Aliswi Niens- Alitrmiii- k LniiimiiiL Een Melje opgooien Oudcarspel, Zondag 16 Juli 1899. 43ste Jaargang No. 3433. frsDTNsTrekKENirfrrirgrerge,,l,*te'' PAARDENMARKT, Dit nummer bestaat uit twee bladen. EERSTE BLAD. Gemeente Schaden. Bekendmaking-en, LUXE- en RIJTUIG- te Schagen. Maandag 24 Juli a. s. Binnenlandsch Nieuws. SGHAGER GODRANT. Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- en AnvraJmr,?,™n- d"LBij inzendiQg tot's morgens 9 ure, worden Bureau: SCHlöKf, Laao, O 4. UitgeverP. TRAPMAN. MedewerkerJ. W I K Prijs per jaar f 8.Franco per post f 8.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels f 0.25;iedere regel meer 5 ct. Groote letter» worden naar plaatsruimte berekend. Burgemeester en Wethouders van Schagen, brengen ter kennis van belanghebbenden, dat door den llaad dier gemeente, met goedkeuring van Hoeren Gedep. Staten van NoordHolland, aldaar is ingesteld eene jaarlijksche Paardenmarkt, te bonden in de maand Juli, en wel op den dag vóórdien waarop gelijke markt wordt gehouden te Haarlemmermeer, welke markt hoofdzakelijk is bestemd voor luxeen rijtuigpaarden, geschikt voor den buitenlandschen handel en voor paarden, geschikt voor de Remonte de laatsten vanaf driejarigen leeftijd. De markt zal dit jaar worden gehouden op Voor de aangevoerde paarden zal geen marktgeld verschuldigd zijn. Heereu paardenfokkers ea. worden beleefd verzocht tot deze markt, die o.a. zeer wenschelijk wordt geacht door het Hoofdbestuur der vereeniging „het Nederlandsch Paardenstamboek" en waarop ten vorigen jare bij ruimen afzet, 204 der beste paarden zijn aangevoerd, door het aanvoegen hunner daarvoor geschikte dieren ook thans te willen medewerken, mede in hun eigen belang. Kunnen toch die dieren te Schagen van de hand worden gedaan, dan worden daardoor de belangrijke kosten vermeden, aan het vervoeren naar verder afgelegen markten, b. v. te Haarlem en elder9, verhonden. BuitenJandsche kooplieden hebben reeds verklaard, de m a r k t te zullen bezoekeD, indien op eenigen aanvoer gerekend kan worden. Schagen, 1 Juli 1899» Burgemeester en Wethouders voornoemd, S. BERMAN. De Secretaris, DENIJS. De vijanden van den vooruitgang, die tevens aan de vrijzinnige democratie een kwaad hart toedragen, de kerkelijke partijen, de lieden van de „ordinantiën Gods" en van volkomen onderworpenheid aan de bevelen van „den man in het witte kleed aan gene zijde der bergen", hebben er wel eens meer op gewezen, altijd wanneer er een liberaal ministerie aan het bewind was, dat zij toch eigenlijk onderdrukt werden. Nu waren de feiten, die zij aanvoerden, wel niet van groote beteekenis en bepaalden er zioh in den regel toe, dat de boeren in een dorp, voor bet grootste gedeelte „stijl in de leer", begiftigd werden met een burgemeester, die „modern" was, ot dat in Brabant of Limburg een leeraar aan een Rijks Hoogere Burgerschool werd benoemd, die van huis nit protestant was, maar het waren ook de liberalen, die verlangden dat de wet zou worden toegepast, en dat nn werd, vooral door vele gemeentebesturen, in zake onderwijs, onderdrukking genoemd. En toch, boe noodzakelijk het is, dat die wet op het onderwijs gehandhaafd worde, leeren ons de verslagen der Nooriibrabantsche distriots inspecteurs 1 Nu heeft het huidige ministerie met angstvallige zorgvuldigheid alles vermeden, wat maar eenigszins den kerkelijken aanstoot kon geven; welke mooie verklaringen zijn er door den minister van Biunen- landsche Zaken niet afgelegd omtrent de zegeningen van het confessioneel onderwijs, maar het was om. •niet I Nog dezer