la.
V
StaaïslieffloeiïRg.
Invoer van vee.
naar BELGIË.
Zondag 6 November 1898.
42ste Jaargang Ho. 3360.
Politie! overzicht der weet
UITVOER
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag— en
ln eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
J&nreau: liaan, £1 4.
UitgeverP. TRAPMAN.
MedewerkerJ. W1N K E L.
Prijs per jaar f 3.Franco per post f 8.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels f 0.25;iedere regel meer 6 ct.
Groote letter» worden naar plaatsruimte berekend.
Dit nummer bestaat uit
twee bladen.
EERSTE BLAD.
Bekendmakingen.
Gemeente Schagen.
Buitenlandsch Nieuws.
scIagër
AIicieci Nienws-
raait.
a nim 'r mLre!,n-dinzending tot 's morgens 9 ure, worden
De Bargemeester van Schagen brengt
naar aanleiding van een ontvangen aan
schrijving van den Heer Commissaris der
Koningin in deze provincie, ter kennis van
belanghebbenden, dat vanal 15 October
1898, melkvee, waaronder uitsluitend wor
den verstaan Koeien, die reeds gekalfd
hebben, op den lsten en löden van elke
maand iü België mogen worden inge
voerd met een quarantaine-tijd van min
stens tien dagen.
Langs dezelfde douane-bureanx en op
dezelfde dagen en aren mogen zoowel
schapen als paarden worden ingevoerd.
De invoer moet geschieden langs de vol
gende Tolkantoren en Hulptolkantoren
Tolkantoren en Hulptolkantoren. Veeartsen.
Namen.
Watervliet
Selzate Station
De Klinge
Santvliet
Esschenstation
Essohen dorp
Baarle Hertog
Ackel station
Maaseik
Vis* station
Uren van openstell. Namen. Woonpl.
v. 8 tot 10 u. v. m
11 ,12 u. v. m.
10 12 u. v. m.
9 11 u. v. m.
van zonsop- tot
zonsondergang,
v. 2 tot 3 n. n. m.
9 F 11 u. n. m.
p. spoorweg en over
land tot 10 u. v. m.
v. 10 tot 12 u. v.m
tot 12 u. v. m.
van der
Heijden
Deuil
De Clerck
Bril
v.Gerven
v.Gerven
Huijnen
v.d. Hoij
donck.
Pernot
Simon
Eeclo
Selzate
V racene
Stabroeck
Esscben
id.
Turnhout
Neerpelt
Maaseik
Visé
Schagen, den 17 October 1898.
De Burgemeester voornoemd,
8. BERMAN.
VAN
De Burgemeester van SCHAGEN,
brengt ingevolge bekomen aanschrijving
van den Heer Commissaris der Koningin
in de Provincie Noord-Holland, ter kennis
van belanghebbenden, dat het vanaf 1 No
vember a.s. aan de Spoorwegmaatschappijen
verboden is, rundvee, voor België be
stemd, ten vervoer aan te nemen, wanneer
daarnevens niet wordt overgelegd een ver
klaring van een geëxamineerd veenrts, dat de
dieren door hem bij onderzoek geblekeu zijn,
niet te zijn lijdende aan, of door kenteeke-
nen verdacht van eenige besmettelijke ziek
te in den zin der Wet, of wel te zij t
aangetast door eene, daarmede in verschijn
selen eenige overeenkomst vertoonende,
niet-besmettelijke ziekte.
J)e kosten van het ondersoek zijn voor
rekening van belanghebbenden.
Formulieren voor de bedoelde certifica
ten zijn kosteloos ter gemeente-secretarie
verkrijgbaar.
Van ieder stuk vee moet een afzonder
lijk certificaat worden opgemaakt het is
slechts geldig voor den dsg van het on
derzoek en de 2 daaropvolgende dagen.
Schagen, 81 October 1898.
De Burgemeester voornoemd,
S. BERMAN.
De Burgemeester der gemeente Schagen
Overwegende
dat op St. Maarten, ook wel ge
naamd Keuveltjes-avond, het sym
pathieke kinderfeest in de laatste jaren
op ergerlijke wijze dcor opgeschoten jon
gens en meisjes wordt verstooid door het
aanleggen van vuurtjes van stroo, hout
wol en andere brandbare stoffen op ver
schillende plaatsen in de gemeente, waar
door voor nabijgelegen perceelen brand
gevaar ontstaat;
dit vaak groota menschen er behagen
in scheppen, de bedrijvers aan te zetten
tot die gevaarlijke baldadigheden en hun
brandstoffen te verschaffen, waardoor de
taak der politie niet weinig wordt be
moeilijkt;
Brengt ter kennis van de ingezetenen,
dat, wanneer bij gelegenheid van den
aanstaanden kenveltjes-avond wederom op
dergelijke ergerlijke wijze wordt opgetre
den, het heuvelen in het
vervolg zal worden ver
boden.
