Ve rkocht. Schets dooi KAKL BBERTY* Voor den ingang van de universiteit houdt een rijtuig stil. Een jonge, slanke man, gekleed in zwarten rok, wit rest en hoogcn hoed, springt met vlugge bewe ging er uit. Zijn intelligent gezicht met den zwarten snor en de groots, donkere oogen is in 't oogvallend bleek. Hij helpt een élégant gekleede jonge dame en een ouden heer met witten baard uit het rijtuig en, zonder een woord te spreken, gaan ze met hun drieën de breede trappen van de universiteit op. He jonge dame heeft de magere, hoekige bewegingen van meisjes op zekeren leeftijd, wie men aoht- en-twintig jaar kan geven, maar die ook jonger of ouder kunnen zij». Met haar flauwe, grijs-blauwe oogen ziet zij dan jongen man van ter zijde aan, hij voelt haar blik, maar beantwoordt dien niet, hij kijkt strak voor zich uit, om in geen gesprek met haar te komen. Ernst Bittner was zeven jaren geleden als een arm student in de residentie ge komen, en had mat les geven een karigen, ellondigen tijd doorgebracht. Eea j»ar lang had hij het treurige leven geleid van een arm student, die met les geren den kost moest verdienen en alle vernederingen die daaraan onafscheidelijk zijn, waren zijn deel geweest. Hij moest dikwijls al zijn wilskracht inspannen om de verzoeking te weerstaan, de studie er aan te geven en een ander beroep te kiezen, dat hem meer voordeel gaf en waarbij zijn trots minder te lijden had. Was hij niet de eenige hoop van zijne arme ouders, die ergens in de provincie als werklieden armotdig leefden P Was hij niet de trots en de vertrouweling van zgn jongere zuster, die hij innig liefhad? Hij had zich tot taak gesteld, hun eeD beter lot te verschaffen, en daarom hield hij vol. Op zekeren dag kwam er verandering. Hij had toevallig kennis gemaakt met iemand, die hem beloofde, hem bij een deftige familie aan huis te zullen voor stellen, waar hij, wanneer hij wilde, zijn fortuin kon maken. Spoedig daarop kreeg hij ook een, nitnoodiging en ging er heeD. Het was een welgestelde koopmansfa milie, vriendelijke, voorkomende menschen. De heer des huizes was een kleine, dikke man, met een grijzenden baard en een kaal hoofdmevrouw grooter dan haar echtgenoot, hoekig, mager, met doffe, vriendelijke oogen, ziekelijke, gele tint en zachte stemde dochter, een fletsche, magere blondine, met flauwe, grijze oogen het stof voort te sloepen. En daar behoort go nu ten eenenmale niet. Heilige hemel, wanneer ik znlk een mooiklinkend „von° voor mijn naam had, bijvoorbeeld de schil der vonals overweldigd door deze voorstelling sloot hij de oogen en leg de zjjn opvallend fijn geschoeids handen op Arno's schouders„ik bezweer u, ba ron, ik zette Berlijn bet onderste boven.* Trots zijn pijnlijk ongeduld lachte Arno luid. „Mijn waarde Rönneberger, gij beoordeelt de werkelijke waarde van znlk een titel veel te hoog." „Neen, neen, niet in 't minst," risp Rön neberger beslist, terwijl hij met een bespot telijke grimas da monoole nit bet oog liet vallen. „Ge stelt u op een valsch stand punt, heer baron, ge kunt een soliede, geld verdienende staatsburger worden. Daarbij raakt ge natuurlijk met eenige luidjes aan het harrewarren. Wie op de sociale ladder in eens een aantal sporten opstijgen wii, moet er zioh niet over verwonderen, als hij door snderen met twijfelende blikken wordt gadegeslagen. .Omboog, vooruit is bet woord 1* „Niet voor mij. Ik hechter de voorkeur aan, om eeD stil, bescheiden golnk het mijno te mogen noemen." „Het