Brieven uit fle Maasstad.
Zondag 4 MAART 1900.
44ste Jaargang Ho. 3500.
Zoogewo n tien
soo geronnen.
TWEEDE BLAD.
De moreele kant van het
vraagstuk.
21.
ÜRAMT.
Er is misschien op het oogenblik geen dag- of
weekblad in Nederland, dat aan politiek doet, of het
heeft de circulaire der Liberale Unie besproken. Het
vermakelijkste is, dat groote bladen, al> Het Vaderland,
de Nieuwe Rott. Courant en het Handelsblad, hoewel
de daad afkeurende, toch in bun cocclusies nog al
uiteenloopen. Laten wij mededeelen, dat de Arnhemsche
Courant en de Middelburgsche Courant de circulaire
toejuichen en het eerste blad in rijn nummer Tan
Zaterdag 24 Februari j 1erenals wij deden, daarin
dan cok niets anders siet dan de logische consequentie
van de tweede overweging van het programma van
urgentie, den liden November 1896 vastgesteld. De
Aroh. Courant wijst er terecht op, dat, toen in den
afgeloopen zomer door het bestuur asn de algemeene
vergadering het voornemen werd kenbaar gemaakt, „de
behandeling van het kiesrechtvraagstak in een alge
meene vergadering voor te bereiden", in de bijeenkomst
van 1 Juli j.1 zich geen enkele «tem tegen dit voor
nemen heelt verheven.
Voor alles heeft het ons getroffen, dat zij,die, zooals
het Handelsblad, zich beijverden om hun heil te zoeken
in de technische verbetering der kieswet, in democra-
schen zin, Het Vaderland voorspelde, dat dit zou
geschieden zoo weinig rekening hielden met hetgeen
het volk achter de kiezers wel dacht van het wanhopig
geknoei om den maatachappelijken welstand van art 80
der Grondwet aaD te passen aan een nog grootere uit
breiding van het aantal woning- en huurkiezers, door
de cijfers lager té stellen (zie ons vorig artikel).
De Nederlander, het antirevolutionnaire dagblad te
Rotterdam, wees op de bedenkelijkheid van deze uit-
legging van artikel 80 en teekende daarbij aan:
„Eerlijker dan zulk spelen met de grondwettelijke
bepalingen, achten wy dan het ruiterlijk aansturen op
Grondwetsherziening van het hoofdbestuur der „Liberale
Unie
De redactie van het Handelsblad verschuilt zich
daarop achter prof. Buijs, „zoo uitstekend kenuer van
ons Staatsrecht u
Verder wijst het blad op den Minister Tak van
Poortvliet,die,evenzoo oordeelende, een stelsel voordroeg,
dat van algemeen kiesrecht zeer weinig verschilde eo
hoe een groot aantal hoogleeraren bij de rechtsgeleerde
faculteit onzer universiteiten hadden verklaard, dat
die voordracht naar hun oordeel geenszins in strijd
was met het grondwetsartikel. Het Handelsblad meende
dus in „uitnemend goed gezelschap" te zijn.
Ja, dit hangt er van af, hoe men ziju gezelschap
kiest Wij zgn echter zoo vrij om op te merken, dat
artikel 80 een muur aangeeft van een zekere hoogte,
dat men over de hoogte van dien muur in zekere
mate kan verschillen, maar dat men, wanneer men
de kenteekenen zóó inricht dat het algemeen stemrecht
feitelijk bestaat, men ook feitelijk over dien muur is
heengestaptdat we in één woord schending van
de Grondwet noemen.
En wat nu de minister Heemskerk betreft, die dan
toch de vader van het veelbesproken art. 80 is, deze
heeft zich omtrent uitleggingen a la professor Buijs,
of omtrent verdere professorale «chriituitleggingen vrij
duidelijk uitgesproken.
Door de redactie van de Amsterdamsche Courant is
toch een aan haar gerichten brief van den oud-Minister
Heemskerk, gedateerd van 8 December 1891, met het
oog op bovengenoemd artikel van het Handelsblad
openbaar gemaakt, en wij lezen daarin
„Wat betreft uw beleefd verzoek om iets ter
plaatsing in het feestnummer te schrijven, dit
kan ik wegens vele bezigheden niet beloven.