Schagen, 1 November 1898.
De Burgemeester,
S. BERMAN.
Het doel en de richting der staat
kundige ontwikkeling van het volk in
de eerste helft van onze eeuw is ge
weest, meerdere waarde te doen hechten
aan de individueele rechten van den
mensch. Dat gunstige resultaten daar
van het gevolg waren, valt niet te loo
chenen. De lijfstraffelijke wetgeving werd
verbeterd, de verdediging van den be
klaagde werd met betere waarborgen
omringd en de vrije uitoefening van de
individueele handelingen werd door on
derscheidene wetten beschermd.
De groote fout van deze richting
bleef echter, dat de voordeelen, welke
zij afwierp, een groote geneigdheid schiepen
om geheel het maatschappelijk en staat
kundig leven uit een individueel oog
punt te bezien, waartoe het den mensch
ingeschapen egoïsme gereede aanleiding
gaf. Telkens sprak men van de indivi
dueele rechten, welke men tegenover
de maatschappij en tegenover anderen
bezat, maar de verplichtingen, welke
men tegenover de gemeenschap droeg,
die men jegens zijn medeburgers had
te vervullen, werden maar al te zeer
verwaarloosd en uit het oog verloren.
„Ieder voor zioh en God voor ons allen"
was de leuze.
Het gevolg hiervan was, dat men in
den Staat dan ook niets anders zag dan
de hoogste ontwikkeling van het privaat
recht en in de overheid niets anders
dan het zwaard der gerechtigheid, dat
orde tussohen de verschillende individuën
moest houden.
Men redeneerde aldusdaar de Staat
bestaat uit louter individuën, mag hij
niets anders zijn dan de ontwikkeling
van het privaat-recht en de staatsinrich
ting dient niets anders te wezen, dan
de geleidelijk ontwikkelde bescherming
van door individuën verkregen rechten.
Beschouwt men daarentegen den Staat
als een souverein genootschap, waarin
de persoonlijke vrijheid voor het alge-
ireen welzijn en het algemeen belang
behoort te wijken, dan komt men tot
dwinglandij en zal de almacht der staats-
eenheid wederom elk initiatief en elke
zelfstandigheid onderdrukken.
Dit was natuurlijk het reine
itelsel van laisser fairelaisser aller
armeninrichtingen, openbare scholen,
aanmoediging der wetenschappen en
kunsten, van handel en nijverheid, ont
eigening ten algemeenen nutte, lagen dan
allen buiten bemoeiing van den Staat en
elke beperking van de persoonlijke vrij
heid, welke moest dienen om het alge
meen belang te bevorderen, was dus uit
den booze.
In het begin van de tweede helft on
zer ten einde spoedende eeuw begon
men al zeer spoedig in te zien, dat deze
theorie niet houdbaar was. Men kwam
tot de ontdekking, dat de Staat een ver-
eeniging was van menschen, welker be
langen verschilden van die van andere
vereenigingen, en derhalve geroepen was
het welzijn der burgers in het algemeen
te bevorderen. Hij was iets meer dan
overheid, iets meer dan administrateur
der geldmiddelen. In het algemeen moest
alles, waarbij individueele krachten te
kort schoten, wanneer het de noodzake
lijke verbetering van het maatschappelijk
leven ten dool had, door de regeering
worden gesteund of zelf ter hand geno
men.
Toch was men er nog niet. Want wat
was noodzakelijk? Elke niet noodzakelij
ke staatsbemoeiing, voor zoover deze in
breuk maakte op individueele belangen
en rechten, meende men toch ongeoor-
oofd en niet staatkundig te zijn. De
stelling, dat de werkzaamheden van den
Staat zich over alle takken van het soci
ale leven moesten uitbreiden, werd even
zoo een dwaling geacht als dat de werk
zaamheden van den Staat zich binnen de
enge grenzen der bescherming van indi-
viduëele rechten moesten blijven bewe
gen.
