Zondag 7 MEI 1899. 43ste Jaargang 2To. 3413. FEUILLETON. L A STE R. TWEEDE BLAD. ROT. Voor de zoo en zooveelstc maal waren wjj de onde kantonrechter met zijn witten baard, en ik, zijn assessor, die aaugnwezen was om hem gedurende den zomer de lasten van zijn ambt te helpen dragen den langen straatweg afgewan deld naar het vriendelijke, kleine kerkhof van het eerste dorpje bniten onz? haven stad. Dit was zoo onze gewone middag wandeling, die wij steeds zoo nauwgezet waarnamen, dit zij, die ons dagelijks zagen voorbijgaan, best de klok daarnaar konden regelen. Vandaag was het een bijzonder mooie namiddag in Septembereen frissche wind blies verkwikkend over den dijk, en de zon lachte aan den bhuwen hemel, alsof er in de geheele wijde wereld niets dan schoons en goeds te zi«n was. Wij wandelden het stille kerkhof op het aardige kerkje, dat twintig jaar geleden na een brand nieuw opgebouwd was, lag midden tusscheo de graveu de oudstp, die het dichtst bij de kerk ligen, vormden cret hun verweerde steenes en vermolmde kruizen een eigenaardige tegenstelling met de muren van baksteen. Verderop, wwr de gemeente een stuk braakliggend land had aangekocht, zag het er vriendelijker uit; aan witte, met nog leesbare opschrif ten prijkende kruisen en steenen zuilen hingen dennenkransen, op de graven lagen bloemen, en t earesschen, kastanjes en linden ruiscüten in de frissche avondlicht op de stille rustplaats der dooden. Wij bevonden ons op dit gedeelte van het kerkhof; met welgevallen genoot ik van den heerlijken namiddag; mijn ziel werd vervuld van een gevoel van vrede, een dier zeldzame Zondagsstemmingen, die ocs voor een korte wijle ut de jammerlijke alledaagschheid des levens naar buiten voeren. En in mijn blijdschap over dat genot zeide ik halfluid: „Hier is het heerlijk De kantonrechter bleef stian; door zijn bril been keek hij mij met zijn scaerpe oogen aan en vroeg, met de hand naar de graven wijzend: „HieiP" „O 1 niet alleen daar beneden bij deslt- penden, ook hierboven bij u, mijnbeer, bij die vrije, open zeemanskarakters, wier ziel verruimd is door het aanschouwen der zee. Die zich niet angstig vastklemmen aan het plekje grond, waar hun voet rust, maar de kleinigheden over het hoofd zien, en den blik in de verte, op het geheel gericht houden Hoort gij wel, hoe de golven daar ruischend in het zand wegsterven? Zoo laten ook hier de vrije behterschers der zee, de kleinkinderen der vrije Friezen, het kleine aan hun voeten wegziuken; zij stappen eroverhe8D, om hun doel te be reiken, met open vizier, zonder valschheid of bedrog De kantonrecht r had mij bedasrd laten uitspreken. „Gelooft gij dat?-' vroeg hij daarop koe). „Ja, zoo zijn mij de bewoners hier SLOT. Aan den aTOod van denielfden dag dat Heinrich zgn aanzoek had gedaan, stierf me vrouw Sehobert, de moeder van Frida, 's Mor gens reeds had sij gevoeld, dat het met baar ten eicde liep. Zij had Frida laohend gevraagd, baar eena heel mooi te makeo, haar heur mooiste mutsje op te zetten. Daarna moest haar dochter haar lievelings pronkerijen en andere herinneringen voor haar bed op tafel zetten, opdat se alles op haar laatsten dag nog eens sou kunnen zien haar kanarie, die baar zoo menigmaal kom mer en leed had weggesongen, de naaima chine die haar tronw dertig jaar had gediend, en de groote portretten harer ouders. Voor haar op het dek lag hot