Boerenbloed. Zondag 27 Augustus 1899. 43ste Jaargang ITo. 3445. INGEZONDEN. TWEEDE BLAD. De Theeavondjes bij M. A. G. N u s. feuilleton. TE SCHAGEN. RAAIT. Minister Borgesius stelt een weddsntchap voor. Nus wordt van socialisme beschul digd. Uij draaft niet. Overwerkte mi nisters. De gevolgen van varkens v/eesch. Een wellen-automaat. Geconserveerde wetten. In 1901. Poffertjes van Leerplicht. Oom Paul. Borgesius houdt zich neutraal. Een voorstel om onze kies wet te verkoopen. Miju beste Nus zei Goeman Bor gesius tegen toen ie Woensdagavond gezdlig bij me op de thee zat en een kaakje zat te kluiven ik verwed mijn ministerschap tegen een goudtientje yan jou, dat jij socialistische neigingen hebt Ik keek 'ein eens aan en dronk bedatrd mijn kopje leeg, 't welk ik vervolgens aan Roosje overreikte om het weer te vullen. Waarom denk je dat? vroeg ik, listig, want eerlijk gezegd had ik wel zin op de weddenschap in te gaan en een ministersbaantje te wincen. Zoo op proef zou ik wel eens een poosje minister willen wezen, om eens uit te rustm van de vele vermoeienissen Omdat je zulke hoogdravende bewe ringen verkoopt, antwoordde Borgesius. Mijn beste, ik draaf nooit hoog, Ik draaf zelfs niet Lag. Ik stap kalmpjes aan en ik gebruik myn gezond verstand. Wat ik je gezegd heb, is de waarheid. Srde.t eenige jiren heb ik voor mezelven den achturigen werkdag ingevoerd en ik bevind er mij best bij. Borgesius l&chta eens en Roosje keek me aan of ze zeggen wildeIk zou wel eens willen weten wat jij dan uitvoert Lichtelijk gepikeerd, nam ik een slokje thee—dat kalmeerten ik Kgou er Borge sius op te «ijzen,boe ik, door niet te veel uren daags te werken,den lust en den tijd over hield, elkm dag mijn wandeling te gaan maken en eens te kijken hoe de zaken staan op de Laan, aan de Lage zijde, op het Noord, en mijn goede burgers van Schagen enkele vriendelijke woorden toi te spreken. Hoe ik 2Óó mijn avonduur;jes vrij had en mijn vrienden kon ontvangen op de thee. Hoe ik de openbare zaken kon bijhouden en mij» correspondenties voeren. Kortom hoe zegenrijk den verkorten werk tijd voor mij peisoonlijk w-s. En dat weet je zelf ook, Borgesius, zei ik. Jij eD je collega's slaveu zich óók niet af. De kranten hebben deze dagen de berichten, dat de haereu miuisters suc cessievelijk terugkeeren van hunne verlo ven. De minister van oorlog rust in Nij megen van den algtmeenen dienstplicht uil en hij is even vau de week in den Haag bij den nieuwen Gouverneur-Generaal gaan eten. Neen, jullie overwerken je niet. Lees je niet telker s in de krant dat dan deze, dan gene minister jÓé>i Völker stapte op den assessor toe en zei- da zachtjes: ,'t Is of je door den duivel bezeten bentwil jij je dan tot eiken prijs ongelukkig maken Wat moeten de ande ren wel van je denken Dat ig geen ridder lijk deel meer, dat soa moorden wor den." „Zeg den heeren daar dan," antwoordde Teil, „dat ik mijnerzijds wel in de luoht wil schieten, maar dat ik voor mij een kogel verlang, daar die mjj soceven door mijn tegen stander bespaard is geworden." Over Völker's gelaat vloog een schijnsel ven hoop. „Dat is bet das Na, laat mij dat maar opknappen, ik breng die zaak in orde.