Brieven nit de Maasstad.
Zondag 4 Februari 1900.
44 ste Jaar
gang
JSTo. 3191
let cynisme der gittif ra.
Xoogewon tien,
zoo geronnen.
TWEEDE BLAD.
Toen op dtn I3den December van het vorige jaar
e ongevallenwet met zoo groot een meerderheid
9 tegen 44 werd aangenomen, heeft Dr. Kuyper
e stemmen, die hij en zijn vrienden vóór het
etsontwerp uitbrachten, uitvoerig gemotiveerd en
Is slotmotief gezegd,dat de anti-revolutionnaire groep,
ie hij aanvoerde, niet wilde, dat een verwerping der
ret ten gevolge zou hebben, dat „verminkten,
reduwen en weezen het gelag zouden betalen'*.
Deze verklaring is in de organen der liberalen en
rijzinnig-demoeralen luide toegejuicht en moet dan
tok naar haai juiste waarde geschat worden.
De strijd, die er van de zijde der groot-nijveren
egen het wetsontwerp in tal van adressen is gevoerd,
ïeeft aanleiding gegeven, dat dezen het nut van
>ereeniging inzagen, en dat er is opgericht een
Pereenigiog van Nederlandsche Werkgevers, waarvan
le bekende groot-nijvere te Hengeloo, de heer
D. W Stork, den voorzittersstoel bekleedt.
Tot du toe was van die vereeniging, bestaande uit
de mannen, die Dr. Kuyper indertijd met het groote
amendement in bet gevlei heeft trachten te komen,
niet veel meer uitgelekt, dan hetgeen haar Secretaris,
Jhr. Mr. Smissaert, de politieke oud-hoofdredacteur
van Je Amsterdamsche Courant, wel aan de dagbladen
geliefde mede te deelen.
Zaterdag, den 13den Januari j 1werd echter te
Amsterdam door de vereeniging eeu vergadering
gehouden, welke door den voorzitter „openbaar- werd
genoemd, omdat de pers was toegelaten. Uit het
verslag, dat voorkomt in het Handelsblad van Zondag,
14 Januari jl., kan men lezen, dat, zooals de heer
Stork mededeelde, de vereeniging thans telt 77
leden, die ongeveer 50.000 werklieden in hun dienst
hadden en dat het doel der oprichting niet is geweest
een vereeniging te vormen tegenover de werklieden
een „patroonsvereeniging." maar dat de
statuten bedoelden „wel degelijk te behartigen de
belaogen van werkgevers en werklieden beiden"
„Conservatief was de vereeniging niet, zij bestond uit
„nijveren", die er niet blind voor waren, dat er
„verkeerde toestanden" heerschten. maar het doel
dier „nijveren" was, om die verkeerde toestanden door
het „particulier initiatief" te doen verdwijnen, zonder
dat de Staat altijd dadelijk zou behoeven in te
grijpen
Laten we een oogenblik bij deze verklaring blijven
stil staan. „Verkeerde toestanden" zijn er dat
wordt erkend Trouwens, daarop, geïllustreerd door
feiten, die ten hemel schreiden, is jaren en jaren
lang in de pers en zoo nu en dan in de volksverga
deringen gewezen. Het „particulier initiatief" zat
gedurende al dien tijd nagenoeg stil of wierp
verin»nkteu, weduwen en weezen" een aalmoes toe
cn wanneer nu eindelijk de Staat het oogenblik
gekomen acht om in te grypen en dat dit er was
bewijzen de 79 stemmen vóór de wet dan komt
het „particulier initiatief" en roept: „halte la! dat
is onze taak, blijft gij, Staat, er met de vingers af!
Natuurlijk had deze vergadering een doel en wel
het behandelen van een concept-adres aan de Eerste
Kamer, waarin niets minder en niets meer
gevraagd werd, dan dat deze zich zal stellen „tegen
het beginsel dezer wetsvoordracht en haar mitsdien
zal afwijzen."
Indien wij nu boven dit artikel schreven „Het
cynisme der groot-nij veren", dan deden wij dit op
erond van een gedeelte van den inhoud van dat adres,
dat bij acclamatie aan het einde der vergadering
is goedgekeurd.
