fe eens: 0» iw pos Zondag 4 December 1893. 42ste Jaargang Ho. 3363. INSCHRIJVING. Politie! onclt 4er rat, Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- en inzeuding tot's morgens 9 ure, worden 1 eer8tuitkomend nummer geplaatst, INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger. Bureau: SGHAGKK, Laan, D 4. Uilgever: P. TRAPMAN. MedewerkerJ. W1AKEL. Prijs per jaar f 3.—. Franco per post f 8.60, Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels f 0.25;iedere regel meer 5 ct. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Dit nummer bestaat uit twee bladen. EERSTE KLAD. Bekendmakingen. Gemeen te Schagen. Wationale Militie. i Buiienlandsch Nieuws. SCHAGER AIicigci Wienis- AinrieDiie- Luttiivl POLITIE. Ter secretarie dezer gemeente worden in lichtingen verzocht omtrent een verloren oorbelletje. Jan Commandeur, geboren 13 April 1871, komende van AunterditD, alhier woonachtig, wordt in zijn belang aangemaand, zich ten spoedigste ter ge meente-secretarie alhier te vervoegen. Burgemeester en Wethouders van Schagen herinneren de ingezetenen aan het bepaalde bij alinea 4 van art. 122 der Algemeene Politieverordening voor die ge meente, luidende als volgt yOoder privaten, geplaatst boven vaar- jten, slooten of waterwegen moet bij eene ^uitgestrektheid van minstens 1 M'. eene waterdiepte van minstens 0.5 M. aanwe zig zijn." Een onderzoek of deze bepaling behoor lijk wordt nagekomen, zal worden ingesteld in de eerste dagen van de maand Maart des volgenden jaars. Nalatigheid is strafbaar met eene geld boete van ten hoogste f 25.of hech tenis van ten hoogste zes dagen. Schagen, 2 December 1898. Burgemeester en Wethouders voornoemd, S. BERMAN. De Secretaris, DENIJS. De Burgemeester van Schagen brengt, ter voorkoming van bekeuringen, ter ken nis der ingezetenen, dat de schoorsteenen, ingevolge het bepaalde bij de Politiever ordening d;er gemeente ten minste twee malen 's jaars, en wel in De cember en Maart, moeten worden ge veegd en schoongemaakt. Schagen, 2 December 1898. De Burgemeester voornoemd, S. BERMAN. (Art. 19 der Wet BURGEMEESTER en WETHOUDERS der Ge meente SCHAG EN Brengen ter openbare kennis, dat de mannelijke ingezetenen, geboren in het jaar 1880, zich ter i n- schrjjving voor de Nationale Militie behooren aan het melden ter Gemeente-Secretarie, tusscben den lsten en den 31sten Januari 1899. Voor die inschrijving zal zitting worden gehou den iederen werkdag van des voormiddags 9 ure tot des namiddags 4 ure. Verder wordt de aandacht gevestigd op onderstaan de artikelen der wet van den 19den Augustus 1861 (Staatsblad No. 72), welke betrekking hebben op de inschrijving voor de Militie Art. 16. Jaarlijks worden voor de Militie in geschreven alle mannelijke ingezetenen, die op den lsten Januari van het jaar hun 19de jaar waren ingetreden. Voor ingezeten wordt gehouden lo. hg, wiens vader, of, is deze overleden, wiens moeder, of, zijn beiden overleden, wiens voogd ingezeten is volgens de wet van den 28sten Juli 1860 (Staatsblad No. 44); 2o. hg, die geen ouders of voogd hebbende, gedurende de laatste, aan het in de eerste zinsnede van dit artikel vermelde tijdstip voorafgaande achttien maanden in Nederland verblijf hield; 3o. hij, van wiens ouders de langstlevende inge zeten was, al is zijn voogd geen ingezeten, mits hg biDnen het Rijk verblijf houdt. Voor ingezeten wordt niet gehouden de vreemde ling, belioorende tot eenen Staat, waar de Nederlan der niet aan den verplichten krijgsdienst is onder worpen, of waar ten aanzien der dienstplichtigheid hel beginsel van wederkeerigheid is aangenomen. Art. 16. De inschrgving geschiedt: lo. van een ongehuwde in de Gemeente waar de vader, of, is deze overleden, de moeder, of zijn bei den overleden, de voogd woont 2o. van een gehuwde en van een weduwnaar in de Gemeente, waar hg woont 3o. van hem, die geen vader, moeder of. voogd heeft of door dezen in achtergelaten, of wiens voogd buiten 's lands gevestigd is, in de Gemeente waar hij voont; 4o. van den buiten 's lands wonenden zoon van een Nederlander, die ter zake van 's lands dienst in een vreemd land woont, in de Gemeente, waar zgn vader of voogd het laatst in Nederland grewoond heeft. 