dagen werd het der regeering door De Tijd tot een grief gerekend, dat zij „in het katholieke Zuiden" jhr. mr. L. Michiels va» Kessenich tot inspecteur van het lager onderwijs had benoemd. Volgens De Tijd bestaat er wantrouwen en het is, notabene, de regeering zelf die daartoe aanleiding heeft gegeven. De bedoeling is duidelijkdit wantrouwen moet zooveel mogelijk geëxploiteerd worden, opdat het bij behandeling van de leerplicht wet vruchtbare rente afwerpe. Maar het zijn niet alleen de handelingen der liberale regeering, die het „Christenvolk" en de „vrome zonen van Rome" dwingen tot dingen die zij om des geloofs wil niet oorbaar achten b. v. het bouwen van openbare scholen en het geven van iets meer dan een hongerloon aan openbare ouder wijzers door clericale gemeenteraden maar het is ook de liberale pers, die met twee maten meet. Wij konden dit dezer dagen lezen in De Hollander, het Haagsche anti-revolutionnaire orgaan. Dit blad wijst er op hoe, toen bij het eerste optreden van „het liberaal-socialistisch ministerie Waldeck Rousseau" in de Eransche Kamer de oppositie lawaai maakte, onze Nederlandsche liberale pers geen woorden genoeg kon vinden om haar verontwaardiging en haar verachting uit te drukken. Nu echter de anti-clericalen van alle gading in België volgens De Hollander het oneindig erger maakten, „zweeg die pers als een mof." Of neen, ze deed erger; zij zccht en vond „allerlei voorwendsels om het ki,jongensachtige ramoer in de Kamer van afge vaardigden en de schandelijke betoogingen op r goed te praten en op rekening te stellen van het •clericale ministerie." Het verbond tnsschen Rome en Dordt, door r. Kuyper bij do verkiezingen voor de i'rovinciale Staten in het vorige jaar zoo hecht' bevestigd, moe toch al lijzonder innig zijn, dat wij een blad, be- koorende tot een party, die volgens haar Program van beginselen een richting vertegenwoordigt, welke den giondtoon van ons volkskarakter aangeeft „gelijk dit door Oranje geleid, onder invloed der Hervorming omstreeks 1572 zijn stempel ontving", aldus partij trekken voor Van de Peereboom en consorten. Het komt ons zoo voor, dat hetgeen wij in Brussel en in andere plaatsen van België hebben zien ge- leon n, eigenlijk tok e.u uiliug is van dien „grond- loon" die znh na eeuwen, hoewel ov«reen|tomstJg den gew'ijzigden volkstoestand zooals het Program van beginselen wil nog niet verloochent. Hoe die „grondtoon" geweest is, kunnen we lezen in Dc Standaard van Woensdag 12 Juli jlwaar met zooveel waardeering wordt gesproken van het „ma gistrale werk", onze gouden Eeuw van den Leidscheu hoogleeraar Dr. P. J. Muller en met zooveel voldoe ning het volgende wordt geciteerd „Want waarlijk, niet de Tiende Penning had den opstand van 1572 veroorzaakt, maar wel degelijk was de toen begonnen strijd een godsdienststrijd ge weest. En zooveel te lijden, zooveel te wageD, als de Nederlanders der zestiende eeuw, doet geen volk alleen om der wille vau de uiterlijkheden van den kerkdienst, maar alleen wanneer het doordrongen is van de noodzakelijkheid, om God op andere wijze te dienen, dan tot nu toe, om zijn geloof op andere grondslagen te vestigen dan op de leer van de roomschkatholieke kerk Wij voor ons onderschreven die meening volkomen Toen wij in 1872 het ieest vierden ter herdenking aan die dagen van 1572, waren het de tegenwoordige bondgenooten van Dr. Kuyper, die daartegen luide protest aanteekenden, en het was toen onze vader- ïandsche dichter Schimmel, die huD de volgende woorden toezong „Hoe durft gij u vermeteD „Een schimp op onzen