Het begrip der staatsbemoeiing con
centreerde zioh in de twee volgende stel
regels
le. door den Staat behoort niet te
worden verricht wat, zonder schade voor
het algemeen, aan de vrije handelingen
der ingezetenen kan worden overgelaten.
2e. naast de werkzaamheid van den
Staat behoort, ter bevordering der alge-
meene belangen, de medewerking der
burgers niet te worden uitgesloten.
Oogenschijnlijk zien deze regels er zoo
slecht niet uit. Het kwam er maar op
aan, wat men kon overlaten aan de vrije
handelingen der ingezetenen, of liever
waartoe dezen zich geroepen achtten.
De Staat meende o. a., dat het maat
schappelijk onderwijs daaronder niet be
hoorde, en daarom was zijn eerste zorg
zieh de belangen daarvan zooveel moge
lijk aan te trekken. Het aanleggen van
wagen, het graven van kanalen, werd
ook weldra beschouwd als te behooren tot
de taak van den Staat en de dienst der
posterijen was reeds lang geworden een
tak van staatsdienst.
Toen later stoom en electriciteit ons
land binnendrongen, door particuliere
krachten een paar spoorlijntjes gebouwd
«n een paar telegraafmaatschappijen wer
den opgericht, bleek het weldra, dat de
„vrije handelingen der ingezetenen" en
de /medewerking der burgers® niet ver
der gingen, dan hun eigenbelang mede
bracht, en ter wille van het algemeen be
lang was de Staat dus al zeer spoedig
genoodzaakt spoorwegen en telegraaflij
nen aan te leggen.
Maar het waren juist de stoom en do
electriciteit, die binnen weinige jaren in
het wereldverkeer een volkomen veran
dering aanbrachten. De groot-industrie
ontstond en daar trad, vijftig jaren gele
den nauwelijks gedacht of vermoed, lang
zamerhand de sociale quaestie meer en
meer op den voorgrond.
De reusachtige ontwikkeling der groot
industrie deed een nieuwen stand, den
vierden stand, geboren worden, en deze
kwam weldra kloek voor zijn rechten op.
Waar men in het begin van deze eeuw
het arbeidersvolk niet mederekende, om
dat men het nog gernimen tijd met den
derden stand vereenzelvigde, werd de
afscheiding in de laatste vijf en twintig
jaar al grooter en grooter.
Si
Yan dat oogenblik af kreeg het woord
„Staatsbemoeiing" een geheel andere
beteekenis.
Waar individueele krachten te kort
schoten, diende de Staat niet alleen ver
betering van het maatschappelijk leven
te steunen, maar hij moest ook hande
lend optreden waar het noodig was, om,
nu een geheel nieuw economisch stelsel
onder den invloed der groot-industrie
de wereld beheersohte, geheel een talrij
ke klasse der maatschappij te bescher
men tegen de noodlottige invloeden van
dat stelsel. Liet de Staat toch aan de
„vrije handelingen der ingezetenen" vrij
spel, en daaraan is maar al te lang
vrij spel gelaten dan was het wel
zeker, dat onze maatschappij weldra zou
bestaan uit ttvee standen, die der „uitzui
gers" en die der „uitgezogenen", waar
door een toestand geboren zou worden,
die eenmaal zou moeten voeren tot een
sociale revolutie van oneindig wijder
strekking en grooter beteekenis dan ooit
eenige politieke revolutie is geweest.
Waar de Staat vroeger meende te
kunnen volstaan met beschaving en ver
lichting te bevorderen, het voldoende acht
te om steunend op te treden waar par
ticulieren het een of ander ondernamen,
daar dient hij nu beschermend de hand
uit te strekken om, met beperking der
belangen eener geheele klasse, te zorgen,
dat onder den druk van boven een an
dere klasse niet ten onder ga.
Het oude begrip, dat de Staat nieter
anders mocht zijn dan de hoogste ont
wikkeling van het privaatrecht en do
overheid niets anders dan het zwaard
dor gerechtigheid, opgeheven om de or
de tusschen de verschillende individuën
te bewaren, verdween van zelf onder
den drang der feiten en omstandigheden
maar wat men thans onder staatsbe
moeiing verstaat, is niet zoozeer het
verrichten van daden en handelingen,
welke men vroeger aan het partioulier
initiatief overliet en waartoe de Staat
overgaat omdat dit initiatief te kort schiet,
dan wel het ingrijpen door wjjze wet
ten in maatschappelijke toestanden, die
niet alleen ten hemel schreien, maar die
ook meer en meer een groot gevaar worden
voor het bestaan van den Staat zelf.
