na
tuurlijke kinderen, in het bijzonder door
opheffing van het verbod van het onder
zoek naar het vaderschap."
Volgens de Memorie van Toelichting
wil de minister aan het onwettige kind
de rechtspositie verschaffen, die in over
eenstemming is met ons zedelijk bewust
zijn, die eenerzijds de ouders als natuur
lijke verzorgers hunner kinderen aan
wijst, anderzijds wil, dat iedereen verant
woordelijk zij voor zijn daden en haar
gevolgen. „Om het recht van het kind
is het te doen, niet om de vrouw aan
spraken te geven tegen hem, die met
haar gemeenschap heeft gehad, of die de
oorzaak is van haar moederschap."
De minister is van oordeel, dat, waar
eenmaal het verbod van het onderzoek
naar het vaderschap is opgeheven, de
vrouw of het meisje in art. 1401 van
het Burg. Wetb. het middel in de han
den heeft, om haar recht te doen gelden
op schadevergoeding, wanneer zij door
eenig misdrijf gedwongen is of verleid,
d. w. z. met gebruikmaking van valsche
voorgevens of valsche beloften, door mid
del van misbruik van macht of positie,
of door andere bedriegelijke middelen
tot het dulden der gemeenschap is over
gehaald.
Een vordering tot schadevergoeding
krachtens art. 1401 werd vroeger niet
doenlijk geacht, omdat het onderzoek
naar het vaderschap was verboden.
Is dit verbod eenmaal opgeheven, dan
staat, na het plegen der in art. 1401
genoemde „onrechtmatige daad niets
de vrouw meer in don weg, om haar
recht op schadevergoeding te doen gelden.
Het valt echter niet te loochenen, dat
ook buiten art. 1401 om het recht van het
onechte kind tevens de rechtspositie der
bedrogen vrouw sterker maakt.
Vermoedelijke vader van het kind is
volgens art. 328 van het wetsontwerp,
de man, die met de moeder van het
onrechte kind gemeenschap heeft gehad
na den driehonderd en eersten en vóór
den honderd negen en zeventigaten dag
vóór de geboortetenzij blijkt, dat de
moeder binnen dien termijn ook met een
of meer anderen gemeenschap heeft ge
had, of dat zij zoowel vóór als na dien
termijn een ontuchtig leven heeft geleid.
Volgens art. 329 zal als bewijs der
gemeenschap met de moeder van het
onechte kind binnen den termijn, in ar
tikel 328 genoemd, onder meer kunnen
worden aangenomen, dat de man
lo. het kind als zijn kind heeft aan
gegeven bij den burgerlijken stand
2. het kind als zijn kind heeft be
handeld
3o. in brieven of geschriften heeft
verklaard de vader van het kind te zijn
4o. binnen den termijn, in art. 328
genoemd, met de moeder heeft geleefd
als man en vrouw
5o. binnen dien termijn de moeder
als bijzit hesft onderhouden
6o. gedurende dien geheelen termijn
met de moeder als verloofde op een
vertrouwelijken voet heeft omgegaan.
Nu wordt wel is waar in een volgend
artikel der moeder de plicht opgelegd,
haar minderjarig kind te onderhouden,
maar zoodra is uitgemaakt, wio de va
der is, is deze tevens verplicht tot het
onderhoud en de opvoeding vau zijn
minderjarig onecht kind bij te dragen.
Voor de moeder is het dus van veel
belang, hoe die bijdrage geregeld wordt.
Zij wordt beheerscht door twee factoren
lo. de behoefte van het kind, beoordeeld
naar en in overeenstemming met den
stand der moeder; 2o. het inkomen.van
den vader.
Daarmede is deze er echter niet af.
Hij is verplicht, aan de moeder te ver
goeden de kosten der bevalling en van
onderhoud gedurende de vier laatste we
ken vóór en de eerste zes wekea na de
bevalling, alsmede alle voor de moeder
met het oog op de aanstaande geboorte
van haar kind noodzakelijke uitgaven.
Bovendien kan de vader reeds vóór de
geboorte van het kind, op vordering van
de moeder, door den president der ar-
rondissements-rechtbank harer woonplaats
in kort geding bij voorraad worden ver
oordeeld tot betaling, terstond na de be
valling, van de door hem aan het kind
verschuldigde uitkeering over de eerste
drie maanden, en van de kosten der
bevalling en van het onderhoud der moeder
gedurende de eerste zes weken na de
bevalling.
Het spreekt vanzelf, dat, zoodra van
de zijde van den vermoedelijken vader
tegenspraak wordt gehoord, do eischeres
het vaderschap aannemelijk heeft te ma
ken; hierin wordt zij geholpen door het
bepaalde in art. 329, maar vooral ook
door de bepaling in het nieuwe art. 344 a,
dat alle gedingen,welke naar aanlei
ding van het onderzoek van het vaderschap
worden ingesteld, met gesloten deuren
worden behandeld, maar dat het vonnis
in het openbaar zal worden uitgesproken.