6 Art. 17. Voor de Militie wordt niet ingeschreven: lo. de in een vreemd Rgk achtergebleven zoon van een ingezeten, die geen Nederlander is 2o. de in een vreemd Rgk verblijf houdende on- derlooze zoon van een vreemdeling, al is zgn voogd 'ngezeten de zoon van den Nederlander, die ter zake T8a 's lands dienst, in 'sRgks overzeesche bezittingen koloniën woont. ^®- l®'8 en 2de lid. Elk, die volgens art 15 behoort te worden ingesehreven, is verplicht zich daartoe by Burgemeester en Wethouders aan te geven ftusachen den laten en den 31 Januari. Bij ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis i» zijn vader, of, is deze overleden, zgn moeder, of, zijn beiden overleden, zgn voogd tot het doen van die aangifte verplicht. Art. 20. Hg, die eerat na het intreden van zgn 19de jaar, doch vó<5r het volbrengen van zgn 20ste, ingezeten wordt, ia verplicht, zich, zoodra dit plaats heeft, ter inschrijving aan te geven bij Burgemeester en Wethouders der Gemeente, waar de inschrgving, volgens art. 16, moet geschieden. Daarbg gelden de bepalingen der 2de zinsnede van artikel 18. Zijne inschrgving geschiedt in het register van het jaar, waartoe hg volgens zijnen leeftijd behoort. Afgekondigd en aangeplakt voor de eerste maal te Schagen, den 2 December 1898. Burgemeeiter en Wethouders voornoemd, De Burgemeester, S. BERMAN. De Secretaris, DENIJS. In Het Vaderland van Zoudag 27 en Maandag 28 November j.1. kwam een hoofdartikel voor, waarin dit blad ver klaart, dat het Regeeringsantwoord op het voorloopig verslag der atdeelingen het niet volkomen bevredigt. „Waar", lezen we, „een Regeering zich genoodzaakt ziet onderwerpen, waar van de urgentie een punt der politieke belijdenis is geworden van meer dan een groote partij, tijdelijk op den achtergrond te schuiven, omdat de oplossing nog on voldoende is voorbereid, daar is zij toch aan haar eigen beginselen en aan haar volgers verplicht, althans eenig licht te doen opgaan omtrent het stadium, waar in die onderwerpen verkeeren, eenig blijk te geven, dat de in woorden uit gedrukte sympathie voor een oplossing, zooveel in haar vermogen is, in daden, zij 't oog nog maar in daden van voor bereiding, zich openbaart. De deels sobe re, deels ontwijkende antwoorden op drie punten geven naar ons inzien wel aan leiding, om zoo al niet ontstemming dan toch teleurstelling te wekken". In de eerste plaats noemt het Haag- sche blad de herziening van de Armen wet. Het is van oordeel, dat, waar deze het vorige jaar naast de beperking van overmatigen arbeid en naast het woning vraagstuk was genoemd in de Troonre de, tenminste zou zijn aangekondigd, dat dit vraagstuk der oplossing nabij was. Een tweede opmerking geldt de ver zekering tegen de gevolgen van ouder dom, ziekte en invaliditeit. Er op wijzen de, dat twee leden van dit Ministerie, de heeren Pierson en Lelt, in 1891 deel uitmaakten van het kabinet, dat in de Troonrede van dat jaar reeds verze kerde dat maatregelen tot verzekering van het lot van oude of verminkte werk lieden, naarmate het door den wetgever bevolen onderzoek vorderde, werden ont worpen, meent Het Vaderlanddat men ten minste van deze regeering had kun nen verwachten een verklaring, dat zij het een harer duurste plichten acht, het vraagstuk tot oplossing te brengen. „In de plaats daarvan gluurt tusschen de sympathieke breedsprakigheid van dit antwoord iets van dat scepticisme, dat dooi het rapport der Staatscommissie in breede kringen is gewekt, maar niet be hoefde gewekt te worden". Een derde punt acht Het Vaderland te zijn de uitdrukking„Met betrekking tot het vraagstuk van maximum werktijd en minimum-loon in bestekken moet het ten vorigen jare gezegde worden her haald". Dit gezegde kwam hierop neer, dat deze aangelegenheid aan de inwen dige regeling van elk departement be hoort te worden overgelaten. Het Vader land meent, dat ook hierin de regeering duidelijker kleur had kunnen bekennen en nu acht het de roeping van de gea vanceerde