gezangboek met bet verwelkte takje. Toen alles was klaar gezet, lief zij me vrouw Wiese verzoeken, boven te komen; zij bedankte baar voor al het goede.dat zij haar had bewezen on beval Frida in haar zegen aan. In het middaguur gÏDgen de beida meisjes Wiese naar de zieke-Nadat mevrouw Sohubert Clara tot ehebeid had gekust, vroeg ze fluisterend „Is Edaard in da stad P „Ja, tante Sehnbert, bij is er." „Ach, wanneer ik hem nog eenmaal sou kunnen sien. Ik heb bem altoos «oo hef gebad. Nog eenmaal zou ik hem willen sien." „Hij zal komen, tante, verlaat u daarop. „Maar niet na vjjven, Klaartje, anders is het te laat." Yan dat oogenbliK af lag zij stilte wach ten, luisterend naar iederen alap, die m de andere kamer weerklonk, bare oogen strak op de klok goriobt, die tegenover het bed „Wanneer hij maar niet te laat komt, Frida]" aeide zij meermalen. voorgekomen; eeuvoudige, oprechte lieden, onzelfzuchtig, en gairne bertil andereu te helpen. „D,n was hier een rechtbank eigenlijk geheil overbodig; dan was de gonden eeuw aangebroken, waaria er geen rechter zal zijn, zooals de oude David zingt..." „Nu, degenen, die aich hiir van bui tenaf gevestigd hebben, die kleine dief stallen begann, die vechten en dronken zijn, voor zoover ik dit gedurende mijn kortstondig verblijf gedurende dezen zomer heb kunnen nagaan, geven in ieder geval eenig werk in dit opzicht, maar overi gens De oude man lachte grimmig en zeid? „Jvwel, in den zomer 1 Maar wacht eens totdat het winter is, en de haven dicht is, de visschers hun schuiten op het strand hebben gitrokkeu en dikke hevelen h't uitzicht op de zse wegnemen, als htt dm des morgens laat licht wordt en da lange avonden da manneD naar de herberg lokken, om het geld te verkwisten dat zij in zomer en herfst onder duizend gevaren verdiend hebben, of dat zij dtn badgasten hebben afgezet, wien zij hun laatste bed verhuren, al moeten zij zelf op den harden grond sla pen als die heerlijke tijd daar is, dan leert g ij eerst deze vrije F.iezen kenueD. Dan sluipt van huis tot huis, van straat toi straat, een duizendtongig monster door dit dorpje, de laster geheeten, en verpest alles wat hst op zijn weg aanraakt. En waar het de kamerdeur niet in kan, daar nestelt htt zich bij de dienstboden in de keuken en schuifelt het huis op en rndsr. Dan mag de oos'enwind tegen de ruiten bulderen, het msg uit het noorden gieren en huilen, het monster kan er tegen, en loopt met open mond en ooren overal heen „Maar, mijnheer," merkte ik beschroomd op, „is het ?<5ó erg Is het niet op alle kleine plaatsjes hetzelfde?" „Niet zoo erg als hier antwoordde hij hard, „In andere kleine steden wordt ook w 1 gebabbeld, maar nitt zoovls hi r. En het ergste is, dat zij het hardst en htt wreedst zijn tegen huu eigen stamge- nooten, met wie zij zijn opgegroeid en hebben schoolgegaan. Wee hem, die het duift wagen, nitt te doen zooals zijn lieve en getrouwe buren, die durft blijk geven van een anders gezindheid dan de hnnne. Ik was nog altijd niet geheel overtuigd. „Gij oordeelt zeer hard 1" zeide ik. „Hebt gij mij dit tot dusverre ooit booren doen Neen nu dan een voorbeeld bewijst meer dan een redenee- rit! g. Ga m®. 