* „Mgneheeren,* verzocht hij dringend, „be oordeel om 's hemelswil mijnheer Teil niet verkeerd. Hij verlangt slechts daarom voort zetting van bet geveobt, omdat hjj, sooals hij beweert, door sjjn tegenstander ontzien is bij koestert geen wiesk meer, slechts zijn eigen leven wil hjj wagen." „Vrasg den assessor," antwoordde von Brunk na een korte poos van overleg,„of hij mij een paar woorden onder vier oogen wil toestaanop een verder geveoht kan ik niet meer ingaan, daar ik nu geen tegen stander meer ben." Weldra stonden de beide vijanden terzij de in gesprek. „Wat ik n vóór ons tweegevecht niet zeggen kou,mijnbeer Teil,— want dat lisd den scbijD kannen verwekken, als zocht ik mi] door een aitvlaehl aan hel dael te on! trek ken,dat kan ik a na na het geveoht souder bedenking mèedeelen. De eer van mevrouw uwe motder ben ik, God is mijn getuige, nooit te na getredenik heb haar te innig liefgehad, dan dat ze voor mi) niet stoeds als een heilige geweest zou zijn tot mijn wet- audiëntie verleent en dan nog wel in het zoogenaamd drukste dsel van je tijd P Mijn beste, z i Borgesius, van regee- ren heb ji geen verstaud. Dat 2eg ik ook niet, riep ikwa»t ik maakte me kwaad neen, ik begrijp ook niet hoe je regeeren kunt als je den langstm tijd van honk bent. Maar daar hebben we 't niet over. Ik praat van den verkorten werktijd. Een professor werkt d.ie maanden per jaar en dan rust ie negen maanden uit. Kijk verder eens naar je m»gistraat8-personen, naar je hoofdambte naren, zelfs nar-.r je mindere ambtenaren, die van ne^en tot drie op de bureau* in Den Haag dutten. Die welen allemaal wat een verkoiti arbeidsiijd is. 't Kha nist korter zsls. Heb ik nou g4ijk of niet, Roosj», vroeg Bo g sius, heelt js oom nu geen socialistische neigingen Oom heeft vanmiddag varkens vVscb gegeten, meneer, zei Roosje boosaardig. En dat „slaat* opzijn neigingen. We lachten alle drie om die grappigheid, want zoo ben ik. I» gemoede, zei Borgesius toen, in gemoede, menschen die er buiten staan, weten niet hoe hard wij, regeerdtrs, wer ken. En vooral tegenwoordig, nn ze van een minister zoowat eischen, dat ie een soort wet'en-automaat wordt. Wij moeten wet ten maken, wetten maken, anders is 't niet goed, en de Kamer Och ik mag niets meer zeggen. Gerust hoor, js bent onder ons. Stort je hart maar uit. Ik west wat je zeggen wilt de Kamer, ja de Kamer.. Juist, de Kamer zuchtte Bur- geoius. De Kamer mompelde Roosje. De Kamer, zei ik, werkt met te korten werktijd. Heeletnaa! geen werktijd wil ik niet zeggen, maar 't is mar een beetje wék Heb ik in de eBkele jaren dat ik minister ben, niet een massa wetten ge maakt? vroeg Borgesius. Dit heb je, stemde ik toe. Ik weel eigenlijk niet w&t je met al je wetten uitvoeit. Je bent nu bezig aan een wet op hel woningvraagstuk, is 't riet? J*, zuchtte Borgesius. Nou, kijk is an. En d n liggen er nog van je de 1 erplichtwet, de ongeval lenwet, de wet over de ouderlijke macht, de wet op (R/josj-,stop je ooren dicht) op het onderzoek naar het vaderschap, de wet op de arbeids- en rusttijden, de note.riswet, de schuUerijwet, en nog een massa meer. Ja en in 1901 is er weer verkie zing 1 klasgde Borgesius. Je hebt dus nog maar een pa^r jaar den tijd, zei Roosje. En ik ga nog meer wetten maken, verkLarda de minister beslist, ik ga nog meer wetten maken. Ik zal ze ontwerpen thuis sturen dat ze tr groen van zien, dat ze niet weten zullen hoe alles te lezen. En als mijn miuisterschap om is, zal ik fier wijz-m op wat ik died en wat de Kamers ui; t deden, o zoo. Amice, wied je niet op, zei ik. Er is heel veel kans op, dat je na 1901 óók nog minister bent. Misschien zullen de tige vrouw had ik baar willen maken, en ik was juist van plan, haar duidelijk te maken, dat een scheidiDg v«n haar man meer en meer een noodzakelijkheid werd, maar toen barste de bom los, die mjj voor eeuwig van die onvergetelijke, dierbare en hooggeachte vrouw soheidde." Verrast vernam Tel! do se woorden wanneer wat bij daar hoorde, op waar heid berustte, dan was al zijn woede en verbittering bespottelijk geweest, dan ver diende sijn moeder nauwelijks een verwijt en dan bad hij Diets te wreken. Hij moest dan sjjnerijjds den vrijheer om