Boerenbloed.
Zondag 27 Augustus 1899.
43ste Jaargang ITo. 3445.
INGEZONDEN.
TWEEDE BLAD.
De Theeavondjes
bij M. A. G. N u s.
feuilleton.
TE SCHAGEN.
RAAIT.
Minister Borgesius stelt een weddsntchap
voor. Nus wordt van socialisme beschul
digd. Uij draaft niet. Overwerkte mi
nisters. De gevolgen van varkens
v/eesch. Een wellen-automaat.
Geconserveerde wetten. In 1901.
Poffertjes van Leerplicht.
Oom Paul. Borgesius
houdt zich neutraal. Een
voorstel om onze kies
wet te verkoopen.
Miju beste Nus zei Goeman Bor
gesius tegen toen ie Woensdagavond
gezdlig bij me op de thee zat en een
kaakje zat te kluiven ik verwed mijn
ministerschap tegen een goudtientje yan
jou, dat jij socialistische neigingen hebt
Ik keek 'ein eens aan en dronk bedatrd
mijn kopje leeg, 't welk ik vervolgens aan
Roosje overreikte om het weer te vullen.
Waarom denk je dat? vroeg ik,
listig, want eerlijk gezegd had ik wel zin
op de weddenschap in te gaan en een
ministersbaantje te wincen. Zoo op proef
zou ik wel eens een poosje minister willen
wezen, om eens uit te rustm van de vele
vermoeienissen
Omdat je zulke hoogdravende bewe
ringen verkoopt, antwoordde Borgesius.
Mijn beste, ik draaf nooit hoog, Ik
draaf zelfs niet Lag. Ik stap kalmpjes aan
en ik gebruik myn gezond verstand. Wat
ik je gezegd heb, is de waarheid. Srde.t
eenige jiren heb ik voor mezelven den
achturigen werkdag ingevoerd en ik bevind
er mij best bij.
Borgesius l&chta eens en Roosje keek
me aan of ze zeggen wildeIk zou
wel eens willen weten wat jij dan uitvoert
Lichtelijk gepikeerd, nam ik een slokje
thee—dat kalmeerten ik Kgou er Borge
sius op te «ijzen,boe ik, door niet te veel uren
daags te werken,den lust en den tijd over
hield, elkm dag mijn wandeling te gaan
maken en eens te kijken hoe de zaken
staan op de Laan, aan de Lage zijde, op
het Noord, en mijn goede burgers van
Schagen enkele vriendelijke woorden toi
te spreken. Hoe ik 2Óó mijn avonduur;jes
vrij had en mijn vrienden kon ontvangen
op de thee. Hoe ik de openbare zaken kon
bijhouden en mij» correspondenties voeren.
Kortom hoe zegenrijk den verkorten werk
tijd voor mij peisoonlijk w-s.
En dat weet je zelf ook, Borgesius,
zei ik. Jij eD je collega's slaveu zich óók
niet af. De kranten hebben deze dagen
de berichten, dat de haereu miuisters suc
cessievelijk terugkeeren van hunne verlo
ven. De minister van oorlog rust in Nij
megen van den algtmeenen dienstplicht uil
en hij is even vau de week in den Haag
bij den nieuwen Gouverneur-Generaal
gaan eten. Neen, jullie overwerken
je niet. Lees je niet telker s in de krant
dat dan deze, dan gene minister jÓé>i
Völker stapte op den assessor toe en zei-
da zachtjes: ,'t Is of je door den duivel
bezeten bentwil jij je dan tot eiken prijs
ongelukkig maken Wat moeten de ande
ren wel van je denken Dat ig geen ridder
lijk deel meer, dat soa moorden wor
den."
„Zeg den heeren daar dan," antwoordde
Teil, „dat ik mijnerzijds wel in de luoht wil
schieten, maar dat ik voor mij een kogel
verlang, daar die mjj soceven door mijn tegen
stander bespaard is geworden."