Het was deze groote quaestie, welke
verleden jaar do vaststelling van het
program van urgentie der Liberale Unie
geheel beheerschte. Zij gaf den toon aan
bij de verkiezingen, waar namens haar
candidaten optraden. Dat de Staat wegen
en kanalen aanlegde, spoorwegen en tele
grafen bouwde, de postspaarbanken in
het leven riep, voor het onderwijs zorg
de en in het algemeen alles deed, om
landbouw en veeteelt, handel, scheep
vaart en nijverheid te bevorderen, zorgde
voor een landsverdediging, lag ook op den
weg der passief-liberalen, de zonen van,het
begin der tweede helft van deze eeuw,
maar het brandende vraagstuk van den
dag vorderde grootere inspanning, en wel
een geheel geven van zichzelf, een hoog
begrip van gemeenschapszin.
Nu is het niet te veronderstellen, dat
de kiezers verleden jaar de meening
zouden hebben aangehangen, dat de so
ciale paragrafen, welke in de program
ma's der Liberale Unie waren opgeno
men, ooit tot haar recht zouden komen,
indien van de gemeenschap geen opof
feringen werden gevraagd. Op dit punt
van gemeenschapszin is dus beterschap
te bespeuren.
Toch heeft het tegenwoordig ministe
rie, dat het eerst geroepen is om de
nieuwe opvatting der staatsbemoeiing in
het breedo toe te passen, een zware
taak, daar het duidelijk blijkt, dat de
mannen, die de verandering der tijdsom
standigheden niet kunnen inzien, maar
al te zeer bereid zijn het rotsblokken
in den weg te leggen, bij welker op
ruiming de krachten wel eens kunnen
te kort schieten.
Daarom ware het wenschelijk, dat de
vrijzinnigen iu den lande, in plaats van
elkanders democratische vrijzinnigheid
op een weegschaaltje te wegen, hun
peuteren in de onderdeelen staakten en
alles deden om dit ministerie te steunen.
Een kabinet, dat weet, dat het alle
vrijzinnige kiezers in den lande achter
zich heeft, dat de democratie het wil
steunen in zijn streven, staat onder de
huidige omstandigheden vrij vast.
Dit is zeker de nieuwe denkbeelden
breken meer en meer baan, de gemeen
schapszin vervangt het „Ben ik mijns
broeders hoeder P" en alles wijst er
naar, dat wij een nieuwe periode van
wetgeving zijn ingetreden, waarbij de
staatsbemoeiing zich in h6t licht der
waarachtige humaniteit plaatst, waardoor
de arbeid voor de welvaart der gemeen
schap gemakkelijker is, terwijl het vor
men van een betere verstandhouding
tusschen kapitaal en arbeid meer kans
van slagen heeft dan zij, die bij het
niet-slagen belang hebben, wel durven
voorspellen.
Het meest gelezen blad in Frankrijk,
Le Petit Journal, dat eene oplage
van meer dan 100.000 ex. heeft, schrijft:
„Engeland heeft, om aan den Nijl te
kunnen triomfeeren, de Armeensche
moorden georganiseerdden Griekseh-
Turkschen oorlog uitgeloktde Drey-
fus-beweging in Frankrijk georganiseerd,
evenals de groote werkstakingen, waardoor
Frankrijk geleden heeft. Het heeft den te-
genwoordigen opstand in Abessynië ver
oorzaakt, evenals de moeilijkheden, wel
ke de Boeren met de inlanders hebben,
en dat alles om de aandacht van
Egypte af te houden."
Wel moet men in Frankrijk
in hooge mate op Engeland ver
bitterd zijn, wel moet men zijn staat
kunde van onthouding van 1882 betreu
ren, als men in zulke taal over de Fas-
hoda-kwestio schrijft.
En toch kan men niet verwachten,
dat Engeland ooit besluiten zou, Frank
rijk als mededinger aan den Nijl te
dulden. Zonder oorlog krijgen de FranBchen
geen vestiging aan deze rivier,want de Nijl
is Egypte en Egypte is Engeland voor
zijn positie in Azië en Afrika onmisbaar.