vergiffenis smaeken, dat hij soo bruusk en beledigend tegen hem was opgetreden. Half □og twijfelend, half reeds diep beschaamd, zag hij den ouden beer aan, die hem met zijn groo'e oogen open en eerlijk, bjjna wel willend aanzag. „Mijnbeer von Brank," stamelde hij ein delijk, overwonnen en het laala'e schijntje wantrouwen latende varen, „ik geloof o, want gij ziet er uit ala een man van eer. God »ij gelooid Vergeef mij wat ik gezegd en wat ik gedaan heb; de kogel, die verwondde, kan ik, jammer gjroeg, niet meer terugnemen ik wensehte dat die mjjn eigen hart bad doorboord." „Na, na, nn Wat een zwartgallige ge dachten P Liat otia elkaar du hand geven: vergeven en vergelen I Ik heb je leeren aebien, mijn brave Teil.' Teil legde mit groote har'elijkheid zijn band ic die van mijn her von Brank, „Mijoeheeren," riep hij de anderen toe, die voi verwachting naderbij traden, ,du strijd is geëiod'gl cd een eervolle vrede is ge sloten. Ik vraag den vrijheer in bijzijn van allen vergeving voor het buleedigend woo.d, dat mij in den Keiserabof is ontsnap)ik neem het gaarne terug en ik betreur mijn overijling ten teerste- Het was e n misverstand en ik ben troosteloos, dat ik mjjn booggecerden tegenstander,die na geen tegenstander meer is, twoemaal ge wond heb." „Ook mijnerzijds/viel von Brark id, „ben ik volkomen tevreden gesteld i ik teb vrede en vriendschap gesloten met mijnheer lelt. verkiezingen 't voo*. uitstrevend element zelfs veisterken en js zult na 1901 ster ker zijn dan ooit. G sloof je dat? vroeg Borgesius. Z-ker, geloof ik bet. Ea daarom, doe je best m-ar. Maak wetlen, zooveel als ju kunt, al is 't ook voor de toe komst. Maak wetten en zet ze in den ijs kelder, dan bederven ze met en nog in 1902 zijn ze veiteerbaar. Verteerbaar zijn ze genoeg, zuchtte Borgesius, z>o veiteerbaar als poffertjes, ma r ze wiileu er niet in happen, 't Heelt me wst motite gekost met de Dienstplicht wet, maar in de L erpl'ohtwet willen ze niet bijten. Jk zou toch zeggen, dat die wet niet zoo hard is. Ik heb ze ge bakken ia boter van concessies, ik heb ze bestrooid met lijne suiker van gemoeds- ontzieniugen en op het bordje van ver draagzaamheid gelegd, en toch lusten ze ze oi t. Ik word er wd eens wanhopig onder. Eude desespereeit niet, advisrerde mijn goede Roo'ji. Komt tijd, komt raad, meneer Borgesius. Ea hoe denk jj over algemeen kies recht vroeg ik, om het onderwerp at te leideD. Gisteren was Gijs Tienhoveu bij me en die hadt je moetan hooren over alge meen kiesrecht Nou, die is er natuurlijk tegeu vroeg Borgesius, Natuurlijk. Gijs vindt de mensche- lijk volmaakte kieswet van Van Houten al veel te r.dikaal. En nu thg meer uit breiden, neen, daar moest ie heelemaal niets van hebbe». Meneer Van Tienhoven is een aller aardigste man, zei Roofje. Müar hij is niet radikaal, zei ik. Neen, Tienhoven is Tienhoven, ora kelde Borgt sius Die kitsrechtaange- legenheid bezorgt me heel wat hoofdbre kens, ging hij voort. Ik bsn 't er nog niet met mezelven over eens. Geef het volk een verkotten werk tijd, daar heeft het meer aan dan aan kiesrecht, zei Roosje. Jij pnat als een vrouw, Rotsje, be rispte ik. Schenk den minister nog een kopja thee met suiktr ei zet d.in den wijn op Uf*l. Je ziet aan da Transvaal, wat ee» last zoo'n kieswet geeft, merkte Bo'gesiu» op, zijn koud geworden thee opzuigend. Of j 't Is nou een harde tijd voor Oom Paul. Al die harde bedreigingen van Chamberldin En dan nog al die mooie moties, die ze hem uit Holland thuissturen, in plaats van geld ot soldaten, riep Roosje. Hou ja mond, Roosje. Spot nitt. Een motie is een goed ding, wat zeg jij ervan, Borgesius? Niet altijd. Zoo'n motie van Kuj- per op mijn ongevsll-nwet