Over Völker's gelaat vloog een schijnsel ven
hoop. „Dat is bet das Na, laat mij dat maar
opknappen, ik breng die zaak in orde.*
„Mgneheeren,* verzocht hij dringend, „be
oordeel om 's hemelswil mijnheer Teil niet
verkeerd. Hij verlangt slechts daarom voort
zetting van bet geveobt, omdat hjj, sooals hij
beweert, door sjjn tegenstander ontzien
is bij koestert geen wiesk meer, slechts
zijn eigen leven wil hjj wagen."
„Vrasg den assessor," antwoordde von
Brunk na een korte poos van overleg,„of hij
mij een paar woorden onder vier oogen wil
toestaanop een verder geveoht kan ik
niet meer ingaan, daar ik nu geen tegen
stander meer ben."
Weldra stonden de beide vijanden terzij
de in gesprek.
„Wat ik n vóór ons tweegevecht niet
zeggen kou,mijnbeer Teil,— want dat lisd den
scbijD kannen verwekken, als zocht ik mi]
door een aitvlaehl aan hel dael te on! trek
ken,dat kan ik a na na het geveoht souder
bedenking mèedeelen. De eer van mevrouw
uwe motder ben ik, God is mijn getuige,
nooit te na getredenik heb haar te innig
liefgehad, dan dat ze voor mi) niet stoeds als
een heilige geweest zou zijn tot mijn wet-
audiëntie verleent en dan nog wel in het
zoogenaamd drukste dsel van je tijd P
Mijn beste, z i Borgesius, van regee-
ren heb ji geen verstaud.
Dat 2eg ik ook niet, riep ikwa»t
ik maakte me kwaad neen, ik begrijp
ook niet hoe je regeeren kunt als je den
langstm tijd van honk bent. Maar daar
hebben we 't niet over. Ik praat van den
verkorten werktijd. Een professor werkt
d.ie maanden per jaar en dan rust ie negen
maanden uit. Kijk verder eens naar je
m»gistraat8-personen, naar je hoofdambte
naren, zelfs nar-.r je mindere ambtenaren,
die van ne^en tot drie op de bureau* in
Den Haag dutten. Die welen allemaal
wat een verkoiti arbeidsiijd is. 't Kha
nist korter zsls.
Heb ik nou g4ijk of niet, Roosj»,
vroeg Bo g sius, heelt js oom nu geen
socialistische neigingen
Oom heeft vanmiddag varkens vVscb
gegeten, meneer, zei Roosje boosaardig. En
dat „slaat* opzijn neigingen.
We lachten alle drie om die grappigheid,
want zoo ben ik.
I» gemoede, zei Borgesius toen, in
gemoede, menschen die er buiten staan,
weten niet hoe hard wij, regeerdtrs, wer
ken. En vooral tegenwoordig, nn ze van
een minister zoowat eischen, dat ie een soort
wet'en-automaat wordt. Wij moeten wet
ten maken, wetten maken, anders is 't
niet goed, en de Kamer Och ik mag
niets meer zeggen.
Gerust hoor, js bent onder ons.
Stort je hart maar uit. Ik west wat je
zeggen wilt de Kamer, ja de Kamer..
Juist, de Kamer zuchtte Bur-
geoius.
De Kamer mompelde Roosje.
De Kamer, zei ik, werkt met te
korten werktijd. Heeletnaa! geen werktijd
wil ik niet zeggen, maar 't is mar een
beetje wék
Heb ik in de eBkele jaren dat ik
minister ben, niet een massa wetten ge
maakt? vroeg Borgesius.
Dit heb je, stemde ik toe. Ik weel
eigenlijk niet w&t je met al je wetten
uitvoeit. Je bent nu bezig aan een wet
op hel woningvraagstuk, is 't riet?
J*, zuchtte Borgesius.
Nou, kijk is an. En d n liggen er
nog van je de 1 erplichtwet, de ongeval
lenwet, de wet over de ouderlijke macht,
de wet op (R/josj-,stop je ooren dicht) op het
onderzoek naar het vaderschap, de wet op
de arbeids- en rusttijden, de note.riswet,
de schuUerijwet, en nog een massa meer.
