Brieven nit de Maasstad. Zondag 4 Februari 1900. 44 ste Jaar gang JSTo. 3191 let cynisme der gittif ra. Xoogewon tien, zoo geronnen. TWEEDE BLAD. Toen op dtn I3den December van het vorige jaar e ongevallenwet met zoo groot een meerderheid 9 tegen 44 werd aangenomen, heeft Dr. Kuyper e stemmen, die hij en zijn vrienden vóór het etsontwerp uitbrachten, uitvoerig gemotiveerd en Is slotmotief gezegd,dat de anti-revolutionnaire groep, ie hij aanvoerde, niet wilde, dat een verwerping der ret ten gevolge zou hebben, dat „verminkten, reduwen en weezen het gelag zouden betalen'*. Deze verklaring is in de organen der liberalen en rijzinnig-demoeralen luide toegejuicht en moet dan tok naar haai juiste waarde geschat worden. De strijd, die er van de zijde der groot-nijveren egen het wetsontwerp in tal van adressen is gevoerd, ïeeft aanleiding gegeven, dat dezen het nut van >ereeniging inzagen, en dat er is opgericht een Pereenigiog van Nederlandsche Werkgevers, waarvan le bekende groot-nijvere te Hengeloo, de heer D. W Stork, den voorzittersstoel bekleedt. Tot du toe was van die vereeniging, bestaande uit de mannen, die Dr. Kuyper indertijd met het groote amendement in bet gevlei heeft trachten te komen, niet veel meer uitgelekt, dan hetgeen haar Secretaris, Jhr. Mr. Smissaert, de politieke oud-hoofdredacteur van Je Amsterdamsche Courant, wel aan de dagbladen geliefde mede te deelen. Zaterdag, den 13den Januari j 1werd echter te Amsterdam door de vereeniging eeu vergadering gehouden, welke door den voorzitter „openbaar- werd genoemd, omdat de pers was toegelaten. Uit het verslag, dat voorkomt in het Handelsblad van Zondag, 14 Januari jl., kan men lezen, dat, zooals de heer Stork mededeelde, de vereeniging thans telt 77 leden, die ongeveer 50.000 werklieden in hun dienst hadden en dat het doel der oprichting niet is geweest een vereeniging te vormen tegenover de werklieden een „patroonsvereeniging." maar dat de statuten bedoelden „wel degelijk te behartigen de belaogen van werkgevers en werklieden beiden" „Conservatief was de vereeniging niet, zij bestond uit „nijveren", die er niet blind voor waren, dat er „verkeerde toestanden" heerschten. maar het doel dier „nijveren" was, om die verkeerde toestanden door het „particulier initiatief" te doen verdwijnen, zonder dat de Staat altijd dadelijk zou behoeven in te grijpen Laten we een oogenblik bij deze verklaring blijven stil staan. „Verkeerde toestanden" zijn er dat wordt erkend Trouwens, daarop, geïllustreerd door feiten, die ten hemel schreiden, is jaren en jaren lang in de pers en zoo nu en dan in de volksverga deringen gewezen. Het „particulier initiatief" zat gedurende al dien tijd nagenoeg stil of wierp verin»nkteu, weduwen en weezen" een aalmoes toe cn wanneer nu eindelijk de Staat het oogenblik gekomen acht om in te grypen en dat dit er was bewijzen de 79 stemmen vóór de wet dan komt het „particulier initiatief" en roept: „halte la! dat is onze taak, blijft gij, Staat, er met de vingers af! Natuurlijk had deze vergadering een doel en wel het behandelen van een concept-adres aan de Eerste Kamer, waarin niets minder en niets meer gevraagd werd, dan dat deze zich zal stellen „tegen het beginsel dezer wetsvoordracht en haar mitsdien zal afwijzen." Indien wij nu boven dit artikel schreven „Het cynisme der groot-nij veren", dan deden wij dit op erond van een gedeelte van den inhoud van dat adres, dat bij acclamatie aan het einde der vergadering is goedgekeurd. Natuurlijk vinden wij daarin de gebruikelijke redeDeering