Zondag 7 MEI 1899.
43ste Jaargang 2To. 3413.
FEUILLETON.
L A STE R.
TWEEDE BLAD.
ROT.
Voor de zoo en zooveelstc maal waren
wjj de onde kantonrechter met zijn
witten baard, en ik, zijn assessor, die
aaugnwezen was om hem gedurende den
zomer de lasten van zijn ambt te helpen
dragen den langen straatweg afgewan
deld naar het vriendelijke, kleine kerkhof
van het eerste dorpje bniten onz? haven
stad. Dit was zoo onze gewone middag
wandeling, die wij steeds zoo nauwgezet
waarnamen, dit zij, die ons dagelijks zagen
voorbijgaan, best de klok daarnaar konden
regelen. Vandaag was het een bijzonder
mooie namiddag in Septembereen frissche
wind blies verkwikkend over den dijk,
en de zon lachte aan den bhuwen hemel,
alsof er in de geheele wijde wereld niets
dan schoons en goeds te zi«n was.
Wij wandelden het stille kerkhof op
het aardige kerkje, dat twintig jaar geleden
na een brand nieuw opgebouwd was, lag
midden tusscheo de graveu de oudstp,
die het dichtst bij de kerk ligen, vormden
cret hun verweerde steenes en vermolmde
kruizen een eigenaardige tegenstelling met
de muren van baksteen. Verderop, wwr
de gemeente een stuk braakliggend land
had aangekocht, zag het er vriendelijker
uit; aan witte, met nog leesbare opschrif
ten prijkende kruisen en steenen zuilen
hingen dennenkransen, op de graven lagen
bloemen, en t earesschen, kastanjes en
linden ruiscüten in de frissche avondlicht
op de stille rustplaats der dooden.
Wij bevonden ons op dit gedeelte van
het kerkhof; met welgevallen genoot ik van
den heerlijken namiddag; mijn ziel werd
vervuld van een gevoel van vrede, een
dier zeldzame Zondagsstemmingen, die ocs
voor een korte wijle ut de jammerlijke
alledaagschheid des levens naar buiten
voeren. En in mijn blijdschap over dat
genot zeide ik halfluid:
„Hier is het heerlijk
De kantonrechter bleef stian; door zijn
bril been keek hij mij met zijn scaerpe
oogen aan en vroeg, met de hand naar de
graven wijzend:
„HieiP"
„O 1 niet alleen daar beneden bij deslt-
penden, ook hierboven bij u, mijnbeer, bij
die vrije, open zeemanskarakters, wier ziel
verruimd is door het aanschouwen der zee.
Die zich niet angstig vastklemmen aan het
plekje grond, waar hun voet rust, maar
de kleinigheden over het hoofd zien, en
den blik in de verte, op het geheel gericht
houden Hoort gij wel, hoe de golven
daar ruischend in het zand wegsterven? Zoo
laten ook hier de vrije behterschers der
zee, de kleinkinderen der vrije Friezen,
het kleine aan hun voeten wegziuken; zij
stappen eroverhe8D, om hun doel te be
reiken, met open vizier, zonder valschheid
of bedrog
De kantonrecht r had mij bedasrd laten
uitspreken.
„Gelooft gij dat?-' vroeg hij daarop
koe).
„Ja, zoo zijn mij de bewoners hier
SLOT.
Aan den aTOod van denielfden dag dat
Heinrich zgn aanzoek had gedaan, stierf me
vrouw Sehobert, de moeder van Frida, 's Mor
gens reeds had sij gevoeld, dat het
met baar ten eicde liep. Zij had Frida laohend
gevraagd, baar eena heel mooi te makeo,
haar heur mooiste mutsje op te zetten.
Daarna moest haar dochter haar lievelings
pronkerijen en andere herinneringen voor
haar bed op tafel zetten, opdat se alles op
haar laatsten dag nog eens sou kunnen zien
haar kanarie, die baar zoo menigmaal kom
mer en leed had weggesongen, de naaima
chine die haar tronw dertig jaar had gediend,
en de groote portretten harer ouders. Voor
haar op het dek lag hot gezangboek met bet
verwelkte takje.