Ja en in 1901 is er weer verkie
zing 1 klasgde Borgesius.
Je hebt dus nog maar een pa^r
jaar den tijd, zei Roosje.
En ik ga nog meer wetten maken,
verkLarda de minister beslist, ik ga nog
meer wetten maken. Ik zal ze ontwerpen
thuis sturen dat ze tr groen van zien,
dat ze niet weten zullen hoe alles te
lezen. En als mijn miuisterschap om is, zal
ik fier wijz-m op wat ik died en wat de
Kamers ui; t deden, o zoo.
Amice, wied je niet op, zei ik. Er
is heel veel kans op, dat je na 1901 óók
nog minister bent. Misschien zullen de
tige vrouw had ik baar willen maken, en ik
was juist van plan, haar duidelijk te maken,
dat een scheidiDg v«n haar man meer en
meer een noodzakelijkheid werd, maar toen
barste de bom los, die mjj voor eeuwig van
die onvergetelijke, dierbare en hooggeachte
vrouw soheidde."
Verrast vernam Tel! do se woorden
wanneer wat bij daar hoorde, op waar
heid berustte, dan was al zijn woede en
verbittering bespottelijk geweest, dan ver
diende sijn moeder nauwelijks een verwijt
en dan bad hij Diets te wreken.
Hij moest dan sjjnerijjds den vrijheer om
vergiffenis smaeken, dat hij soo bruusk en
beledigend tegen hem was opgetreden. Half
□og twijfelend, half reeds diep beschaamd,
zag hij den ouden beer aan, die hem met
zijn groo'e oogen open en eerlijk, bjjna wel
willend aanzag.
„Mijnbeer von Brank," stamelde hij ein
delijk, overwonnen en het laala'e schijntje
wantrouwen latende varen, „ik geloof o,
want gij ziet er uit ala een man van eer.
God »ij gelooid Vergeef mij wat ik gezegd
en wat ik gedaan heb; de kogel, die
verwondde, kan ik, jammer gjroeg, niet
meer terugnemen ik wensehte dat die mjjn
eigen hart bad doorboord."
„Na, na, nn Wat een zwartgallige ge
dachten P Liat otia elkaar du hand geven:
vergeven en vergelen I Ik heb je leeren
aebien, mijn brave Teil.'
Teil legde mit groote har'elijkheid zijn
band ic die van mijn her von Brank,
„Mijoeheeren," riep hij de anderen toe,
die voi verwachting naderbij traden, ,du
strijd is geëiod'gl cd een eervolle vrede is ge
sloten. Ik vraag den vrijheer in bijzijn van
allen vergeving voor het buleedigend woo.d,
dat mij in den Keiserabof is ontsnap)ik
neem het gaarne terug en ik betreur
mijn overijling ten teerste- Het was e n
misverstand en ik ben troosteloos, dat ik
mjjn booggecerden tegenstander,die na geen
tegenstander meer is, twoemaal ge
wond heb."
„Ook mijnerzijds/viel von Brark id, „ben
ik volkomen tevreden gesteld i ik teb vrede
en vriendschap gesloten met mijnheer lelt.
verkiezingen 't voo*. uitstrevend element
zelfs veisterken en js zult na 1901 ster
ker zijn dan ooit.
G sloof je dat? vroeg Borgesius.
Z-ker, geloof ik bet. Ea daarom,
doe je best m-ar. Maak wetlen, zooveel
als ju kunt, al is 't ook voor de toe
komst. Maak wetten en zet ze in den ijs
kelder, dan bederven ze met en nog in
1902 zijn ze veiteerbaar.
Verteerbaar zijn ze genoeg, zuchtte
Borgesius, z>o veiteerbaar als poffertjes,
ma r ze wiileu er niet in happen, 't Heelt
me wst motite gekost met de Dienstplicht
wet, maar in de L erpl'ohtwet willen ze
niet bijten. Jk zou toch zeggen, dat die
wet niet zoo hard is. Ik heb ze ge
bakken ia boter van concessies, ik heb ze
bestrooid met lijne suiker van gemoeds-
ontzieniugen en op het bordje van ver
draagzaamheid gelegd, en toch lusten ze ze
oi t. Ik word er wd eens wanhopig onder.