1" De hooge gestalte van den grijzen rech ter ging n ij voor Insschen de rijen graven. Aan het eind van het kerkhof bleef bij stilstaan, bij een graf, waar men door een opening in den dijk de blauwe, oneindige zte kon zier.. Esn rozenstruik, die de bladeren v n zijn laatste bloemen over bet graf strooide, was boven aan een een voudiger, met klimop begroeiden grafheu vel geplast. Daarnaast stond een gebro ken zuil van zwirt marmer, met het op schrift „Kapitein Heydorn en eebtgenoote, geb. Brook". Da» was alfs. „Recht vreedzaam en mooi hier niet waar?" vroeg de rechter, terwijl hij zich bukte, om een paar wild uitschietende klimopranken recht te buigen. „M&ar de twee, die hier rusten, hebbeu op aarde niet veel vrede gekend." .Maak u niat angstig, moeder," haastte zich haar dochter te zeggen, „Eduard zal u niet vergeten." En haar verwachting werd niet badrogen. Tegen vier uui kwam hg. Toen bij aan het bed van da stervende trad, begonnen hare oogen te sehitteren en een zacht rood gaf de wangen meer levendigheid. Zij greep zjjn band en hield die met merkwaardige kracht vast, en terwijl zij hem met roerende tee- derbeid aanzag, zeide z$»I^ h®*1 J® n0° eenmaal willen zien, Edaard. Je bent steeds mijn lieveling geweeBt, en je waar) altoos soo goed en hartelijk voor me. Kijk hier mijn gesangbotk Daar ligt nog een takja van den ruiker, dien jfl me op mijo laatstee verjaardag hebt geschonken. Dat takje beefs me eiken dag daarna zooveel genoegen gedaan. Ik dank je nogmaals, Eduard. Nu ik je gezien heb, kan ik rustig sterven." Den sterken man werden da oogen voch tig. Hoeveel leed was er over bet hoofd van dere vronw heengegaan Hoeveel smart had ze moeten dragen I Ea hoe goed en vol liefde was haar hart gebleven, hoe dank baar voor ieder kleiu teeken van aanhan kelijkheid. Zacht streelde hij met de eeno vrije hand haar mooi, wit baar en de verwelkte wan gen. Tot spreken had hij geen kracht. Ver der Ievsn immers beduidde voor haar verder lijden f Zoa hij dat voor haar wenschen Eenige seconden lag ze stil. Het praten had haar uitgeput. Maar sij scheen de laatste overblijfselen van baar kraobt nog bijeen te garen Nog steeds hield zij zijn eane hand vast en gaf hem een teeken, »ich wat tot haar over te buigen, en toen hij dat bad g> daan, fluisterde zij dicht aan sijn oor: „Eduard 1 Wanneer mijn kind eenmaal in nood is en bescherming ncodig h>eft in verlatenheid, neem haar dan in jv bescherming, Eduard Beloof je dat 1" Ik btloof het u, tante!" antwoordde hii'zacht. M»«r de oude vrouw bad bem verstaan. Zij Ischte hem toe en daarna wer- d-n bare oogen vochtig en een *wek snik ken deed zich booren. En midden in du weenen over het geluk dal haar kind aan de «gde van Eduard te wsebten stond, greep Wij keerden huiswaarts en onderweg vertelde de rechtsr inij de korte, treurige geschiedenis. Men kon zich geen knapper piar voorstellen dan Jen loodskapitein Heydorn en zijn jonge vrouw Margaretha, de eenige dochter van den vroegeien schout Brook. Rtteds op school zij ging, evenals de andere dorpskinderen, op de uit é6\ klasse bestaande school had zij iet» zonder lings, iets vreemd* zij w»s niet trotsch, integendeel, als zij iemand bezeerd had, was er gesn liefdevoller verpleegster dan zij, maar zij behoorde ui-t tot de groote kudde. Zij zocht achter alles, wat haar ter oore kwam, een dieperen zin zij zsg niet slechts de oppervlakte der dingen, zij drong tot het wezen der zaak door. Geen wonder dus, dat zij weidra niet meer ge noeg had aan het onderwijs van den eeo- voadigen dorpsschoolmeester, en dat