Uit het bovenstaande blijkt duidelijk,
dat, waar de wetgever bezig is om voor
de toekomst vau het onechte kind zooveel
mogelijk zorg te dragen, de moeder onmo
gelijk buiten die toekomst kan blijven, en
daardoor van zelf de goede gevolgen on
der vindt.
Door de opheffing van het verbod van
onderzoek naar het vaderschap kan zij
ten eerste in ruime mate gebruik maken
van het recht, haar bij art. 1401 van
het het B. W. gewaarborgd.
De breede opvatting van den minis
ter in de Memorie van Toe
lichting toont aan, dat de „onrecht
matige daad" niet alleen zal zijn licha
melijk, maar ook zedelijk geweld, als daar
is misbruik van macht of van positie, en
wanneer eenmaal de rechter deze breede
opvatting deelt, dan is haar hier reeds
de weg aangewezen om voor haar rech
ten op te komen.
Maar de vrouw of het meisje, aan
de schande overgeleverd, vaak door haar
bloedverwanten verstooten, heeft in den
regel een moeilijken strijd tegen het
harde lot te voerea. Opdat zij daarin
niet alleen zal staan, stelt de minister
iu een nieuw artikel 403a voor, om,
wanneer de ongehuwde vrouw verklaart
zwanger te zijn, door den kantonreeh
ter een curator over de ongeboren vrucht
te doen benoemen, op de wijze, voor de
benoeming van voogden voorgeschreven.
Deze curator is natuurlijk verplicht,alles te
doen, wat noodig is, wat in het belang
vau het kind vereischt wordt. Daar nu
de belangen van het kind en de moeder
in de meeste gevallen onafscheidelijk aan
elkander zijn verbonden, zal de vrouw
ook de zegeningen van deze bepalingen
ondervinden. Zij heelt een raadsman,
die haar een weg kan aanwijzen, niet
alleen om voor de belangen van haar
kind op te komen, maar waarlangs zij
ook de gevaarlijke klippen kan veimij-
den, waarop zoo menig jong leven ten
gronde ging.
(Slot volgt.)
- Vergadering van den Raad
der gemeente
gehouden op Donderdag 28 Juli j.1., des
voormiddags 10 ure.
De Voorz., de heer P. Wonder Azis
zoo welwillend, evenals voor een paar
jaren te Oade Niedorp, den verslaggever,
die voor het eerst de Raadszittiug te
Heer Hugowaard bijwoont, aan de heeren
leden voor te stellen en hom mot hunne
namen bekend te maken.
Aanwezig zijn alle leden, te weten
nevens den Voorzitter de heeren J. Swaag
en J WinkelWethouders, D. Appel, G.
WijnkerK. Konijn en D. de Boer.
De Voorz. opent met een welkomst
woord de vergadering, waarop een aan
vang met de werkzaamheden wordt
gemaakt door het lezen van de notulen
der laatste zitting, die daarna worden
goedgekeurd en gearresteerd.
Ingekomen is
le. een schrijven van den heer A.
H. van Vreeningen te Franeker, dankende
voor zijne benoeming tot onderwijzer te
Heer Hugo waard, met kennisgeving, dat
hij den 8sten Juni in functie hoopt te
treden.
Dit schrijven, hoewel reeds „mosterd na
den maaltijd," meent Voorz. niettemin
ter tafel te moeten breDgen, wat den heer
Appeldie met de in-lunctie-treding nog
niet bekend was, ten goede komt.
2e. het Prov. Blad No. 51, houdende
nieuw model voor de gemeente-rekening.
Beide stukken worden voor kennis
geving aangenomen.
3e. een schrijven aan B. Weth. van
een commissie tot verbetering van den
Noord'-IIollandschen veestapel, gedateerd
21 Maart j.1., dat door in het ongcreede
geraken, tot heden niet is kunnen worden
behandeld. Deze missive omschrijft den
achteruitgang van den veestapel en den
ouhoudbaren toestand dienaangaande, die
volgens het oordeel van genoemde com
missie kan worden verbeterd door het
oprichten van vereenigingen, die de vee
fokkerij en voornamelijk veredeling van
het mannelijk fokdier ter harte nemen
en zooals dat kan geschieden bij stieren-
houderijen, enz. Verdere inlichtingen
worden gaarne verstrekt.
De heer Appel acht dit punt meer
thuis bij afdeelingeu van Landbouw-
vereenigingen.
De heeren de Boer en Winkel zijn
van meening, dat de gemeente H.-Hugo-
waard te uitgebreid is, om zonder
financiëel bezwaar voor alle veehouders
voldoende stieren te stationneeren, wat
de voorz. niet direct met de heeren
eens is.
Men besluit echter voorloopig op dit
schrijven niet verder in te gaan en de
zaak in gedachten te houden.