over centralisatie, bureaucratie, enz., welke wij als bekend kunnen veronderstellen, maar het trof ons dat een vereeniging, die volgens den voor zitter ook de belangen der werklieden behartigt, aan de Eerste Kamer de volgende voor de werklieden zeer nadeelige gevolgen van het aannemen der wet durfde voor te spiegelen. „Of", lezen we, „de nijveren die lasten zullen kun ne* dragee De Regeering heeft zonder nader onderzoek dat als vaststaand aangenomen Echter is duidelijk dat, waar aldus de productiekosten stelselmatig (door de wet) worden verhoogd, menig werkgever, vooral in de scherp concurreerende bedrijven, al het mogelijke zal beproeven om de verhooging op anderen af te wentelen. Eene declamatie in de wet, die zoodanige practijk verbiedt, bewijst alleen, dat dit gevolg waar schijnlijk geacht wordt, maar zal minder sterk blijken dan de macht der feiten en de draag der noodzaak. „Weer andere werkgevers zullen, nu de wel hun uit éénen hoofde zwaardere lasten feu bate der werk lieden oplegt, er foe komen, dat te verhalen op wat zij uit anderen hoofde voor hun personeel plachten te doen" Wie worden nn onder het door ons gecursiveerde „anderen" bedoeld? Niet de atnemers, want dit wordt dcor de scherpe concurrentie onmogelijk gemaakt, niet dc „groot-nij veren" zei ven, die er geen oester minder om zullen eten en geen fijne flcsch minder om zullen drinken, maar wel de werklieden. Dit volgt dan ook dadelijk uit het laatste gedeelte der eerste alinea van ons citaat, waarin de bepaling in de wet. dat het verboden zal zijn om de premiën geheel of gedeel telijk op het loon der werklieden te verhalen, „eene declamatie" wordt genoemd, terwijl de „groot-nijveren/ zich verschuilende achter „de macht der feiten" en „den drang der noodzaak", tevens dreigen, dat zij het wetsartikel wel zullen weten te ontdoiken. In de tweede alinea van ons citaat poseeren de grootnijveren zich bescheiden a's een soort van weldoeners ran hun werklieden. Ziet ge, o, Eeiste Kamer, aldus redeneeren ze, we doen zoo verschrik kelijk veel voor die menschen, dat is toch wel bij de arbeidaenqoête gebleken en wat zal na het gevolg wezen, als gij de wet goedkeurt? Dat we, nameloos gedrukt als we zijn door de zwaardere lasten, die ons de ongevallenwet zal opleggen, dien armen men schen zullen moeten onthouden, waarmee we ze nu zooveel plezier doen Als onze dochters en zonen trouwen, krijgen ze geen feestjes en kunnen ze geen „hiep, hiep hoerah meer roepen, en wat meer is, ze komen dan niet gelijk met ons in de krantmet alles, wat eenigszins gelijkt op verbetering of verlichting van het lot. wanneer zij in onze werkplaatsen in het zweet huns aauschijns zwoegen, zullen wij, hetzij de wet dit anders gebiedt, die wij, zooals boven blijkt niet bang zijn te ontduiken, moeten ophouden al is dan onze vereeniging opgericht ook iu het belang van de werklieden. „liet hemd is altijd nader dan de rok." Dit alles zal de Eerste Kamer op haar geweten hebben, als zij de wet niet verwerpt! Terwijl de groot— nijveren aldus aan de Eerste Kamer verwerping vroegen de heer Van Marken van Delft, zeggen wij dit tot ziju eer, had reeds bij voorbaat kennis gegeven, dat hij aan dit cynisch spelletje niet wilde meedoen, omdat hij de wet beter achtte dan geen en hij meende, dat bij afstemming vooreerst geen goede wet te wachten was kwam Dinsdag, 16 Januari d a.v het Handelsblad in een entrefilet met een voorstel voor den dag, waarin dit orgaan de geit en de kool trachtte te sparen. Verwer ping van de wet zou énkel leiden tot onbepaald