de predikant zich aangetrokken gevoelde tot het frissche, opgewekte kind. DA was de eerste aanleiding tot den haat van haar medeleerlingen de alle- daagscha menschen kunneo nu eenmaal niet verdragen, dat iemand fiat met hen het platgetreden, afgebakende pad wil gaan. Door een andeie gebeurtenis werd de afkeer tegenover het kind van den schout nog verhoogd. Een kind, d&t voor rekening van het armbestuur schoolging, een scheel, ge bocheld schepseltje, de roode Meila, had bij den sl-iger een stukje worst gestolen, en n .s bezig, dit in een hoekjs gulzig te verslinden, toen het zooi.tje van den slager, die, toen hij uit school kwam, den dief stal juist gezien had, op haar afging, en met zija rnwe vuisten het zwakke kind begon te slaan. Weldra was de geheele schoolj ugd om het arme slachtoffer ver zameld en keek lachend en spottend naar het weeizinwekkend schouwspel. Ean paar begonnen een schimpliedje te zingen op „Meila uit da armenkas", doch zij kwa men niet verder dan een paar regels. Op eens kreeg de zoon vau den slager zulk een stevige oorveeg, dat hij tusschen zijn makkers intuimalde, en van toorn gloeiend stond Grete Brook voor de roode Meila. „Afschuwelijke jongen, zie je dan niet, dat zij honger heeft,?" riep zij den kntap toe. „Zij heeft gr stolen...® riep deze woedend. „Maar uit honger, en nu laat je haar ongehinderd naar huis gaan, of je krijgt met mij te doen I" Brommend ging de troep uiteen... maar sinds dien dag werd Grete Brook nog meer gehaat dan vroeger. Die stemming iu het dorp ging vau de jongen over op de ouderen, en drong zelfs dcor tot de gemeente, die later onze stad werd. Grete bespeurde het san lier lei kleinigheden een paar gemeene woorden, die haar warden nageroepen, een ontwijken op straat, later de dood baar in het h»rt ea bevrgdde de arme ziel van het eaidsche leed. Frida, die stil weenend aan bet venster stond, bsd het rochelen gehoord en was op het bed toegesneld. Nu boog Bij zich over de stervende, wier laatste blik haar geiiefd kind gold. Toen sij zich oprichtte, stond Edoard naast baar en trok haar saeht aan zijn borst. En geen woord werd gesproken toen hun har ten elkaar vonden. IX. Het onderioek tegen „de Kleine Man" was begonnen en tot een eind gekomen, maar had niet het gewenschte gevolg gehad. Want de schrijver van het gemeene artikel bleet onbekend. De redacteur verklaarde natuur lijk, het artikel selt vervaardigd te hebben en daarvoor de verantwoording op zich te nemen. Deze standvastigheid had bij met een flinke straf te boeten, bij bet booren waar van ïölfs deze verstokte zondaar verbleekte. D tarinede was de raak evenwel afgeloopen en het hooggeëerde publiek had zich weer aan andere schandaaltjes kuunen wijden, als niet door een ongedaoht iets de aandacht weer op „de Kleine M»n* was gevestigd geworden. In de stad lee do een ondachtig», ryke en in hoog aanzien staande heer, wien een vroeger begane wandaad, die tot dasverre onbestraft gebleven was, ten laste werd ge legd. Een vroegere bediende van dien mgnheer was daar door een toeval achter gekomen en deze onbeschaamde had nit die wetenschap natuurlijk munt geslagen. Dj gewillig betaalde fooien voldeden den knecht niet hg wendde sieb tol andere personen en me: bun hulp en met de bedreiging den strafrechter van alles in kennis te stellen, perste hij den ouden man, die, doodsbenauwd voor ontdekking, ziob