Natuurlijk vinden wij daarin de gebruikelijke
redeDeering over centralisatie, bureaucratie, enz., welke
wij als bekend kunnen veronderstellen, maar het
trof ons dat een vereeniging, die volgens den voor
zitter ook de belangen der werklieden behartigt,
aan de Eerste Kamer de volgende voor de werklieden
zeer nadeelige gevolgen van het aannemen der wet
durfde voor te spiegelen.
„Of", lezen we, „de nijveren die lasten zullen kun
ne* dragee De Regeering heeft zonder nader onderzoek
dat als vaststaand aangenomen Echter is duidelijk
dat, waar aldus de productiekosten stelselmatig (door
de wet) worden verhoogd, menig werkgever, vooral
in de scherp concurreerende bedrijven, al het mogelijke
zal beproeven om de verhooging op anderen af te
wentelen. Eene declamatie in de wet, die zoodanige
practijk verbiedt, bewijst alleen, dat dit gevolg waar
schijnlijk geacht wordt, maar zal minder sterk blijken
dan de macht der feiten en de draag der noodzaak.
„Weer andere werkgevers zullen, nu de wel hun
uit éénen hoofde zwaardere lasten feu bate der werk
lieden oplegt, er foe komen, dat te verhalen op wat
zij uit anderen hoofde voor hun personeel plachten te
doen"
Wie worden nn onder het door ons gecursiveerde
„anderen" bedoeld? Niet de atnemers, want dit wordt
dcor de scherpe concurrentie onmogelijk gemaakt, niet
dc „groot-nij veren" zei ven, die er geen oester minder
om zullen eten en geen fijne flcsch minder om zullen
drinken, maar wel de werklieden. Dit volgt dan ook
dadelijk uit het laatste gedeelte der eerste alinea van
ons citaat, waarin de bepaling in de wet. dat het
verboden zal zijn om de premiën geheel of gedeel
telijk op het loon der werklieden te verhalen, „eene
declamatie" wordt genoemd, terwijl de „groot-nijveren/
zich verschuilende achter „de macht der feiten" en
„den drang der noodzaak", tevens dreigen, dat zij het
wetsartikel wel zullen weten te ontdoiken.
In de tweede alinea van ons citaat poseeren de
grootnijveren zich bescheiden a's een soort van
weldoeners ran hun werklieden. Ziet ge, o, Eeiste
Kamer, aldus redeneeren ze, we doen zoo verschrik
kelijk veel voor die menschen, dat is toch wel bij de
arbeidaenqoête gebleken en wat zal na het gevolg
wezen, als gij de wet goedkeurt? Dat we, nameloos
gedrukt als we zijn door de zwaardere lasten, die
ons de ongevallenwet zal opleggen, dien armen men
schen zullen moeten onthouden, waarmee we ze nu
zooveel plezier doen Als onze dochters en zonen
trouwen, krijgen ze geen feestjes en kunnen ze geen
„hiep, hiep hoerah meer roepen, en wat meer is,
ze komen dan niet gelijk met ons in de krantmet
alles, wat eenigszins gelijkt op verbetering of verlichting
van het lot. wanneer zij in onze werkplaatsen in het
zweet huns aauschijns zwoegen, zullen wij, hetzij de
wet dit anders gebiedt, die wij, zooals boven blijkt
niet bang zijn te ontduiken, moeten ophouden al
is dan onze vereeniging opgericht ook iu het belang
van de werklieden. „liet hemd is altijd nader dan
de rok."
Dit alles zal de Eerste Kamer op haar geweten
hebben, als zij de wet niet verwerpt!
Terwijl de groot— nijveren aldus aan de Eerste
Kamer verwerping vroegen de heer Van Marken
van Delft, zeggen wij dit tot ziju eer, had reeds bij
voorbaat kennis gegeven, dat hij aan dit cynisch
spelletje niet wilde meedoen, omdat hij de wet beter
achtte dan geen en hij meende, dat bij afstemming
vooreerst geen goede wet te wachten was kwam
Dinsdag, 16 Januari d a.v het Handelsblad in een
entrefilet met een voorstel voor den dag, waarin dit
orgaan de geit en de kool trachtte te sparen. Verwer
ping van de wet zou énkel leiden tot onbepaald uitstel;
„verminkten, weduweu en weezen" zegt het blad met
dr. Kuyper, „zouden het gelag betalen", maar nu is
er ook geweest een amendement—De Beaufort, waarin
voor eeu belangrijk deel aan de we: schen der groot-
nijveren werd tegemoet gekomen en waarbij de regee-
ring zich stellig zou hebben neergelegd Dit nu was
een zaakje naar het hart van het Handelsblad.