Nee», dat bedoel ik niet. Ik bedoel een motie van goe<!k(uring. Je koopt er zoo wtinig voor, aldus Roosje. Dat dos je cok nitt, maar 't is zoo hartelijk En zoo goedkoop. Roosje, hou nou asjeblieft je mond. Ik meng er me niet in, zei Borge- En wat ik vragen mug. mgneheeren, zwijgt vooral over deze «aak. Wat hier is geschied, mag niemand vernemen. De heeren doctoren hebben zich eveneens lot zwijgen verplicht. Waar geen aankhgor is, daar ia ook geen rechter. De assessor,* zoo veegde hij er soherieend bij, „zal toch zeker niet zoo vol dienstijver zijn, dat hjj zichzelf bij bet ge- reebt zal aanklagen." .„Mijnheer Teil! Mijnheer de assessor! God zij dank, ge leelt Ge zijt toch niet gewond? O, wat heb ik geioopen, om niet te laat te komen." Ademloos, kcehend en snuivend, riep dit alles met heeiohe slem Fredetik Just nit, die met hoogrood gelaat het boseh nit kwam aniventn die, zonder op de andere heeren te letten, den gelokkig teruggevondene met trillende vingers het gcheele lichaam belastte. „Ja, ja, mijnheer Jusi, ik ben nog heel hoor," aaide Teil zeer pijnlijk verrsatenden scnawachtigea bezoeker afwerend, „maar in 's hemelsnaam, koe komt gij hierheen „Ik ben o nagereden. Maar het paard van mijn ellendig rijtuig leek wel niet van de plaats te komeuwe verloren n al heel spoadig nit het <iog; doornivraeg, wat ont zettend veel lijd kostte, kwamen we eindelijk te weten, welke richting ge genomen hadt. Zoodoende kwam ik san het boschwachters- buis, waar ik ai.stapte en zoekend en luis terend ontdekte ik eindelek uw rijtuig ik boorde schoten vallen, en daar ben ik nn." „Vergeef me deze stoornis, ik heb daaraan geen schuld," sprak Teil, verl grn lechend, terwijl da anderen den nieuwen bezoeker wantrouwend aanzagen „Mijnheer Just is een oud vriecd van mijn overleden ouders; voor zijn stilzwijgendheid sta ik ie." Ea zich weer tot Just wendend, vraagt bij„Hoe kwaamt ge te weten, dat ik uitgereden waa „Ik heb vun zocsopgang aan mijn vensier op d? loer gezeten tn uw haisdenr gade- geslagea. Dacht ja soms, dat ik niet gemerkt had, wat er gaande was? Toen ik dien mijnbeer daar (bij wen op den schilder) van morgen reeds vrosg nw huis tag binnengaan, toen wist ik z> ker, dat mjjn vrt68 maar al te gegrond waa, en toen gij beiden kort daerep hel hui» verliet en heenging!, toen ben ik sins, ik hou me neutraal. Neutraal, neutraal. Als minister j», maar als mensch Daar laat ik me niet oYer uit. 'l Is een dappere natie, de Ntder- landschc riep Roosje. Honderd en veer tigduizend moedige manoen en vrouwen hebben de adressen aan het Engelsche volk geteekendIs dat niet een groot- sche betooging. Wij zwegen allebei. Ik schonk een glaasje wijn en schoof Borgesius de siga ren toe. En na een poosje zwijger.», zei ik Geld geeft in oorlogstijd meer dan handteekeaingen. Als we eens een in- schiijving om geld voor de Tratsvaal openden Daar kan ik aie niet meê bemoeien zei Borgesius. Praat daar eens met Pier- son over. En dan kon ja nog de kieswet Van Houten aan Oom Paul verkoopen of cadeau doen ec voor Holland een andera maken. Is dat geen fideel plannetjeDat vindt het volk zeker goed. Want 't kost niks zei Roosje. Sssst, meisje- Och, ik zou wel willen, zei Borge sius, maar die conservatieven, zij je, die conservatieven. Nou, ik zal er eens mtt De Beaufort over spieken. En vertel me nou eens hoe het met de stoomtrammaat- echappij „West-Prieslai.d" staat Het gesprek dat nu volgde is staatsge heim. Daarover misschien later. Mijnheer de Redacteur Uwen briefschrijver uit de Maasstad steeds met ingenomenheid volgend, trof mij deze week eer.e nitdiukking die op zijn minst genomen minder joviaal was aan het adres der in ons land vertoevende