strijd, „Waardoor dat nooit vergeten I „Gij vrije burgers zijt; „Waardoor gij, zonder vreezen „Voor straffe of bloedplakkaat „Wat ons het liefst moet wezen „Kunt vlekken met uw smaad 1" Het protest der huidige bondgenooten van het zich noemende „Christenvolk", dat in zijn Program de herinnering aan 1572 met zooveel fierheid en terecht f levendig houdt, bepaalde zich niet tot „schimp" straatsteenen en stokslagen, „straatbetoo- giügen" volgden daarop en in het „katholieke Zuiden" sloeg men de schennende hand aan het oranje, dat de feestvierders waagden in het openbaar op de borst te dragen. Toen wij dan ook vernamen wat er in België geschiedde, zagen wij in die spontane uiting van het volk, hoewel „overeenkomstig den gewijzigden volks toestand" den grondtoon van ons volkskarakter van 1572 terug, toen de pols geen keten, de hiel geen prikkel duldde. Zeker, dergelijke uitingen van spontaan verzet zijn ruw, maar toch, in het oude land der reformatie sloot alles, zonder onderscheid van partijen, zich aaneen oni zich zoo mogelijk te ontworstelen aan het juk der overmachtige geestelijkheid, die haar bevelen van gene zijde der bergen ontvangt, en wij dachten, zooals Schimmel in 1872 uitriep „Behoudt wat is verworven „Maar, dat ge 't onze ontziet I „De Geus is niet gestorven „Hij slaapt slechts, wekt hem niet Deze aanval van De Hollander, die opkomt voor zijn clericale bondgenooten, die liet in de liberale pers afkeurt dat het een ministerie in Frankrijk met ingenomenheid hegroet, dut een einde wil maken aau de beestachtige verkrachting van het Recht, waarvan dit ongelukkige land nu vier jaren lang getuige is geweest een verkrachting waarbij de bondgenooten aan de zijde der verkrachters staan-die met niet te loochenen genoegen Heeft aanschouwd,hoe de genda-inerie der huidige Belgische Reg.de burgers van Brussel besa- belde.moet echter kennelijk dienen voor een aanloopje,oin aan onze liberale regeering de mogelijkheid onder de oogen te brengen, dat de aanneming der Leerplicht wet nog wel eens andere gevolgen zou kunnen hebben, dan het lijdelijk verzet, het uiet gehoorzamen, door den „Dorpspastoor" van Dc Tijd gepredikt. „Veronderstel eens".schrijft het anti-revolutionnaire blad, dat bij de behandeling van de Leerplicht-wet, die voor de bijzondere school altijd nadeelig zal zijn, de anti-revolutionnairen, de vrij-anti-revolutionnaire en de roomsch-kath. Kamerleden het voorbeeld van hun anticlericale collega's uit België volgden, dat zij een oorverdoovend rumoer maakten, waardoor de voorstanders der Leerplichtwet en ook de Minister niet aan het woord kouden komen. Stellig zijn er 40 tegenstanders van de Leerplichtwet en die zouden dus heel gemakkelijk diseussie ondoeulijk kunneu maken, door, evenals de Belgische Kamerleden deden, met de lessenaars te slaan, met de handen te klappen, te sissen en te fluiten telkens ais Kerdijk of fydemau b. v., of wel als de Minister het woord wilde nemen. De heer Gleichman met al zijn statige deftigheid zou daartegen niets vermogen Veronderstel verder, dat die 40 Kamerleden de mannen vau Patrimonium en van den R. K. Volksschool opruiden, zoodat in Den Haag, Amsterdam en Rotter dam straattooDeelen plaats hadden, als nu in Brussel waren te aanschouwen. „Dan zou de liberale pers natuurlijk geen woorden hebben, sterk genoeg om het optreden van de Nederlandsche „clericalen" te veroordeelen." Daar hebben wij het het balletje is opgeworpen Vergetende dat de toestand geheel anders is,, dat onze Kamer is samengesteld volgens de Kieswet, waarin Van Houten o. a. door de