geluk in een hoekjebrr. een roerende idylle, maar zeer onpractiseh en daarom ook veelal too kort van duur. Die idéeen kunnen alleen in ons hoofd opkomen als we verliefd zijn." „Je bent een dwaas, Rönneberger." De dandy knikte melancholiek. „Ik geef me alle moeite het te worden daarin ligt juist de grootste wijsheid. Maar gij zjjt me een paar neuslengten vooruit, waarde baron. Wanneer voorname dames mg zoover tegemoet kwamen bezoeken in den avondbij alle go dinnen van Griekenland, ik zat niet meer vier trappen hoog op zoo'n kazorne als hier." „Dames ik begrijp je niet. Wat voor dames?" „O, jon niets begrijpende engel der on- jtchuld," riep Rönnob erger en trachtte zjjne en hoekige bewegingenmaar zij warez allen heel lief cn vriendelijk. De jonge man voelde zich niet op zijn gemakhij godroeg zich in het rijk go- meubileerde vertrek erg linksen daar hij zijn onbeholpenheid voelde, werd het er niet beter op. Ten slotte liet men hem met het meisje alleen, net gesprek vlotte zoo (amelijk. Bij htt afscheid ncmou druk te men hem hartelijk de hand, en nou- digde men hem dringend uit, nm spoedig eens terng te komen. Hij kuste de dames de hand, en was verrukt over de harte lijkheid en de vriendelijke ontvangst. Op een der volgende dagen kwam de man, die hem aan de familie had voorge steld, hem opzoeken. Na enkele vrsgen, hoe het hem daar bevallen was, en welken indruk de dochter op hem had gemaakt, vroeg hij op den man af, of hij, wanneer hij zijn doktersexamen had gedaan, met het meisje zou willen trouweD, De student was verstomd over zulk een vraag, en gaf een ontwijkend antwoord. Maar de verzoeker liet niet los. „Gij praat als een kind", zeide bij. „Gij denkt niet na. Gij moest n door znlk een voorstel vereerd gevoelen. En denk eens aan, hoeveel gij er bij hebben zult, van het oogenblik af, dat gij ja zegt. De ouders willen u de drie jaar, die gij nog voor uw studie noodig hebt, znlk een groo ts toelage geven, dat gij niet alleen uw lessen kunt laten varen, maar u ook ruim zult kunnen bewegen." De student was verontwaardigd. „Waarvoor ziet ge mg aan?" riep hij. „Denkt gij dat ik zoo weinig achting voor mij zelf heb, om mij op die manier te verkoopen P Ga naar andersnbij mij be hoeft gij met uw speculatiën niet aan te komen." „Woorden, jongmenscb, niets dan woor den Daar kunt gij niet van eten". Woedend sprong Ernat op. „Maak, dat gij weg komt I" „Nu, nustuif maar niet zoo op „Vertrek oogen blik kelijk, of ik laat u hier alleen 1" Kalm en lachend stond de man op, „Gij zijt erg driftig en wordt gauw boos. Men zegt, dat dit de beste menschen zijn. Morgen kom ik terug. Goeden dag Tot weerziens 1" Denzelfden avond had Ernst ongenoe gen met de ouders van den leerling, die hem het meest van allen betaalden. De verwende jongen was evenals altijd onop lettend bij het onderwijs en op de terecht wijzing van zijn onderwijzer gaf hij als gewoonlijk een brutaal antwoord. Ook was het in den laatsten lijd zjjn grootste plei- fyne, bjjna meisjesachtige trekken tot een listig lachje te vertrekken. „Dames nit de hooge wereld, die zich seer dankbaar too- nen, als meD baar een paar vriendelijke woorden van n zegt. „Wat hebt ge haar gezegd," viel Arno woedend nit. Slechts Erna von Erdmann, zijne tante, kon de bezoekster zijn ge weest. „Hoeveel kan men van zoo'n deugdzaam meneoh als u is vertellen gij werkt, rookt, leest, gaat een poosje nit, staat op 't pont u in Rnsland te begraven zie daar alles, eigenlijk, dnnkt