elementen in de Kamer, deze principieele quaesties aan de orde te houden en de regeering tot een beslist partijkiezen te nopen. Dit is dan ook reeds gedeeltelijk ge schied. Hulde brengende aan een re geering, die in haar eerste levensjaar den persoonlijken dienstplicht tot stand bracht, de verzekering tegen ongelukken, den leerplicht en de wetsontwerpen, door den minister van Justitie in het belang der jeugd ingediend, aanhangig maakte j die voor dit zittingsjaar heeft aangekondigd voorstellen betreffende de woningtoestanden, de beperking van den arbeid van volwassen mannendie in studie heeft genomen de pensioen verzekering van werklieden en de her ziening van de Armenwet,was het de heer Kerdijk, die in de zitting van Maandag jl. den Minister van Justitie eenigszins er een verwijt van maakte, dat deze niet met meer kracht de re geling van het arbeidscontract had ter hand genomen, en in het algemeen aan de regeering, dat deze nog niet altijd in de bestekken de bepalingen omtrent mi nimum-loon en maximalen arbeidsduur opnam. De betuiging van leedwezen der regeering, dat de rijkscommissie niet met een ontwerp van pensioenverzeke ring was gekomen, moest ieder, die aan de samenstelling der commissie dacht, een glimlach ontlokken en gaf dus, vol gens den heer Kerdijk, niet den indruk, dat de regeering het met deze zaak serieus meende. Hij uitte den wensch, dat dit kabinet zich zou aangorden, om ondanks alle moeilijkheden deze zaak tot een goed einde te brengen. In het algemeen heeft dus de heer Kerdijk, zeker sprekende namens de gioep van geavanceerde elementen, waarvan Het Vaderland gewag maakt, de regeering gesteund, zich geroepen geacht haar te verdedigen tegenover hen, die haar, zooals uit het voorloopig verslag blijkt, ontrouw verwijten aan haar roeping om een regeering van so ciale hervorming te zijn en den ministers verwijten, dat er nog niet meer werk uit hun handen komtmaar zelf stelde hij ook zijn eischen, die ons tegenover den Minister van Justitie wel eenigszins onbillijk voorkwamen, waar deze toch zoo schitterende bewijzen heeft gegeven van zijn werkkracht. Zeker, de regeling van het arbeids contract is het eerste punt op het Program van Urgentie der Lib. Uniemaar dit sluit niet in, dat een ministerie, hebbende onze volkomen sympathie, altijd maar het lijstje van urgentie-hervormingen kan volgen, in de vergadering van 14 November 1896 vastgesteld. Dat in de vierjarige periode, waarvan reeds een jaar achter ons ligt, gege ven de langzame gang onzer parlemen taire werkzaamheden. een ministerie, met hoe groote werkkracht ook bezield, er in zou slagen, wetsvoorstellen iu te dienen en te doen aannemen, die alle eischen van bovengenoemd program be vredigen, zal toch niemand hebben of durven veronderstellen. In ons vorig artikel wezen wij op de scherpe oppositie, welke, naar aan leiding van de artikelen, voorkomende in de clericale organen, van de rechter zijde te wachten was. In zake leerplicht is het bekend dat noch do anti-revolu- tionnaire fractie,welke in De Nederlander haar orgaan vindt, noch de fractie-küyper haar oppositie zullen laten varen, terwijl het overbekend is, dat de geheele Ka tholieke pers, Het Centrum uitgezonderd, zelfs eendrachtig met die der christelijk— historischen, reeds nu verzet prediken tegen een wet, waarvan De lijd iu zijn nummer van 17 April jl. voorspelde, dat zij nooit zou worden nageleefd. Nu is het een niet te loochenen waar heid, dat de nederlaag, door de clericalen in 1897 bij de stembus geleden, hun nog altijd dwars in de maag zit. Het „christelijk ministerie" stond reeds op papier, toen opeens de natie bij de her stemmingen verklaarde, dat zij van zul ik een christeljk ministerie niet wilde gediend zijn. Het wetsontwerp op den leerplicht zou dus een bijzonder mooie gelegenheid wezen, om met behulp der passief-liberalen in de Kamer het ministerie te doen vallen en aan de wet gevende periode van het „onder het dubbel sterrebeeld van anti-cleticalisme en anti-protectionisme tot stand gekomen Kabinet-BoRGESius" een einde te maken. Dr. Küyper liet niet