Wij kunnen echter nog moeilijk ge-
looven, dat de onzinnige zucht van Frank
rijk, om in het Nijldal eene kolonie te
bezitten, tot een oorlog leiden zal.
Frankrijk heeft al meer dan genoeg
buitenlandsche bezittingen. In stede,
dat ze don Franschen tot voordeel zijn,
kosten ze het land jaarlijks ruim hon
derd millioen franken, terwijl ze een
bezettingsleger van 70.000 man troepen
vereischen. Weinig kan Frankrijk by
een oorlog met Engeland winnen, zeer,zeer
veel zal het bij een nederlaag verliezen.
Zijn kostbare vloot, waaraan milliar-
den besteed zijn, gaat haar ondergang
in een oorlog met Engeland tegemoet,
zijn financiën zullen voor vele jaren in
wanorde worden gebracht, zijn invloed
als groote mogendheid zal belangrijk
dalen, zijn met veel moeite verkregen
koloniën zullen in handen der Engel-
schen vallen en zijn grootste tegen
stander, Duitschland, zal veel door zulk
een oorlog winnen. Ook vqpr Engeland
zal een oorlog vele noodlottige gevolgen
hebben. Het zou zeer zeker zijn halve vloot
in ontzettende zeeslagen moeten opoffe
ren, zijn handelsschepen zouden bij hon
derdtallen in handen van Fransche ka
pers vallen, Amerikaansche en andere
vreemde reeders zouden een groot deel
van zijn handel vermeesteren, de brood-
i prijzen zouden in den lande tot
eene gevaarlijke hoogte stijgeD, het zou
zijne positie in Zuid-Afriku wellicht
moeten opgeven, opstanden in zijne ko
loniën zouden uitgelokt worden, terwijl
ten slotte bij den vrede het Egyptische
vraagstuk aan de orde zou worden ge
steld, wat dan vrij zeker ten zijnen
nadeele zou worden opgelost.
Intusschen gaat men van beide zijden
voort met krijgstoerustingen.
Het Engelsche Kanaaleskader is naar
Gibraltar gezonden, waar het zich ge
reed moet houden, om zich te vereeni
gen met het eskader in de Middelland-
scho Zee. De vloot in de Oost-Aziati
sche wateren is klaar om binnen 24
uren slag te kunnen leveren. Wie ook
zal trachten, den strijd te voorkomen,
de sultan van Turkije zeker wel niet.
Hem toch zou een oorlog op dit oo
genblik tusschen twee zijner lastige te
genstanders uiterst welkom zijn. In de
Kreta-zaak toch beginnen de mogend
heden het den sultan vrij lastig te ma
ken. Deze activiteit moet grootendeels
een gevolg zijn van keizer Wilhelm'»
reis naar het Oosten. Men vreesde, dat
Duitschland's invloed in het oosten sterk
zon toenemen, zoo het den keizer per
soonlijk mocht gelukken, het Kreta-
vraagstuk te Konstantinopel tot een be
vredigend einde te brengen. Doch de
sultan moest geen Oostersch despoot,
goed bekend in het doolhof van politie
ke slingerpaden, zijn, om zich zoo maar
in eens van Kreta terug te trekken.
Met een uiterst minzaam glimlachje
heeft hij aan de vier mogendheden ver
klaard, zich bij hare ultimatums te
zullen neerleggen.
Alleen op een paar ondergeschikte
punten maakte hij een klein voorbehoud.
Hij wenscht slechts
Behoud van een Turksch garnizoen
op Kreta. Investituur van den gouver
neur door den sultan. Het recht van
gratie wordt uitsluitend aan den sultan
toegekend.
De wetten worden in naam van den
sultan uitgevaardigd.
Bescherming der eigendommen van
Mohammedanen.
Betaling eener schatting.
De Turksche vlag de heerschende op
Kreta en Kretenser vaartuigen.
Kunnen de mogendheden met deze
voorwaarden genoegen nemen, dan is de
sultan zijnerzijds genegen, de candidatuur
van prins George vaD Griekenland voor
gouverneur in gunstige overweging te
nemen.
Door de candidatuur van prins George
te aanvaarden, verplicht de sultan in 't
bijzonder Rusland en Duitschland aan
zich. Beide rijken zijn door nauwe fa
miliebanden met het Grieksche vorsten
huis verbonden.
De koning van Griekenland ia van