Brieven uit fle Maasstad. Zondag 4 MAART 1900. 44ste Jaargang Ho. 3500. Zoogewo n tien soo geronnen. TWEEDE BLAD. De moreele kant van het vraagstuk. 21. ÜRAMT. Er is misschien op het oogenblik geen dag- of weekblad in Nederland, dat aan politiek doet, of het heeft de circulaire der Liberale Unie besproken. Het vermakelijkste is, dat groote bladen, al> Het Vaderland, de Nieuwe Rott. Courant en het Handelsblad, hoewel de daad afkeurende, toch in bun cocclusies nog al uiteenloopen. Laten wij mededeelen, dat de Arnhemsche Courant en de Middelburgsche Courant de circulaire toejuichen en het eerste blad in rijn nummer Tan Zaterdag 24 Februari j 1erenals wij deden, daarin dan cok niets anders siet dan de logische consequentie van de tweede overweging van het programma van urgentie, den liden November 1896 vastgesteld. De Aroh. Courant wijst er terecht op, dat, toen in den afgeloopen zomer door het bestuur asn de algemeene vergadering het voornemen werd kenbaar gemaakt, „de behandeling van het kiesrechtvraagstak in een alge meene vergadering voor te bereiden", in de bijeenkomst van 1 Juli j.1 zich geen enkele «tem tegen dit voor nemen heelt verheven. Voor alles heeft het ons getroffen, dat zij,die, zooals het Handelsblad, zich beijverden om hun heil te zoeken in de technische verbetering der kieswet, in democra- schen zin, Het Vaderland voorspelde, dat dit zou geschieden zoo weinig rekening hielden met hetgeen het volk achter de kiezers wel dacht van het wanhopig geknoei om den maatachappelijken welstand van art 80 der Grondwet aaD te passen aan een nog grootere uit breiding van het aantal woning- en huurkiezers, door de cijfers lager té stellen (zie ons vorig artikel). De Nederlander, het antirevolutionnaire dagblad te Rotterdam, wees op de bedenkelijkheid van deze uit- legging van artikel 80 en teekende daarbij aan: „Eerlijker dan zulk spelen met de grondwettelijke bepalingen, achten wy dan het ruiterlijk aansturen op Grondwetsherziening van het hoofdbestuur der „Liberale Unie De redactie van het Handelsblad verschuilt zich daarop achter prof. Buijs, „zoo uitstekend kenuer van ons Staatsrecht u Verder wijst het blad op den Minister Tak van Poortvliet,die,evenzoo oordeelende, een stelsel voordroeg, dat van algemeen kiesrecht zeer weinig verschilde eo hoe een groot aantal hoogleeraren bij de rechtsgeleerde faculteit onzer universiteiten hadden verklaard, dat die voordracht naar hun oordeel geenszins in strijd was met het grondwetsartikel. Het Handelsblad meende dus in „uitnemend goed gezelschap" te zijn. Ja, dit hangt er van af, hoe men ziju gezelschap kiest Wij zgn echter zoo vrij om op te merken, dat artikel 80 een muur aangeeft van een zekere hoogte, dat men over de hoogte van dien muur in zekere mate kan verschillen, maar dat men, wanneer men de kenteekenen zóó inricht dat het algemeen stemrecht feitelijk bestaat, men ook feitelijk over dien muur is heengestaptdat we in één woord schending van de Grondwet noemen. En wat nu de minister Heemskerk betreft, die dan toch de vader van het veelbesproken art. 80 is, deze heeft zich omtrent uitleggingen a la professor Buijs, of omtrent verdere professorale «chriituitleggingen vrij duidelijk uitgesproken. Door de redactie van de Amsterdamsche Courant is toch een aan haar gerichten brief van den oud-Minister Heemskerk, gedateerd van 8 December 1891, met het oog op bovengenoemd artikel van het Handelsblad openbaar gemaakt, en wij lezen daarin „Wat betreft uw beleefd verzoek om iets ter plaatsing in het feestnummer te schrijven, dit kan ik wegens vele bezigheden niet beloven. „Bovendien mag ik niet verzwijgen, dat bij alle waardeering van de veelzijdige uitnemende redactie der Courant, ik mij niet onder hare geestverwanten rangschik. „Immers, het ontwerp-kieswet-Tak is door de Amsterdamsche Courant aangeprezen, terwijl ik nog met de overtuiging rondga, dat zij in lijnrechten strijd met de grondwet was, en