verdeeling der groote steden in kiesdistricten, door een zonderlinge maat schappelijke welstandsleer, de minderheden, vooral de katholieken, zooveel mogelijk in het gevlei is gekomen, dat die kieswet derhalve de. resultante is van de aamenwerking der conservatieve elementen in de vroegere Tweede Kamer en een besluit der huidige Tweede Kamer in de oogen der clericalen moet zijn de uiting van den volkswil, waagt het blad de veronderstelling, niet. alleen dat de 40 tegenstanders van een Leerplichtwet in de Kamer obstructie zouden voeren, op een wijze als Braakensitk in het jongste nummer van bet Groene Weekblad zoo geestig geteekend heeft, maar dat ook de Patrimonium-mannen en de Roomsch Katholieke Voiksbonders in de straten te hoop zouden loopeu, om tegen de wet te betoogen, op dc wijze als te Brussel is vertoond. Het zaad is uitgestrooid. De Standaard nam de „verondeistelling" in zijn „Uit de Persover, en er bestaat alle kans, dat het in vruchtbare aarde valt. Laten wij nu op den voorgrond zeggen, dat de vergelijking ook weer niet opgaat. Aangenomen nu eens, dat de Patrimonium-mannen en de Voiksbonders werkelijk het advies, door De Hollander zoo tusseheu de rigcls aan het „Christenvolk" gegoven, opvolgden, dat zij b.v. in optocht wilden gaan om aan de Tweede Kamer een adres aan te bieden, dau zouden zij te doen hebben niet met een clericale, maar met een liberale regeering, die, indien zulk een betooging binnen de perkeu der wet bleef en niet van ongeregeld heden vergezeld ging - de betoogcis in Brussel wilden niets liever zeker geen huzaren zou zenden om den betoogers den kop te klooven En wat de vrijzinnig liberale pers betreft, erken nende dat het recht van petitie en van wettig i,roti at eau Meren Nederlander gewaarborgd is, zou ziihct eer toejuichen dan afkeuren, wel wetende, dat wanneer we ooit de zegeningen van een clencaal ministerie deelachtig worden, waarin het element bovendrijft, welks willekeur en geestdrijverij in Brussel tot de betoogiugeu aauleiding gaf, wel eens het oogeublik zou kunneu komen dat, al wat vrijzin nig en democratisch in Nederland denkt, van hetzelfde wapen zou moeten gebruik maken. De toestand voor het bogenblik is, wij herhalen het, zoo geheel iets anders. In België wil het ministerie iets doordrijven, waartegen de meerderheid der natie zich met hand en tand verzetin Nederland wil de regeering een wet invoeren, die reeds sinds vijf en twintig jaren door de overgroote meerderheid der natie wordt verlangd. Elke straatbetooging tegen leerplicht en dit kunnen de mannen van het monsterverbond zich voor gezegd houden, zou dus niet zijn een aigeoieene, die sleehts, zooals in België, gendarmen en huzaren tegenover zich zag staan, maar wel een partiëele, die tegenover zich zou vinden de mas9a vau het volk, dat de invoering vau leerplicht met gejuich begroet. Wij willen niet aannemen, dat de 40 tegenstander® der leerplichtwet in de Kamer het bedekte advies zullen opvolgen, hun door De Hollander gegeven, maar mogelijk is het, dat er onder de „kleine luyden", opgezweept door de heftige artikelen in de clericale dagbladen, iets broeit. De Katholieken hebben in 1853 zelf kunnen ondervinden, hoe gemak kelijk het is om een beweging in het leven te roepen, wanneer men de geestelijke hartstochten opwekt en er ziju er nog genoeg, die zich weten te herin neren, hoe de Katholieken op den lsten April 1872 straatbetoogingen wisten te organiseeren, waarbij het „leve de Koning I", aangeheven door de feestvierders, met een brullend „leve Pius!"werd begroet. De domme hoop is