Dit amendement gaf zeker iets voor de zeer groote
ondernemingen, werkend met groote kapitalen, maar
voor de groote massa der induslriëelen gat het niets,
evenmin als het groote amendement van dr. Kuyper-
Daartegen hebben indertijd de heeren Kuyper en
Lohman benevens hun vrienden gestemd, dat heelt
toen het Handelsblad „une faute iuexcusable" genoemd,
en nu raaut dit blad aan, om het initiatief tot
wijziging der wet van eenige leden van de Tweede
Kamer te d en uitgaan. „Laten", schrij't het, „de
heeren De Beaufort en Kuyper de handen ineen
slaan en een regeling ontwerpen waarmede de regeering,
op grond van hare gebleken houding, vrede zal
kunnen hebben.'*
Aangenomen nu eens dat de houding der regeering
tegenover het amendement-De Beaufort zoodanig is
geweest, dat zij met het daarin aangenomen stelsel
geheel vrede nam zij heeft alleen verklaard dat
zij zich daarmede in zoover kou vereenigen, dat zij,
bij aaüDemiDg deswege haar ontwerp niet zou intrekken
dan rijst nu de vraag op, of de Minister Lely, na
de schitterende overwinning door hem behaald na
zoo groot een tegenstand, maar zoo klakkeloos een
novelle zou accepteeren, ontworpen door zijn twee
heftigste tegenstanders; of hy mee zou doen aan een
opzettelijke en gewilde bevoorrechting van de groot-
nijveren boven de klein-nijveren. Dan zou Dr. Kuyper's
gevleugeld woord eerst recht te pas komen.
Hel Handelsblad had als icotiveering der gronden,
waarop 't het voldoen aan het verzoek der groot
nijveren door de Eei9te Kamer afried, ook gewezen
op de politieke gevolgeu bij vei werping der Wet.
In eeu ingezonden stuk van het bestuur der Veieeniging
van Werkgevers, voorkomende in het Handelsblad
van Woensdag 24 Januari jl., achtten de groot-
nij vei en het heengaan van den Minister of van
het geheele kabinet, want drie Ministers hebben het
wetsvoorstel onderteekend niet noodig, omdat het
hier gaat om':een technische zaak, die aan technische
FEUILLETON.
13.
„Ik vrees, dat je gelijk hebt", zeide Har-
raut„zóó ongeveer had de wereld geoor
deeld. Is het geheim nu streng bewaard
„Zeker; en daarom is de uitwerking van
het geschrift in Berlijn ongehoord, zooals
mijn uitgever mij schrijft. In de geld-
kringen is men buiten zichzelfalle cou
ranten schrijven over het boek,een ieder moet
het lezen. Nu is het niet meer mogelijk,de
aanklachten te onderdrukken of' dood te
zwijgen. Ronald moet antwoorden,en zoodra
hij dat openlijk doet, noem ik mijn naam
dat is reeds een besloten zaak".
„Rn dan zal men je weer pijnigen met
die oude geschiedenisriep de majoor
met onderdrukte heftigheid. „Zult ge dan
stand houden i Men bespaart je niets, maak
daar staat op."
„Ik weet dat", zeide Ernst vast en ern
stig. „Ronald zal zijn gansche pers als een
menigte bloedhonden op mij afzenden, en
juist op dat punt zullen ze losstormen, want
liet is het eenige, waar ze mij kunnen
pakken. Maar ik vrees niets, Arnold Dat
heb ik reeds doorgeworsteld en overwonnen
eer ik het schrijven de wereld inzond. Nu
ia de bijl gevallen, nu sta ik op de kamp
plaats en nu mogen ze komen
Hij had zich hoog opgericht. Daar was
geen spoor meer van de vroegere melan
cholie, slechts alleen een energieke wil, die
het gansche wezen van den man scheen te
zijn doordrongen."