dit gevoelen, waar het noodig was, heb genit Eigenaardig is het, dat noch dcor het Handelsblad, noch door die bladen, die grondwetsherziening bestrijden en technische herziening der kieswet „in democratischen zio" bepleiten, van deze zeer duidelijke verklaring van den vader van art. 80 eenige notitie is genomen. Voor de „uitstekende kenners van het staatsrecht", de hoogleeraten bij de rechtsgeleerde faculteit onzer universiteiteu, en andere ernstige staatslieden, zou het toch zoo moeilijk niet zijn, om eens precies te weten, of het zeker is, dat de maatschappelijke welstand daar bestaat, waar zij dezen van hnn studeerkamers uit wel gelieven te plaatsen. De Amsterdamsche cotr spondent van de Prov. Drentsche en Asser Courant heeft daarvan het zijne willen weten en heeft een werkman, iemand, dien hij vroeger al9 metselaar hal gekend, maar die thaüs voor zijn woning, tijdelijk in dienst van de Stadsreiniging, sneeuw stond op te ruimen, naar diens welstand gevraag! en of zjjn vak geen brood meer gafen dan deelt genoemde correspondent het volgende mede „Och, meneer", zei hij, „in den zomer gaat dat nog al, maar in den winter, en nu was het nog wel een zachte winter, loopt zeven achtste van ods leeg. Gelukkig heeft myn vrouw een paar werkhuizen en mijn dotbter, die nn al een flinke meid is, naait bij een paar menschen, en wat ze nu *8 zomers verdienen, en als het kan ook een deel van mijn eigen verdiensten, leggsn we voor den winter weg. Als ik dan geen werk heb, loop ik maar zoo'n beetje op den achobberdenbonk en zoo ben ik nu voor 18 centen in het nar aan het sneeuw ruimen, Over een paar weken zal er wel weer werk komen" „Zoodat*, vroeg ik, „je het van den winter zonder bedeeling hebt kunnen redden?* „We hebben nog nooit*, zei de man fier, terwijl hij orer zijn vlakke hand streek, „zie je zooveel niet, van de diaconie of van de bedeeling gehad We hebben ons altijd, al leden we wel eens een beetje honger, weten te redden Als het niet anders kon, dan brachten we wat achter „de schuine deur"(*), maar van de armen, neen niet zóóveel1* „Wel* riep ik uit, „beste kerel, dan geniet je maatschappelijken welstand 1 Ben je kiezer „Neen, mijnheer*, antwoordde hij, „wij verwonen maar twee gulden, hier achter in de Van Lennepwyk, ean kamer en een a'.coof met een klein keukentje drie hoo°^ achterwe zouden een kwartje meer moeten betalen, als we kleine kinderen hadden, en tot 560 gulden per jaar, dat is gemiddeld zoowat tien en eeu halvea gulden in de week, kan ik het niet brengen, al zon ik er de werkhuizen van mijn vrouw bij rekenen „In ieder geval," vroeg ik „heb je nooit, ook niet toen je vrouw geen werkhuizen had, onderstand geno ten van een irs'elling van weldadigheid of van een gemeentebestuur „Neen, mijnheer, nooit antwoordde de man nogmaals. „Nn dan," zeide ik met oveitoiging, „dan geniet je maatscöappelyken welstand, dan sta je maatschap pelijk wal!" Daarop antwoordde de man iets, waarvoor ik mijn lezers verschooning moet vragen, maar dat, naar mijn boscheidon meening, zoo juist terug geeft de handel wijze van hen, die bezig zijn onze natie diets te maktn, dat we met art. 80 van de Grondwet een kieswet kunnen maken,waardoor het algemeen kiesrecht feitelijk bestaat. Hij zeide dan „Nou, mijnheer, leg my nou niet te belazeien En toen legde ik den man uit, hoe op dit oogen blik er weer, even als in de dagen van '85/'8G een vrij groote beweging voor algemeen kiesrecht bestond hoe de „Liberale Unie" zich daarvoor en voor grondwetsherziening had verklaard hoe de Minister Borgesius volgens Het Vaderland bezig was de kieswet „in democratischen zin" technisch te herzien, en hoe het Handelsblad meende, dat de grondwet hij na onbeperkt kiesrecht toeliet en in het vioegere kies- rechtontwerp van den Minister Tak van Poortvliet, dat maatschappelijken welstand veronderstelde waar geen bedeeling had plaats gehad, in het plaatsen van den maatschapirelyken welstand