Toen alles was klaar gezet, lief zij me
vrouw Wiese verzoeken, boven te komen; zij
bedankte baar voor al het goede.dat zij haar
had bewezen on beval Frida in haar zegen
aan. In het middaguur gÏDgen de beida
meisjes Wiese naar de zieke-Nadat mevrouw
Sohubert Clara tot ehebeid had gekust, vroeg
ze fluisterend
„Is Edaard in da stad P
„Ja, tante Sehnbert, bij is er."
„Ach, wanneer ik hem nog eenmaal sou
kunnen sien. Ik heb bem altoos «oo hef
gebad. Nog eenmaal zou ik hem willen
sien."
„Hij zal komen, tante, verlaat u daarop.
„Maar niet na vjjven, Klaartje, anders is
het te laat."
Yan dat oogenbliK af lag zij stilte wach
ten, luisterend naar iederen alap, die m de
andere kamer weerklonk, bare oogen strak
op de klok goriobt, die tegenover het bed
„Wanneer hij maar niet te laat komt,
Frida]" aeide zij meermalen.
voorgekomen; eeuvoudige, oprechte lieden,
onzelfzuchtig, en gairne bertil andereu te
helpen.
„D,n was hier een rechtbank eigenlijk
geheil overbodig; dan was de gonden eeuw
aangebroken, waaria er geen rechter zal
zijn, zooals de oude David zingt..."
„Nu, degenen, die aich hiir van bui
tenaf gevestigd hebben, die kleine dief
stallen begann, die vechten en dronken
zijn, voor zoover ik dit gedurende mijn
kortstondig verblijf gedurende dezen zomer
heb kunnen nagaan, geven in ieder geval
eenig werk in dit opzicht, maar overi
gens
De oude man lachte grimmig en zeid?
„Jvwel, in den zomer 1 Maar wacht
eens totdat het winter is, en de haven
dicht is, de visschers hun schuiten op
het strand hebben gitrokkeu en dikke
hevelen h't uitzicht op de zse wegnemen,
als htt dm des morgens laat licht
wordt en da lange avonden da manneD
naar de herberg lokken, om het geld te
verkwisten dat zij in zomer en herfst
onder duizend gevaren verdiend hebben,
of dat zij dtn badgasten hebben afgezet,
wien zij hun laatste bed verhuren, al
moeten zij zelf op den harden grond sla
pen als die heerlijke tijd daar is, dan
leert g ij eerst deze vrije F.iezen kenueD.
Dan sluipt van huis tot huis, van straat
toi straat, een duizendtongig monster door
dit dorpje, de laster geheeten, en verpest
alles wat hst op zijn weg aanraakt. En
waar het de kamerdeur niet in kan, daar
nestelt htt zich bij de dienstboden in de
keuken en schuifelt het huis op en rndsr.
Dan mag de oos'enwind tegen de ruiten
bulderen, het msg uit het noorden gieren
en huilen, het monster kan er tegen, en
loopt met open mond en ooren overal
heen
„Maar, mijnheer," merkte ik beschroomd
op, „is het ?<5ó erg Is het niet op alle
kleine plaatsjes hetzelfde?"
„Niet zoo erg als hier antwoordde
hij hard, „In andere kleine steden wordt
ook w 1 gebabbeld, maar nitt zoovls hi r.
En het ergste is, dat zij het hardst en
htt wreedst zijn tegen huu eigen stamge-
nooten, met wie zij zijn opgegroeid en
hebben schoolgegaan. Wee hem, die het
duift wagen, nitt te doen zooals zijn lieve
en getrouwe buren, die durft blijk geven
van een anders gezindheid dan de hnnne.
Ik was nog altijd niet geheel overtuigd.
„Gij oordeelt zeer hard 1" zeide ik.
„Hebt gij mij dit tot dusverre ooit
booren doen Neen nu dan een
voorbeeld bewijst meer dan een redenee-
rit! g. Ga m®. 1"
De hooge gestalte van den grijzen rech
ter ging n ij voor Insschen de rijen graven.