Eude desespereeit niet, advisrerde
mijn goede Roo'ji. Komt tijd, komt raad,
meneer Borgesius.
Ea hoe denk jj over algemeen kies
recht vroeg ik, om het onderwerp at te
leideD. Gisteren was Gijs Tienhoveu bij me
en die hadt je moetan hooren over alge
meen kiesrecht
Nou, die is er natuurlijk tegeu vroeg
Borgesius,
Natuurlijk. Gijs vindt de mensche-
lijk volmaakte kieswet van Van Houten
al veel te r.dikaal. En nu thg meer uit
breiden, neen, daar moest ie heelemaal
niets van hebbe».
Meneer Van Tienhoven is een aller
aardigste man, zei Roofje.
Müar hij is niet radikaal, zei ik.
Neen, Tienhoven is Tienhoven, ora
kelde Borgt sius Die kitsrechtaange-
legenheid bezorgt me heel wat hoofdbre
kens, ging hij voort. Ik bsn 't er nog
niet met mezelven over eens.
Geef het volk een verkotten werk
tijd, daar heeft het meer aan dan aan
kiesrecht, zei Roosje.
Jij pnat als een vrouw, Rotsje, be
rispte ik. Schenk den minister nog een
kopja thee met suiktr ei zet d.in den
wijn op Uf*l.
Je ziet aan da Transvaal, wat ee»
last zoo'n kieswet geeft, merkte Bo'gesiu»
op, zijn koud geworden thee opzuigend.
Of j 't Is nou een harde tijd voor
Oom Paul. Al die harde bedreigingen van
Chamberldin
En dan nog al die mooie moties,
die ze hem uit Holland thuissturen, in
plaats van geld ot soldaten, riep Roosje.
Hou ja mond, Roosje. Spot nitt.
Een motie is een goed ding, wat zeg jij
ervan, Borgesius?
Niet altijd. Zoo'n motie van Kuj-
per op mijn ongevsll-nwet
Nee», dat bedoel ik niet. Ik bedoel
een motie van goe<!k(uring.
Je koopt er zoo wtinig voor, aldus
Roosje.
Dat dos je cok nitt, maar 't is zoo
hartelijk
En zoo goedkoop.
Roosje, hou nou asjeblieft je mond.
Ik meng er me niet in, zei Borge-
En wat ik vragen mug. mgneheeren, zwijgt
vooral over deze «aak. Wat hier is geschied,
mag niemand vernemen. De heeren doctoren
hebben zich eveneens lot zwijgen verplicht.
Waar geen aankhgor is, daar ia ook geen
rechter. De assessor,* zoo veegde hij er
soherieend bij, „zal toch zeker niet zoo vol
dienstijver zijn, dat hjj zichzelf bij bet ge-
reebt zal aanklagen."
.„Mijnheer Teil! Mijnheer de assessor!
God zij dank, ge leelt Ge zijt toch niet
gewond? O, wat heb ik geioopen, om
niet te laat te komen."
Ademloos, kcehend en snuivend, riep dit
alles met heeiohe slem Fredetik Just nit,
die met hoogrood gelaat het boseh nit kwam
aniventn die, zonder op de andere heeren te
letten, den gelokkig teruggevondene met
trillende vingers het gcheele lichaam belastte.
„Ja, ja, mijnheer Jusi, ik ben nog heel
hoor," aaide Teil zeer pijnlijk verrsatenden
scnawachtigea bezoeker afwerend, „maar in
's hemelsnaam, koe komt gij hierheen
„Ik ben o nagereden. Maar het paard van
mijn ellendig rijtuig leek wel niet van de
plaats te komeuwe verloren n al heel
spoadig nit het <iog; doornivraeg, wat ont
zettend veel lijd kostte, kwamen we eindelijk
te weten, welke richting ge genomen hadt.