hij zulke gelegenheden, hier met de „ordinantiën Godsu, ginds met de vrees voor hem, die haar zalig kan spreken of verdoemen, tot veel te krijgen. Daarom vonden wij het noodig eens op het artikeltje van De Hollander te wijzen, niet alleen opdat wij indien de betooging komt, zullen weten, wie daartoe» bed ekteJijk heeft aaDgezet, maar tevens om aan te toonen, dat de kerkelijken in hun strijd tegen den leerplicht zelfs voor geen dreigementen terugdeinzen. Verslag van het verhan delde in de vergadering van den raad der gemeente gehouden op Donderdag 13 Juli 1899, des voormiddags 11 uur. Uitgezonderd de heer II. Hart Cz., die na het lezen der notulen binnenkomt, zijn aanwezig alle raadsleden, te weten de heerenJ. Pranger JzF. de Boer, (wethouders), C. Eeeen Pz J. Butter Cz., A. Kroon Pz. en C. Borst, met den Voorzitter den heer C. Kroon Mz Burgemeester en den secretaris den heer P. Eeeen. Het vastgesteld uur verstreken zijnde, opent de Voorz. de vergadering, waarna de notulen van de vorige samenkomst door den secretaris worden gelezen en door de vergadering goedgekeurd en vastgesteld. Als eerste onderwerp van behande ling brengt Voorz. vervolgens ter tafel de door Burgemeester en Wethouders op gemaakte gemeenterekening over het dienstjaar 1898. Tot het nazien der diverse bescheiden worden aangewezen de heeren C. Borst en A. Kroon. Waar nooiig, worden de verschillende posten van ontvang en uitgaaf door den Voorz. of den Secretaris toegelicht en ten slotte wordt met alge- meene stemmen de rekening goedgekeurd en voorloopig vastgesteld in ontvangst op f 13960.47s, in uitgaaf op f 14039.62 alzoo met eeu nadeelig saldo van f79.143. Zoodanig slot is sinds een reeks van ja ren niet voorgekomen, maar was dit jaar onvermijdelijk geworden door de premiën op het dooden van ratten, het kroningsfeest en het aanzienlijk bedrag aan reiskosten, die gemaakt moesten worden om te voorzien in de vacaturen voor onderwijzeres. Het is den verslaggever, voor het eerst de raadsvergadering te Oudcarspel bijwonende (voortaan zal dat geregeld plaats hebben) wegens zijne onbekendheid met de plaatselijke toestanden moeilijk, de namen der betrokken onder wijzeressen niet te vorwarren, maar als hij goed begrijpt, dan wordt hierna op voorstel vau den Voorz. besloten, aan mejuffrouw Vis, die gedurende eenigen tijd (men is het niet eens of het 2 of 3 maanden is, maar dat zal worden onder zocht) de vacature van onderwijzeres, ontstaan door het vertrek van mej. Oorschot, heeft vervuld, een vergoeding te geven, gelijk staande met bet salaris vau mej. Oorschot, dat is f 50.per maand. De heer Pranger alleen stemde tegen. Spreker is overtuigd, dat de betrekking uitstekend is waargenomen, en de ge meente was bijzonder gediend met het aanbod van mej. Vis, waarom haar volgens spreker een vergoeding toekomt gelijk staande met de jaarwedde van mej. Rap (voor wie mej. Oorschot in de plaats gekomen is?), dat is f 175.—per drie maanden. De Voorz, en andere heeren zijn ech ter van meeoing, dat een salariëering op dezelfde jaarwedde als de vervange- ne genoot, alleszins billijk is. Op gelijke gronden besluit men, aan mej. Scharlee een salaris toe te kennen van f 50.