„Bovendien mag ik niet verzwijgen, dat bij
alle waardeering van de veelzijdige uitnemende
redactie der Courant, ik mij niet onder hare
geestverwanten rangschik.
„Immers, het ontwerp-kieswet-Tak is door de
Amsterdamsche Courant aangeprezen, terwijl ik
nog met de overtuiging rondga, dat zij in
lijnrechten strijd met de grondwet was, en dit
gevoelen, waar het noodig was, heb genit
Eigenaardig is het, dat noch dcor het Handelsblad,
noch door die bladen, die grondwetsherziening
bestrijden en technische herziening der kieswet „in
democratischen zio" bepleiten, van deze zeer duidelijke
verklaring van den vader van art. 80 eenige notitie
is genomen.
Voor de „uitstekende kenners van het staatsrecht",
de hoogleeraten bij de rechtsgeleerde faculteit onzer
universiteiteu, en andere ernstige staatslieden, zou
het toch zoo moeilijk niet zijn, om eens precies te
weten, of het zeker is, dat de maatschappelijke
welstand daar bestaat, waar zij dezen van hnn
studeerkamers uit wel gelieven te plaatsen.
De Amsterdamsche cotr spondent van de Prov.
Drentsche en Asser Courant heeft daarvan het zijne
willen weten en heeft een werkman, iemand, dien
hij vroeger al9 metselaar hal gekend, maar die
thaüs voor zijn woning, tijdelijk in dienst van de
Stadsreiniging, sneeuw stond op te ruimen, naar diens
welstand gevraag! en of zjjn vak geen brood meer
gafen dan deelt genoemde correspondent het
volgende mede
„Och, meneer", zei hij, „in den zomer gaat
dat nog al, maar in den winter, en nu was
het nog wel een zachte winter, loopt zeven
achtste van ods leeg. Gelukkig heeft myn vrouw
een paar werkhuizen en mijn dotbter, die nn
al een flinke meid is, naait bij een paar
menschen, en wat ze nu *8 zomers verdienen, en
als het kan ook een deel van mijn eigen
verdiensten, leggsn we voor den winter weg.
Als ik dan geen werk heb, loop ik maar zoo'n
beetje op den achobberdenbonk en zoo ben ik
nu voor 18 centen in het nar aan het sneeuw
ruimen, Over een paar weken zal er wel weer
werk komen"
„Zoodat*, vroeg ik, „je het van den winter
zonder bedeeling hebt kunnen redden?*
„We hebben nog nooit*, zei de man fier,
terwijl hij orer zijn vlakke hand streek, „zie je
zooveel niet, van de diaconie of van de
bedeeling gehad We hebben ons altijd, al leden
we wel eens een beetje honger, weten te redden
Als het niet anders kon, dan brachten we wat
achter „de schuine deur"(*), maar van de armen,
neen niet zóóveel1*
„Wel* riep ik uit, „beste kerel, dan geniet
je maatschappelijken welstand 1 Ben je kiezer
„Neen, mijnheer*, antwoordde hij, „wij
verwonen maar twee gulden, hier achter in de
Van Lennepwyk, ean kamer en een a'.coof met
een klein keukentje drie hoo°^ achterwe zouden
een kwartje meer moeten betalen, als we kleine
kinderen hadden, en tot 560 gulden per jaar,
dat is gemiddeld zoowat tien en eeu halvea
gulden in de week, kan ik het niet brengen,
al zon ik er de werkhuizen van mijn vrouw
bij rekenen
„In ieder geval," vroeg ik „heb je nooit, ook niet
toen je vrouw geen werkhuizen had, onderstand geno
ten van een irs'elling van weldadigheid of van een
gemeentebestuur
„Neen, mijnheer, nooit antwoordde de man
nogmaals.
„Nn dan," zeide ik met oveitoiging, „dan geniet
je maatscöappelyken welstand, dan sta je maatschap
pelijk wal!"