mij, is het niet veel. Blijkbaar was haar dit niot heel aan genaam, want bjj haar heengaan vergat ze een paar goudstafcken en die bleven in mijn hand." „Die ge haar natnurljjk hebt terugge- gevenP" „Ik ben nooit ongalant, en mij tegen den wil van een dame verzetten, dat nooit!" Dat hij beloofd had, alle inlichtingen over Arno ie zullen verstrekken, achtte hij de moeite niet waard om u er bij te vertellen. Een verachtelijk lachje gleed er over Ar no's gelaat. Nooit was hem die zioh-opdrin- gende buurman onaangenamer geweest dan na. „Ik geloof toon, dat onze begrippen van eer „Die zoogenaamde begrippen van eer loo- pon zeer ver uit elkander," Tiel Rönneber ger met een vriendelijk lachje Arno in de rede en deed meteen een groep in het op tafel staande sigarenkistje, „Gij staat het immers wel toe, heer baron hij pofte reeds groote wolken. Zijne onbe schaamdheid had een zekere naïveteit, die elke tegenspraak ontwapende. „Gij zijt nog half een aanhanger van dc middeleenwsche romantiek, ik ben modern van top tot teen. Wanneer mjjne woorden voor de dame waarde bezitten, dan is het voor mg eenvoudig plicht, deze zoo door mogelijk te verkoopen. Dat eisoht do plicht van het zelfbehoud. Wat ik ken en wat ik weet zet ik steeds in klinkende munt om Gjj moet daar bepaald een voorbeeld aan nemen. En hoe gemakkelijk wordt het n gemaakt met uw kennissen en den mooien zier, Ernst aan den snor te trekken. Teen hij dit nu weer deed, kreeg hij een tik op de band. Dc jongen begon te schreeu wen en te trappen alsof hij vermoord werd. Da ouders stormden naar binnen en vioe- gen, wat er gebeurd was. De knaap schreeuw de, dst de meester hem h»d geslagen. „Zoo doet gij dat wel meer, mijn heer Bittner?" vroeg de vader. „Daarom is het kind ook zoo onwillig zeide de moeder, den schreienden knaap lietkozend. „Wanneer nw zoon zich onbehoorlijk gedraagt, en om mijn vermaningen niet geeft, kan ik hem toch niet prijzen. En geslagen heb ik hem niethij trok aan mijn snor, en toen gaf ik hem een tikje op de hand." „Wel", riep mevrouw, „gij hebt zeker een bijzonder hoogeo dunk van die paar haartjesen lachto daarbij spottend. „Neen, vriend", zeide pap», «>als dat zoo gaat, dan spijt het mij, maar dan kunt gij mijn zoon niet langer onderwijs geven. Tegen den eersten zeg ik u de betrekking op." Ernst beefde over zijn geheels lichaam. Het was zijn brood, zijn bestaan dat hij verloor. Met bleek gelaat boog hij voor de familie en ging zonder groeten hesn. Op zijn kamer gekomeD, vier trappen hoog, vond hij een klaagbrief van zijne moeder. Zijn vader lag doodziek, er was geen cent in huis, of hij toch in 's Hemels naam een kleinigheid wilde staren. Met een bit teren lach vouwde hij den brief dicht en liep op den krakenden vloer heen en weer hij had wel een einde aan zijn leven wil len maken. Daar werd aan de deur geklopt en glimlachend kwam de man binnen, dian hij gisteren met zijn voorstel bijna de deur uitgegooid had. „Wel, mijnheer Bittner, altyd nog zoo onwillig P" vroeg hij. De jonge man gat eerst geen antwoord, doch na een uurtje heen en weer praten, nam hij het voorstel aan. De man leende hem vijftig mark, die hij dadelijk naar zijn ouders stuurde. Den volgenden dag werd hij bij den rijken koopman ten eten gevraagd. Na tafel had er tnsschen hen een kort on derhoud plaats, en 's avonds was alles afge handeld. Hij bad zich verbonden, om op den dag van zijn promotie zijn engagement met de dochter publiek te maken en twee maanden