„Ben jij eindelijk weer de oudebrak
Harmut triomfeerend los. „Nu, dan wil ik
den strijd zegenen, wanneer hij jou aan
jezelf teruggeeft. Maar nu hier met dat
boekwe hebben er genoeg over ge
redeneerd, ik moet m lezen.u
ei^chen moet getoetst worden. De vraag gold hier
alleen - „wat moet er gedaan worden,als een werkman
een ongeval treft en dat verschil vaD meening
tusschen het Parlement en het Kabinet over het beste
antwoord op die vraag behoorde niet tot een crisis
te leiden.
Als men de vraag beantwoordt in al haar eenvou
digheid, dan zon men kunnen zeggenmen moet
doen wat velen der nijveren tot nu toe verzuimd
hebben, waardoor de verkeerde toestanden zijn ontstaan,
waarvan het adres spreekt De ongevallenwet is niet
gemaakt voor dezen, maar voor de werklieden, en
nu dient de wetgever in de eers.te plaats te zorgen,
dat de wet een dwingende kracht heeft, opdat de
werklieden volkomen onafhankelijk zullen zijn van
de mannen, die hun plicht tot nu toe zoo schromelijk
verzuimden, en in de tweede plaats moet de regeering
er voor waken, dat de grootnijveren niet in het
dragen der lasten boven andere voorbeeldeloos
bevoorrecht worden. Schiet de regeering in deze
dabbele taak te kort, dan hebben èn werklieden èn
kleinindustrieelen,die ook hun vertegenwoordigers in
de Tweede Kamer hebben, het recht haar ter
verantwoording te roepen.
Staat er niet aan het slot van het adres der
grootnijveren, dat „het hier inderdaad een groot
b e g i n s e 1 geldt".en hoe kunnen ze nu praten van een
„technische zaak
Trouwens, de groot —nijveren gelooven zelf niet, dat
dr. Kuyper en de afgevaardigde van Deventer, na de
ervaring door hen opgedaan, de handen ineen zullen
slaan. Na, dat gelooven wij ook niet en vooral niet,dat
Dr. Kuyper dat zal doen, omdat,volgens hem,thans„de
exclusieve heerschappij van het aristocratisch beginsel"
niet is gehandhaafd gebleven. Met het oog op de
verklaring, in de vergadering van Patrimonium afge
legd, dat het wenschelyk was om de wet toch in
ieder geval aan te nemen, zonden de aanstaande
verminkten, weduwen en weezen hem het wel eens
kwalijk kunnen nemen, dat hij thans weer, ter wille
der grootnijveren, het werk ongedaan zou maken
„Deze wet had voor de leden der Tweede Kamer ook
een politieken achtergrond" zeide de heer Stork in de
vergadering derVereeniging en het zoa zeer goed kannen
ebeuren,dat,wanneer er leden gevonden konden worden,
die op het voorstel van het Handelsblad ingingen,dit
wel eens voor hen politieke gevolgen kon hebben.
In ieder geval blijft het bestuur de V. v N W.
ook in haar ingezonden stuk vragen la mort sans frase.
De wet, heeft de heer Stork gezegd, is een „slechte wet",
omdat de „centralistische, bureaucratische geest, die
er uit spreekt, een slechte wet geeft aan on9 volk."
Haar beginsel leidt volgens hem „lot centralisatie,
autocratie en staatsmonopolie" en daarom dient de
Eerste Kamer, die geen politieken achtergrond heeft,
haar te verwerpen.