na, om in den afgeloopen zomer samenwerking met de Roomsch-Katholieke staatspartij, „niet kerkelijk maar op politiek gebied" gedu rig weer voor zijn lezers toe te lichten. Ni6t de verdedigende, alleen de aanval lende tactiek zou hier kracht ter over winning hebben. Als inhuldigingsminis terie zou hij dit kabinet met rust laten, Wij kunnen mededeelen, dat in het bestek van het nieuwe Postkantoor te Amsterdam een bepaling omtrent maxi malen arbeidsduur voorkwam. De lijd van 14 Juli jl. maar zoodra de Septembermaand maar eens voorbij zou zijn, dan zou men zich ten strijde toerusten eu dan zou het blijken, dat dit ministerie zijn positie niet zou kunnen handhaven. Nu is het beter hard geblazen, dan den mond gebrand, maar het toeval, of liever de feiten, zgn den clericalen eenigs zins te hulp gekomen. Zij liepen één groot gevaar. Indien zij er toch in zouden slagen om het wetsontwerp op den leerplicht te doen verwerpen, of het zoodanig te verminken dat het zijn karakter verloor, dan zou dit slechts, de neuzen geteld, met een zeer kleine meerderheid kunnen geschieden. Indien dan de regeering tot een kamerontbinding overging, zouden zij staan tegenover een leuze, bijna nog scherper geformuleerd dan in 1897, en zouden de kiezers opnieuw kunnen toonen, dat men niet wilde het „Chris telijk Ministerie" met dr. Kuyper als premier. Er is echter vanzelf een gelegenheid geboren geworden, om den strijd tegen dit ministerie op een ander terrein over te brengen. In ons vorig artikel wezen wij er op, hoe de financiëele toestand, alsof dit ministerie er schuld aan had, door de clericale organen met angstig wenkbrauw-fronsen en onrustbarend schouderophalen werd besproken. De lijd wijdde in zijn nummer van Donderdag 24 November jl. nogmaals een hoofdartikel aan „De financiëele ernst van het oogenblik" en wees er op, dat de verhooging van den accijns op het gedistilleerd en van dien op den wijn grooten tegenstand ontmoette. „'t Begrootingsdebat", schrijft het katholieke orgaan, „dat ons wacht, kan zeer belangrijk worden, als men er niet voor terugdeinst, de teederste snaren aan te roeren en vooral den financiëelen toestand van het oogenblik te bespreken. Veel heeft Minister pierson, volgens on ze overtuigingop zijn financieel en belas ting-geweten." Het komt ons nu voor, dat de tak- tiek der clericalen het daarheen wil lei den, om het Ministerie bij de behande ling van het accijns wetsvoorstel en dus in zijn geheele financiëele politiek van het oogenblik een échec te doen lijden, ten einde het daardoor tot aftreden te noodzaken. Dr Kuyper, die medio December wordt tarug verwacht, zal dan nog juist bijtijds tot dat échec kunnen medewer ken. Zou de regeering een beroep willen doen op de kiezers, dan zou men daar tegenover niet komen te staau met de scherp afgebakende leuze „Geen leer plicht", maar wel met de leuze „Geen ver hooging van accijns",waartegen zich in Ne derland reeds alle drankverkoopers hebben verklaard. En de minister Pierson heeft, be halve alle andere zonden, waarvoor De lijd hem geen absolutie geeft, het nu op zijn belasting-geweten, dat hij de ver hooging van een accjjns voorstelt, Wel ke onmogelijk populair kan zijn bij men- schen die draagwijdte der politiek van het oogenblik slechts afmeten naar het geen zij onmiddellijk voor zich zien het duurder worden van een borrel. Zou er dus een Kamerontbinding plaats hebben,de clericalen zouden voorde kiezers kunnen optreden als de redders van het land, dat door de roekelooze financiëele politiek der regeering ten gronde zou gaan, of, zooals De lijd reeds bij de be spreking der millioenrede orakelde, zou komen tot een Staatsbankroet. Wij lezen dergelijke phrasen reeds in een strooibiljet en het is dan wel ze ker, dat duizenden kiezers door dit marktgeschreeuw om den tuin zullen worden geleid. „Een nieuw bondgenootschap tusschen anti-revolutionnairen en katholieken," schreven wij in ons artikel De Millioe- nenrede„is in voorbereidingde ge- geheele clericale linie houdt zich gereed op te trekken en, indien het kan, het vaderland gelukkig te maken met een