NOODLOT. 42ste Jaargang 2To. 3364. FEUILLETON. TWEEDE BLAD. De eerste Schooldag. COURANT. oo Itderen morgen, als ik den weg naar mjju kantoor insloeg, ontmoette ik een vrieudelijken, ouden heer, een oud-rector. Hij vergezelde mij tot dicht bij mijn kan toor en zette dan zijn morgenwandeling verder voort. Naar hij mij bij onze eerste toevallige ontmoetingen bekende, waa het hem een behoefte geworden, iederen d»g bij den aanvang van den schooltijd deu weg naar zijt voormalig sohoolgebouw in te slast. „De jarenlange gewoonte blijft mij bij», zeide hyik weet zeer wel, dat men mij daarom een origineel noemt. Welnn, ik gun den meusehen dat genoe gen*. Het waa een veritandig, ervaren usan, deze onde reotor, en in den loop van den tijd had ik gelegenheid, menige» blik in aijn oprechte, trouwe hart te slaan. Er had zich tnsschen ons een zekere vriend schappelijke genegenheid ontwikkeld, en aijn gezelschap waa mij een behoefte ge worden. Heden wachtte ik vergeefs, reeds vijf minnten achtereen. Zon mijn onde vriend ziek wezen F Maar daar kwam hij jnist den hoek om, een magere gestalte, een breedgeran- den, zwarten bood op zijn volle, witte lokken gedrnkt. De mond in het baar- delooze gelaat was niet mooi, maar wan neer er een vriendelijke gedachte in hem opkwam, dan speelde om dien leelijken mond een innemende glimlach, en de groo- te, blanwe oogen straalden van goedheid en welwillendheid. Hij kwam snel op mij toe. Beknor mij maar F* riep hij al van varre. „Zoo'n oude onderwijzer heeft niet een» stiptheid geleerd.' "We schudden elkaar de hand en be gonnen aamen onze wandeling. „Ja, ziet u,' ging hij voort, mat een 1. Toen de toornende engel Gods den zon digen mensoh nit het paradgs verjoeg en den tuin van Eden met al zyn toover-heer- lijkheden wegvoerde van de zondige aarde, koog boven het onbegrensde biaaw des hemels, moet er bepaald een klein stokje van al dat sohoons rijn afgebroken en aohte- Ioos in de diepte gevallen zijo, waar het tasaehen de met bosschen begroeide Schwarz- wald-bergen was big ven liggen. Goddelijke levens- on liefdekracht borg iedere korrel dier gewijde aarde en dese kiemden en groeiden verder, al de jaren door; een heldere traan van dan medelydendaa engel was achtergebleven en had zich om- getooverd tot een heil-aanbrengende. nit de rotsen opborrelende beek., die nog heden ten dage dat heerljjke stukje gronds, het Enidal doorstroomt. Wie het eenmaal heeft doorreisd en wiens ontvankelijk gemoed voor natuurschoon open is, vergeet het nooit, en hid heldere wel water, op welks kristallen grond men de bergforellea ziet spelen, heeft de geheim zinnige, eigenaardige aantrekk elgkheid, die ons nooit los laat en steeds doet droomen van en verlangen naar de heei'lijke schoon heid dezer eohte, onvervalsohte wondidylle. Het is midden zomer 1 De framboaen- struiken aan den weg dragm duizenden vrnehten; in alle denkbare k'teoren en in de meest verblindende praoht verdringen uit iedere nauwe spleet van het gesteente, aan den rand van de beek en op de vlakke velden sio'a de schoonste kinderen van Flora, blauwer en helierder schijnt hier de hemel, geuriger het groen dor weiden, en lommerrijker en dichter het bladerdak der boomen, dan ergens anders op de werold. Alom wordt een wedkamp gehouden, om het sohoonet te sjj», men zingt «lom een lichten blos op ds anders klenrlooze wan gen, „het is heden een feestdig voor mij 1 Daar ginds was ik blijven staan'. Ik zag hem verwonderd aan en hij lachte stil in zich zelf. „Daar, kijkt u maar eens 1* Hij wees mij op een stroom van kinde ren, dia langs ons da straat doorgingen met de schooltiach op den ragde meeste