Deutschers. Als dergelijk schuim in 't vervolg uit het goud verwijderd bleef, zoude zulks zeer zeker velen aangenaam 2Ïjn. Een bestendige lezer. In antwoord Mag ik, mijnheer de redacteur, bij dit klein verwijt aan mijn sdrea een woord va» verontschuldiging vosgen aan „een bisteudige lezer" en wie er verder gepikeerd mochten zijn door het woord „mofLnmop" Alleen zon ik willen vragen waaruit blijkt, dat ik de in ons land ver toevende Duitschers bedoeld hr bPIk kan verzekeren dst ik aan die in het geheel niet heb gedacht, ook omdat ik niet geloof dat een Duitscher i» Holland het fraaie veis van Karolineke gedicht en getoonzet heeft. Dat zrl wel gedaan ziju door zoo'n smakeloos, geisteloos, zoetig-banaa! Duitsch rijmelaar uit ééu va» de, Berlijnsehe ach terbuurten, zoo'n heettja dat, wanneer het zich in HolLnd vertoont, „een mot" wordt genoemd. Als ik „een Duitsche mop* geschreven had zou ik iets g. isi- nueerd hebben dat alle Duitsche en Duitscbgfzi'.de lezers zou kunnen ergeren, en daarvoor weet ik, in bescheidenheid gezegd, te goed op mijn woorden te passen. Uw bricf chrij ver uit de Maasstad. eveneens mijn huis ui'ges ormd en beb mij in een rjjluig geworpen, om n to volgen." „Waarom dat? Wat plan bodt ge daar mede „Ik wilde een ongeluk voorkomen, ik wilde u beschermen, mijnheer Teil. God lij dank, dat het niet meer noodig is." Hjj zag den teruggevondene aan met een blik,waar mede slechts een hond zijn mees'er kan aan zien. Do anderen lachteD. Het opgewonden manneij* met het gladgeschoren, frissohe gelaat en de levendige bewegingen van zijn eigenaardig gevormd lichaampje, maakte op allen een vroolijken indruk, „Hoe badt ge dan eigenlijk den zoon van nw ouden vriend willen bescherm>n vroog da vrijheer, die slechts nog op het rijtaig wachtte, dat een der dokters baalde. Jast zag den vragar vorachend in da oo gen- „Gj egt de tegenstander van mijnbeer Teil geweest. Ik zie dat aan nw verbonden a'm en nw bepleisterd oor. Nn. mijnheer, wanneer ik rechttijdig tier was gekomen, dan had ik het tweegevecht niet toegelaten. Ja, lacht ma r, mijnehesren. Ik ban nu nog Amerikaanscb burgar en heb zeer weinig op met ave begrippen van eer en haat al die bespottelijke gebruiken in Europa. Ik beloof o, ik had om hulp g roepa» en o beslist verhinderd een dergelijke dwaas heid ta begaan.Met wien heb ik overigens de eerIk ben geen gnbeime politie-agent en zal u dus niet veirsden." Dj vryheer boog even het hoofd en ant woordde goedgeluimd„Mjn naam is Von Brank." Jast deinade een stap terug, rag <Ln vrgheT aan alsof deze tan spook was, en her- haaide: Brank? Brank von GiesdorfGj zijt vrijheer Kart ven Brank von Giesdorf „Gij kent al mijn namen Dat is inder daad merkw lardig." Jast had ijn zelfbeheerscbing reed: weder terag. „Niet zoo e'g merkwaardig als het u toeschijnt, baron," antwoordde hij kalm, maar toch rog steeds den vrijheer als een wonderditr aanstarend. OO Den 2den October zullen waarschijn lijk weer de lessen aanvangen aan de Landbouwwinterschool te Schagen en daarom staat thans weder voor nieuwe leerlingen, die het onderwijs dat, zoo als men weet, gedurende twee winter halfjaren wordt gegeven wenschen te volgen, de gelegenheid open, om zich bij den ondergeteekende daartoe aan te melden, mondeling of schriftelijk. Vóór dat men wordt toegelaten moet men een toelatings-examen afleggen, waarbij de volgende eisehen worden gesteld 1. Optellen, aftrekken, vermenigvul digen en deelen met gekeele getallen en breuken. 2. Maten en gewichten (metrieke stelsel.) 3. Beredeneerd oplossen van eenvoudige vraagstukken. 4. Het maken van een eenvoudig opstel naar opgegeven punten. 5. Het opschrijven van een dictee, zon der storende fouten. 