Brieveii lil den Coup. mODLOT. Zondag 4 December 1898. 42ste Jaargang 3STo. 3368. tweede blad. FEUILLETON. Binnenlandsch Nieuws. S CHACER COURANT. L. S. Ik moet aan mijn belangstellende lezers wel ecxases vragen, dat ik hen in zoo langen tijd niets van mij deed hooren. Indien zij dit echter gelezen hebben, zullen zij mij waarschijnlijk wel vergeren, daar mijn wachten gerechtvaardigd is. Ik kwam hi»r aan den 19 Maart '98 en hoewel ik ruim 2} maand in Braziville was, kou ik van de Batskke-taal, die hier gesproken wordt, tittel noch jota verstaan, daar ik te Bra- zaville zelden met negers omging. Hoewel ik op mijn tegenwoordige plaats rnim zes maanden vertoef, kan ik nog lang niet alles verstaan, wat de negers tot mij zeg gen, hoewel, als het den handel betreft, ik hen heel goed begryp. Om nu echter over de gewoonten en zeden Tin een volk te schrijven, dient men wil men de waarheid zooveel mogelijk getrouw zijn allereerst de taal der inboorlingen te kennen, welke kennis ge voegd bij eigeesanschonwing der dingen noodzakelijk zijn voor het «ehetsen van een betrouwbaar beeld. Die kennis en die aanschouwing krijgt men maar niet zoo opeensdaarvoor is tijd noodig. Hierdoor is verklaard, waarom ik tot nu toe voor namelijk weerhouden werd brieven te ■chrijien. Dat de volgenden bijval mogen vinden bij de lezers van S. Ct. is de wensch van K. Luuing, September '98:. Zooeven komt een der Chefs, met wien ik het msest bevriesd ben, bij me in mijn kamer. Hij zag er uit, zooals ik hem nog nimmer had gezien. Rondom zijn hals had hij een krans van groene bladeren, die bij wijze Tan franje ook zijn borst en rug be dekte. Hij deelde mij mede, dat dit was 5. Bij het ba roek in Wanowski's atelier had Egoe den vriend versooht, bem naar de fo- tograiie bel kleine boerenhuisje in hel Enz- dal te schilderen, en binnen weinige dagen had de vriendeljjke schilder aan dat verlan gen voldaan. Egon haalde het schilderstuk je «elf nit de woning van den kunstenaar af en wasbniten siohielf van vreugde over de innige manier, waarop hij sioh van zijn taak had gekweten. In het boald was een vredi ge stemming, die het kleine landsohsp ook in het werkelgke leven ademde en alle her inneringen werden «oedoende weer in Egon'e boret levendig. Zg «aten bij elkander in het goed-verwarmde atelier en waldra draalde het gesprek om de mooie oonsnls- doohter, de logde der Gernbaohs. .Weet je wel, mgn waarde vriend, seide Wanoweki, „dat dat heerigka meisjesgelaat mij maar niet nit de gedachten wil gaan Het is wel merkwaardig, maar toch ie het aoo- Altoos »ie ik de bahaal vol desjjnen vervelende vrouwen en deartnssohan dot goddelijke schepseltje. Om dat goed te kun- aan waardeeren on iion, moat men schilder zjn en daarbg aoo'n onbevredigd raensch als ik. Daar sii ik na reeds langen tgd op mgn atelier en schilder niets anders dan betaalde modellen met hartstoohteljjke, ver lepte, of onverschillige geiiohten. Men solui- der! mooie oogen, waarait hel sondige van oen oneerbaar leven schittert, of in het gan- etigste geval een aardig, maar heel onbe- dnidend gelaat, waaraan de uitdrukking van onverdorvenbeid iets doms geeft. En dat alles idealiseert men dan met alle fantasie, waar- over men heefl te besohikken, totdat er eindelijk een dragelijk beeld uit voort komt. En dan komt de natnnr en plaatst je snik een naar aanleiding van het oterljjden van één zijner twee vrouwen. Hij kwam nu bij wij om de stoff-n te koopee, waarin het lijk gewikkeld moest worden. Reeds gisteravond werd ik gewaar, dat er in den omtrek van zijn dorp een doode meest zijn, wsnt er werd wel een half unr lang geschoten roet naar ik gis «en zestal geweren. Mijn negervriend mag nu