knapen liepen aan de hsod der moeder. „Die schoolkinderen F Maar dat is toch niets nieuws voor u, mijn beste rector I' „Niets n'inw» F Alles is vandaag nieuw 1 Daar, zie maar eens Hij trok een der knaapjes, die zeDdsr geleide was, zacht naar zich toe en zag hem aan met zijn goedigen blik, die da delijk alle schuwheid van het kind over won. Toen klopte hij met den vinger op de schooltasch. „Hoort u maarNog erg hol I' Daarop sloeg hij het deksel open en nam een glimmende, zwarte lei er uit. „Zie hier, nog onbeschreven, nog even rein als het hart van dat kind. En hier de spons 1 Die heeft nog een onbe smet geweten „Ah zoo, zijn dos die kleinen nieuwe recruten P* „Juist! Het is vandaag de eerste schooldag, mijn vriend l' „Hm „De eerste schooldag 1* herhaalde mijn geleider, en zijn gelaat werd ernstig. „Een gewichtige d»g voor die kleine kereltjes, het begin van een nieuw leven zoe men wil, zoo iets als een verdrijving uit het paradijs der kindsheid*. Intnsschen had ds owdc heer een grilt nit den griftenkoker geDomea en schreef eenige woorden op de nieuws lei. Hij liet ze mij zien. „Mijn vriendelijke groe ten, waarde collega, rector Bsumann*. „Dat moet je laten staan en aan je onderwijzer laten zien, mijn jongen I Begrepen De kleine knikte. Toen werd alles weer op rijn piaats geborgen. De oude heer reikte zijn beschermeling de hsnd en zei- stomme hymae op ds heerlijkheid der gohepping. Een sobsr boereshnis ligt aan don landweg. Eon ruw getimmerde beulen veranda ligt voor de lage vensters van de eerste verdieping. Klimop grijpt zieh aan den geheeien gevel vast tot aan het vooruitstekende dak, waar aan de zwalawnestjes kleven. Op dak en twijgen piept en fladdert het jonge gebroed, dat zijn eerste vleugeloefe- Dicgen houd-; daartassehen kirren de duiven en voor het hais woelen de hoenders in het zand. Alles leeft, ademt en geniet, alles zingt, jnbolt en fl ddert door elkander. In den kleinen voortuin, tnsschen de bont- bloeiende heesters, zit in een gemakkelijken rietenstoel een jonge man, zwaar achterover geleand, een boek op den sahoot en beide handen om bet hoofd geslagen. Het gelaat is regelmatig en fijn besneden, de slanke figuur in de half Slordige, maar tooh elegante kleeding, wijst den man der groote wereld aan. Het hoofd is niet mooi te noemen, maar het hooge, blanke voor hoofd en de diepliggende, door lange wim pers beschaduwde oogen, de smalle neus met de fijne vleagels, en de schoon gevormde mond met den lieht-saroastischen trek geven hem hei stempel via geestelijke voornaam heid. Tegenover hem, aan de naar boeren manier gedekte tafel, zit een vronw met wit haar, en elko trek in haar gelaat wgst haar aan als de moeder van den jongen man. Een goedig gelaat met heldere oogen, waaruit verstand en een oprecht gemoed stralen en de ongebogen, bijna nog jeugdige gestalte doeu de oude mevrouwe von Aarenau veel jonger sohijnen, dan ze in waarheid is. Over een handwerkje gebogen, ziet ze van tijd tot tijd met eene uitdrukking van diepe besorgdheid tot haar zoon op, wanneer hij kort, doch zwaar hoest en met de hand naar de borst grijpt, alsof een plotselinge pijn hem daar kwelt. Niawlgks merkbaar schudt zij dan het hoofd en een liohte wolk trekt over haar voorhoofd. Het boek, waarin Egon gelezen heeft, is onmerkbaar van zijn schoot gegleden; moe rust zgn hoofd in de handen, en hoog naar boven gerioht, sohjjnen zgne oogen de de»Eo nu, God zij met je, mijn kind 1" Het knaapje huppelde weg, zoodat de tasch op zijn rug een waren vreugdedans scheen nit te voeren. Oasfgebrokon echter waarde de blik v»n mijn onden vriend over de kinderschaar heen, het was, of hij ieder afzonderlijk een gelukwensch wilde meegeveD, en daarom sprak hij ook niet. „Ja, mijn beste jonge vriend," begon hij na een poosje, „zoo'n dag is voor mij, toen ik den kleinen nog les gaf, altijd een dag geweest, waarop het mij te mo«de was als op een feestdag, een Heiligendag." Ik glimlachte ongeloovig en antwoordde „Een feestdag F Die kleine, onbeholpen wezentjes daar I Velen vretsslijk dom! 