Daarop antwoordde de man iets, waarvoor ik mijn
lezers verschooning moet vragen, maar dat, naar mijn
boscheidon meening, zoo juist terug geeft de handel
wijze van hen, die bezig zijn onze natie diets te
maktn, dat we met art. 80 van de Grondwet een
kieswet kunnen maken,waardoor het algemeen kiesrecht
feitelijk bestaat. Hij zeide dan
„Nou, mijnheer, leg my nou niet te belazeien
En toen legde ik den man uit, hoe op dit oogen
blik er weer, even als in de dagen van '85/'8G een
vrij groote beweging voor algemeen kiesrecht bestond
hoe de „Liberale Unie" zich daarvoor en voor
grondwetsherziening had verklaard hoe de Minister
Borgesius volgens Het Vaderland bezig was de kieswet
„in democratischen zin" technisch te herzien, en hoe
het Handelsblad meende, dat de grondwet hij na
onbeperkt kiesrecht toeliet en in het vioegere kies-
rechtontwerp van den Minister Tak van Poortvliet, dat
maatschappelijken welstand veronderstelde waar geen
bedeeling had plaats gehad, in het plaatsen van den
maatschapirelyken welstand daar, waar leitelijk een zeer
onmaatschappelijk slecht-staan heerschtc,niet zag een
verkrachting van art 80 van de grondwet.
„DQs",riep de man uit,„ik zon dan maatschappelijk wil
staan 1 Ëu mijn buurman vóór, die vijf kiuderen beeft
en een zwakke vrouw en een kwartje meer huur
moet betalen dan ik, en den winter is doorgekomen
omdat de vroegere mevrouw van zijn vrouw hem
allerlei karreweiljes heeft laten verrichten, menschen,
die hun brood,als zij 't hebben, besmeren met margarien
van een Siheliiog bet pond en als men een heel
pond koopt een half pond toe, die blij zyn als zij 's mid
dags aard appelen met lawaaisaus eten, die maa zon dan
ook maatschappelijk wèl staan Want hy heeft ook nog
nooit van de bedeeling genoten Ze schrijven maar raak
in die kranten Ik zeg je saluut, mijnheer,want de baas
roept me eu ik had al een standje gehad als hij niet
wist dat u van de krant was. Maar er zyn daar
onder de jongens nog meer van rayn soort en ik zal
FEUILLETON.
ze strakkies eens laten lachen, als ik ze vertel, dat
ze, al SDeeuw opruimende, maatschappelyk wèl staan."
Nn achten wij het voor het hoog honden van bet
geiag, dat aan de geschreven wet tya kracht ont
leent' voor het preatige Tan de mannen, die onze
wetten maken en hebben gemaakt, meer dan Doodig,
dat zij eerlyk zyn in haar toepassing en zich
niet schuldig maken aan zoo groot een wetsver-
draaiïng als men thans heimelijk voorstaat, nn men
wil trachten oui met allerlei uitwegen, het denk
beeldige gevaar te bezweren, dat men oogenschijnlgk
vreest.
Wat moeten wij denken van een prof. De Lonter,
die als eerste reden voor zyn bedanken als buitengewoon
lid der Liberale Unie opgeeft het in niets bewezen
feit, dat het bestuur het programma der Sociaal
Democratische Arbeiderspartij overneemt en onder
schrijft?
Al ware dit zoo, wat zou dit dan beteekenen
Bovengenoemd program is vastgesteld den 18den April
1897, dus nadat de Liberale.Unie zieh in November,
1896 in haar programma's had uitgesproken, en nn
vinden wjj daarin tal van eischen, als daar zijn
pensionneering van oude en invaliede werklieden,
uitbreiding van het onteigeningsrecht der gemeenten,
verplicht lager onderwijs, maatregelen tot bescherming
v»n verwaarloosde kinderen, beperking der ouderlijke
macht, opheffing van het verbod van onderzoek naar
het vaderschap en nog meer desiderata, welke ook
alle voorkomen in hel program van Hervorming der
Liberale Dnie. Zou nn deze haar zelfstandigheid en
waardigheid verliezen, of liever de .liberale partij",
zooals p'of De Louter schrijft, wanneer zij aandrong
op vele van deze zaken, waarvan zy de meeste zelis
„urgent" heeft verklaard
Hoe, de Sociaal—Democratische Arbeiderspartij zon
iets goeds vragen en wij zonden niet meè mogen
gaan, omdat zy het zyn, die zulk een eisch stellen
Dat is een socialistenvrees, die in «én woord bespot
telijk is.