daar, waar leitelijk een zeer onmaatschappelijk slecht-staan heerschtc,niet zag een verkrachting van art 80 van de grondwet. „DQs",riep de man uit,„ik zon dan maatschappelijk wil staan 1 Ëu mijn buurman vóór, die vijf kiuderen beeft en een zwakke vrouw en een kwartje meer huur moet betalen dan ik, en den winter is doorgekomen omdat de vroegere mevrouw van zijn vrouw hem allerlei karreweiljes heeft laten verrichten, menschen, die hun brood,als zij 't hebben, besmeren met margarien van een Siheliiog bet pond en als men een heel pond koopt een half pond toe, die blij zyn als zij 's mid dags aard appelen met lawaaisaus eten, die maa zon dan ook maatschappelijk wèl staan Want hy heeft ook nog nooit van de bedeeling genoten Ze schrijven maar raak in die kranten Ik zeg je saluut, mijnheer,want de baas roept me eu ik had al een standje gehad als hij niet wist dat u van de krant was. Maar er zyn daar onder de jongens nog meer van rayn soort en ik zal FEUILLETON. ze strakkies eens laten lachen, als ik ze vertel, dat ze, al SDeeuw opruimende, maatschappelyk wèl staan." Nn achten wij het voor het hoog honden van bet geiag, dat aan de geschreven wet tya kracht ont leent' voor het preatige Tan de mannen, die onze wetten maken en hebben gemaakt, meer dan Doodig, dat zij eerlyk zyn in haar toepassing en zich niet schuldig maken aan zoo groot een wetsver- draaiïng als men thans heimelijk voorstaat, nn men wil trachten oui met allerlei uitwegen, het denk beeldige gevaar te bezweren, dat men oogenschijnlgk vreest. Wat moeten wij denken van een prof. De Lonter, die als eerste reden voor zyn bedanken als buitengewoon lid der Liberale Unie opgeeft het in niets bewezen feit, dat het bestuur het programma der Sociaal Democratische Arbeiderspartij overneemt en onder schrijft? Al ware dit zoo, wat zou dit dan beteekenen Bovengenoemd program is vastgesteld den 18den April 1897, dus nadat de Liberale.Unie zieh in November, 1896 in haar programma's had uitgesproken, en nn vinden wjj daarin tal van eischen, als daar zijn pensionneering van oude en invaliede werklieden, uitbreiding van het onteigeningsrecht der gemeenten, verplicht lager onderwijs, maatregelen tot bescherming v»n verwaarloosde kinderen, beperking der ouderlijke macht, opheffing van het verbod van onderzoek naar het vaderschap en nog meer desiderata, welke ook alle voorkomen in hel program van Hervorming der Liberale Dnie. Zou nn deze haar zelfstandigheid en waardigheid verliezen, of liever de .liberale partij", zooals p'of De Louter schrijft, wanneer zij aandrong op vele van deze zaken, waarvan zy de meeste zelis „urgent" heeft verklaard Hoe, de Sociaal—Democratische Arbeiderspartij zon iets goeds vragen en wij zonden niet meè mogen gaan, omdat zy het zyn, die zulk een eisch stellen Dat is een socialistenvrees, die in «én woord bespot telijk is. Prof. De Lonter waarschuwt dan verder voor het ontsteken van een twistvuur in de een- en onver deelde liberale partij, „dat lot een volslagen désunie moet leiden*. Maar is het niet veel beter, dat, waar die nnie nu sinds 1896 toch niet meer bestaat, gaat scheiden, wat niet bij elkander behoort en een hooger begrip van politieke zedelijkheid en sociaal recht de handelingen cener partij bestuurt, dan allerlei consi- deratian en expedienten dit zouden doen, wanneer ge schiedde wat het Handelsblad wilde? De wetgever heeft, goddank, nog een reputatie te verliezen, maar hij zou deze voor de natie te grab belen gooien, indien hy dea voorgeschreven weg wilde inslaan en wanneer wij nn zoo luide hooren roepen over den stilstand welke door grondwetsherziening in de sociale wetgeving zon ontstaan, dan wijze i wij er op, dat zij, die het luidste schreeuwen, steeds de invoering van sociale wetten hebbeD trachten tegen te houden, of daaraan, zooals bij de ongevallenwet, alle krachten heerlijkheid hebben trachten te ontnemen, om la zij volgens ben, zouden voeren tot het