nit rouw over den dood zijner vrouw en volgens den ritns van zijn godsdienst in geen drie maanden kwangen eten. (Over kwadgen schreef ik reeds eerder.) Al dien tijd moet hij zich vergenoegen met bananen, grond- nootjes (bij ons bokkeuentjes* genaamd), visch en als hij het kan krijgen vleesch. Zijn kindereD moeten zich de tien dagen dat het lijk #over huis' staat, ook van kwangen spenen. Waarschijnlijk zal ik èa ter wille van mijne lezers èu ook om eigen nieuwsgie righeid te bevredigen, de begrafenis bijwo- Ben. Met mijn vriend den weduwnaar sprak lk er over en hij vond het zeer goed. Ik schreef zooeven over schieten. Dat doet men hier nog met de primitieve vnursteengeweren. Met krnit is men lang niet «oberde lading is veelal van dien aard, dat er bij het schieten voor den schutter evenveel gevaar bestaat, als voor het doel. Da negers weten dit zeer goed en daarom omwinden zij nit voorzorg de loopen der geweres met koperdraad. De neger houdt bij het afschieten het geweer niet tegen den schouder, zoosl» wij, maar tegen den buik. Is het wonder, dat de Europeanen zoo heel bang niet zijn, voor een overmacht van met geweren- gewapende negers P Pijl en boog worden hier niet meer gebruikt. Groots mossen in allerhande grillige vormen, doch liefst zoo moorddadig mogelijk, lansen met ponten van weerhaken voorzien en geweren zijn hnn oorlogs wapens. Zelden of nooit ziet men ongewapende negers. Komen ze bij mij op de factorij, dan Worden de wapens op behoorlijken engel als Hertha voor bet aardsehe oog en zegt: daar, kijk het eens I Dat ie nitdrnkking, dat is reinheid en warm sieleleven, alles iu één per soon. En dat origineel gaat ons dan niet meer nit de gedsobtan, het zit vast in hart en hoofd, danat je voor da oogen en «potsohildar iets, dat maar eenigsaine op mij gelijkt, arm zalig msnsob; geef mgn persoon weer in al hare bekoring ea aaebidding, en dan eerst moogt ge aanspreek maken op den naam van groot kunstenaar 1* In groote opgewondenheid had Wanowski deze woordea uitgesproken en stape met wijde schreden sijn atelier op en noer, ter wijl Egon lachend naar hem luisterde, weet boa vnrig bij ook self kunstenaar was, hg bsgreep toch, dat die jonkvrouwelijke schoonheid niet weer te geven was, die groote bekoorlijkheid op doek niet was over te brengen*. Plotseling kraeg hij een gedaohte. „Zon sg niet voor n willen posaeren voor een portret „Portret f' riep de schilder nit. „Dat ton ik niet willen. Dat ware heiligschennis. „Kunt ge u\ soo ging bij voort, „dat meisje als portret voorstellen ineengedrakt in aan modisoh kleed en dat goudbloud haar getooid met een hoed waarop een pluim als bij een paard vooreen ljj k koets f Een portret van baar P „Neen, dat schilder ik nooit. En soo, als tij in mijne fantasie bestaat, alles lieht, geur, vleesch en leven, 200 kan ik haar niet sohilderen; weina dan laat ik het gebeel aohterwege. Koa ik echter, dat zon een schilderstok worden dat ophef zon maken; dat zon het hoogste wezen, dat ik ooit zou kunnsn bereiken.* „Ik begrijp uwe begeestering,* eeide Egon; „wanneer ik schilder was, ik schil derde niets anders dan haar, haar en altoos weer baar/ En dan, evenals Pjgmalion, werd ik verliefd op mgn eigen werk.» „Na, wat dat betrelt,* zeide Wanowskf, terwgl hg een sigaar aanstak en groote wolken voor zieh beenblies, „dan hebt gij het gemakkelijker tegenover het origineel. Wanneer gij van haar spreekt, geeft uw afstand afgelegd en verschijnen ze ongewa pend voor me. Hoe de negers ook steeds gewapend zijn, ik kan toch niet beweren, dat ze gevaar lijk zijn. Doe ik een wandeling naar een der dorpen in den omtrek, vaak ben ik ongewapend. Yergeet ik b. v. 