— per maand voor de tijdelijke waarneming der betrekking. Op de vraag van den heer Hart, of de definitieve benoeming hierdoor niet zal worden vertraagd, geeft Voorz. te ken nen, dat die zoo spoedig mogelijk zal plaats vinden. De mededeeling van den Voorz., dat bij de op den 26sten Juni j.1. gehou den verificatie van de boeken en kas bij den gemeente-ontvanger, overeenkomstig de bescheiden een bedrag van f 813.09 in kas was bevonden, wordt voor ken nisgeving aangenomen. De geldmiddelen van' de Algemeene Arrnvoogdij zijn door allerlei omstandig heden in bijzonder slechten staat. On danks het belangrijk subsidie van de gemeente over 1898 van f 1000.,geeft de rekening over dat jaar, die straks den raad ter goedkeuring zal worden aangeboden, een nadeelig saldo aan van f 781.241/a. Over 1898, zegt Voorz,, is dat niet meer te verhelpen, maar voor 1899 wenscht spreker daaromtrent een voorstel te doen. De gemeente Oudcarspel heeft een schuld bij mevrouw de Wed. Jongeneel te Haarlem, waarvan de verplichte af lossing eerst met het jaar 1906 aan- yangt. De gemeente heeft evenwel het recht eerder aflossingen te doen en daartoe is dan ook op de bogrooting van 1899 een som van f650.gebracht. Wijl nu de gemeente wel mag aflos sen, maar daartoe niet verplicht is, wenscht Voorz. voor te stellen, dat bedrag van f 650.als extra subsidie over 1899 aan het Armbestuur te verleenen en daarop de goedkeuring van Gedeputeerde Staten te vragen. De Raad kan niet ontkomen aan de erkenning van de noodzakelijkheid van dezen maatregel en hecht dan ook met algemeene stemmen zijn goedkeuring aan het desbetreffend concept-besluit, Hierna worden eenigo stukken mede gedeeld, betrekking hebbende op de onderwijs-zaak. Ten eerste het bericht van den heer Arrond.-Schoolopziener, dat mej. Scharlee hare betrekking heeft aanvaard en dat mej. Vis eervol en met erkentelijkheid voor hare diensten van de tijdelijke waarneming behoort te worden ontheven. (Hetgeen midde lerwijl geschied is). Ten tweede een schrijven van den heer Hotmans, die volgens mededeeling van den Voorz. tegenwoordig druk sol liciteert en daarin door hem (Burg.) zoo veel mogelijk gesteund wordt; dat hij wel bereid is de gemeente en zijne betrek king te verlaten, als bem door de ge meente Oudkarspel vergoed wordt het geen zijne jaarwedde in een andere gemeente eventueel minder zal bedragen dan die te Oudkarspol. In overeenstemming met het daarom trent ingewonnen advies van den heer districtsschoolopziener oordeelt de Raad, dat er geen denken aan is,om in dat voor stel te treden, omdat men niet kan overzien, welk bedrag op die wijze van de gemeente zou worden gevorderd. Ook heeft de Distr.-Sch. o. z. bezwaar tegen een oplossing der quaestie, waarbij de gemeeate een half of vol jaar tracte- ment zou geven op voorwaarde, dat de hr. Hofmans na afloop daarvan zou zijn ontslagen en dat hem gedurende dien tijd zoogenaamd vacantie zou wor den verleend. Zoolang de echtscheiding niet uitge sproken is, gelooft de Voorz. niet, dat de heer Hofmans ergens geplaatst zal worden, omdat natuurlijk geen enkol gemeentebestuur lust heeft aanleiding te geven tot het ontstaan van toestan den als die te Oudcarspel. Uit eeu later schrijven van den heer Hofmans, waarin hij tevens bericht, dat hij niet de onderwijzerswoning kan betreden, omdat dan zijn actie tot echt scheiding vervalt, blijkt, dat hij zijne voorstellen reeds bij het prov. gouver- j nement verwacht had en er met den hr. Grov. Griffier over gesproken heeft. Voorz. stelt nu yoor, te onderzoeken wat hieromtrent aan het gouvernement gebeurd is en wat men daar adviseert. De heer H. Hart heeft vernomen, dat er geen deugdelijke termen voor echtscheiding bestaan en wil daarom liever een anderen, korteren weg inslaan. Spreker gelooft, dat een onderwijzer in zijn betrekking niet houdbaar is, als hij, zooals spreker ter oore gekomen is, b.v. een geheelen schooltijd zonder omzien met de hand onder