6. Eenige vaardigheid in lezen. Een goed ontwikkeld denkvermogen wordt bij het oordeel over de toelating zeer sterk in aanmerking genomen. Leerlingen beneden 16 jaar worden niet toegelaten. Aan personen, die reeds den 20-jarigen leeftijd achter den rug hebben, meen ik bij deze gelegenheid er op te moeten wijzen, dat zij zich in geen geval door hunnen leeftijd moeten laten weerhouden de school te bezoeken. Leerlingen van dien leeftijd zijn, zooals de ondervinding leert, juist goed in staat het onderwijs met vrucht te volgen en het te waar- deeren. Van de twintig leerlingen, die tot nu toe de school hebben doorloopen en het eind-examen met meer of minder goed gevolg hebben afgelegd, waren op het oogenblik dat zij tot die school wer den toegelaten 2 16 jaar, 3 17 jaar, 5 19 jaar, 5 20 jaar, 2 21 jaar, 2 23 jaar, 1 25 jaar. Niemand behoeft zich dus om zijnen leeftijd te schamen, want het voorbeeld is reeds door anderen gegeven. Gedurende het driejarig bestaan der school is er van haar niet zooveel ge bruik gemaakt als door de regeering, die haar tot stand bracht, wel was gehoopt. Onbekendheid met haar bestaan en met de wijze waarop zij werkt, is zeker wel niet de reden liiervao, want ieder die couranten leest is in de gelegenheid geweest, de stukken te lezen, die van de hand van den heer Groneman in bijna alle couranten onzer provincie zijn opgenomen en waarin zeer vele wetenswaardigheden omtrent de school op zoo onderhoudende wijze zijn verteld, dat zeker niemand verzuimd zal hebben ze ook werkelijk met aandacht te lezen. Men hoort vaak de bewering, dat de geldmiddelen den boer niet veroorloven, zijnen zoon twee winterhalfjaren uit het „Niet baron,* verbeterde von Brank, „ik ben vrijheer da koning van Praisen erkent gean baronnen." „De vrouw van mijn vriend Teil", voer Jast met eea buiging voort,die den stommen dank voor de laalste inlichting moest bo- teekenen, „heeft mij zoo dikwijls en zoo vee! van u verteld, dat ik nw naam wel goed kennen moest. Een geluk, mijnheer, dat ge mijnheer Teil niet gewond hebt. Zijn moeder heeü mij in zekere mate opge dragen, op hem als op een kleinood te pas sen, en dat zal ik troovr doen." Zijn stem kloDk week en tegelijk dreigend; daarbi) streek hg met streeleDde baad over den arm van Teil, alsof hij sich nogmaals wilde overioigan dat de.'.e Diet gekwetst was. Het optreden van Jast bleet niet sooder indruk op den vrijheer,voor wiea de herinne ring aan Yictorine en aan den droom zijner jengdige liefde weder opleefde. „Wjj moeten elkaar nog e?ng ontmoe en, mijnheer Just," zeide Voo B'ank vriendelijk, „breng mij eeDB een bezoak op Giesdorf; ge tolt me al ijd welkom zijn." Hat kaarsen van de raderen, die over de dorre bladereu rolden, werd hoorbtar; het rijtaig van Brank waa gearrive erd. „Hebt ge niei een slok wjjn voor m ?'vroeg de vrijheer den dokter, „het wordt mij zoo zwart voor de oogen.Hjj w :s doodsbleek ge worden en toohi met de rechterhand najr eea stean, dien hij ook dadelgk in Just vond. „De vrijheer ia zwak door b'oedvetlies," zeide Jast beiorgd. .Hier, mijabesr voa Brank, drink eens," liet de dok er zie» hooren, die hem een glas rood n wjjn aan de lippjn bracht. Brank nam een slok,dan wisebte hij met de hand zich hel zweet vin het voo'booii en seide, zich opr chtend; ,'t Wordi al reeds beter- Toch gak Ik lijk wel zoo n oud wijl, dat ik niet eens een paar lepels blo.-d kun missen." „H;t is wel wa'. mier geweest," meende de dokter, „laten we zeggeneen kopje vol. M-tar alie gekheid tor zijde, na instappen, mjnheer ton Brank, u heeft rast noodig." Jast onders'eande den gewonde terwijl

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1899 | | pagina 5