uitstel; „verminkten, weduweu en weezen" zegt het blad met dr. Kuyper, „zouden het gelag betalen", maar nu is er ook geweest een amendement—De Beaufort, waarin voor eeu belangrijk deel aan de we: schen der groot- nijveren werd tegemoet gekomen en waarbij de regee- ring zich stellig zou hebben neergelegd Dit nu was een zaakje naar het hart van het Handelsblad. Dit amendement gaf zeker iets voor de zeer groote ondernemingen, werkend met groote kapitalen, maar voor de groote massa der induslriëelen gat het niets, evenmin als het groote amendement van dr. Kuyper- Daartegen hebben indertijd de heeren Kuyper en Lohman benevens hun vrienden gestemd, dat heelt toen het Handelsblad „une faute iuexcusable" genoemd, en nu raaut dit blad aan, om het initiatief tot wijziging der wet van eenige leden van de Tweede Kamer te d en uitgaan. „Laten", schrij't het, „de heeren De Beaufort en Kuyper de handen ineen slaan en een regeling ontwerpen waarmede de regeering, op grond van hare gebleken houding, vrede zal kunnen hebben.'* Aangenomen nu eens dat de houding der regeering tegenover het amendement-De Beaufort zoodanig is geweest, dat zij met het daarin aangenomen stelsel geheel vrede nam zij heeft alleen verklaard dat zij zich daarmede in zoover kou vereenigen, dat zij, bij aaüDemiDg deswege haar ontwerp niet zou intrekken dan rijst nu de vraag op, of de Minister Lely, na de schitterende overwinning door hem behaald na zoo groot een tegenstand, maar zoo klakkeloos een novelle zou accepteeren, ontworpen door zijn twee heftigste tegenstanders; of hy mee zou doen aan een opzettelijke en gewilde bevoorrechting van de groot- nijveren boven de klein-nijveren. Dan zou Dr. Kuyper's gevleugeld woord eerst recht te pas komen. Hel Handelsblad had als icotiveering der gronden, waarop 't het voldoen aan het verzoek der groot nijveren door de Eei9te Kamer afried, ook gewezen op de politieke gevolgeu bij vei werping der Wet. In eeu ingezonden stuk van het bestuur der Veieeniging van Werkgevers, voorkomende in het Handelsblad van Woensdag 24 Januari jl., achtten de groot- nij vei en het heengaan van den Minister of van het geheele kabinet, want drie Ministers hebben het wetsvoorstel onderteekend niet noodig, omdat het hier gaat om':een technische zaak, die aan technische FEUILLETON. 13. „Ik vrees, dat je gelijk hebt", zeide Har- raut„zóó ongeveer had de wereld geoor deeld. Is het geheim nu streng bewaard „Zeker; en daarom is de uitwerking van het geschrift in Berlijn ongehoord, zooals mijn uitgever mij schrijft. In de geld- kringen is men buiten zichzelfalle cou ranten schrijven over het boek,een ieder moet het lezen. Nu is het niet meer mogelijk,de aanklachten te onderdrukken of' dood te zwijgen. Ronald moet antwoorden,en zoodra hij dat openlijk doet, noem ik mijn naam dat is reeds een besloten zaak". „Rn dan zal men je weer pijnigen met die oude geschiedenisriep de majoor met onderdrukte heftigheid. „Zult ge dan stand houden i Men bespaart je niets, maak daar staat op." „Ik weet dat", zeide Ernst vast en ern stig. „Ronald zal zijn gansche pers als een menigte bloedhonden op mij afzenden, en juist op dat punt zullen ze losstormen, want liet is het eenige, waar ze mij kunnen pakken. Maar ik vrees niets, Arnold Dat heb ik reeds doorgeworsteld en overwonnen eer ik het schrijven de wereld inzond. Nu ia de bijl gevallen, nu sta ik op de kamp plaats en nu mogen ze komen Hij had zich hoog opgericht. Daar was geen spoor meer van de vroegere melan cholie, slechts alleen een energieke wil, die