later mat haar te trouwen. Daar voor zou hij verder van alle geldzorg ontheven zijn. Drie jaar kwam hij bij hen aan hui», klank van nw naam. De tijd is tegenwoor dig zeer gunstig voor een man van aw kracht. De Dnitsehe landbouw staat op het punt van dood of leven. De atrjjd is op dit oogenblik in vollen gangs stort u te midden van dien strijd. Hoe de nitslag ook mag wezeD, er is altijd voordeel en bnit te behalen. Maak u los van al die poëtische aanhangselen. Ge behoeft alleen maar ern stig te willen, om n bij de tegenwoordige omstandigheden een blijvende en rentege- vendo plaats te verschaffen. Treed naar vo ren, schrijf brochures, hond redevoeringen, laat u tot afgevaardigde kiezen alles is voor n maar een kleinigheid. Da strijd om aar en halm hoeft mannen van uw slag noodig en die vinden daarin ook be- Iooning." In Arno's brnine oogen flikkerde een zacht vuur. „Ja, het is voor den DQitschen landbouw oen zware tijd, en hnlp moet hij hebben daarna schudde hij evenwel met het hoofd„jammer, dat ik de man niet ben voor zulk een strijd." „Weder houdt Ophelia Hercnles gevan gen, of was hot Achilles Je bent verliefd en reddeloos verloren, baron, en jammer genoeg niet op de dame van de goud stukken." „Ik raad u aan, voortaan dergelijke op merkingen achterwege te laten, als n wat aan onze goede nabuurschap is gelegen." „Zooals n beveelt, hoog- en edelgeboren heer 1 Weet ge, dat ik eveneens in een dergelijk gevaar zweef? Is bezoek zoo menigmaal een bekende van mo, die de dwaaste idésen en de mooiste dochters van ge heel Berlijn heeft. Twee meisjes, die mijn mo dern hart bijna tot voorwereldlijke dwaas heden zonden verleiden. Maria en Magde- Iena dat wil zeggen, de een speelt Mag- dalena in den vorm eener bekoorljjke zon dares. Wee den gelukkige, dien tg lief heeft/ Gisteren heeft oen toeval den oude een bil jet van honderd mark in de banden ge speeld en dadelijk peinst hg na ovor papier van .banknoten, dat niet,nagemaakt zal kun nen worden. Ik zou het voor meer prao- tiseh houden, het biljet zelf na te maken. en in dien tijd was zijn liefde voor het meisje niet grooter gowordeD. Zij bleef hem geheel onverschillig. Al leen een gevoel van dankbaarheid had hij voor haar, zijn kussen en liefkozingen wa ren flauw, ofschoon het meisje dagelijks meer van hem ging houden. Hij was treurig gestemd; het gevoel van verkocht te zijn, maakte hem diep ongelukkig, en bracht hem dikwijls in verzoeking, weg te gaan en nooit terug te komen Maar zijn gegeven woord, eu de heilige plicht zijn ouders tot steun te zijn, hiel den hem terug. Op zekeren dag leerde hij een meisje kennen, dat zijn hart veroverde met de onwearsUaubare kracht der eerste liefde. Het was een blond, lief schepseltje. Zij was boekhoudster op een klein kantoor en verdiende een karig stukje brood voor haar en hare oude moeder. Wanneer hij bij het meisje was, voelde hg zich gelukkig, doch de gedachte aan zijn keten verbitterde hem zijn heerlijkste uren. Hg verzweeg voor het meisje zijn gegeven woordhij wist, dat bij verkeerd deed, want het is beter de kiem te verstik keD, dan te wachten tot de bloem zieh ontplooid beeft. Hij, die nooit geluk genoten had, gevoelde, dat niet te kunnen opofferen, nu hij het eenmaal bezat. Van dag tot dag gingen zij meer van elkaar houden. De jaren gingen voorbij, de dag van zijn promotie was aangebro ken. Nu werd het hoog tijd, alle betrek king met haar af te breken, maar hij kon niet. Hij had haar daarbij niet in