Aan het eind van het kerkhof bleef bij
stilstaan, bij een graf, waar men door een
opening in den dijk de blauwe, oneindige
zte kon zier.. Esn rozenstruik, die de
bladeren v n zijn laatste bloemen over
bet graf strooide, was boven aan een een
voudiger, met klimop begroeiden grafheu
vel geplast. Daarnaast stond een gebro
ken zuil van zwirt marmer, met het op
schrift „Kapitein Heydorn en eebtgenoote,
geb. Brook".
Da» was alfs.
„Recht vreedzaam en mooi hier niet
waar?" vroeg de rechter, terwijl hij zich
bukte, om een paar wild uitschietende
klimopranken recht te buigen. „M&ar
de twee, die hier rusten, hebbeu op aarde
niet veel vrede gekend."
.Maak u niat angstig, moeder," haastte zich
haar dochter te zeggen, „Eduard zal u niet
vergeten."
En haar verwachting werd niet badrogen.
Tegen vier uui kwam hg. Toen bij aan het
bed van da stervende trad, begonnen hare
oogen te sehitteren en een zacht rood gaf
de wangen meer levendigheid. Zij greep zjjn
band en hield die met merkwaardige kracht
vast, en terwijl zij hem met roerende tee-
derbeid aanzag, zeide z$»I^ h®*1 J® n0°
eenmaal willen zien, Edaard. Je bent steeds
mijn lieveling geweeBt, en je waar) altoos
soo goed en hartelijk voor me. Kijk hier
mijn gesangbotk Daar ligt nog een
takja van den ruiker, dien jfl me op mijo
laatstee verjaardag hebt geschonken. Dat takje
beefs me eiken dag daarna zooveel genoegen
gedaan. Ik dank je nogmaals, Eduard. Nu
ik je gezien heb, kan ik rustig sterven."
Den sterken man werden da oogen voch
tig. Hoeveel leed was er over bet hoofd van
dere vronw heengegaan Hoeveel smart
had ze moeten dragen I Ea hoe goed en
vol liefde was haar hart gebleven, hoe dank
baar voor ieder kleiu teeken van aanhan
kelijkheid.
Zacht streelde hij met de eeno vrije hand
haar mooi, wit baar en de verwelkte wan
gen. Tot spreken had hij geen kracht. Ver
der Ievsn immers beduidde voor haar verder
lijden f Zoa hij dat voor haar wenschen
Eenige seconden lag ze stil. Het praten
had haar uitgeput. Maar sij scheen de
laatste overblijfselen van baar kraobt nog
bijeen te garen Nog steeds hield zij zijn
eane hand vast en gaf hem een teeken,
»ich wat tot haar over te buigen, en toen
hij dat bad g> daan, fluisterde zij dicht aan
sijn oor: „Eduard 1 Wanneer mijn kind
eenmaal in nood is en bescherming ncodig
h>eft in verlatenheid, neem haar dan in jv
bescherming, Eduard Beloof je dat 1"
Ik btloof het u, tante!" antwoordde
hii'zacht. M»«r de oude vrouw bad bem
verstaan. Zij Ischte hem toe en daarna wer-
d-n bare oogen vochtig en een *wek snik
ken deed zich booren. En midden in du
weenen over het geluk dal haar kind aan
de «gde van Eduard te wsebten stond, greep
Wij keerden huiswaarts en onderweg
vertelde de rechtsr inij de korte, treurige
geschiedenis.
Men kon zich geen knapper piar
voorstellen dan Jen loodskapitein Heydorn
en zijn jonge vrouw Margaretha, de eenige
dochter van den vroegeien schout Brook.
Rtteds op school zij ging, evenals de
andere dorpskinderen, op de uit é6\ klasse
bestaande school had zij iet» zonder
lings, iets vreemd* zij w»s niet trotsch,
integendeel, als zij iemand bezeerd had,
was er gesn liefdevoller verpleegster dan
zij, maar zij behoorde ui-t tot de groote
kudde. Zij zocht achter alles, wat haar
ter oore kwam, een dieperen zin zij zsg
niet slechts de oppervlakte der dingen, zij
drong tot het wezen der zaak door. Geen
wonder dus, dat zij weidra niet meer ge
noeg had aan het onderwijs van den eeo-
voadigen dorpsschoolmeester, en dat de
predikant zich aangetrokken gevoelde tot
het frissche, opgewekte kind.