het gansche wezen van den man scheen te zijn doordrongen." „Ben jij eindelijk weer de oudebrak Harmut triomfeerend los. „Nu, dan wil ik den strijd zegenen, wanneer hij jou aan jezelf teruggeeft. Maar nu hier met dat boekwe hebben er genoeg over ge redeneerd, ik moet m lezen.u ei^chen moet getoetst worden. De vraag gold hier alleen - „wat moet er gedaan worden,als een werkman een ongeval treft en dat verschil vaD meening tusschen het Parlement en het Kabinet over het beste antwoord op die vraag behoorde niet tot een crisis te leiden. Als men de vraag beantwoordt in al haar eenvou digheid, dan zon men kunnen zeggenmen moet doen wat velen der nijveren tot nu toe verzuimd hebben, waardoor de verkeerde toestanden zijn ontstaan, waarvan het adres spreekt De ongevallenwet is niet gemaakt voor dezen, maar voor de werklieden, en nu dient de wetgever in de eers.te plaats te zorgen, dat de wet een dwingende kracht heeft, opdat de werklieden volkomen onafhankelijk zullen zijn van de mannen, die hun plicht tot nu toe zoo schromelijk verzuimden, en in de tweede plaats moet de regeering er voor waken, dat de grootnijveren niet in het dragen der lasten boven andere voorbeeldeloos bevoorrecht worden. Schiet de regeering in deze dabbele taak te kort, dan hebben èn werklieden èn kleinindustrieelen,die ook hun vertegenwoordigers in de Tweede Kamer hebben, het recht haar ter verantwoording te roepen. Staat er niet aan het slot van het adres der grootnijveren, dat „het hier inderdaad een groot b e g i n s e 1 geldt".en hoe kunnen ze nu praten van een „technische zaak Trouwens, de groot —nijveren gelooven zelf niet, dat dr. Kuyper en de afgevaardigde van Deventer, na de ervaring door hen opgedaan, de handen ineen zullen slaan. Na, dat gelooven wij ook niet en vooral niet,dat Dr. Kuyper dat zal doen, omdat,volgens hem,thans„de exclusieve heerschappij van het aristocratisch beginsel" niet is gehandhaafd gebleven. Met het oog op de verklaring, in de vergadering van Patrimonium afge legd, dat het wenschelyk was om de wet toch in ieder geval aan te nemen, zonden de aanstaande verminkten, weduwen en weezen hem het wel eens kwalijk kunnen nemen, dat hij thans weer, ter wille der grootnijveren, het werk ongedaan zou maken „Deze wet had voor de leden der Tweede Kamer ook een politieken achtergrond" zeide de heer Stork in de vergadering derVereeniging en het zoa zeer goed kannen ebeuren,dat,wanneer er leden gevonden konden worden, die op het voorstel van het Handelsblad ingingen,dit wel eens voor hen politieke gevolgen kon hebben. In ieder geval blijft het bestuur de V. v N W. ook in haar ingezonden stuk vragen la mort sans frase. De wet, heeft de heer Stork gezegd, is een „slechte wet", omdat de „centralistische, bureaucratische geest, die er uit spreekt, een slechte wet geeft aan on9 volk." Haar beginsel leidt volgens hem „lot centralisatie, autocratie en staatsmonopolie" en daarom dient de Eerste Kamer, die geen politieken achtergrond heeft, haar te verwerpen. Dit hooge college zal nu moeten beslissen. De regeeriug kan, nu haar arbeid aldus door de adres santen is gesignaleerd en, zooals het Handelsblad in zijn ïepliek op het ingezonden stuk terecht verklaarde, de Tweede Kamer voor 79 percent, idioot is verklaard, onmogelijk loegeven. Wij zullen niet gehootzamen aan de bepalingen in de wet die „declamatie" waarin ons verboden wordt de premiën op het loon der arbeiders te verhalen, hebben de grootnijveren aan de hoogstaangeslagenen in den lande toegeroepen de MiniNler Lely kan en