Prof. De Lonter waarschuwt dan verder voor het
ontsteken van een twistvuur in de een- en onver
deelde liberale partij, „dat lot een volslagen désunie
moet leiden*. Maar is het niet veel beter, dat, waar
die nnie nu sinds 1896 toch niet meer bestaat, gaat
scheiden, wat niet bij elkander behoort en een hooger
begrip van politieke zedelijkheid en sociaal recht de
handelingen cener partij bestuurt, dan allerlei consi-
deratian en expedienten dit zouden doen, wanneer ge
schiedde wat het Handelsblad wilde?
De wetgever heeft, goddank, nog een reputatie te
verliezen, maar hij zou deze voor de natie te grab
belen gooien, indien hy dea voorgeschreven weg wilde
inslaan en wanneer wij nn zoo luide hooren roepen
over den stilstand welke door grondwetsherziening in
de sociale wetgeving zon ontstaan, dan wijze i wij er
op, dat zij, die het luidste schreeuwen, steeds de
invoering van sociale wetten hebbeD trachten tegen
te houden, of daaraan, zooals bij de ongevallenwet,
alle krachten heerlijkheid hebben trachten te ontnemen,
om la zij volgens ben, zouden voeren tot het socialisme
Het roode spook op te roepen, is altijd een gelief
koosde bezigheid geweest van de conservatieven het
is dan ook vaak met succes aangewend. Prof. De
Louter doet dit echter zeer onhandig
„De ware schuldigen van wanordelijkheid zyn de 1
vreesachtigs» van geest, waarvan de blik zich j
hardnekkig naar het verleden wendt," schreef eenmaal
F.rnest Gilon en wy willen er bijvoegen, ook zy, die
door de bekrompenheid van hun partijbelang die groote j
beginselen van zedelijkheid en recht over het hoofd
zien, welke den grondslag moeten uitmaken van elke
ingrijpende hervorming in staat en maatschappij.
Wil de wetgever die beginselen hoog houdeD, dan
wake hij er voor,dat zijn behandelingen en uitspraken
geen aanleiding geven, dat bij de meerderheid der
natie een overtuiging worde gekweekt, welke aanleiding
kan geven tot een uitroep als van den volgens het
ontwerpTak maatschappelijken welstand bezittenden,
sneenwopruimenden metselaar.
„Ik wilde Wilita een bezoek brengen,"
begon Edith eindelijk. „Ik had er geen
gedachte
„van,mij hier te zullen zien!" vuldeErnst
aan, toen zij zweeg.,, Ik ben onschuldig aan
dit samenzijn, juffrouw, ik wachtte op mijn
vriend majoor Harmut."
Edith stond nog steeds bij de deur, on
zeker, of ze wilde blijven of heengaan.
Tenslotte scheen ze tot het eerste te be
sluiten. Zij trad langzaam nader en sloeg
haar voile op. Raimar zag eerst nu, hoe
bleek ze was, maar haar geheele houding
toonde trotsche, koele hoogheid, die hij van
hun eerste ontmoeting nog kende.
„Gij verwacht van mij wel geen geluk-
wensch, mijnheer Raimar," zeide zij op
scherpen toon. „Maar ge hebt een schitte
rende overwinning behaald."
„Gelooft ge, dat ik zooveel vreugde gevoel
over die overwinning vroeg hij ernstig
en met verwijt.
„Zeker, ze brengt u aan de spits en
opent u een toekomst."
„Neen Dit woord kwam zwaar en ern
stig over Ernst's lippen.
„Neen Na dit succes Uw naam is nu
op aller lippen
„Gij vergeet, wat er aan dezen naam
kleeft. Gij weet het immers ook, dat
van mijn vader
„Dat ia weggevaagd, sedert gister."