DA was de eerste aanleiding tot den
haat van haar medeleerlingen de alle-
daagscha menschen kunneo nu eenmaal
niet verdragen, dat iemand fiat met hen
het platgetreden, afgebakende pad wil
gaan. Door een andeie gebeurtenis werd
de afkeer tegenover het kind van den
schout nog verhoogd.
Een kind, d&t voor rekening van het
armbestuur schoolging, een scheel, ge
bocheld schepseltje, de roode Meila, had bij
den sl-iger een stukje worst gestolen, en
n .s bezig, dit in een hoekjs gulzig te
verslinden, toen het zooi.tje van den slager,
die, toen hij uit school kwam, den dief
stal juist gezien had, op haar afging, en
met zija rnwe vuisten het zwakke kind
begon te slaan. Weldra was de geheele
schoolj ugd om het arme slachtoffer ver
zameld en keek lachend en spottend naar
het weeizinwekkend schouwspel. Ean paar
begonnen een schimpliedje te zingen op
„Meila uit da armenkas", doch zij kwa
men niet verder dan een paar regels. Op
eens kreeg de zoon vau den slager zulk
een stevige oorveeg, dat hij tusschen zijn
makkers intuimalde, en van toorn gloeiend
stond Grete Brook voor de roode Meila.
„Afschuwelijke jongen, zie je dan niet,
dat zij honger heeft,?" riep zij den kntap
toe.
„Zij heeft gr stolen...® riep deze woedend.
„Maar uit honger, en nu laat je
haar ongehinderd naar huis gaan, of je
krijgt met mij te doen I"
Brommend ging de troep uiteen... maar
sinds dien dag werd Grete Brook nog
meer gehaat dan vroeger. Die stemming
iu het dorp ging vau de jongen over op
de ouderen, en drong zelfs dcor tot de
gemeente, die later onze stad werd. Grete
bespeurde het san lier lei kleinigheden
een paar gemeene woorden, die haar warden
nageroepen, een ontwijken op straat, later
de dood baar in het h»rt ea bevrgdde de arme
ziel van het eaidsche leed.
Frida, die stil weenend aan bet venster
stond, bsd het rochelen gehoord en was op
het bed toegesneld. Nu boog Bij zich over
de stervende, wier laatste blik haar geiiefd
kind gold.
Toen sij zich oprichtte, stond Edoard naast
baar en trok haar saeht aan zijn borst. En
geen woord werd gesproken toen hun har
ten elkaar vonden.
IX.
Het onderioek tegen „de Kleine Man" was
begonnen en tot een eind gekomen, maar
had niet het gewenschte gevolg gehad. Want
de schrijver van het gemeene artikel bleet
onbekend. De redacteur verklaarde natuur
lijk, het artikel selt vervaardigd te hebben
en daarvoor de verantwoording op zich te
nemen. Deze standvastigheid had bij met
een flinke straf te boeten, bij bet booren waar
van ïölfs deze verstokte zondaar verbleekte.
D tarinede was de raak evenwel afgeloopen
en het hooggeëerde publiek had zich weer
aan andere schandaaltjes kuunen wijden, als
niet door een ongedaoht iets de aandacht weer
op „de Kleine M»n* was gevestigd geworden.