mag, indien hij daarop wordt gewezen, nu uiet anders antwoorden, dan „nous avons encore des juges a Berlin Als zulk een bedreiging in een arbeiders vergadering zou geuit zijn, men zou zóó iets gehoord en gelezen hebben over het revolutionnair karakter van zulk een uitdrukking thans is zij nagenoeg onopgemerkt in de groote pers voorbijgegaan. Zelfs den anti- revolutionnairen organen is het niet opgevallen, hoe de grootnijveren, wier belangen zij met zooveel kracht hebben voorgestaan, nn dezen het spel oiet hebben gewonuen, eindigen met een revolutionnairc „declamatie" en evenmin heeft men zich geërgerd aan de onomwonden verklaring, dat er onder de zeven en —zeventig zullen zijn, die het hun werklieden wel zullen inpeperen, dat de regeering en 79 leden der Tweede Kamer er Toor gezorgd hebben en terecht dat verminkten, weezen en weduwen niet afhankelijk zullen zijn van zulke werkgevers Of de Eerste Kamer naar den cynischen kreet, welke uit dit adres opgaat, zal luisteren? Wij twijfelen er aan. Ook op deze zevenenzeventig groot nijveren, die 50.000 weiklieden in hun dienst hebben, is al weer het„Quos Deus perdere vult" i) zeer zeker van toepassing. 1) De heer De Beaufort is afgevaardigde voor Deveuter. 2) Dien de goden verderven willen, ontnemen zij het eerst het verstand. Rotterdam, 31 Januari 1900. CCI. De kunst en de kolen zijn op 't mo ment duur in de Maasstad Dat is heel treurig allebei, vooral de kolen. Men ïfoet groote verhalen van een syndicaat in Duitschland met een syndi caat in Holland samen, die de kolen op prijs houden en zich de zakken spekken uit de zakken der kolenverbruikers. Die syndicaten doen onze maatschappij den dood nog aan. Zij drijnen en treiteren en zetten af, zij heerschen, overffeerschen en plunderen een voorloopig nog mach- telooze menigt. Maar als de kolen te duur worden, zal deze menigt in opstand komen, inge zonden stukken schrijven, brochures ver spreiden, de namen van de syndicaats leden openbaar maken, en turf gaan stoken of hout of gas. We gaan een hangen tijd tegemoet Het is, in allen ernst, verbazend onaan genaam dat eenige heeren samen zulke onhebbelijke dingen kunnen uithalen, ko- lenkoninkje spelen met onbeperkte macht, en ons volk aan een constitutioneel ko ningschap gewoon een soort Russisch- czaarschap kunnen opleggen, In oude tijden werden zulke dwingelanden na een poos meestal aan het einde van hun heerschappij voorbeeldig gestraft, maar dat is uit. We hebben in onze school boekjes gelezen van een bisschoppelijken dwingeland aan den Rij", die met graan woekerde en toen op zijn toren in de rivier door graanratten werd op gepeuzeld. Dat is een mooie sage en zeer leerzaam voor liên, die nooit in de verzoeking kwamen te gaan dwingelan den in graan of kolen. De groote kolen- menschen geven om die leerzame sagen geen steek, kolenratten bestaan er niet en dat ze in hun eigen kolen verbranden zullen geloof ik evenmin als zij 't zelf gelooven zullen. Hun kolen zijn trouwens van inferieure kwaliteit en branden zeer slecht. Ik weet dit, omdat ik mijn keukenkolen een half mud per week van het groote Duitsche syndicaat betrek. En met de kunst is 't ook al onpret tig gesteld. Daar is het syndicaat van den slechten smaak aan 't koningen. Paul Kruger met de dame van Maxim o heilig verbond vullen onze avonden, de tooneelcritici hebben nie mendal te doen, het publiek kan huilen bij Kruger en lachen bij Maxim, geest driften bij de Boerenhelden of zich schamen, heimelijk genietend bij het Fransche juffertje, dat uit de Moulinrouge is