„Dat is niet weggevaagd, alleen verscho
len. Xu heeft men het vergeten, omdat men
het vergeten wilde, daar ik de meening
tan veien verkondigde. Al de vijanden van
mijn tegenstander schaarden zich om mij
een en dekten mij de geheele strijd wekte
'fe ctngsteLling, omdat hij ongewoon was.
Anneer ik nu weer in het dageljksch leven
Bank van Leening.
sta, tegenover den nuchteren blik der cri-
tiek, dan herinnert men zich al te spoedig
het verleden, en dkn moet ik boeten wat
mij nü vergeven is omdat men mij zoo
noodig had."
Getroffen, bijna ontsteld keek Edith hem
aandie gedachte was in haar brein nog
niet opgekomen.
„Ge doet den menschen onrecht", zeide
zij zacht, maar er klonk geen vaste over
tuiging uit haar toon. „Wanneer gij het
overwinnen kunt
„Dat juist kan ik niet", riep Raimar
uit. „Wat mij nu staalde en droeg, dat
was de strijd, dien ik eenmaal was begon
nen en dien ik doorzetten moest. Maar wan
neer die spanning weg is, dan ga ik weer
gedrukt onder het vroegere noodlot. Ik
moet met een vrij en helder voorhoofd voor
de wereld kunnen treden, wanneer ik haar
toespreken wil, en ik weet het toch, dat
de haat en de boosheid der menschen mij
toeroepen zal„Gij spreekt van recht en
eer? Denk aan den naam, dien ge zelf
draagtIk heb reeds zwaar genoeg ge
streden met dat bewustzijn en tot nu zweeg
ieder verwijt. Het hangt als een centenaars-
last aan mij en trekt me telkens weer naar
beneden; het houdt ook de groote loopbaan
voor mij gesloten, die ik mijzelf had ge
kozen gij ziet, dat mij waarachtig geen
gelukwensch past."
Edith zeide niets. Zij had een trotsch,
blij man verwacht, een, die in het besef
zijner overwinning de toekomst met hel
deren blik inkeek, en zij vond nu
deze doffe wanhoop, die niets meer van
de toekomst en het leven verwachtte.
Maar zoodra ze hem zag lijden, verdwe
nen in haar alle hardheid en bittere ge
voelens en haar stem beefde merkbaar, toen
ze antwoordde
„Ik heb u niet willen aanklagen met die
woorden. Ge hebt het gister gezegd, dat
ge slechts deedt wat u recht en billijk
toescheen het was het noodlot, dat ge
daarmede zoo hard in ons leven ingreept."
„Tn ons leven riep Ernst uit. „Denkt
ge dan nu nog aan een verbintenis, aan een
gemeenzame toekomst met dien man
Rotterdam, 27 Februari 1900.
CCIII.
Hoe staat het eigenlijk mot de Parij-
sche tentoonstelling Doet Rotterdam
er wat aan, en wat doet het er aan P
We weten al, dat de Industrieschool,
deze uitnemende instelling, het werk van
„Die nog dezelfde is, als toen ik beloofde
zijn vrouw te worden 1" viel Edith in. „Men
kende reeds lang hem en zijn werk, men
wist dat hij buiten zekere grenzen ging,
en niemand waagde het hem terug te wer
pen niemand verhief zyn stem tegen hem.
Toen kwaamt gij en gij hebt den eersten
steen op hem geworpen en nu roepen ze
allen „Steenigt hem
Raimar stond voor haar en keek haar
onafgewend aan, als wilde hij iu haar trek
ken lezen.
„Gij beschouwt u dus nog altijd als ge
bonden t
„Zeker. Zoodra Ronald het eischt. zal ik
zijn vrouw worden, en hij zal dat eischen."
„Dat zult gij nietzeide Ernst op bijna
dreigenden toon.
„Mijnheer Raimar
„Neen, Edith, gij wordt de vrouw van
Felix Ronald niet. Ik laat niet toe, dat ge u
in het verderf stort, eerder grijp ik naar het
uiterste middel. Gij weet niet, wien ge de
hand wilt reiken."
„Ik weet het," verklaarde Edith met
opwellende bitterheid. „Gij hebt ons geen
trek gespaard in het beeld, dat ge voor het
oog van een elk van hem hebt geschilderd.