In de stad lee do een ondachtig», ryke en
in hoog aanzien staande heer, wien een
vroeger begane wandaad, die tot dasverre
onbestraft gebleven was, ten laste werd ge
legd. Een vroegere bediende van dien
mgnheer was daar door een toeval achter
gekomen en deze onbeschaamde had nit die
wetenschap natuurlijk munt geslagen. Dj
gewillig betaalde fooien voldeden den knecht
niet hg wendde sieb tol andere personen
en me: bun hulp en met de bedreiging den
strafrechter van alles in kennis te stellen,
perste hij den ouden man, die, doodsbenauwd
voor ontdekking, ziob tot elk offer vinden
liet, kolossale sommes af. Hierdoor brutaal
gewordeD, lieten de knechten zgn koroui en
zich verleideD, valsohe wissels met den n iam
van den onden heer af te geven.in do verwach
ting,dat d ze den moed niet »ou bebben, de
betaling van die wissels te weigeren. Zg
hadden in den beginne dan ook succes; ein-
deli.k echter, toen bij zijn ondergang voor
oogen zag, besloot de tot waan dn gedreven
ze,fs brieven met een verdraaide hand
geschreven. Maar da dochter van dan
schout stoorde zich er niet aan in haat
afzondering week zij steeds verder sf van
de zeden en gezindheid harer dorpsgenoo-
tcn, terwijl zij toenam in kennis en be
schaving. Toen zij aangenomen werd, was
zij een jong meisje, dat zich in ieder ge
zelschap had kannen bewegen, en aan
wier houding en kennis niemand zou be
speurd hebben, dat zij woonde onder het
stroodak van een eenvoudigen boer.
Zij moest alleen ingezegend worden
want niemand van de dorpskinderen wilde
inet haar d:z:lfde toespraak van den pre
dikant aanhooren. En den ouden geeste
lijke deed het geuoegen, dat hij zijn „lief
kind* die eer koa bewijzeu. Hij zegende
haar htt eerst van alien in, en gaf haar
deze woorden mede op haar levensweg
„Ik geloof vast, dat het lijden van dit
leven geringer is dan de heerlijkheid, die
ens zal geopenbaard worden.'
Het was alsof de oude man er een
voorgevoel van had, dat „het lijden van
dit levea" zijn lief kind al zeer spoedig
zon treffen. Hij heeft al de ellende nog
mede aanschouwd, en hij het stille graf,
dat wij straks zagen, sprak hij dezelfde
woorden, die hij, nauwelijks tien jaar ge
leden, bij haar belijdenis had aangehaald.
Ofschoon da haat tegen Grete Brook
reads zulk een omvang had gekregen dat
hij nauwelijks meer kon toenemen, zette
haar huwelijk ia de oogen van haar lieve
vrienden en buren op alles ds kroon.
Kapitein H ydorn voerde het bevel over
eeD der slanke, witgeschilderde schoeners,
die de loodsen aan boord brengen van de
vaartuigen, die den mond der rivier moe
ten inzeileD, en die met dit doel soms
dagen en weken lang bij den ingang
moet kruisen. Hij was niet alleen bekend
als oen der bekwaamste en stoutmoedigste
zeelieden van de havenstad, maar ook
als een van de beste partijen.
Hij bezit eenig vermogdn van zichzelf,
en was met hait en ziel aan zijn beroep
gehecht; en met zijo flinke voorkomen,
zijn zwaiten baard en donkere, vurige
oogen, zijn bruine gelaatskleur, deed hij
iu rijn blauwe staatsuniform met gouden
tressen het hart luider kloppen van ieder
meisje tot wie hij het woord richtte.
En nu strekte deze alombegeerde man
da hand nit naar de eeDZvme, de banne
linge geen wonder dat zich by M,:r-
garetha's oude vijanden nieuwe voegden
de bloedverwanten van al de versmade
meisjes, die min of meer haar btst gedaan
hadden, om Htyiorn tot zich te trekken.
Weer was de winter gekomen met nevel
en regen, met ijs en sneeuw de haven
lag dicht, alleen groote stoombooten voe
ren de rivier op en af door de geulen,die
de ijsbrekers openhielden. Oaze mannen
z&ten in druk gesprek bij bnn dampeuden
grog en door de straten sloop het grauwe
doizendtongige monster, de laster, dat
reeds zooveel menschen ongelukkig had ge
in >ekt.
Op zekeren morgen hoorde ik mijn ou
den JolivD onder het laarzeapoetsen, tegen
zijn gewoonte, geweldig vloeken.
„Neen, maarDat gladde gezicht met
m»n zich bij het gerecht aan ts geven en
alles te bekennen. Nu wtrd bet afpersers-
gild opgespoord en in verzekerde bewaring
genomen.