de oo gen kunnen zien, in die trouwe, blauwe oogen. Hij was ongelukkig, diep ongeluk- ki8- Met ongeduld had men in het huis van zijn aanstaande schoonouders den dsg van zijn promotie tegemoet gezien, den dag waar op tegelijkertijd de verloving bekend zou worden. De jonge dokter zag er op dezen morgen nog bleeker uit den anders, toen hij met zijn bruid en haar vader het rijtuig instap te, om naar de universiteit te rijdeo men schreef dit toe aan de gewichtige gebeur tenis. Zwjjgend bracht hij zijn bruid op de met bloemen versieide tribune in de feest zaal, haar kus nauwelijks merkbaar beant woordend. Toen Bpoedde hij zich weg, om nog iets in orde te maken, en terwijl hij door den gang liep, kwam hem een in 't licht blanw gekleed meisje tegen. Het bloed steeg hem naar het hoofd zij was het. Zij straalde van schoonheid en geluk. „Else!" riep hg, en bleef staan. »W»t Wat meent gij, baron?" „Dat n het eon al evenmin zon gelukken als het andere." „O, o," laehte Rönneberger en atrekle sijn kleine, sierlijke hand uil. „Een kleinig heid was bet, zoodra een seker, solied man, een man die zieh door geen twijfal liet be- heerschen, de nagemaakte briefjes in omloop bracht, 't Moest een echte cavalier zjjn! 't Zou heel wat prettiger en aangenamer vooruitzicht zijn,dan nw Russisch steppenbeeld. Doet gij toch eeuB een dergelyk zaakje, baron Met een onwillekeurig lachen schudde Arno het hoofd en sloeg het aardige, n&Ge gelaat met de lange, zachte, blonde haren gade. „Waarvoor men u oigenljjk zon honden Rönneberger? Waart ge nog niet een half kind, dan moest men nwe onbeschaamd heden hemeltergend vinden." „Is ook zoo, baron. Ik houd het met Storm „Esn vermetel gemoed, een vroom gezicht, „Mijn waarde, 't is een ware zegen. Gjj hebt ei nog niet het minste denk beeld van, mijn waarde, hoe ver ge daar mede komen kunt." „Dat kan ja begrijpen i Slechts in schande en ellende kunt ge met dergeljjke grondbeginselen komen. Het is zonde en jammer van je veelzijdig talent." „Jawel, talenten genoeg en als toegift een goddelijke luiheid," zeide Rönneberger, met een geeuw de armen uitstrekkende. „Wan neer ik eens vlijtig zijn kon, baron, ge soadt eeu waar wonder zien gebeuren 1 Maar het gaat niet, waaraehtig het gaat niet. Voor m'n plezier kon ik vierentwin tig nur zonder ophouden werken, maar zoo dra het „moeten* er bij komt, houd ik het geeD vol uur uit. Het begrip van het hoog- sto geluk duikt zioh voor mij op uit het zalig niets-doen. O, goddelijk luieren, heer- Ijjb, gcdachlsnloos droomen van van, zeg gen wa, van de zoete zondares Magdale'na!" „Gjj znlt uwe nrman wat meer moeten roeren om dat zonderling ideaal te verove ren." „Daar spreekt nw onschuld een zeer doet gfj hier P' „Ik heb vrij gevraagd zeidn zij, haar verhit gezichtje met haar zaKdoek alkot- Itnd. „ik mag toch niot bij ja promotie onbreken breng mij toch binnen 1* Hij sloeg zijn oogen neer. Wat akelig stond hij daar no, voor dat reine wezen, dat aan hem geloofde, dat alles van hem verwachtte cn dat hij zoo bedroog. „Ik heb geen tijjd, Else,* zeide hij ha- porend, „ga maar alleen in de zaal, de bediende zal u wel een plaats geven." Zij zag hem verwonderd aan. Waarom was hij zoo koel Zeker de ernst van het oogenblik. Zij boog haar hoofdje naar hem toe voor een kus. Hij kon hel niet lan ger weerstaan, hij drukte haar aan zijn hart en kuste haar hartstochtelijk. Toen stormde hij in de zaal, viel op een stoal neer en staarde met over elkaar geslagen armen