't Zan mij angstig te moede zijn 1 Een mooie feestdag Daar trof mij zulk een misnoegde blik nit zijn zachte oogen, dat ik berouw over mijn woorden had. „De vorming van den geest komt den eersten dag in 't geheel niet in aanmer king, mijn vriend 1" antwoordde mijn be geleider, „op dien dag he«t hette trach ten of men zich met de kinderen kan eigen maken. Versta&t n mij P Ze moeten van mjj worden, die kinderenieder kind op zich zelf moet mij toebebocren met rijn hart I U moest eens zien, hoe ze het gevreesde schoolvertrek binnentreden, dik wijls met blikken van onnitsprekelijksn angst op den onderwijzer gerichtwant de dwaze onders hebben hem dien im mers dikwijls genoeg als een verschrikke lijk spook afgeschilderd. „Nu wacht maar, als je eerst maar eens op schoei komt, de meester zal je welKan het ons verwonderen, als die arme kereltjes bij den aanblik van den gevreesden man be ginnen te builen en te jammeren, alsof ze in handen van den satan gevallen waren F En dan ziet u die bleeke, ziekelijke ge zichten, en de moeders, die zulke kinde ren meebrengen, kijken niet minder ang stig naar binnen. Ze sijn bang ter wille van haar lieveling, dien ze tbuis voor alles behoed hebben als hun oogappel. Dao ko- hebte wolk te volgen, die langzaam over hst diep turksohblaaw des hemels voort trekt. Zonder zijn houding te veranderen, zoader de blik op zgn moeder te riehten, vraagt hij plotseling, en al* in droomerijen verdiept klinkt zgn stam„Zeg moeder, msar op&n en eerlijk, zooals ge immer zijt: wat was mijn vader eigenlijk voor een menseh F" Mat groote, verwonderde oogen ziel de gevraagde haar zoon aan en geen vrees ligt er in bet rustige antwoord: „Hoe meent ge dat P* „Wel, ik meen slechts, of mijn vader in zijn jeugd een gezond menach was, of het lijden, waaraan hij stierf, werkelijk een gevolg van kon-vatten was, dat hij in den oorlog heeft opgeloopen „Ja," antwoordde de oude vrouw, „zoo heeft de dokter het ons tenminste verklaard.* „En wat ik nog gaarne wilde weten, gelooft ge, dat mijn vader ziob ever elke zgner handelingen rekenschap gaf, en zieh van elke zijner schreden ten volle bewust was P* „Uw vader, mijn jongen, was een man van eer, van zgn hoofd tot do zolen zijner voeten, die eerst rijpelijk placht te overleg gen, vóór hg handelde zoo heb ik hem steeds gekamd en ge weet immers zelf, hoe oneindig gelukkig de echt uwer onders was?* „Ja, moeder, dat weet ik," antwoordde Egon warm, „en juist daarom beb ik er u naar gevraagd.* Daarna nam hg zgn boek weer ter hand en begon te lezen. „Egon,* begon na de moeder, terwyl ze vol bezorgdheid naar hem zag, „hoor mij aanGe weet, dat uwe oude moeder uw trouwste vriendin is en altoos hebt ge mg de waarheid gezegd. Maar nu voor de eerste maal verbergt ge wat voor mg en dat het iets van bateekaois is, zegt mg uw onrust en de vreemde trek om de lippen, wanneer ge u onbespied gelooft. Wat scheelt u Zyt ge ernstig ziek P* „Neen, neen,* antwoordde bjj, „hot is niets, absoluut niets, waarover mgoe moeder zieh ongerust behoeft te maken. Ge weet, dat ik verlof genomen heb, om van het men de schuchteren, de vreesachtigen, die in hun leven tot nog toe weinig kameraad schap gevonden hebben, en dis met schu we blikken naar het gewoel