Ronald is een man met groote gaven, die
teugelloos is geworden in de macht van het
gezag en het goud. Hij heelt zich almachtig
gedacht, omdat alles en allen voor hem op
de knieën lagen, en toen heeft hij de men
schen veracht en ze als van lagere
orde behandeld. Hij mag veel hebben mis
daan, maar er is niets gemeens en laags
in, dat mij vrij zou maken van mijn eens
gegeven woord. Stond hij nog in het midden
van geluk en glans, ik zou mijn woord
terugeischennu hij ongelukkig is, door
elkeen verstooten, nu verlaat ik hem niet."
Zij sprak met den ernst en de beslistheid van
een onbuigzamen wil. Edith Marlow had
zich ook laten verblinden door het klater
goud, maar haar ziel en hart had ze niet
aangetast die valsche schittering. Wat ze
eens in ijdelheid en eergierigheid had mis
daan,toen ze haar hand aan den niet-beminden
man beloofde, dat werd nu verzoend door
het besluit, dien man te yolgen nu geluk
haar beste leerlingen naar Pargs stuurt,
van geborduurde zakdoeken tot prachtig
opgemaakte bruidsjaponnen, mitsgaders
een prachtig in Mexicaaoschen stijl be
werkt nachthemd van één der leden van
onzer, raad, en dat het instituut Esmeijer
<Sók een ondei wijsinrichting van
beteekenis een collectie schoolschriften,
cahiers en landkaarten van de élèves
inzendt.
Maar w&t gaat er nog meer De
eerste havenstad des lands kan toch niet
volstaan met in te zenden den elemen-
tairen arbeid van zijn jongens en meisjes
en derhalve te paradeeren als stad van
onderwijs, waar het optredend als stad
van havenbezit, grooter voordeelen te
wachten heeft?
Zeker, de gemeente zelf doet wat.
Door den raad is 10 mille toegestaan
om kaarten van onze havens in te zen-1
den, zoodat de bezoekers van de wereld
tentoonstelling, als zij er erg in heb
ben en niet te veel vermoeid zijn van,
of aangelokt door andere geneugten
je kunt nog beter een reis om de wereld
maken, dan een reis langs deze opstape
lingen van wereldmooi en wereldinte-
ressant zullen kunnen weten, dat
Rotterdam breede havens heeft en een
uitnemenden waterweg. Het oorspronkelijk
plan, om een kaart en relief te sturen,
een soort uitgewerkt bouwcarton van
onze havens, met alle belendende gebou
wen en op het water scheepjes en veer-
bootjes, werd door den Raad verworpen,
omdat hij f 12.000 voor zoo'n bouwcarton
te veel geld vond en ook niet goed wist,
waar het ding blijven moest als de ten
toonstelling afgeloopen is. Misschien is
het toch wel j immer, dat het plan niet
geaccepteerd is, want zoo'n bouwcarton is
voor de kinderlijk aaugelegde menschen
toch altijd aantrekkelijker dan zoo'n
kaartenstel, al zullen die ongetwijfeld heel
mooi wezen. Ik ben vast voornemens,
bij mijn bezoek aan de tentoonstelling
een ganschen drukken dag de wacht bij
de kaarten te houden, om te hooren,of men
iets zegt, en wèt men zegt,als men de kaar
ten in het oog krijgt.Van één en ander zal
ik dan in een brief verslag doen, want
het lijkt mij van bijzondere Rotterdam-
sche gewichtigheid, of onze kaarten be
vallen en zoo ja waarom.
Maar van andere inzendingen hoorde
ik nog niet. Er zou een schilderij van
Israëls uit ons Museum Boymans aan
de te Parijs vergaderde wereld gaan ge
tuigen, hoe mooi een museum van kunst
wij hebben, maar zelfs dit gebeurt nu
niet.
Er is toch genoeg in Rotterdam te
vinden, dat op de tentoonstelling een
goed figuur zal maken en dat zijne be
teekenis in vele opzichten zal aanwijzen.