's nachts zsijn deer te sluiten en bemerk ik dit later, dan ver laat ik het bed er niet voor. In de keu ken op eenigen afstand van de factorij be vindt zich allerlei geëmailleerd keukenge reedschap, dat bij de negers zeer gewild is, doch nimmer miste ik één stnk, niet tegenstaande de keuken nooit gesloten, ja zelfs niet van een deur voorzien is. Ook de ananaisen worden zelden gesto len, ofschoon ze langs alle paden staan, das es aar om het grijpen zijn. Yan de bananen, die rijpende voor het hui» onder de veranda hangen, miste ik er nooit een. Doch nu genoeg over de eerlijkheid der neger». Over dis der leeuwen kan ik niet zoo roemen, daar ze zee mijner beste gei ten geroofd hebben. Gevaarlijke buurlni. Sedert ik de zekerheid heb, dat er hier leeuwen zijn, durf ik 's nachts niet meer bniten komen. Zoolang het dag is geloof ik minder kans te hebben door leeuwbaas aangevallen te worden en daarom ga ik vaak met de negers-werklni mee naar het boich, daar ze zonder „de mandelle" niet durven 1 Ik ben bang voor een leenw, maar miju zwarte natunrgenooten nog veel meer. Dst Zou men niet gedacht hebben van die kinderen van het wond. Sporen van olifanten zag ik op de fac torij nooit, doch in de nabijheid nam ik ze wsl waar. Den laatsten tijd bemerk ik ze niet meer, doch toen ik hier pas was, hoorde ik eiken avond de vrouwen uit de omliggende dorpen gillen en schreeu wen om de olifanten te verdrijven, wint bauen deze door de maniokvelden, dan richten ze, enkel door er doorheen te loo pse, groote schade aan. 't Ie dus hier al net a's bij ons. Ontdekken wij 's morgeus dat er jkattepootea" in onze slabedjes zijn, dan vinden we dit lang niet aardig. gelast veel m ier te kennen dan uwe woorden en dat met een daidelijkheid, die niets te vragen overlaat I Ik geloof, dat ge ver liefd zijt! He? „Belaeheljjk I* seide Egon, terwgl hij zich over een portefeaille met schetsen boog om zijn vlammend blozen te verbergen, „ik loochen niet, dat zg mij bevalt, maar ver- lieldVerliefd ben ik nog nooit geweest.* „Zooveel te erger voor n in dit geval. De woeden, die de doornen van den rozen struik der jeugdige liefde in onte ziel kan prikken, heelen vlug, maar wanneer een men op uw leeftijd in handes van den demon van eenen hartstocht vervalt, dan laat die hem niet meer los,maar verslindt den ongeluk kige met huid en haar „Maar ik zeg je immers,* zeido Egon geërgerd, „dat ik er niet in 't minst toe geneigd ben „Juist omdat ge er niet aan denkt, komt het zooveel Ie zekerder,* sprak de ander. „Eon ieder krj)gt zijn dag en ook voor n is bet nnr der bekentenis niet meer veraf, dat voorspel ik u.* „Maar dat zou vreeselijk zijal' mompelde Egon meer tot zieh self, terwijl hg smar telijk met het hoofd schudde. „Vreeselijk f' herhaalde Heinz met gren- zenlooze verwondering. „Nu vraag ik u om 'a hemelswil, wat er voor vreeselijks aan is, wanneer een jonge man zich op een jong meisje verliet!, die, afgezien van de omstandigheid dat zij geen adellijke van geboorte is, alle beloften voor een gelukkige vereeniging mot zich draag».* „Laat ons daarover eindigen, Heinz I'ant woordde Egon, „Mcb mag niet met vuur spelen en niet lichtzinnig dingen oproepen, die sioh bitter kannen doen straffen. Ik verzeker u, dat nwe gedachten geheel zon der grond zijn, dat ik in de verste verte niet aan iets ernstigs heb gedaeht en mij er wal voor hoeden zal, het te doen ook.