weggeloopen en in het bed van een dokter teland kwam. Ja, de kunst gaat voorspoedig. De beide gezelschappen deuken er niet over, de serie voorstellingen te staken, zij verdienen grof geld en da's toch eigenlijk hooldzaak. Ereis een avond van kunstbeteekenis geven zoo tusschen de serie in beteekent voor hen een „Hier is het." Ernst reikte hein het boek over, „Ik laat je nu alleen. Ik was juist I van plan naar Berlijn te schrijven, toen gij aankwaamt, en de brief moet vandaag nog weg. Binnen een uur kom ik terug en haal je oordeel." Een vol uur was verioopen en majoor Harmut zat nog steeds op ziju plaats en las. Nu sloeg hij de laatste bladzijde om, las de slotwoorden en sloot dan het boek. Maar zijn kritiek bestond slechts in een woord „Donders Hij haalde den zakdoek uit den zak en veegde zich daarmede langs het voorhoofd; eerst na een paar minuten te hebben ge zwegen, zeide hij „Daar heeft me dat mensch tien jaar lang in Heilsberg gewoond, te midden van ezels en sufferds, en ik heb hem gezegd, dat hij er ook een was geworden,en nu springt hij z o o uit den hoek en slaat en beukt het heele roofridderschap, dat de lappen er af vliegen. Dat zijn ontzettende dingen, die hij dien Ronald naar het hoofd gooit. En de geëerde heeren hoftiuanciers komen ook bittere waarheden te hooren Hij sproDg plotseling op en nu sloeg zijn stemming in waren jubel over. „Dat is hij weer, zooals hij eigenlijk is, mijn oude vriend uit vroeger jaren. Zóó stond hij toen voor de balie, toen hij dien armen drommel verdedigde, die van diefstal werd beschuldigd. Zoo rukte hij toen alles met zich mede en wierp de koude wet in een hoek en beriep zich op het hooge menschen- recht der liefde.Ja ja,beste oom Treumann, jouen den bravenHeilsbergers zullen de oogen opengaan, wanneer ge te weten komt, wie die ridder zonder vrees is, maar houden zult ge hem niet, hier in uw geschiedkundig nest. Nu heeft hij den ban verbroken, nu is hij ontwaaktNu gaat hij door, zoowaar ik Arnold Harmut heetHoera Hij zwaaide met het boek, evenals oom Treumann het had gedaan, maar op zijn hoera kwam al een zeer eigenaardige echo. „Hoera, oom Harmutklonk een heldere kinderstem. Boven op de steenen trap, die in huis leidde, stond de kleine Liesbeth von Maiendorf en zwaaide met haar stroo- hoedjedan sprong ze naar beneden en snelde den majoor tegemoet. „Kleine wildzang, weet jij reeds, dat je moet instemmen, wanneer er hoera wordt geroepen vroeg de 'majoor lachend, ter wijl hij haar in zijn armen opnam. „Waar kom jij vandaan, Liesbeth Is mama ook hier „Mama is bij den notaris op het kantoor. En toen heeft oom Raimar mij gezegd,maar naar den tuin te gaan, hij kwam straks wel met mama. En zoo hen ik komen aanloopen. Ik ben zoo dol blij, dat u er weer is." „Ik ook," zeide de majoor, zeer oprecht en heel blij met de ontvangen mededeeiing. Hij nam de kleine op zijn knie zij begon dadelijk heel vertrouwelijk te praten en met zichtbaren trots te vertellen,dat ze geschilderd werd. „Een zóó groot, mooi portretEn een wit jurkje heb ik aan en een bouquet rozen in de hand." „En die Max Raimar schildert je," zeide Arnold. „Ja, ik weet het al. Moogt ge hem gaarne, dat opkomend genie och, dien Max, bedoel ik Liesbeth bewoog beslist ontkennend haar hoofd. „Neen. ik mag hem in 't geheel niet.Hij wil steeds bij mama zijn en met haar pra ten. Met mij wil hij nooit spelen. Hij is zoo dom." „Wat heeft dat kind een menschenken- nis," zeide de majoor in zich zelf. „Dus hij praat steeds met je mama, ook wanneer hij je scliildert „Ja, altijd, en