Dit hooge college zal nu moeten beslissen. De
regeeriug kan, nu haar arbeid aldus door de adres
santen is gesignaleerd en, zooals het Handelsblad in
zijn ïepliek op het ingezonden stuk terecht verklaarde,
de Tweede Kamer voor 79 percent, idioot is verklaard,
onmogelijk loegeven. Wij zullen niet gehootzamen
aan de bepalingen in de wet die „declamatie"
waarin ons verboden wordt de premiën op het loon
der arbeiders te verhalen, hebben de grootnijveren
aan de hoogstaangeslagenen in den lande toegeroepen
de MiniNler Lely kan en mag, indien hij daarop
wordt gewezen, nu uiet anders antwoorden, dan
„nous avons encore des juges a Berlin
Als zulk een bedreiging in een arbeiders vergadering
zou geuit zijn, men zou zóó iets gehoord en gelezen
hebben over het revolutionnair karakter van zulk een
uitdrukking thans is zij nagenoeg onopgemerkt
in de groote pers voorbijgegaan. Zelfs den anti-
revolutionnairen organen is het niet opgevallen, hoe de
grootnijveren, wier belangen zij met zooveel kracht
hebben voorgestaan, nn dezen het spel oiet hebben
gewonuen, eindigen met een revolutionnairc
„declamatie" en evenmin heeft men zich geërgerd aan
de onomwonden verklaring, dat er onder de zeven
en —zeventig zullen zijn, die het hun werklieden
wel zullen inpeperen, dat de regeering en 79 leden
der Tweede Kamer er Toor gezorgd hebben en
terecht dat verminkten, weezen en weduwen niet
afhankelijk zullen zijn van zulke werkgevers
Of de Eerste Kamer naar den cynischen kreet, welke
uit dit adres opgaat, zal luisteren? Wij twijfelen
er aan. Ook op deze zevenenzeventig groot
nijveren, die 50.000 weiklieden in hun dienst hebben,
is al weer het„Quos Deus perdere vult" i) zeer
zeker van toepassing.
1) De heer De Beaufort is afgevaardigde voor
Deveuter.
2) Dien de goden verderven willen, ontnemen zij het
eerst het verstand.
Rotterdam, 31 Januari 1900.
CCI.
De kunst en de kolen zijn op 't mo
ment duur in de Maasstad Dat is heel
treurig allebei, vooral de kolen.
Men ïfoet groote verhalen van een
syndicaat in Duitschland met een syndi
caat in Holland samen, die de kolen op
prijs houden en zich de zakken spekken
uit de zakken der kolenverbruikers. Die
syndicaten doen onze maatschappij den
dood nog aan. Zij drijnen en treiteren
en zetten af, zij heerschen, overffeerschen
en plunderen een voorloopig nog mach-
telooze menigt.
Maar als de kolen te duur worden,
zal deze menigt in opstand komen, inge
zonden stukken schrijven, brochures ver
spreiden, de namen van de syndicaats
leden openbaar maken, en turf gaan
stoken of hout of gas. We gaan een
hangen tijd tegemoet
Het is, in allen ernst, verbazend onaan
genaam dat eenige heeren samen zulke
onhebbelijke dingen kunnen uithalen, ko-
lenkoninkje spelen met onbeperkte macht,
en ons volk aan een constitutioneel ko
ningschap gewoon een soort Russisch-
czaarschap kunnen opleggen, In oude
tijden werden zulke dwingelanden na een
poos meestal aan het einde van hun
heerschappij voorbeeldig gestraft, maar
dat is uit. We hebben in onze school
boekjes gelezen van een bisschoppelijken
dwingeland aan den Rij", die met
graan woekerde en toen op zijn toren
in de rivier door graanratten werd op
gepeuzeld. Dat is een mooie sage en
zeer leerzaam voor liên, die nooit in de
verzoeking kwamen te gaan dwingelan
den in graan of kolen. De groote kolen-
menschen geven om die leerzame sagen
geen steek, kolenratten bestaan er niet
en dat ze in hun eigen kolen verbranden
zullen geloof ik evenmin als zij 't zelf
gelooven zullen.
Hun kolen zijn trouwens van inferieure
kwaliteit en branden zeer slecht. Ik weet
dit, omdat ik mijn keukenkolen een
half mud per week van het groote
Duitsche syndicaat betrek.
En met de kunst is 't ook al onpret
tig gesteld. Daar is het syndicaat van
den slechten smaak aan 't koningen.
Paul Kruger met de dame van Maxim
o heilig verbond vullen onze
avonden, de tooneelcritici hebben nie
mendal te doen, het publiek kan huilen
bij Kruger en lachen bij Maxim, geest
driften bij de Boerenhelden of zich
schamen, heimelijk genietend bij het
Fransche juffertje, dat uit de Moulinrouge
is weggeloopen en in het bed van een
dokter teland kwam.
Ja, de kunst gaat voorspoedig.