voor zich nit. De plechtigheid had op de gewone ma nier plaats. De deken hield eene feestelijke toespraak, de rector eene geleerde voor dracht over de moreele opvatting van het beroep van arts. Ernst hoorde geen woord, zag niemand, noch zijn vrienden, noch de professoren, en toen het eedsformulier voorgelezen werd, schrikte hij op, en stem de fluisterend in met het: „Yoveo vaa zijn collega's. Zonder zijn diploma in te zien, vouwde hij hit dicht en stopte het in zijn zak voor de gelukwenschen der professoren be dankte hij werktuigelijk. Slechts een en kelen blik wierp hij op de tribnne. Van daar straaldeu twee blauwe oogen hem toe hij stormde de zasl nit. Daar was zij al. „O, Ernst, wat was dat mooi I En wat heerlijk sprak de rector. Hij «prak zoo tot het hart I Maar wat zie je er vandaag knap nitZoo bleek en zoo ernstig, net een dokter!" Hij duwde haar zacht van zich af. „Laat mij nu gaan, Else!" aeide hij. „Nn, waarom?" „Ik heb hier nog wat te doen. Vaarwel Hij gaf haar de handdeze beefde. „Wanneer kom je bij ons?" vroeg zij. „Moedertje verheugt er zich zoo op!" „Morgen," loog bij met neergeslagen oogen. Dit zon zijn laatste lengen zijn 1 Hij kon haast niet meer. Het meisje gaf hem nogmaals de hand en snelde weg. Nn kon hij rustig op zijn bruid wachten. Weer een flauwe kus, een koele handdruk en zonder een woord te spreken reden zij naar huis.- Denzelfden avond zat een allerliefst blond meisje aan haar lessenaar op het kantoor de courant te lezen. waar woord. Hmhoeveel aulko brief jes tonden voldoende zijn om mjjns Magda- lena te veroveren F" Rönneberger haalde e*n verkreukt bankbriefje van vijf tig mark nit sgn vestzakje, streek het glad en bekeek met groote aandaoht de teeke- ning„Een verduiveld fijn werkje maar tot znlk een prijs Hij klemde de monoole weer in den rechter ooghoek en spitste de lippen. „Laten dergelijke gedachten geeD veld ep n winnen," deed Arno ernstig faooren. „Ik vrees werkelijk, dat ge u nog eens tot dergelijke heillooze dingen aalt laten ver leiden." „Wat verstaat go onder heilloos? Ook op dat punt, geloof ik, gaan ouse in zichten wezenljjk nit elkander. Een slecht ding is bijvoorbeeld dit bankbriefje een stak papier met een meisje er op en een getalzoo gemaakt, is het geld geld waard. Ik vraag n vriendelijk, dat zaakje eens wat nader nit een gezond oogpunt ts beschouwen. Een blinde verbeelding geeft dit ding maar waarde. Meent ge, dal gjj u aan die verbeelding zoudt kunnen ont rokken, als ik het gemaakt bad iu plaats van de Rijksdrukkerij Zeker niet, en zoolang dia inbeelding bestaat, is het brief je, door mjj gemaakt, evenveel waard als dat van het rjjk. Kan men nu iets vervalscheni wat zelf reeds vervalscht, een surrogaat is? De natunrljjke moraal moot op die vraag ontkennend antwoorden, ook wanneer zfl door het zoogenaamde gerecht, dat wil gen door het geweld, betaald wordt „Maar hond toch op, Röoneberger, 010 onzin, dien je daar nu oplepelt, is niet om aan te hooren voer een mensoh met geton de hersenen," riep Arno nit, opgewond®" opspringend. Met brandend ongeduld waohtte bij zede uren op een brief von Lncy- De praatj» van Rönneberger hielpen hem een weinig over dat ondraaglijke waobten heen. Dn- danke zijn telkens terugkomenden koesterde Arno telkens een levendige o langstelling in dien man, die met een ove vloed van goede en sleohte ei8en8C PP wa» toegerust en onder den wjjdzohen na

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1898 | | pagina 6