4e. de missive van h.h. Ged. Staten
v. Noordholland, waarin 's Raada oor
deel wordt gevraagd over de voorwaar
den,vervat in het Prov. Blad No. 59, (het
welk wordt gelezen) waarop het rijden met
motorrijtuigen op 's Rijks wegen is toe
gestaan, wijl Ged. Staten het voorne
men hebben, ook bij Provinciale ver
ordening bepalingen vast te stellen voor
het rijden met genoemde rijtuigen op
de wegen, niet door het Rijk beheerd.
De heer de Boer meent, dat ook gren
zen behooren te worden gesteld aan de
zwaarte van motorrijtuigennu worden
nog wel uitsluitend personenrijtuigen
gereden, maar wellicht is de tijd niet ver,
dat ook voor het vracht-vervoer derge
lijke rijtuigen worden gebezigd, wat,
evenals het rijden met locomobiels,
voor de wegen niet gewenscht is.
De voorz. verwacht zoodanig vracht
vervoer niet zoo spoedigook heeft de
Minister ongetwijfeld de tegenwoordige
motorrijtuigen op het oog.
De heer de Boer oordeelt, dat, waar
op andere plaatsen niet alleen voor per
sonenvervoer motorrijtuigen gebruikt
worden, men dit ook hier kan ver
wachten.
De heer Winkel wenscht zwaarte-be-
palingen uit te stellen totdat hier
vracht-motorrijtuigen worden gereden
en ook voorz. meent, dat alsdan de Mi
nister wel wijziging in zijne voorwaar
den zal brengen.
Men besluit dan ook ten slotte, aan
Ged. Staten te berichten, dat de Raad
zich met 's Rijks bepalingen geheel kan
vereenigen en aanvulling daarvan
onnoodig acht.
5e. een adres van de buurtcommissie
voor versiering en illuminatie van de
buurt te H. Hugowaard, ter gelegenheid
van de a. s. Kroningsfeesten, te kennen
gevende, dat aan haar is opgedragen,
gelden in te zamelen om daarmede te
bekostigen de versiering en illuminatie
van de buurt te Heer Hugowaarddat
die collecte (bij de betrekkelijke school-
buurten) heelt opgebracht f 122 en dat
geraamd was f 200, zood. t aan den Raad
beleefd wordt verzocht, een bijdrage te
willen verleenen voor de versiering van
hot Raadhuis.
Burg. en Weth. hebben gemeend, den
Raad te mogen voorstellen, een subsi
die van f 25, uitsluitend voor versiering
en illuminatie van het Raadhuis, toe te
staan.
De heer de Boer vraagt, of die werk
zaamheden aan genoemde commissie zijn
„opgedragen" Waarop Voorz. antwoordt,
dat de comm. is een onderdeel van de
commissie voor de Kroningsfeesten en
als zoodanig genoemde opdracht had.
De heer Appel acht f 25 niet te veel
maar, zegt de Voorz., er is al f400 aan
de commissie toegekend en f 100 aan de
Vereeniging voor getrouw schoolbezoek.
Meu is dan ook van meening, dat, hoe
wel f 25 niet te veel is, er aan alle goe
de dingen een einde komt. Algemeen
wordt besloten, f 25 subsidie te schenken
voor versiering enz. van het Raadhuis.
Meer kan niet worden gedaan, omdat
de gelden uit de geheele gemeente be
zwaarlijk kunnen worden besteed voor
versiering van een gedeelte.
6e. reclames wegens aanslag in den
Hoofdelijken Omslag, welke terzijde wor
den gelegd voor behandeling in comi
té.
7e. de door Ged. Staten teruggezon
den suppletoire begrooting voor den dienst
van 1898, met de missive, waarin de op
merking, dat het de voorkeur verdient
ter bereiking van het beoogde doel, de
som dier begrooting, zijnde f 300 voor de
verhoogde jaarwedden van Burg. en
Weth., te voldoen uit den post van onvoor
ziene uitgaven.
Men oordeelt, dat het weinig uit
maakt, „te worden gebeten door den hond
of door de kat* en besluit daarom alge
meen, aan de wenschen van Ged. Staten
te voldoen.
Nu toch de dubbeltjesvraag in behan
deling is, stellen B. en W. voor, uit
den post „onvoorziene uitgaven'
te betalen, behalve genoemde f 300.
de f 400.toegekend aan de feestcom
missie, de f 40.subsidie aan de Ver
eeniging „de Ambachtsschool voor Alk
maar en Omstreken", een bedrag van
f 40.74 als reis- en verblijfkosten, die
gemaakt zijn om te voorzien in de va
cature van onderwijzers, tezamen uitma
kende een som van f 780.74
Dit bedrag plundert nogal de
f 1039.van genoemden post voor on
voorziene uitgaven, maar dat is nu een
maal niet anders. Algemeen wordt het
voorstal van B. en Weth. dan ook
aangenomen.
Volgens mededeeling van den Voorz.
heeft door Burg. en Weth. de jaarlijk-
sche uitloting plaats gehad van de o-
bligatie-leening van 1881, en is obliga
tie No. 25 uitgeloot.
8e. circulaire van Ged. St. van 13