dan trekt hij zulke oo gen," en de kleine meid verdraaide haar oogen op een beangstigende manier, om zoüd^pnde de vurige blikken van den kun stenaar te kunnen weergeven. „Dacht ik het nietIk draai dien ezel dadelijk den nek om!" riep Harmut woe dend, zonder er aan te denken, dat de kleine hem hoordedeze echter zeide heel ernstig „Dat moogt ge niet doen, dan komt het portret niet klaar." „Dat zal ik schilderen", zeide de majoor volle zaal verruilen voor een driekwart leege en dus ettelijke honderden guldens schade. De eigenaars van abonnementen en coupons ktijgen geen waar voor het eenmaal gestorte geld en nu belooft de directie althans die van den Grooten Schouwburg wel dat zij het geld voor eventueel verzuimde avonden wil terug geven, maar dat is van precies dezelfde waarde als de belofte van een directie van een badhuis, die een poosje hare inrichting sluit en dan tot haar klanten zegtvertel maar, hoeveel baden je hadt willen nemen terwijl onze zaak toe was, dan zullen we je evenveel keeren je abonnementskwartje terugbetalen. De klanten bljjven er vuil bij. Ook overigens is de kunst matigjes aan den gang, met muziek alleen gaat het tamelijk, maar dat vult de kunst- hoDgerige maag van een bevolking niet. Thorn Prikker komt uit Den Haag onze jonge dames leeren batikken, vanwege den Kunstkring, wat zeer zeker een aangename afleiding is. Wat onze Kunstkring voor plannen heeft Onlangs heeft hij Zweedsch handwerken laten onderwijzen en nu weer batikken, waar schijnlijk met nog andere voornemens voor de toekomst. Of dit nu alleen nieuwsgierigheid bevredigen wil zijn, weet ik niet, serieuze resultaten zal dit proeflessen wel niet geven alleen nog wat meer dilettantisme fokken, jonge dames,die al pian'o-ram melen,nog verleiden tot kunstweven en batikken. Enfin, dat moet de Kunstkring maar zelf weten. Alzoo zijn kolen en kunst duur worden lichaam en ziel onvoldoende verwarmd maken we lange nachten te bedde. Want eenmaal onder de dekens, kunnen we verwarming van kolen en kunst wel missen, zoodat goed beschouwd een dekenfabrikant 's menschen grootste weldoener is. Nu we toch zoo aan allerlei narighe den bezig zijn,gevoel ik me in de stemming om ook eens wat over influenza te zeggen. Natuurlijk is er ook in Rotterdam in fluenza, maar slapjes gelukkig, nog géén epidemie. Met de laatste influenza, vóór enkele jaren, hebben we behoorlijk mee gedaan. In alle families was er minstens één, die aan influenza leed. Ik herinner me, dat toen aan kaneel een bijzondere anti-influenza-waarde werd toegekend en dat toen iedereen zich met dit middel wapende. Oude en jonge dames en hee ren hadden een pijpje kaneel in den mond, iedereen kauwde kaneel, rookte kaneel, snoof kaneel, het was een kaneel— contra-influenza-crisis, waaraan het luwen van de ziekte ten laatste een einde maak te. Ik deel dit alleen mede om te bewij zen dat er groote vrees voor influenza was, toen. Nu kaneelt men niet. Ik geloof zelfs, dat er heel weinig over in fluenza wordt gedacht, ofschoon er wel gevallen voorkomen en van buiten heel nare mededeelingen worden gedaan over enorme sterften en over het ontbreken van koetspaarden ter wille van de vele begrafenissen. Is Rotterdam werkelijk gezonder ge- met groote beslistheid,„dien Max hebben we niet meer noodig, dien laten we opwippen." Liesbeth keek hem van terzjjde aan, ze scheen toch niet zoo zeker op te gaan in ziju kunstenaarsgaven. Plotseling echter lachte ze vroolijk. Het idéé, dat Max van Gernsbaeh zou worden uitgebannen, dat vond ze al heel leuk. Na tien