het hoofd zit en als hij het werk van de kinderen niet naziet. Bovendien zijn de andere onderwijzers overstelpt met kinderen, terwijl hij slechts enkelen van de allerbesten voor zijne rekening neemt. Voorz. geeft hierop ten antwoord, dat aan den heer Hofmans tot heden geen verwaarloozing van het onderwijs ten laste kan worden gelegdde praat jes van schoolkinderen toch zijn daarvoor geen voor de wet deugdelijk bewijs en wat het laatste punt betreft, de heer Vis had indertijd in het geheel geen kinderen te onderwijzen, dus is het nu niet erger. HeenVoorz. gelooft, dat er voor de wet nog geen middel is om zich van den heer Hofmans te ontslaan. Als er dan niet iets anders mogelijk is, zon de heer Hart er niet tegen op zien, nog een onderwijzer te benoemen het onderwijs zou daarmee stellig veel gebaat zijn. De heer J. Pranger informeert, of de heer Hofmans het recht heeft in Alkmaar te wonen dit komt spreker ook voor, niet in het belang van het onderwijs te zjjn. Yoorz. zegt, dat de heer Hofmans daar op het oogenblik stellig het recht toe heeft, en alweer, zoolang hij niet weg blijft of te laat komt, kan men met de wet in de hand niets doen. Hoe ongaarne ook, men is per slot van rekeniDg wel genoodzaakt, de zaak voorloopig te laten rusten en het voorstel van den Voorz. aan te ne men, om bij het Prov. Bestuur onder zoek te doen en inlichting te vragen. Met algemeene stemmen wordt daartoe besloten. Vervolgens doet de Yoorz de mede deeling, dat de lantaarnopsteker, de heer J. Slooves, voor zijne betrekking mon deling heeft bedankt en dat naar aan leiding daarvan 3 sollicitatiën zijn in gekomen, nl. van de heeren K. Jonker, J. Kramer en Jb. de Greeuw. Voorz. vraagt, of men uit deze solli citanten eene benoeming wil doen, ot die benoeming wil uitstellen tot na een algemeene oproeping. De heer Pranger is niet ongenegen reeds nu iemand te benoemen, omdat an ders wellicht die aanstelling te laDg op zich laat wachten, met het oog op de nade rende Oudcarspelsche kermis,als wanneer het gewoonte is, dat de straatlantaarns 's avonds zijn opgestoken. Men vindt het echter billijker, eerst een oproeping van sollicitanten te doen en daaruit iemand te benoemen. Op voorstel van den hr. P. de Boer wordt dit besloten en zal aan den heer Slooves eervol ontslag worden gegeven. De heer Hart heeft een kleine inlich ting te verzoeken. Spreker vraagt, of de gemeente Broek op Langendijk vroe ger niet heeft bijgedragen in de huur enz. van het perceol, bewoond door den heer Jougepier. Als Broek het recht heeft hare bijdrage in te trekken, dan kan Oudcarspel dat ook wel doen,meent spreker. Yoorz. deelt in antwoord hierop me de, dat bij het stationneeren van den Rijksveldwachter, door de gemeenten Zuid- en Noord-Scharwoude en Oud carspel was overeengekomen, gezamen lijk de woninghuur etc. te betalen, zoo dat het hoogst onredelijk zou zijn,daarop terug te komen. Broek was daarin nooit gemoeid geweest, en van intrekken harer bijdrage was dus geen sprake. Op voorstel van den heer Hart wordt vervolgens nog besloten, het schuitje, dat de gemeente ter beschikking houdt voorden veldwachter, den heer Prijs, om dsarmede velddienst te doen, niet langer te huren, omdat naar het gevoelen van de raads leden het schuitje nooit voor het beoogde doel gebruikt wordt en derhalve die f10.wel bespaard kan blijven. Is het noodig, dan moet de heer Prijs voor gemeenterekening bij gelegenheid maar een schuitje huron of ter leen vragen. Op de vraag van den heer Pranger

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1899 | | pagina 1