socialisme Het roode spook op te roepen, is altijd een gelief koosde bezigheid geweest van de conservatieven het is dan ook vaak met succes aangewend. Prof. De Louter doet dit echter zeer onhandig „De ware schuldigen van wanordelijkheid zyn de 1 vreesachtigs» van geest, waarvan de blik zich j hardnekkig naar het verleden wendt," schreef eenmaal F.rnest Gilon en wy willen er bijvoegen, ook zy, die door de bekrompenheid van hun partijbelang die groote j beginselen van zedelijkheid en recht over het hoofd zien, welke den grondslag moeten uitmaken van elke ingrijpende hervorming in staat en maatschappij. Wil de wetgever die beginselen hoog houdeD, dan wake hij er voor,dat zijn behandelingen en uitspraken geen aanleiding geven, dat bij de meerderheid der natie een overtuiging worde gekweekt, welke aanleiding kan geven tot een uitroep als van den volgens het ontwerpTak maatschappelijken welstand bezittenden, sneenwopruimenden metselaar. „Ik wilde Wilita een bezoek brengen," begon Edith eindelijk. „Ik had er geen gedachte „van,mij hier te zullen zien!" vuldeErnst aan, toen zij zweeg.,, Ik ben onschuldig aan dit samenzijn, juffrouw, ik wachtte op mijn vriend majoor Harmut." Edith stond nog steeds bij de deur, on zeker, of ze wilde blijven of heengaan. Tenslotte scheen ze tot het eerste te be sluiten. Zij trad langzaam nader en sloeg haar voile op. Raimar zag eerst nu, hoe bleek ze was, maar haar geheele houding toonde trotsche, koele hoogheid, die hij van hun eerste ontmoeting nog kende. „Gij verwacht van mij wel geen geluk- wensch, mijnheer Raimar," zeide zij op scherpen toon. „Maar ge hebt een schitte rende overwinning behaald." „Gelooft ge, dat ik zooveel vreugde gevoel over die overwinning vroeg hij ernstig en met verwijt. „Zeker, ze brengt u aan de spits en opent u een toekomst." „Neen Dit woord kwam zwaar en ern stig over Ernst's lippen. „Neen Na dit succes Uw naam is nu op aller lippen „Gij vergeet, wat er aan dezen naam kleeft. Gij weet het immers ook, dat van mijn vader „Dat ia weggevaagd, sedert gister." „Dat is niet weggevaagd, alleen verscho len. Xu heeft men het vergeten, omdat men het vergeten wilde, daar ik de meening tan veien verkondigde. Al de vijanden van mijn tegenstander schaarden zich om mij een en dekten mij de geheele strijd wekte 'fe ctngsteLling, omdat hij ongewoon was. Anneer ik nu weer in het dageljksch leven Bank van Leening. sta, tegenover den nuchteren blik der cri- tiek, dan herinnert men zich al te spoedig het verleden, en dkn moet ik boeten wat mij nü vergeven is omdat men mij zoo noodig had." Getroffen, bijna ontsteld keek Edith hem aandie gedachte was in haar brein nog niet opgekomen. „Ge doet den menschen onrecht", zeide zij zacht, maar er klonk geen vaste over tuiging uit haar toon. „Wanneer gij het overwinnen kunt „Dat juist kan ik niet", riep Raimar uit. „Wat mij nu staalde en droeg, dat was de strijd, dien ik eenmaal was begon nen en dien ik doorzetten moest. Maar wan neer die spanning weg is, dan ga ik weer gedrukt onder het vroegere noodlot. Ik moet met een vrij en helder voorhoofd voor de wereld kunnen treden, wanneer ik haar toespreken wil, en ik weet het toch, dat de haat en de boosheid der menschen mij toeroepen zal„Gij spreekt van recht en eer? Denk aan den naam, dien ge zelf draagtIk heb reeds zwaar genoeg ge streden met dat bewustzijn en tot nu zweeg ieder verwijt. Het hangt als een centenaars- last aan mij en trekt me telkens weer naar beneden; het houdt ook de groote loopbaan voor mij gesloten, die ik mijzelf had ge kozen gij ziet, dat mij waarachtig geen gelukwensch past." Edith zeide niets. Zij had een trotsch, blij man verwacht, een, die in het besef zijner overwinning de toekomst met hel deren blik inkeek, en zij vond nu deze doffe wanhoop, die niets meer van de toekomst en het leven verwachtte. Maar zoodra ze hem zag lijden, verdwe nen in haar alle hardheid en bittere ge voelens en haar