christelijk ministerie. De vrees voor de portemonnaie, versterkt door valsche voorstellingen, kan meer kwaad doen, dan de zuiverste logica nut kan stich ten". Daarom achten wij het in het bijzonder noodig, dat in de kiesvereenigingen nu reeds bij voorbaat de toestand wor de besproken. Van de liberale Kamer leden is het te hopen, dat zij niet al te optimistisch zijn en den ernst van het oogenblik inzien en vóór alles dient de geheele vrijzinnige partij in Neder land in haar verschillende nuances te begrijpen, dat, waar het dr. Kuyper te doen is om een aanvallende taktiek, en hij daarom samenwerking met de Roomsch-Katholieke Staatspartij als den onmisbaren factor tot de overwinning stelt, alle liberalen zich voor de verdedi ging moeten gereed maken, ten einde te behouden, wat men met zooveel strijd in 1897 heeft verkregen. De voortdurend krachtige toon van Amerikaansche spoorwegwaarden is vrij- zeker een uitvloeisel van den loop der vredesonderhandelingen. De moeilijk heden omtrent de Philippijnen zgn in der minne geschikt, of beter gezegd Spanje heeft onder den heftigen drtk der Amerikaansche gevolmachtigden met alles genoegen genomen. De Philippijnen en de Solo-eilanden worden aan de Yereenigde Staten afge staan, terwijl Spanje de Carolinen te gen een som van 30 millioenen dollars aan de Unie overdraagt. Geen wonder, dat de Amerikaansche geldmarkt bij het vooruitzicht van de nieuwe terreinen voor de binnenland- sche nijverheid met eene toenemende scheepvaartbeweging in het verschiet, vaststaat. Dat het gebied van handel en nijver heid in het verre Oosten voor de Ver- eenigde Staten belangrijk wordt uitge breid, is zeker. De grootendeels vruchtbare bodem van de Philippijnen, de natuurlijke hulp bronnen, waarover de eilanden beschik ken kunnen, zullen bij een gevestigden staat van zaken weldra de productie op de eilanden aanmerkelijk verhoogen, doch tevens zal er eene stijgende be hoefte aan allerlei werktuigen, machine rieën, middelen van vervoer en grond stoffen ontstaan, waarvan in beide ge vallen de bezittende natie in de eerste plaats zal profiteeren. En Spanje? Met een pennestreek verliest het zijn prachtig koloniaal rijk in het Oosten. Schade en schande heeft menig volk op den rechten weg teruggebracht, doch de lessen van 't verleden zijn voor het ingeroeste middeleeuwsche koloniale regeeringssysteem te Madrid, Havana en Manilla tevergeefs geweest. Reeds nu wordt door mannen van naam voorspeld, dat ook het Pyrenee- sche schiereiland in den maalstroom van ongerechtigheden in de volgende eeuw ten onder zal gaan. Het zou tot de natiën behooren, die door lord Salis bury werden als ten deode opgeschre ven. Of de Engelsche premier met die woorden mede het oog op de andere Latijnsche landen had, is door hem niet nader uiteengezet, waarschijnlijk wel. Daar waart een geest des verderfs door Spanje, Italië en Turkije, die demoraliseerend op al hun levensfunctiën werkt. In de kweek- en broedplaats van de mannen van de daad, in het land waar de dolk het geliefkoosde volkswapen is, waar het aqua toffana weleer in schier elke tragedie een hoofdrol vervulde, houdt men thans een conferentie tegen de anarchisten. Alle Europeesche staten hebben vertegenwoordigers gekozen er zullen ongeveer 40 leden zijn. Of men eene internationale klopjacht zal orga- niseeren, waarbij de veiligheidspolitie als jagermeesters zal fungeeren, of dat men uit ijzeren wetten muilbanden zal smeden, of dat men veel zal praten en niets doen, is alles nog onbekend. Waarschijnlijk heeft het laatste de meeste kans op succes. Slaan wij het oog op het latijnsche Frankrijk, dan bevangt ons een gevoel van walging, van verbittering en tevens ook van medelijden. De groote natie, opgesloten tusschen militaire en clericale traliën, is 't niet het beeld van den ster venden leeuw in een kooi. Het is thans in Frankrijk niet zoozeer de Dreyfus-zaak, die de gemoederen beweegt, het rechts gevoel van het zelfstandig deel der natie heeft deze reeds tot hare ware gedaante

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1898 | | pagina 1