* „Jammer, zeer jammer,* bromde de sehilder, „n had ik dio angel gegund. „Maar beloof me, wanneer het zoover met je mooht komen, wanneer het erust met Buffels komen hier meermalen op de factorij, hoewel ik ze nog nooit gezien heb, doch wel hun sporen. De negers maken er jacht op en schieten er wel esns een. Ik koop van hen dan eteeds een heer lijk stuk vleesch, dat een aangename af- wisseliug is als men dagelijks kip eet. Herten en autilopeu, eenden tn fazan ten, ook deze diersoorten treft men hier veel aan, Yan de drie laatste soorten kan 'k er nog al eens koopen voor gebruik. Komt men hier te Luoiog aas, dan rijst bij de meezteu onwillekeurig de vraag, waartoe de lange staket, die daar zoo lood recht uit den grond verrijzen, toch wel die nen. Waarvoor zouden de negers die in den grond plaatsen F is men geneigd te vragen. En als men dit vroeg, zon men n weten te vertellen, dat die palen niet in den grond gezet worden, doch dat, wat zich ons nu als een dorre steak vertoont, eertijds een prachtige palm was, die fier zijn trotscheu kruin hoog in de lucht ver hief, totdat de masange- of malafforemaker kwam, vau boven een kerf in den bast maakte en het sap, dat er uitliep, opving Al de palmen, waar de masange is uitge haald, sterven en blijven nog eeoige jaren kaal en naakt staan. En waartoe dient dat vocht, die masan ge F Het is een geliefkoosde drank voor velen, voor negen zoowel als blanken. Hij ziet er nit als de melk nit kokosooten, de smaak is eenigszins zoet, doch zweemt naar zuurdoor het vele koolzuur, dat hij bevat, gelgkt hij veel op mineraalwater. In veischen toestand geloof ik disn drank zonder alcohol, doch na een deg of drie kan men er zicb dronken aan drinken, is mij verzekerd. Op enkele missies wordt er jenever nit gestookt, werd mij meegedeeld. Ik kan den smaak nu juist uiet leelijk vinden, maar lekker is toch anders. Als ik zoo 's avonds in mgn eentje bui ten zit een pijp of sigaar te rooken, wordt ik vaak uit mijn droomerijen opgeschrikt door het korte, doch sterke geknor der nijlpaarden, een mooie variatie op het gekwaak van duizenden kikvoischen en krekels, die in den echemeravond gezamen- ljk een concert geven. Gelukkig brengt het gegon» van de msskieten geez dissonant te weeg. Dit tuig belet wel, dat men 's avonds een rnstig zitje buiten heeft. O, als men een maal weet, wat muskieten zijn en men is dan op een plaats waar men ze haast niet aastreft, dan weet men nazwelijks ia wel ke wereld men is, zoo'n genot. Dit genot zult gij, lezer, mij niet misgunnen. Gij ver kneukelt U, als straks de ruwe berfstvla- gen komen, in het vooruitzicht veilig te zijn in deD huiselijken kring bij den hasrd. Dit gunt u van harte K. je hsrt wordt, men kan dat immers vooruit niet weten, laat mij dan de eerste zjjn, die het te weten komt.* „Ja mijn beste,* lachte de vrijheer en vatte de hand van zijnen vriend, „dat beloof ik je I want wie wee», wellicht komt werkelijk bet uur, waarop ik een' man noo dig zal hebben, op wiens vriendschap ik zal kannen boa wen I* Daarop scheidden ze. Egon besteeg zijn rijtuig, dat hem met sijn kiekje van het boerenhuisje in het Enzdsl naar het bnis van den geheimraad Gernbaoh voerde, terwjjl Wanowski weder voor zijn ezel trad eu aan zijn stak begon te sohilderen. Na een poos legde hij penseel en palet ter zijde, stond van sijn draaistoel op en wierp zieh op een met pantervellen bedek te sofa, die vis-h-vis met zijn sohiiderztuk stond, steunde het hoofd met de blonde manen op zijn Brmsn en staarde in diepe gedachten naar het sohilderdoek. Daar stond te voor hem, die rosige feeën-gestal te, die hij gesobapen had en waarin al die heerlijkheden vereenigd zouden tijn, welke zijn kunstenaarsziel zieh droomde welk sehilder- stuk een stilzwijgende, maar toch luid jubelen de holde aan het sohoone geslacht moest tijn. Yoor den diepblaawen grond van een hemel verhief aich het zaohte koloriet van een hemeleoh persoon, waaromheen witte leliën bloeiden als het symbool van volkoman rein