zien. „„Hier, mijnheer," zegt dan eene an dere, „het is mijn eeaige en Het overige zeggen de oogen, die no eens da mijne zoeken, dan weer met voohtigen blik op hst eesige kind rasten. „Eu dan gaan de volwassenen heen en dan zyt ge alleen met al die kleioe mensch- jes, aller blikken op u gericht, angstig en bang, en zon dan nw hart niet warm worden J», als n 't zóó voorstelt 1" De oude rector zweeg. „En die arme schadnwplantjes „Schaduwplantjes F" „Nu ja, ik noem ze zoo, de kinderen van die arme wezens, wier esr bedrogen werdDe zonden van den vader worden vergolden aaa de kinderenzegt de Schrift*. Hij znchtte diep. denkt zeker aan een bepaald geval F' Hij knikte toestemmend. „Ik was destijds nog onderwijzer aan een der scholen uit de voorstad. En 't was o ik zoo'n eerste schooldag, net als nu. De kleine nieuwelingen omringden mij, en ik wees ieder zijD plaats aan. Daar kwam ook een krachtige, resoluut uitzien de vrnnw aan, in een blanw, ritselend ka toenen kleedjeaan de hand had zij een knaapje, dat er erg teer en bleek uitzag. Zijn groote, zwarte oogen waren zonder vrees op mij gericht, maar mij viel de voor een kind ongewoon ernstige blik op. Hij reikte mij nit zichzelf de kleine, buitengewoon smalle hand. Ik drnkte die aacht in de mijne en boog mij tot hem over. „Hoe heet je, mijn jongen F' „Willem Link*. „En u bent zeker de moeder f „Goddank niet I" is het antwoord in haar Berlijnsch accent. „Die is ziek en ligt te bed. Een vader is er niet. Nooit geweest.* Ze glimlachte daarbij beteekenis- hoesten goed te genezen, waarvan de grootste oorzaak mijn overspannen zenuw gestel is. En dat alles loopt samen met het feit, dat ik mij heb overwerkt. Verder is hot niemendal 1 En wanneer deze zonderlinge, voor rag zelf onbegrijpelijke stem mingen over mij komen en mgne gedachten naar een tot dasvar voor mij vreemd gebied drijven, dan is dat slechts van voorbijgaanden aard ea zonder beteekenis en ge kant kalm en gerust ziju, „Vóór alles ben ik blij, dat ik dat gewoel in Baden-Bidon ontvlocht ban en dat wij beiden nu stil on vredig hier zitten, in een door ieder vergeten boekje.' Daarbij greep hij teeder naar de hand zgner moeder en zeg haar hartelijk in de bezorgde oogen. „Ja, mooi is het hier," antwoordde de onde dame, „mooier dan in dio drukke badplaats, waar mgn jongen door louter maatschappelgke pliohten tegenover anderen niet den ernst'gen plicht tegenover zichzelf kon nakomen, om sich rust en ontspanning te gunnen. Maar hier kan ik u verplegen naar hartelust, en hier behoort ge weer geheel aan mg, evenals in nwe kinds heid." „Aoh ja moeder mgne kindsheid 1" riop Egon uit en zgne oogen begonnen te Bchitteren en zgne armen breidden zich nit, „dat is van bet beelo mengehenleven rog het besta. Dan ren! men nog zoo heer- lijk, onwetend en gelukkig door de wereld, de vreugde, zooals men meent, tegemoet en bouwt het eene stralende luchtkasteel na het andere- Wat weet men ook van geheim nissen, die in de menschheid slapen, van bloed of traditie: dan is alles zon en lioht I' „Ea ontbreekt het n dan nn zoo aan licht, Egon P* klonk de verwgtvolle vraag, „is het dan nn zoo donker om je heen P Ge hebt nw moeder toch, wat weinigen op nw leeftgd kunnen zeggen. Gij zyt zoo geluk kig, nw positie sohitterend te weten, een groote carrière wacht u en ge behoeft slechts ds hand uit te steken om de beste partij te doco, en tooh zgt ge ontevreden P* „Neen, moeder, juist omdat het rondom vol. „De jongen is ook zink, steekt in geen gezond vel 1 't Beste was, dzt onze goede God re in genade allebei tot ziek nam in den hemrl. Ik ben haar kamer- buuivronw, de weduwe Schol z, ec heb haar beloofd, dat ik Willem naar school zon brengen. Lieve God, ze kan dat klei ne warm bijna niet missen, maar zoo 't ga, ga bet, en er is niets aan te doen Ik kan zeker wel weer heengaan P* „Het kind kan toch alleen naar huis gaan F* „Ja zeker, hè Willem De kleine knikte. „Nn, dan is alles in orde. Ik dank juffrouw Schola.