Heeft Rotterdam niet om in te zenden
een massa belangwekkende dingen, die
in natura een goed figuur zouden maken,
of anders óók zeer wel in kaart te bren
gen waren P Hebbeu wij niet beteeke-
nisvelle industrieën fabrieken van Vi-
tello en andere boterharamenbesmeersels,
van hoeden en petten, van bierenjene-
en glans van hem waren geweken. In Ernst's
binnenste klopte het harte angstig en on
stuimig, en nu voelde hij eerst hoeveel dat
meisje voor hem was.
„En Steinfeld vroeg .hij, „Ronald wist,
dat het instorten van al dat moois daar
aanstaande was, en wij weten allen, wat hij
deed. Wilt ge dat soms ook een dwaling
van een„groote onverheven natuur"noemen?"
„Neen, dat was de stap der vertwijfeling
van een man, die naar ieder middel greep
om aich en zijn schepping in het leven te
houden. Dat moogt ge niet veroordeelen,
want ook datgene wat gij het noodlot
van uw leven noemt, dat was toch alleen
een stap der vertwijfeling."
„Maar mijn vader was niet schuldig,"
zeide Ernst langzaam, maar met nadruk.
Edith deed in de grootste verwondering
een stap achteruit.
„Niet schuldig Men hield hem toch
algemeen daarvoor."
„Nóg noemt men hem schuldig en nu
ligt hij reeds in het graf. Luister naar mij,
Edith, die zaak gaat ook u aan."
Edith antwoordde niet, maar haar oogen
vestigden zich in onrustige spanning op
zijn gelaat. Zij had er geen denkbeeld van,
wat zij zou hooren, maar zij had een
•gevoel, als dook daar iets donkers en
vreeselijks op, dat langzaam nader kwam.
Raimar stond in schijnbaar kalme houding
tegenover haar, maar zijn stem verried eene
met moeite ingehouden opgewondenheid.
„Het was vóór tien jaren," zoo begon hij,
„mijn vader had zich door een zijner
beambten,die het volle vertrouwen genoot,
tot gewaagde speculaties laten verleiden,
wat hij tot dusverre steeds had vermeden.
De zaak liep mis en tengevolge daarvan
trad er een zoogenaamde crisis in de zaken
in, slechts een crisis, géén ruïne, want er
was dekking voorhanden voor alle vorde
ringen en de naam van het huis Raimar
had aanspraak en recht op steun,
dien het in zijn oogenblikkelijke verlegen
heid noodig had. Daar werden, wellicht
tengevolge van een gerucht, de twee grootste
deposito's .opgevorderd, en toen brak het
onheil los. Ik was toen niet in Herlijneen
ver, van oorlogsschepen en handelsvaar
tuigen, en nog eindeloos veel meer? Heb
ben wij verder niet bereden politie,
schoone straten, trampaarden, inkomsten
belasting, rabatzegelstelsels-in-ruste met
een massa enzoovoorteen, waaruit
de keuze toch niet zoo moeilijk valt,
om Rotterdam als een stad van beteekenis
in de tentoonstelling van 1900 te
brengen P
Men voelt hier weinig voor tentoon
stellingen, vooral niet in „allerhochste
Stelle", en misschien niet gansch en al
ten onrechte. Enkele uitzonderingen
daargelaten, is de studie, die op zulke
bijeenkomsten gemaakt wordt, niet zéér
diepgaand en de indruk van het geëx
poseerde niet bepaald blijvend. Rotterdam,
dat in de laatste jaren geregeld en zeer
sterk is vooruitgegaan, heeft maar weinig
aan reclame uitgegeven. In 1898 alleen
een boottocht en een diner aan de vreemde
journalisten, die de kroningsfeesten heb
ben meegemaakt, en naar ik geloof, zijn
de voordeelen daarvan maar heel schaars
gevloeid. Enkele reporters gaven een
vluchtig verslagje, maar een zaakrijk,
wel gedétailleerd overzicht van de haven-
beteekenis dezer stad gaf er maar een
enkele, en die was dan Dog teruggekomen
om op zijn gemak over te kijken. Reclame
in de directe beteekenis van het woord
is door en voor een heele gemeente
moeilijk te maken. Men kan toch niet
door bemiddeling van de wakkere
kiosken maatschappij-advertenties in de
hoofdbladen van Europa en Amerika,
laten zetten als: „Rotterdam beveelt
zich beleefdelijk bij de geëerde clientèle
aan tot het voeren van doorvoerhandel.