heid. Slanke, met rosen bezaaide twijgen wiegden zich als een dichte lijst om de heer lijke gestalte, en over alles Ug het eigen aardige waas van een dag in het para- dgs. Het beeld was bijna af, sleohts het gelaat was ongeschildetd en de klenrlooze plek staarde nit de bonte harmonie van het ge heel ale een kwellende, onopgeloste vraag. - Met dat gelaat kon hij maar niet klaar ko men i dat pont martelde hem onophoudelijk, maakte hem prikkelbaar en zenuwachtig en zijn soheppende kraoht verlamde door al het gepeins, want hosvele schetsen en ontwer pen hjj voor dat gelaat ook op hot papier wierp, eoodet de stokken papier stoelen en den grond bedekten; onophoudelijk drong sioh Vergadering van den Raad der gemeeDte Haringcarspel, gehouden den 29 November 1898. Tegen woordig alle leden. 1. De voorzitter opent de vergadering, waarna de notulen der vorige bijeenkomst worden voorgelezen en goedgekeurd. 2. De Voorzitter deelt mede, dst op den 29 September dezes jszrs voor reke ning dezer gemeente in het Rijkskrank zinnigengesticht te Medemblik is opge nomen, op last van den Officier van Jus titie te Alkmaar: Trijntje Hoogzand, ge huwd met Arie Bleeker. De verplegiDgs- kosten in dat gesticht bedragen jaarlijks f 270.Oader aanneming voor kennis geving wordt goedgevonden, pogingen aan te wenden, dat die vrouw wordt overgeplaatst in „Meerenbtrg", alwaar de verpleging per jaar f 90 minder kost. 5. Wordt mededeeling gedaan van de volgende ingekomen stukken Missive van den Ingenieur der Telegraphie, houdende be richt dat ten behoeve van de stichting van een telephoonkantoor te Dirkshorn zal wor den overgegaan tot den aanleg der geleiding vanaf het bestaande kantoor Warmeohuizeu tot het hulpkantoor Dirkshorn. één enkel beeld voor zijo geestesoog op, een kiodergslaat met de oudoorgrondaljjke oogea eener sphiox, met een rose mondje vol on schuld, dat hij sleohtg eenmaal gezien had en toch onuitwisebbazr in zijn ziel geprent stond. Plotseling sprong hij op, wierp het hoofd energiek aobterover, evenals of hjj een groot beslait genomen had, nam penseel en palet weder ter hand en begon te sohildoren en te ontwerpen met een ijver, die iets onaan genaams en koortsigs had. Het was de tgd, dat hjj gewoonlijk bsiooken ontving. Twee-, driemaal word er buiten aan de bei getrokken. Hij eohter liet zieh niet storen Hjj schilderde I Ia het zeer deftig gemeubileerde salon ven mevrouw Garnbaeh zaten Herth» en Egon tegenover elkaar bij den schoorsteen. De da me des huizes was niet thuis en Herth* ontving Egou alleen, wat hem aangenamer wae dan hg ziohzelf wilde bskennea. Zg hadden zich bij den schoorsteen nsergeiet, waarin groote houtblokken brandden en terwgl hij praatte, hield zij met hare twee uitgestrekte handen het kleine eehildergijs voor »ioh. Groote vraagde lag er op haar galaat; als betooverd hingen hare stralende oogen aan het mooie gesehenk. Ja, dat was hst, dat aardige huisje onder de ruischende boomen, waar bij bloemengeur en vogelenzang haar sluimerend hart was ontwaakt, toen de zon nog warm en beider door de bl&ren glanrde. En na was het winter buiten, maar in baar, dat gevoelde zg, brak een lente aan, duizend knoppen dosnde ontluiken, een lente, schooner dan ooit een dichter had bezongen. Hertha reikte hem met een kinderlijke nit drnkking op hot gelaat de hand ez fluis terde „Gij hebt mij veel vreugde bareid, baron; gij hebt wellieht van de waarde van uw geschenk voor mjj geen begrip.* „Ik dank u duizendmaal!* Egon druk te een langen kus op de kleine vingers eu toen hij het hoofd weder ophief, zag hjj in Horiha m oogen een voohtigen glans sohemo-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1898 | | pagina 5