De beide gezelschappen deuken er niet
over, de serie voorstellingen te staken,
zij verdienen grof geld en da's toch
eigenlijk hooldzaak. Ereis een avond van
kunstbeteekenis geven zoo tusschen
de serie in beteekent voor hen een
„Hier is het." Ernst reikte hein het boek
over, „Ik laat je nu alleen. Ik was juist I
van plan naar Berlijn te schrijven, toen gij
aankwaamt, en de brief moet vandaag nog
weg. Binnen een uur kom ik terug en haal
je oordeel."
Een vol uur was verioopen en majoor
Harmut zat nog steeds op ziju plaats en
las. Nu sloeg hij de laatste bladzijde om,
las de slotwoorden en sloot dan het boek.
Maar zijn kritiek bestond slechts in een
woord
„Donders
Hij haalde den zakdoek uit den zak en
veegde zich daarmede langs het voorhoofd;
eerst na een paar minuten te hebben ge
zwegen, zeide hij
„Daar heeft me dat mensch tien jaar
lang in Heilsberg gewoond, te midden van
ezels en sufferds, en ik heb hem gezegd,
dat hij er ook een was geworden,en nu springt
hij z o o uit den hoek en slaat en beukt
het heele roofridderschap, dat de lappen er
af vliegen. Dat zijn ontzettende dingen,
die hij dien Ronald naar het hoofd gooit.
En de geëerde heeren hoftiuanciers komen
ook bittere waarheden te hooren
Hij sproDg plotseling op en nu sloeg zijn
stemming in waren jubel over.
„Dat is hij weer, zooals hij eigenlijk is,
mijn oude vriend uit vroeger jaren. Zóó
stond hij toen voor de balie, toen hij dien
armen drommel verdedigde, die van diefstal
werd beschuldigd. Zoo rukte hij toen alles
met zich mede en wierp de koude wet in een
hoek en beriep zich op het hooge menschen-
recht der liefde.Ja ja,beste oom Treumann,
jouen den bravenHeilsbergers zullen de oogen
opengaan, wanneer ge te weten komt, wie
die ridder zonder vrees is, maar houden
zult ge hem niet, hier in uw geschiedkundig
nest. Nu heeft hij den ban verbroken, nu is
hij ontwaaktNu gaat hij door, zoowaar
ik Arnold Harmut heetHoera
Hij zwaaide met het boek, evenals oom
Treumann het had gedaan, maar op zijn
hoera kwam al een zeer eigenaardige echo.
„Hoera, oom Harmutklonk een heldere
kinderstem. Boven op de steenen trap, die
in huis leidde, stond de kleine Liesbeth
von Maiendorf en zwaaide met haar stroo-
hoedjedan sprong ze naar beneden en
snelde den majoor tegemoet.
„Kleine wildzang, weet jij reeds, dat je
moet instemmen, wanneer er hoera wordt
geroepen vroeg de 'majoor lachend, ter
wijl hij haar in zijn armen opnam. „Waar
kom jij vandaan, Liesbeth Is mama ook
hier
„Mama is bij den notaris op het kantoor.
En toen heeft oom Raimar mij gezegd,maar
naar den tuin te gaan, hij kwam straks wel
met mama. En zoo hen ik komen aanloopen.
Ik ben zoo dol blij, dat u er weer is."
„Ik ook," zeide de majoor, zeer oprecht
en heel blij met de ontvangen mededeeiing.
Hij nam de kleine op zijn knie zij begon
dadelijk heel vertrouwelijk te praten en
met zichtbaren trots te vertellen,dat ze
geschilderd werd.
„Een zóó groot, mooi portretEn een wit
jurkje heb ik aan en een bouquet rozen in
de hand."
„En die Max Raimar schildert je," zeide
Arnold. „Ja, ik weet het al. Moogt ge
hem gaarne, dat opkomend genie och,
dien Max, bedoel ik
Liesbeth bewoog beslist ontkennend haar
hoofd.
„Neen. ik mag hem in 't geheel niet.Hij
wil steeds bij mama zijn en met haar pra
ten. Met mij wil hij nooit spelen. Hij is
zoo dom."