minuten was het spel in vollen gang. Het kleine juffertje, gewapend met een grooten stokjeerde de eerste militaire be ginselen en den parade-marsch, en majoor Hannut was zoo in de wolken over haar vorderingen, dat hij telkens verzekerde „Liesbeth, je verdiende waarachtig een soldatenkind te zijn." Zij waren beiden zoo verdiept in 't spel,dat zij in 't geheel niet bemerkten, dat Raimar en mevrouw von Maiendorf in den tuin kwa men, totdat de eerste riep „Maar Arnold oefen je zelfs zulke recruteu „O, mevrouw, pardon ik zag u niet eerder," riep Arnold verschrikt. Wilma lachte hartelijk „Alsof het bij een moeder verontschuldiging behoeft, wanneer menhaar kind een vriendelijkheid bewijst." Maar zij beantwoordde zijn groet toch met een zekere bevangenheid, en daar ging Liesbeth voor haar staan en zeide op hoogst verwijtvollen toon „Mama, oom Harmut zegt, dat ik een soldatenkind verdiende te zijn waarom b e n ik dan geen soldatenkind De jonge vrouw werd vuurrood en de blik van den majoor, dien ze opving, deed haar verwarring nog toenemengelukkig kwam Ernst haar te hulp. „Kom, Liesbeth, daar in het tuin huis zijn jonge poesjes met een oude, daar mede moogt ge spelen. Het blijft er bij, mevrouw, ik laat dadelijk het contract klaar maken en breng het zelf naar Gernsbaeh. Arnold, jy moet even de honneurs voor mij waarnemen, ik heb nog het een en ander te verrichten." Daarna nam hij de kleine bij de hand en bracht haar naar het tuinhuisje, waar de kattenfamilie dadelijk haar geheele be langstelling in beslag nam. Arnold zond zjjn vriend een dankbaren blik na en nam daarna met grooten ijver de honneurs waar. Hij scheen daarmede ook geluk te hebben. Ernst Raimar stond in tusschen aan het venster van zyn woonkamer, die op de eerste verdieping lag en keek met de armen over de borst geslagen den tuin in. Hij hoorde het lachen van het kind, dat met de katjes speeldeachter de rozenstruiken schemerde het lichte kleedje der jonge vrouw en daarnevens was de gestalte van Harmut zichtbaar. Ernst wendde zich nu plotseling met een ruk af. Hij nam den brief voor Berlijn, die ter verzending gereed lag, van zijn schrijftafel, om hem weg te brengen, maar om zijn lippen trilde daarby een droevige trek. Hij had ook gedroomd een korten lentedroom, voor weinige dagen: dan was een bitter ontwaken gekomen. Zeker, een ontwaken tot leven, tot strijd, maar het geluk dat was voorbijgegaan. „Zoo gewonnen, zoo geronnen!" Wonder lijke titelMen had het werk hoofdschud dend ter hand genomen, maar reeds op de eerste bladzijde werd de opmerkzaamheid getrokken, want daar werd een naam ge noemd,dien men kende,Felix Ronald,wiens geluk bijna spreekwoordelijk was geworden, die alles,wat hij aanraakte, in goud scheen te kunnen veranderen. Ais een meteoor was hij uit het duister opgeglansd en steeds hooger en hooger geklommen; hij had alles wat hem in den beginne vijandig had weer staan, onder zijn macht gebracht en voerde nu in de hooge kringen een opper machtige heerschappij. De Steinfelder industriewerken, zijn eer ste groote onderneming, die nu een aan deelenvennootschap zou worden, golden voor het schitterendste op hun gebieddaar werd de meeste winst gemaakt, en dat rechtvaardigde de reusachtige sommen, die er voor gevraagd en toegestaan werden. Daar was men van zijn geld verzekerd,daar was het goed geborgen. Men vond het begrijpelijk, dat Ronald uit deze ouderneming terugtrad.Hij bezweek im mers bjjna onder den last van zyn werk en

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1900 | | pagina 3