tot elk offer vinden liet, kolossale sommes af. Hierdoor brutaal gewordeD, lieten de knechten zgn koroui en zich verleideD, valsohe wissels met den n iam van den onden heer af te geven.in do verwach ting,dat d ze den moed niet »ou bebben, de betaling van die wissels te weigeren. Zg hadden in den beginne dan ook succes; ein- deli.k echter, toen bij zijn ondergang voor oogen zag, besloot de tot waan dn gedreven ze,fs brieven met een verdraaide hand geschreven. Maar da dochter van dan schout stoorde zich er niet aan in haat afzondering week zij steeds verder sf van de zeden en gezindheid harer dorpsgenoo- tcn, terwijl zij toenam in kennis en be schaving. Toen zij aangenomen werd, was zij een jong meisje, dat zich in ieder ge zelschap had kannen bewegen, en aan wier houding en kennis niemand zou be speurd hebben, dat zij woonde onder het stroodak van een eenvoudigen boer. Zij moest alleen ingezegend worden want niemand van de dorpskinderen wilde inet haar d:z:lfde toespraak van den pre dikant aanhooren. En den ouden geeste lijke deed het geuoegen, dat hij zijn „lief kind* die eer koa bewijzeu. Hij zegende haar htt eerst van alien in, en gaf haar deze woorden mede op haar levensweg „Ik geloof vast, dat het lijden van dit leven geringer is dan de heerlijkheid, die ens zal geopenbaard worden.' Het was alsof de oude man er een voorgevoel van had, dat „het lijden van dit levea" zijn lief kind al zeer spoedig zon treffen. Hij heeft al de ellende nog mede aanschouwd, en hij het stille graf, dat wij straks zagen, sprak hij dezelfde woorden, die hij, nauwelijks tien jaar ge leden, bij haar belijdenis had aangehaald. Ofschoon da haat tegen Grete Brook reads zulk een omvang had gekregen dat hij nauwelijks meer kon toenemen, zette haar huwelijk ia de oogen van haar lieve vrienden en buren op alles ds kroon. Kapitein H ydorn voerde het bevel over eeD der slanke, witgeschilderde schoeners, die de loodsen aan boord brengen van de vaartuigen, die den mond der rivier moe ten inzeileD, en die met dit doel soms dagen en weken lang bij den ingang moet kruisen. Hij was niet alleen bekend als oen der bekwaamste en stoutmoedigste zeelieden van de havenstad, maar ook als een van de beste partijen. Hij bezit eenig vermogdn van zichzelf, en was met hait en ziel aan zijn beroep gehecht; en met zijo flinke voorkomen, zijn zwaiten baard en donkere, vurige oogen, zijn bruine gelaatskleur, deed hij iu rijn blauwe staatsuniform met gouden tressen het hart luider kloppen van ieder meisje tot wie hij het woord richtte. En nu strekte deze alombegeerde man da hand nit naar de eeDZvme, de banne linge geen wonder dat zich by M,:r- garetha's oude vijanden nieuwe voegden de bloedverwanten van al de versmade meisjes, die min of meer haar btst gedaan hadden, om Htyiorn tot zich te trekken. Weer was de winter gekomen met nevel en regen, met ijs en sneeuw de haven lag dicht, alleen groote stoombooten voe ren de rivier op en af door de geulen,die de ijsbrekers openhielden. Oaze mannen z&ten in druk gesprek bij bnn dampeuden grog en door de straten sloop het grauwe doizendtongige monster, de laster, dat reeds zooveel menschen ongelukkig had ge in >ekt. Op zekeren morgen hoorde ik mijn ou den JolivD onder het laarzeapoetsen, tegen zijn gewoonte, geweldig vloeken. „Neen, maarDat gladde gezicht met m»n zich bij het gerecht aan ts