* „Tot nw dienst, meester. Dag Willem 1* „Ziet u," onderbrak de rector zijn verhaal, „dat waz nn zoo'n schaduwplan- tje. Ik we«s het kind een plaatsje aan in mijn nabijheid, tnsschen twee jongens, die er nogal goedig uitzagen, an het ge lakte mij den eersten dag reeds, zijn ver trouwen geheel te winnentusichen da lessen in was hij altijd aan mijn zijde en ik zorgde er voor zijn kleinen klasgenoo- ten te laten zien, dat ik het bleeke kind zeer genegen w«e. Want lang dnurt het niet, of de arme, niets vermoedende kleine komt tot het bewustzijn, dat er een last op hom drnkt. Hij zal vroeger of later een wonde in het hart krijgen en de kin derlijke, tevreden blik zal nit zijn oogea verdwijnen en een schaduw op zijn levens weg liggen en hem btgeleidcs, waarhoon hij ook gaat „Het kind kwam iederen morgen prompt op tijd op sc'sool,* ging de oude aa een korte pauze voort, „in een aeer armoedig, maar altijd netjes opgelapt pakje. Toch scheen er daar thuis bij hem gebrek te heerschen. Ik besloot mijn beschermeling eens op te zoeken. Dat was me een klim men, tot onder het dak. rDaar vond ik een bleek, teringachtig wezen, dat over haar naaiwerk gebogen zat. Het kind keek, op een booten stoel aan het venster geknield, naar buiten over de daken. Bij mijn binnenkomen wendde rag zoo helder en vroolgk is en alles ziek in het schitterendste iiobt baadt, daarom voel ik den gapenden afgrond, die mij waeht ea die zieh vergroot, hoe meer ik daarover denk. Dergelijke gedaohten dateoren ai uit mgn jonge jzren en zgn met mij groot geworden." „Maar waarvoor snlke droeve gedachten," vraagt de moeder, die maar niet begrijpt, wat haar zoon bedoelt, terwgl ze teeder den arm om egn bals slaat „Uw kinder- 1 ij den, dat ons zoo menige zorg, zoo menigeu slapeloozen nacht beeft gekost, is in den loop dar jaren immers geheel verdwenen, zooalt de doktoren ons te voren hebben gezegd. Ik kan mij niet voorstellen, dat de herin neringen daaraan op het leven van een man als gg schaduwen kannen werpen." Egon stond op, trad op zgne moeder too en vatte hare beide handen, terwgl hg haar diep in de oogen zag: „Hoe noemde de dokier het lgden in mijn kindsheid en voor wat hebt gij het gehouden vroeg hy ruarig en vast. „Zenuwstaipen, zooals vroeg ontwik kelde kinderen veelal hebben, noemde de dokier het en daarvoor moesten wij het ook hoaden. Gg zalf hebt er nooit weder over geklaagd, sedert ge het onderlijk hais ver laten moest en voor mg hebt ge tooh nooit iets verborgen gehouden.* „Neen, moeder," zeide Egon met een moe lachje en omarmde de onde met kinderlijke feederheid. „Zoo was het ook niet gemeend, dat ge er n bang over behoefdet te maken. Het is niets. Wellioht pijnigen mij die domme zenuwen meer dan noodig is, daar ik andors nooit ziek bsn. ft* dokter heeft gelijk gehad, die aanvallen zjjn nooit tetaggekomen I Maar waarom praten we ook over snlke leeljjke dingen. Dat is geheel teg.n de afspraak. Het is slecht genoeg van mg, n met zulke onnutte ge dachten angst aan te jagen." Toen de oade vroaw iets wilde antwoor den, legde hij lachend de hand op hssr mond en knsfe haar op het voorhoofd. Daarna knikte zg hem vriendelijk to», nam haar werk bij elkaar en zeide; „Ik laat nu het avondeten opdrogen en Hm X

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1898 | | pagina 5