Zoodoende kwam ik san het boschwachters-
buis, waar ik ai.stapte en zoekend en luis
terend ontdekte ik eindelek uw rijtuig
ik boorde schoten vallen, en daar ben ik nn."
„Vergeef me deze stoornis, ik heb daaraan
geen schuld," sprak Teil, verl grn lechend,
terwijl da anderen den nieuwen bezoeker
wantrouwend aanzagen „Mijnheer Just is een
oud vriecd van mijn overleden ouders; voor
zijn stilzwijgendheid sta ik ie." Ea zich
weer tot Just wendend, vraagt bij„Hoe
kwaamt ge te weten, dat ik uitgereden waa
„Ik heb vun zocsopgang aan mijn vensier
op d? loer gezeten tn uw haisdenr gade-
geslagea. Dacht ja soms, dat ik niet gemerkt
had, wat er gaande was? Toen ik dien
mijnbeer daar (bij wen op den schilder) van
morgen reeds vrosg nw huis tag binnengaan,
toen wist ik z> ker, dat mjjn vrt68 maar al te
gegrond waa, en toen gij beiden kort daerep
hel hui» verliet en heenging!, toen ben ik
sins, ik hou me neutraal.
Neutraal, neutraal. Als minister j»,
maar als mensch
Daar laat ik me niet oYer uit.
'l Is een dappere natie, de Ntder-
landschc riep Roosje. Honderd en veer
tigduizend moedige manoen en vrouwen
hebben de adressen aan het Engelsche
volk geteekendIs dat niet een groot-
sche betooging.
Wij zwegen allebei. Ik schonk een
glaasje wijn en schoof Borgesius de siga
ren toe. En na een poosje zwijger.», zei ik
Geld geeft in oorlogstijd meer dan
handteekeaingen. Als we eens een in-
schiijving om geld voor de Tratsvaal
openden
Daar kan ik aie niet meê bemoeien
zei Borgesius. Praat daar eens met Pier-
son over.
En dan kon ja nog de kieswet Van
Houten aan Oom Paul verkoopen of cadeau
doen ec voor Holland een andera maken.
Is dat geen fideel plannetjeDat
vindt het volk zeker goed.
Want 't kost niks zei Roosje.
Sssst, meisje-
Och, ik zou wel willen, zei Borge
sius, maar die conservatieven, zij je, die
conservatieven. Nou, ik zal er eens mtt
De Beaufort over spieken. En vertel me
nou eens hoe het met de stoomtrammaat-
echappij „West-Prieslai.d" staat
Het gesprek dat nu volgde is staatsge
heim. Daarover misschien later.
Mijnheer de Redacteur
Uwen briefschrijver uit de Maasstad
steeds met ingenomenheid volgend, trof
mij deze week eer.e nitdiukking die op
zijn minst genomen minder joviaal was
aan het adres der in ons land vertoevende
Deutschers. Als dergelijk schuim in
't vervolg uit het goud verwijderd bleef,
zoude zulks zeer zeker velen aangenaam 2Ïjn.
Een bestendige lezer.
In antwoord
Mag ik, mijnheer de redacteur, bij dit
klein verwijt aan mijn sdrea een woord
va» verontschuldiging vosgen aan „een
bisteudige lezer" en wie er verder gepikeerd
mochten zijn door het woord „mofLnmop"
Alleen zon ik willen vragen waaruit
blijkt, dat ik de in ons land ver
toevende Duitschers bedoeld hr bPIk kan
verzekeren dst ik aan die in het geheel
niet heb gedacht, ook omdat ik niet geloof
dat een Duitscher i» Holland het fraaie
veis van Karolineke gedicht en getoonzet
heeft. Dat zrl wel gedaan ziju door zoo'n
smakeloos, geisteloos, zoetig-banaa! Duitsch
rijmelaar uit ééu va» de, Berlijnsehe ach
terbuurten, zoo'n heettja dat, wanneer
het zich in HolLnd vertoont, „een
mot" wordt genoemd. Als ik „een Duitsche
mop* geschreven had zou ik iets g. isi-
nueerd hebben dat alle Duitsche en
Duitscbgfzi'.de lezers zou kunnen ergeren,
en daarvoor weet ik, in bescheidenheid
gezegd, te goed op mijn woorden te passen.