Gunstig gelegen. Billijke prijzen. De
beste getuigen staan ten dienste." Als
zij de aandacht op zich wil vestigen,moet
dit gebeuren door andere dingen dan
door annonces of inzendingen op ten
toonstellingen.
En nu verkeert Rotterdam wel in
het gunstige geval, dat zij feitelijk geen
reclame noodig heeft. Haar renommée
is gevestigd de clientèle is groot en er
komen Dog wekelijks nieuwe klanten bij.
Toch kon er nog wel een beetje
meerdere bekendheid bij. Het doet zoo
vreemd aan, als men, Rotterdammer en
vol van zijn stad,in het buitenland soms
zulke allergekste dingen van de Maasstad
hoort beweren, zulke voldragen getui
genissen van oppervlakkig-weten
hoort.
Een mijner goede vrienden heeft
dezer dagen in Engeland van iemand,
die het weten kon de man was
leersar in de aardrijkskunde de
twijfelvraag gehoord „Rotterdam, Rot-
terdam, dat is immers die visschershaven
aan de Noordzee P" Wat die man zijn
j leerlingen wel doceeren zal 1 merkte
mjjn vriend, met een glimlach, op. Hij
was beleedigd en hij kwam met de
I' 'e, wier overdenking mij stof gaf voor
liet vullen van dezen brief, dat Rotterdam
door een enorme inzending op de Parijscbe
tentoonstelling maar eens bewijzen moest
hoe belangrijk het is. Veel resultaat
zaakje, waarvan aan mij de verdediging
was opgedragen, had mij naar de provincie
gevoerd. Een telegram riep mij naar huis
en daar trad mij de procuratiehouder tege
moet met een bericht, dat mij bijna mijn
verstand deed verliezen de eer van onzen
naam was reddeloos verloren, en mijn va
der had zichzelf van het leven beroofd."
„Vreeselijk 1" zeide Edith zacht, toen lij
zweeg, overweldigd door de herinnering.
„Het schip zonder roer strandde natuurlijk,"
ging Ernst voort. „Het bericht verspreidde
zich dadelijk en van hulp en steun was nu
natuurlijk geen sprake meer. Alle gelden
werden opgeëischt, van alle zijden stormde
men op ons aan, en eer we er nog over
dachten, was de ruïne een feit geworden.
Het was voor de menschen een feit, dat
mijn vader zich aan de gelden der deposito's
had vergrepen en bij de ontdekking zich
uit schaamte en vertwijfeling had gedood
zelfs mijne moeder heeft dat geloofd."
„En gij geloofdet gij het niet
„Ik wist dat hij zonder schuld was.
Ik vond in zijn schrijftafel een brief, slechts
weinige regeieD, in zijn doodsuur geschreven,
en aan mij, zijn oudste, gerichthij wilde
tenminste voor het oog van zijn zoon rein
zijn. Gelooft ge, Edith, dat een man, wiens
gausche leven rein en eerlijk is geweest,
liegen kan, bedriegen kan zijn eigen kind,
wanneer hij voor de poort der eeuwigheid
staat, wanneer hij het plan heeft die pooit
met eigen hand te openen
„Neen 1" zeide Edith met een diepen zucht.
„Dus de schuldige was een ander
„Ja, een anderRaimar hield een
oogenblik stil, dan sprak hij halfluid, maar
met vreeselijke beslistheid, waaruit zijn
volle overtuiging straalde
„De depóts waren slechts voor één, bui
ten den chef, toegankelijk, voor zijn pro
curatiehouder, en die heette Felix Ro
nald
Eeu kreet van ontzetting ontwrong zich
aan de lippen van Edith.
„Almachtige God 1 Wat waagt ge daar
uit te spreken
„Wat ik niet kan bewijzen," antwoordde
Ernst met groote oprechtheid, „wat nooit