stem beefde merkbaar, toen ze antwoordde „Ik heb u niet willen aanklagen met die woorden. Ge hebt het gister gezegd, dat ge slechts deedt wat u recht en billijk toescheen het was het noodlot, dat ge daarmede zoo hard in ons leven ingreept." „Tn ons leven riep Ernst uit. „Denkt ge dan nu nog aan een verbintenis, aan een gemeenzame toekomst met dien man Rotterdam, 27 Februari 1900. CCIII. Hoe staat het eigenlijk mot de Parij- sche tentoonstelling Doet Rotterdam er wat aan, en wat doet het er aan P We weten al, dat de Industrieschool, deze uitnemende instelling, het werk van „Die nog dezelfde is, als toen ik beloofde zijn vrouw te worden 1" viel Edith in. „Men kende reeds lang hem en zijn werk, men wist dat hij buiten zekere grenzen ging, en niemand waagde het hem terug te wer pen niemand verhief zyn stem tegen hem. Toen kwaamt gij en gij hebt den eersten steen op hem geworpen en nu roepen ze allen „Steenigt hem Raimar stond voor haar en keek haar onafgewend aan, als wilde hij iu haar trek ken lezen. „Gij beschouwt u dus nog altijd als ge bonden t „Zeker. Zoodra Ronald het eischt. zal ik zijn vrouw worden, en hij zal dat eischen." „Dat zult gij nietzeide Ernst op bijna dreigenden toon. „Mijnheer Raimar „Neen, Edith, gij wordt de vrouw van Felix Ronald niet. Ik laat niet toe, dat ge u in het verderf stort, eerder grijp ik naar het uiterste middel. Gij weet niet, wien ge de hand wilt reiken." „Ik weet het," verklaarde Edith met opwellende bitterheid. „Gij hebt ons geen trek gespaard in het beeld, dat ge voor het oog van een elk van hem hebt geschilderd. Ronald is een man met groote gaven, die teugelloos is geworden in de macht van het gezag en het goud. Hij heelt zich almachtig gedacht, omdat alles en allen voor hem op de knieën lagen, en toen heeft hij de men schen veracht en ze als van lagere orde behandeld. Hij mag veel hebben mis daan, maar er is niets gemeens en laags in, dat mij vrij zou maken van mijn eens gegeven woord. Stond hij nog in het midden van geluk en glans, ik zou mijn woord terugeischennu hij ongelukkig is, door elkeen verstooten, nu verlaat ik hem niet." Zij sprak met den ernst en de beslistheid van een onbuigzamen wil. Edith Marlow had zich ook laten verblinden door het klater goud, maar haar ziel en hart had ze niet aangetast die valsche schittering. Wat ze eens in ijdelheid en eergierigheid had mis daan,toen ze haar hand aan den niet-beminden man beloofde, dat werd nu verzoend door het besluit, dien man te yolgen nu geluk haar beste leerlingen naar Pargs stuurt, van geborduurde zakdoeken tot prachtig opgemaakte bruidsjaponnen, mitsgaders een prachtig in Mexicaaoschen stijl be werkt nachthemd van één der leden van onzer, raad, en dat het instituut Esmeijer <Sók een ondei wijsinrichting van beteekenis een collectie schoolschriften, cahiers en landkaarten van de élèves inzendt. Maar w&t gaat er nog meer De eerste havenstad des lands kan toch niet volstaan met in te zenden den elemen- tairen arbeid van zijn jongens en meisjes en derhalve te paradeeren als stad van onderwijs, waar het optredend als stad van havenbezit, grooter voordeelen te wachten heeft? Zeker, de gemeente zelf doet wat. Door den raad is 10 mille toegestaan om kaarten van onze havens in te zen-1 den, zoodat de bezoekers van de wereld tentoonstelling, als zij er erg in heb ben en niet te veel vermoeid zijn van, of aangelokt door andere geneugten je kunt nog beter een reis om de wereld maken, dan een reis langs deze opstape lingen van wereldmooi en wereldinte- ressant zullen kunnen weten, dat Rotterdam breede havens heeft en een uitnemenden waterweg. Het oorspronkelijk plan, om een kaart en relief te sturen, een soort uitgewerkt bouwcarton van onze havens, met alle belendende gebou wen en op het water scheepjes en veer- bootjes, werd door den Raad verworpen, omdat hij f 12.000 voor zoo'n bouwcarton te veel geld vond en ook niet goed wist, waar het ding blijven