Uw bricf chrij ver uit de Maasstad.
eveneens mijn huis ui'ges ormd en beb mij
in een rjjluig geworpen, om n to volgen."
„Waarom dat? Wat plan bodt ge daar
mede
„Ik wilde een ongeluk voorkomen, ik
wilde u beschermen, mijnheer Teil. God lij
dank, dat het niet meer noodig is." Hjj zag
den teruggevondene aan met een blik,waar
mede slechts een hond zijn mees'er kan aan
zien.
Do anderen lachteD. Het opgewonden
manneij* met het gladgeschoren, frissohe
gelaat en de levendige bewegingen van zijn
eigenaardig gevormd lichaampje, maakte op
allen een vroolijken indruk,
„Hoe badt ge dan eigenlijk den zoon van
nw ouden vriend willen bescherm>n vroog
da vrijheer, die slechts nog op het rijtaig
wachtte, dat een der dokters baalde.
Jast zag den vragar vorachend in da oo
gen-
„Gj egt de tegenstander van mijnbeer
Teil geweest. Ik zie dat aan nw verbonden
a'm en nw bepleisterd oor. Nn. mijnheer,
wanneer ik rechttijdig tier was gekomen,
dan had ik het tweegevecht niet toegelaten.
Ja, lacht ma r, mijnehesren. Ik ban nu nog
Amerikaanscb burgar en heb zeer
weinig op met ave begrippen van eer en
haat al die bespottelijke gebruiken in Europa.
Ik beloof o, ik had om hulp g roepa» en
o beslist verhinderd een dergelijke dwaas
heid ta begaan.Met wien heb ik overigens de
eerIk ben geen gnbeime politie-agent
en zal u dus niet veirsden."
Dj vryheer boog even het hoofd en ant
woordde goedgeluimd„Mjn naam is Von
Brank."
Jast deinade een stap terug, rag <Ln
vrgheT aan alsof deze tan spook was, en her-
haaide: Brank? Brank von GiesdorfGj
zijt vrijheer Kart ven Brank von Giesdorf
„Gij kent al mijn namen Dat is inder
daad merkw lardig."
Jast had ijn zelfbeheerscbing reed: weder
terag.
„Niet zoo e'g merkwaardig als het u
toeschijnt, baron," antwoordde hij kalm,
maar toch rog steeds den vrijheer als een
wonderditr aanstarend.
OO
Den 2den October zullen waarschijn
lijk weer de lessen aanvangen aan de
Landbouwwinterschool te Schagen en
daarom staat thans weder voor nieuwe
leerlingen, die het onderwijs dat, zoo
als men weet, gedurende twee winter
halfjaren wordt gegeven wenschen
te volgen, de gelegenheid open, om
zich bij den ondergeteekende daartoe aan
te melden, mondeling of schriftelijk.
Vóór dat men wordt toegelaten moet
men een toelatings-examen afleggen,
waarbij de volgende eisehen worden
gesteld
1. Optellen, aftrekken, vermenigvul
digen en deelen met gekeele getallen en
breuken.
2. Maten en gewichten (metrieke
stelsel.)
3. Beredeneerd oplossen van
eenvoudige vraagstukken.
4. Het maken van een eenvoudig
opstel naar opgegeven punten.
5. Het opschrijven van een dictee, zon
der storende fouten.
6. Eenige vaardigheid in lezen.
Een goed ontwikkeld denkvermogen
wordt bij het oordeel over de toelating
zeer sterk in aanmerking genomen.
Leerlingen beneden 16 jaar worden
niet toegelaten.