„Wat heeft dat kind een menschenken-
nis," zeide de majoor in zich zelf. „Dus
hij praat steeds met je mama, ook wanneer
hij je scliildert
„Ja, altijd, en dan trekt hij zulke oo
gen," en de kleine meid verdraaide haar
oogen op een beangstigende manier, om
zoüd^pnde de vurige blikken van den kun
stenaar te kunnen weergeven.
„Dacht ik het nietIk draai dien ezel
dadelijk den nek om!" riep Harmut woe
dend, zonder er aan te denken, dat de
kleine hem hoordedeze echter zeide heel
ernstig
„Dat moogt ge niet doen, dan komt het
portret niet klaar."
„Dat zal ik schilderen", zeide de majoor
volle zaal verruilen voor een driekwart
leege en dus ettelijke honderden guldens
schade. De eigenaars van abonnementen
en coupons ktijgen geen waar voor het
eenmaal gestorte geld en nu belooft de
directie althans die van den Grooten
Schouwburg wel dat zij het geld voor
eventueel verzuimde avonden wil terug
geven, maar dat is van precies dezelfde
waarde als de belofte van een directie
van een badhuis, die een poosje hare
inrichting sluit en dan tot haar klanten
zegtvertel maar, hoeveel baden je hadt
willen nemen terwijl onze zaak toe was,
dan zullen we je evenveel keeren je
abonnementskwartje terugbetalen. De
klanten bljjven er vuil bij.
Ook overigens is de kunst matigjes
aan den gang, met muziek alleen gaat
het tamelijk, maar dat vult de kunst-
hoDgerige maag van een bevolking niet.
Thorn Prikker komt uit Den Haag
onze jonge dames leeren batikken,
vanwege den Kunstkring, wat zeer zeker
een aangename afleiding is. Wat onze
Kunstkring voor plannen heeft Onlangs
heeft hij Zweedsch handwerken laten
onderwijzen en nu weer batikken, waar
schijnlijk met nog andere voornemens
voor de toekomst. Of dit nu alleen
nieuwsgierigheid bevredigen wil zijn,
weet ik niet, serieuze resultaten zal dit
proeflessen wel niet geven alleen
nog wat meer dilettantisme fokken, jonge
dames,die al pian'o-ram melen,nog verleiden
tot kunstweven en batikken. Enfin, dat
moet de Kunstkring maar zelf weten.
Alzoo zijn kolen en kunst duur
worden lichaam en ziel onvoldoende
verwarmd maken we lange nachten
te bedde. Want eenmaal onder de
dekens, kunnen we verwarming van
kolen en kunst wel missen, zoodat
goed beschouwd een dekenfabrikant
's menschen grootste weldoener is.
Nu we toch zoo aan allerlei narighe
den bezig zijn,gevoel ik me in de stemming
om ook eens wat over influenza te zeggen.
Natuurlijk is er ook in Rotterdam in
fluenza, maar slapjes gelukkig, nog géén
epidemie. Met de laatste influenza, vóór
enkele jaren, hebben we behoorlijk mee
gedaan. In alle families was er minstens
één, die aan influenza leed. Ik herinner
me, dat toen aan kaneel een bijzondere
anti-influenza-waarde werd toegekend en
dat toen iedereen zich met dit middel
wapende. Oude en jonge dames en hee
ren hadden een pijpje kaneel in den
mond, iedereen kauwde kaneel, rookte
kaneel, snoof kaneel, het was een kaneel—
contra-influenza-crisis, waaraan het luwen
van de ziekte ten laatste een einde maak
te. Ik deel dit alleen mede om te bewij
zen dat er groote vrees voor influenza
was, toen. Nu kaneelt men niet. Ik
geloof zelfs, dat er heel weinig over in
fluenza wordt gedacht, ofschoon er wel
gevallen voorkomen en van buiten heel
nare mededeelingen worden gedaan over
enorme sterften en over het ontbreken
van koetspaarden ter wille van de vele
begrafenissen.
Is Rotterdam werkelijk gezonder ge-
met groote beslistheid,„dien Max hebben we
niet meer noodig, dien laten we opwippen."
Liesbeth keek hem van terzjjde aan, ze
scheen toch niet zoo zeker op te gaan in ziju
kunstenaarsgaven. Plotseling echter lachte
ze vroolijk. Het idéé, dat Max van Gernsbaeh
zou worden uitgebannen, dat vond ze al heel
leuk.