Ais de «iel van de bewegiDg, die als wa
re drgiveer de za^k had doen msrcheereD,
ontpopte zich Bmno Sohubert, de journalist.
Een ondersoek in zijne wonieg gaf een ver
rassend resultaat. Men vond hiar niet alleen
een groot aantal valsche wissels, maar een
uiivoerig plan, waarnaar hel cff-r moest
worden g'plucderd. Maar daarbjj vond men
no:; iats, dat veel aan het licht bracht.
Uit de schrijftafel, die sooveel heerlgk-
bed.n herbergde, kwam ook hat berucht»
artikel vaa „de Kleine Mts," dat Brauo Sehn
bert, verwaand ep deie sijo ponnevraeht, xorg-
vnldig had bewaard. Na w.jb de bedrijver
van het schandaal gevonden/ MeD haalde
algemeen verlicht adem, nu bet wezen, dat
zooveel vuils uflbracht, uit zijn eobuil-
hoek was gedreven en onschadelijk was ge
maakt. Eu tot aller tevredenheid geschied
de dit op zeer rationveie manier. Het
tuchthuis opende zijne poorien en heette
Bruno Sohubert als een waardigen bewoner
voor een aantal jaren hartelijk welkom,
De oude Sohubert had het doorboeken van
de kamer zijns zoons moeten bijwonen. Hij
was nog slechts een jammerlgk oversohot
van een roensch. De dood tijDer vrouw had
hem geheel gebroken. Aan baar doodsbed
scheen in hem het bewastzgn te zija ont
waakt, dat bij dat trouwe leven had
vernietigd, ovenals bet zijne, en dat hij dete
schuld niet zoa kannen aitdalgeo, zelfs niet
met den dood. Sedert had bij zija woning
en zijn kamer niet meer verlaten. In den
boek dar sofa gedrukt, zat hij den gansehen
dag te sidderen zooder de verpleging zijner
dochter sou hij reeds lang Ie gronde zgn
gegaan. Yoor Brauo bad hij een oover-
klaarbaren angs .Hij kroop in den een of an
daren boek wanneer deze kwam eo schreeuw
de en huilde als zijn liefdevolle zoon hem
daaruit wilde halen.
Toen de poii.ie in ds woning verscheen
g looide de oude, dat het om hem te doen
was. Hq wierp zich voor den beambte op j
de knieën en snnekie om genade.
dien luitenant I Neen ik heb het altijd wel
gezegd dat zij niet deugde I Maar gemeen
blijft het toch die arme man Die
zal ook raar opkijken als hy terugkomt!"
En zoo ging het voort met de noodige
vloeken er tusschen. Ik klopte den oa-
den man, die met zijn Trina mijn huis
houden z )o goed bezorgde, op den schou
der.
„Wel, wie heeft je nu weer wat in de
ooren geblazen
Verschrikt keek hij om en bekende,
dat zijn vrouw hem gisteravond bij het naar
bed gaan het volgende verhaal gedaan had
„Een der vorige nachten had men gezien,
dat luitenast G. van het garnizoen het
huis van Heydom had verlaten natuurlijk
had hij burgerkleederen aangehad, om
niet herkend te worden. Toen hij wegging,
had Margaretha Hejrdorn Voor het raam
gestaan en bem kushandjes toegeworpen.
Die en die hadden het gezien, zoo pnbliek
was de zaak al. E i onlangs
Verder kwam de verteller niet j ik
hield hem de hand voor den mond, en
beval hem barsch, zijn vrouw hij mij
binnen te staren. Weldra verscheen
Trina, zeker reeds door Johan op de
hoogte gebracht, want zij huilde reeds bij
het biDuenkomen.
„Ik, geloof het zelf niet, mijnheer,"
waren haar eerste woorden.
„En toch durf- ja bet wagen, een on
schuldige vrouw de gemeenste dingen ten
laste te leggen 1"
„Ik niet, mijnheer, ik zeker niet, maar
de meid van den slager heeft het mij
verteld, en die weet het van de vrouw
van den bode, en van dso lantaarnopste
ker Dreyer, die hebben het beiden 's nachts
gezien. Het geheele dorp weet het, en al
leen n heeft er nog niets van gehoord,
mijnheer. In „Het IJzeren Anker* heb
ben ze gisteravond al verteld, dat hij zich
wil laten scheiden...*
„Wie?"