Aan personen, die reeds den 20-jarigen
leeftijd achter den rug hebben, meen ik
bij deze gelegenheid er op te moeten
wijzen, dat zij zich in geen geval door
hunnen leeftijd moeten laten weerhouden
de school te bezoeken. Leerlingen van
dien leeftijd zijn, zooals de ondervinding
leert, juist goed in staat het onderwijs
met vrucht te volgen en het te waar-
deeren. Van de twintig leerlingen, die
tot nu toe de school hebben doorloopen
en het eind-examen met meer of minder
goed gevolg hebben afgelegd, waren op
het oogenblik dat zij tot die school wer
den toegelaten 2 16 jaar, 3 17
jaar, 5 19 jaar, 5 20 jaar,
2 21 jaar, 2 23 jaar, 1 25 jaar.
Niemand behoeft zich dus om zijnen
leeftijd te schamen, want het voorbeeld
is reeds door anderen gegeven.
Gedurende het driejarig bestaan der
school is er van haar niet zooveel ge
bruik gemaakt als door de regeering, die
haar tot stand bracht, wel was gehoopt.
Onbekendheid met haar bestaan en
met de wijze waarop zij werkt, is zeker
wel niet de reden liiervao, want ieder
die couranten leest is in de gelegenheid
geweest, de stukken te lezen, die van de
hand van den heer Groneman in bijna alle
couranten onzer provincie zijn opgenomen
en waarin zeer vele wetenswaardigheden
omtrent de school op zoo onderhoudende
wijze zijn verteld, dat zeker niemand
verzuimd zal hebben ze ook werkelijk
met aandacht te lezen.
Men hoort vaak de bewering, dat de
geldmiddelen den boer niet veroorloven,
zijnen zoon twee winterhalfjaren uit het
„Niet baron,* verbeterde von Brank, „ik
ben vrijheer da koning van Praisen erkent
gean baronnen."
„De vrouw van mijn vriend Teil", voer
Jast met eea buiging voort,die den stommen
dank voor de laalste inlichting moest bo-
teekenen, „heeft mij zoo dikwijls en zoo
vee! van u verteld, dat ik nw naam wel
goed kennen moest. Een geluk, mijnheer, dat
ge mijnheer Teil niet gewond hebt.
Zijn moeder heeü mij in zekere mate opge
dragen, op hem als op een kleinood te pas
sen, en dat zal ik troovr doen."
Zijn stem kloDk week en tegelijk dreigend;
daarbi) streek hg met streeleDde baad over
den arm van Teil, alsof hij sich nogmaals
wilde overioigan dat de.'.e Diet gekwetst was.
Het optreden van Jast bleet niet sooder
indruk op den vrijheer,voor wiea de herinne
ring aan Yictorine en aan den droom zijner
jengdige liefde weder opleefde. „Wjj moeten
elkaar nog e?ng ontmoe en, mijnheer Just,"
zeide Voo B'ank vriendelijk, „breng mij
eeDB een bezoak op Giesdorf; ge tolt me
al ijd welkom zijn."
Hat kaarsen van de raderen, die over de
dorre bladereu rolden, werd hoorbtar; het
rijtaig van Brank waa gearrive erd.
„Hebt ge niei een slok wjjn voor m ?'vroeg de
vrijheer den dokter, „het wordt mij zoo
zwart voor de oogen.Hjj w :s doodsbleek ge
worden en toohi met de rechterhand najr eea
stean, dien hij ook dadelgk in Just vond.
„De vrijheer ia zwak door b'oedvetlies,"
zeide Jast beiorgd.
.Hier, mijabesr voa Brank, drink eens,"
liet de dok er zie» hooren, die hem een glas
rood n wjjn aan de lippjn bracht.
Brank nam een slok,dan wisebte hij met
de hand zich hel zweet vin het voo'booii
en seide, zich opr chtend; ,'t Wordi al reeds
beter- Toch gak Ik lijk wel zoo n oud wijl,
dat ik niet eens een paar lepels blo.-d kun
missen."
„H;t is wel wa'. mier geweest,"
meende de dokter, „laten we zeggeneen
kopje vol. M-tar alie gekheid tor zijde, na
instappen, mjnheer ton Brank, u heeft rast
noodig."
Jast onders'eande den gewonde terwijl