Na tien minuten was het spel in vollen gang.
Het kleine juffertje, gewapend met een
grooten stokjeerde de eerste militaire be
ginselen en den parade-marsch, en majoor
Hannut was zoo in de wolken over haar
vorderingen, dat hij telkens verzekerde
„Liesbeth, je verdiende waarachtig een
soldatenkind te zijn."
Zij waren beiden zoo verdiept in 't spel,dat zij
in 't geheel niet bemerkten, dat Raimar en
mevrouw von Maiendorf in den tuin kwa
men, totdat de eerste riep
„Maar Arnold oefen je zelfs zulke
recruteu
„O, mevrouw, pardon ik zag u niet
eerder," riep Arnold verschrikt. Wilma
lachte hartelijk „Alsof het bij een moeder
verontschuldiging behoeft, wanneer menhaar
kind een vriendelijkheid bewijst." Maar zij
beantwoordde zijn groet toch met een zekere
bevangenheid, en daar ging Liesbeth voor
haar staan en zeide op hoogst verwijtvollen
toon
„Mama, oom Harmut zegt, dat ik een
soldatenkind verdiende te zijn waarom
b e n ik dan geen soldatenkind
De jonge vrouw werd vuurrood en de
blik van den majoor, dien ze opving, deed
haar verwarring nog toenemengelukkig
kwam Ernst haar te hulp.
„Kom, Liesbeth, daar in het tuin
huis zijn jonge poesjes met een oude, daar
mede moogt ge spelen. Het blijft er bij,
mevrouw, ik laat dadelijk het contract klaar
maken en breng het zelf naar Gernsbaeh.
Arnold, jy moet even de honneurs voor mij
waarnemen, ik heb nog het een en ander te
verrichten."
Daarna nam hij de kleine bij de hand
en bracht haar naar het tuinhuisje, waar
de kattenfamilie dadelijk haar geheele be
langstelling in beslag nam. Arnold zond zjjn
vriend een dankbaren blik na en nam daarna
met grooten ijver de honneurs waar. Hij
scheen daarmede ook geluk te hebben.
Ernst Raimar stond in tusschen aan het
venster van zyn woonkamer, die op de
eerste verdieping lag en keek met de armen
over de borst geslagen den tuin in. Hij
hoorde het lachen van het kind, dat met
de katjes speeldeachter de rozenstruiken
schemerde het lichte kleedje der jonge
vrouw en daarnevens was de gestalte van
Harmut zichtbaar.
Ernst wendde zich nu plotseling met een
ruk af. Hij nam den brief voor Berlijn,
die ter verzending gereed lag, van zijn
schrijftafel, om hem weg te brengen, maar
om zijn lippen trilde daarby een droevige
trek. Hij had ook gedroomd een korten
lentedroom, voor weinige dagen: dan was
een bitter ontwaken gekomen. Zeker, een
ontwaken tot leven, tot strijd, maar het
geluk dat was voorbijgegaan.
„Zoo gewonnen, zoo geronnen!" Wonder
lijke titelMen had het werk hoofdschud
dend ter hand genomen, maar reeds op de
eerste bladzijde werd de opmerkzaamheid
getrokken, want daar werd een naam ge
noemd,dien men kende,Felix Ronald,wiens
geluk bijna spreekwoordelijk was geworden,
die alles,wat hij aanraakte, in goud scheen
te kunnen veranderen. Ais een meteoor was
hij uit het duister opgeglansd en steeds
hooger en hooger geklommen; hij had alles
wat hem in den beginne vijandig had weer
staan, onder zijn macht gebracht en
voerde nu in de hooge kringen een opper
machtige heerschappij.
De Steinfelder industriewerken, zijn eer
ste groote onderneming, die nu een aan
deelenvennootschap zou worden, golden voor
het schitterendste op hun gebieddaar
werd de meeste winst gemaakt, en dat
rechtvaardigde de reusachtige sommen, die
er voor gevraagd en toegestaan werden.
Daar was men van zijn geld verzekerd,daar
was het goed geborgen.
Men vond het begrijpelijk, dat Ronald uit
deze ouderneming terugtrad.Hij bezweek im
mers bjjna onder den last van zyn werk en