geven en alles te bekennen. Nu wtrd bet afpersers- gild opgespoord en in verzekerde bewaring genomen. Ais de «iel van de bewegiDg, die als wa re drgiveer de za^k had doen msrcheereD, ontpopte zich Bmno Sohubert, de journalist. Een ondersoek in zijne wonieg gaf een ver rassend resultaat. Men vond hiar niet alleen een groot aantal valsche wissels, maar een uiivoerig plan, waarnaar hel cff-r moest worden g'plucderd. Maar daarbjj vond men no:; iats, dat veel aan het licht bracht. Uit de schrijftafel, die sooveel heerlgk- bed.n herbergde, kwam ook hat berucht» artikel vaa „de Kleine Mts," dat Brauo Sehn bert, verwaand ep deie sijo ponnevraeht, xorg- vnldig had bewaard. Na w.jb de bedrijver van het schandaal gevonden/ MeD haalde algemeen verlicht adem, nu bet wezen, dat zooveel vuils uflbracht, uit zijn eobuil- hoek was gedreven en onschadelijk was ge maakt. Eu tot aller tevredenheid geschied de dit op zeer rationveie manier. Het tuchthuis opende zijne poorien en heette Bruno Sohubert als een waardigen bewoner voor een aantal jaren hartelijk welkom, De oude Sohubert had het doorboeken van de kamer zijns zoons moeten bijwonen. Hij was nog slechts een jammerlgk oversohot van een roensch. De dood tijDer vrouw had hem geheel gebroken. Aan baar doodsbed scheen in hem het bewastzgn te zija ont waakt, dat bij dat trouwe leven had vernietigd, ovenals bet zijne, en dat hij dete schuld niet zoa kannen aitdalgeo, zelfs niet met den dood. Sedert had bij zija woning en zijn kamer niet meer verlaten. In den boek dar sofa gedrukt, zat hij den gansehen dag te sidderen zooder de verpleging zijner dochter sou hij reeds lang Ie gronde zgn gegaan. Yoor Brauo bad hij een oover- klaarbaren angs .Hij kroop in den een of an daren boek wanneer deze kwam eo schreeuw de en huilde als zijn liefdevolle zoon hem daaruit wilde halen. Toen de poii.ie in ds woning verscheen g looide de oude, dat het om hem te doen was. Hq wierp zich voor den beambte op j de knieën en snnekie om genade. dien luitenant I Neen ik heb het altijd wel gezegd dat zij niet deugde I Maar gemeen blijft het toch die arme man Die zal ook raar opkijken als hy terugkomt!" En zoo ging het voort met de noodige vloeken er tusschen. Ik klopte den oa- den man, die met zijn Trina mijn huis houden z )o goed bezorgde, op den schou der. „Wel, wie heeft je nu weer wat in de ooren geblazen Verschrikt keek hij om en bekende, dat zijn vrouw hem gisteravond bij het naar bed gaan het volgende verhaal gedaan had „Een der vorige nachten had men gezien, dat luitenast G. van het garnizoen het huis van Heydom had verlaten natuurlijk had hij burgerkleederen aangehad, om niet herkend te worden. Toen hij wegging, had Margaretha Hejrdorn Voor het raam gestaan en bem kushandjes toegeworpen. Die en die hadden het gezien, zoo pnbliek was de zaak al. E i onlangs Verder kwam de verteller niet j ik hield hem de hand voor den mond, en beval hem barsch, zijn vrouw hij mij binnen te staren. Weldra verscheen Trina, zeker reeds door Johan op de hoogte gebracht, want zij huilde reeds bij het biDuenkomen. „Ik, geloof het zelf niet, mijnheer," waren haar eerste woorden. „En toch durf- ja bet wagen, een on schuldige vrouw de gemeenste dingen ten laste te leggen 1" „Ik niet, mijnheer, ik zeker niet, maar de meid van den slager heeft het mij verteld, en die weet het van de vrouw van den bode, en van dso lantaarnopste ker Dreyer, die hebben het beiden 's nachts gezien. Het geheele dorp weet het, en al leen n heeft er nog niets van gehoord, mijnheer. In „Het IJzeren Anker* heb ben ze gisteravond al verteld, dat hij zich wil laten scheiden...