„Wel, kapitein Heydom...*
„Ben jullie dan allemaal dol Die is
nitt eens hier, die is op zee... Nu zie je
eens, wat jullie voor leugens bedenfct en
gelooft...*
Ja, dat is waar...* zeide Trina ver
slagen. Ik verbood haar, als zij tenminste
haar betrekking behouden wilde, die
praatjes verder te verspreiden, en zij sloop
weg als een hoed dis klappen h:eft gehad.
„He'a nog een oogenblik geduld brak
de kantonrechter met zijn verhaal af, het
overige is spoedig verteld.
Het was reeds te laat. Het geheele dorp
was door de lasterwoede aangegrepen, tn
allen jubelden over de gedane ontdekking.
Nu hadden zij een gelegenheid om hun
haat bot te vieren het geheele huis van
Heydotn werd met de gemeenste opschrif
ten beklad, brieven mei den laagsten in
houd en nog erger dingen werden der
arme vrouw gezondeD. Op straat durfde
Margaretha zich niet te vertoouen, uit
vrees voor schimpwoorden en beleedigingen.
Onbeschaamd spuwden de lieden op straat
wanneer zij haar zigcn, en zelfs de dienst
boden behandelden haar oneerbiedig. En
zij had niemand, die haar kon steunen 1
„Ik heb bet niet willen doen!' schreeuw
de hij. „Ik heb het niet willen doen, maar
hij h> eft mg gedreigd, hg wilde mij geen
brandewijn meer geven. Toen heb ik mij laten
verleiden, den brief op te vangen, maar ver-
valscht heb ik hem niet. Dat he#ft bij ge
daan Genade Genade 1"
„Wat is dat voor een brief?" vorzchte
de beambte.
„Hij was aan Clara Wiese geadresseerd,
een dienstman beeft hans gebracht, en ik
heb hem aan de huisdenr opgevangen, zoo
als hij mij bevolen had* Maar vervalscht
heb ik hem niet, soo waar
„Waar is die brief nu F*
„Hij heeft hem naar mevrouw Delabour
ge'-onden, maar ik heb hem niet vervalscht,
ik niei I Erbarming met mij I Erbarming I*
Da beambte bracht dan onde weer in den
hoek aijner sofa en «telde hem gerust.
Er zon hem niets geschieden, bij moest
alleen maar zeggen, waar sijn zoon sjjn pa
pieren bewaarde. Nochtans nam bij in het
proces-verbaal nota van de verklaringen van
den oude.
De opgewondenheid van desen dag deed
den onden Schubert de rest. Den volgenden
morgen stierf hg.
Weinigs dagen later hield voor bet huis
een doktersrjjtaig stil, waarait met opvallen-
da behendigheid de onde dokter Sohmidt
stapte. Toen bij a*n de wonÏDg der familie
Wiese schelde, vroeg de elegante mevrouw
Mörvins bem, wie er z:ek was vsd de fami
lie Zg bad na het besoek van mijnheer
Delabour pogingen gedaan, zich in da fami-
lie-aangeleg«nheden te mengen, haar diplo-
ma:ieke aanva: had evenwel tot niets g leid,
Koodst er sedert dat oogenblik een gesp-n-
nan verhouding was. Zij was tot haar groot
leed,geheel onkundig van hetgeen er bij de
Wieses voorviel. Waarschijnlijk moest de
dokter voor de oadste dochter komen. Zij
had sich in de laa'ste dag*n geheel niet
laten zien, en waoneer zij ziob vertoonde,
zag ze zoo bleek dat men er bepaaldelijk van
schrikte. Ba^r hoofd dro g ze even hoog, zoo
Dog niet hooger ds u vroeger, eo nn, dit moest
haar groolste vgandio b:kfcnnen, mooier dan
ooit; want de diepe ernst die op haar ge-