* „Wie?" „Wel, kapitein Heydom...* „Ben jullie dan allemaal dol Die is nitt eens hier, die is op zee... Nu zie je eens, wat jullie voor leugens bedenfct en gelooft...* Ja, dat is waar...* zeide Trina ver slagen. Ik verbood haar, als zij tenminste haar betrekking behouden wilde, die praatjes verder te verspreiden, en zij sloop weg als een hoed dis klappen h:eft gehad. „He'a nog een oogenblik geduld brak de kantonrechter met zijn verhaal af, het overige is spoedig verteld. Het was reeds te laat. Het geheele dorp was door de lasterwoede aangegrepen, tn allen jubelden over de gedane ontdekking. Nu hadden zij een gelegenheid om hun haat bot te vieren het geheele huis van Heydotn werd met de gemeenste opschrif ten beklad, brieven mei den laagsten in houd en nog erger dingen werden der arme vrouw gezondeD. Op straat durfde Margaretha zich niet te vertoouen, uit vrees voor schimpwoorden en beleedigingen. Onbeschaamd spuwden de lieden op straat wanneer zij haar zigcn, en zelfs de dienst boden behandelden haar oneerbiedig. En zij had niemand, die haar kon steunen 1 „Ik heb bet niet willen doen!' schreeuw de hij. „Ik heb het niet willen doen, maar hij h> eft mg gedreigd, hg wilde mij geen brandewijn meer geven. Toen heb ik mij laten verleiden, den brief op te vangen, maar ver- valscht heb ik hem niet. Dat he#ft bij ge daan Genade Genade 1" „Wat is dat voor een brief?" vorzchte de beambte. „Hij was aan Clara Wiese geadresseerd, een dienstman beeft hans gebracht, en ik heb hem aan de huisdenr opgevangen, zoo als hij mij bevolen had* Maar vervalscht heb ik hem niet, soo waar „Waar is die brief nu F* „Hij heeft hem naar mevrouw Delabour ge'-onden, maar ik heb hem niet vervalscht, ik niei I Erbarming met mij I Erbarming I* Da beambte bracht dan onde weer in den hoek aijner sofa en «telde hem gerust. Er zon hem niets geschieden, bij moest alleen maar zeggen, waar sijn zoon sjjn pa pieren bewaarde. Nochtans nam bij in het proces-verbaal nota van de verklaringen van den oude. De opgewondenheid van desen dag deed den onden Schubert de rest. Den volgenden morgen stierf hg. Weinigs dagen later hield voor bet huis een doktersrjjtaig stil, waarait met opvallen- da behendigheid de onde dokter Sohmidt stapte. Toen bij a*n de wonÏDg der familie Wiese schelde, vroeg de elegante mevrouw Mörvins bem, wie er z:ek was vsd de fami lie Zg bad na het besoek van mijnheer Delabour pogingen gedaan, zich in da fami- lie-aangeleg«nheden te mengen, haar diplo- ma:ieke aanva: had evenwel tot niets g leid, Koodst er sedert dat oogenblik een gesp-n- nan verhouding was. Zij was tot haar groot leed,geheel onkundig van hetgeen er bij de Wieses voorviel. Waarschijnlijk moest de dokter voor de oadste dochter komen. Zij had sich in de laa'ste dag*n geheel niet laten zien, en waoneer zij ziob vertoonde, zag ze zoo bleek dat men er bepaaldelijk van schrikte. Ba^r hoofd dro g ze even hoog, zoo Dog niet hooger ds u vroeger, eo nn, dit moest haar groolste vgandio b:kfcnnen, mooier dan ooit; want de diepe ernst die op haar ge-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1899 | | pagina 5