moest als de ten toonstelling afgeloopen is. Misschien is het toch wel j immer, dat het plan niet geaccepteerd is, want zoo'n bouwcarton is voor de kinderlijk aaugelegde menschen toch altijd aantrekkelijker dan zoo'n kaartenstel, al zullen die ongetwijfeld heel mooi wezen. Ik ben vast voornemens, bij mijn bezoek aan de tentoonstelling een ganschen drukken dag de wacht bij de kaarten te houden, om te hooren,of men iets zegt, en wèt men zegt,als men de kaar ten in het oog krijgt.Van één en ander zal ik dan in een brief verslag doen, want het lijkt mij van bijzondere Rotterdam- sche gewichtigheid, of onze kaarten be vallen en zoo ja waarom. Maar van andere inzendingen hoorde ik nog niet. Er zou een schilderij van Israëls uit ons Museum Boymans aan de te Parijs vergaderde wereld gaan ge tuigen, hoe mooi een museum van kunst wij hebben, maar zelfs dit gebeurt nu niet. Er is toch genoeg in Rotterdam te vinden, dat op de tentoonstelling een goed figuur zal maken en dat zijne be teekenis in vele opzichten zal aanwijzen. Heeft Rotterdam niet om in te zenden een massa belangwekkende dingen, die in natura een goed figuur zouden maken, of anders óók zeer wel in kaart te bren gen waren P Hebbeu wij niet beteeke- nisvelle industrieën fabrieken van Vi- tello en andere boterharamenbesmeersels, van hoeden en petten, van bierenjene- en glans van hem waren geweken. In Ernst's binnenste klopte het harte angstig en on stuimig, en nu voelde hij eerst hoeveel dat meisje voor hem was. „En Steinfeld vroeg .hij, „Ronald wist, dat het instorten van al dat moois daar aanstaande was, en wij weten allen, wat hij deed. Wilt ge dat soms ook een dwaling van een„groote onverheven natuur"noemen?" „Neen, dat was de stap der vertwijfeling van een man, die naar ieder middel greep om aich en zijn schepping in het leven te houden. Dat moogt ge niet veroordeelen, want ook datgene wat gij het noodlot van uw leven noemt, dat was toch alleen een stap der vertwijfeling." „Maar mijn vader was niet schuldig," zeide Ernst langzaam, maar met nadruk. Edith deed in de grootste verwondering een stap achteruit. „Niet schuldig Men hield hem toch algemeen daarvoor." „Nóg noemt men hem schuldig en nu ligt hij reeds in het graf. Luister naar mij, Edith, die zaak gaat ook u aan." Edith antwoordde niet, maar haar oogen vestigden zich in onrustige spanning op zijn gelaat. Zij had er geen denkbeeld van, wat zij zou hooren, maar zij had een •gevoel, als dook daar iets donkers en vreeselijks op, dat langzaam nader kwam. Raimar stond in schijnbaar kalme houding tegenover haar, maar zijn stem verried eene met moeite ingehouden opgewondenheid. „Het was vóór tien jaren," zoo begon hij, „mijn vader had zich door een zijner beambten,die het volle vertrouwen genoot, tot gewaagde speculaties laten verleiden, wat hij tot dusverre steeds had vermeden. De zaak liep mis en tengevolge daarvan trad er een zoogenaamde crisis in de zaken in, slechts een crisis, géén ruïne, want er was dekking voorhanden voor alle vorde ringen en de naam van het huis Raimar had aanspraak en recht op steun, dien het in zijn oogenblikkelijke verlegen heid noodig had. Daar werden, wellicht tengevolge van een gerucht, de twee grootste deposito's .opgevorderd, en toen brak het onheil los. Ik was toen niet in Herlijneen ver, van oorlogsschepen en handelsvaar tuigen, en nog eindeloos veel meer? Heb ben wij verder niet bereden politie, schoone straten, trampaarden, inkomsten belasting, rabatzegelstelsels-in-ruste met een massa enzoovoorteen, waaruit de keuze toch niet zoo moeilijk valt, om Rotterdam als een stad van beteekenis in de tentoonstelling van 1900 te brengen P Men voelt hier weinig voor tentoon stellingen, vooral niet in „allerhochste Stelle", en misschien niet gansch en al ten onrechte. Enkele uitzonderingen daargelaten, is de studie, die op zulke bijeenkomsten gemaakt wordt, niet zéér diepgaand en de indruk van het geëx poseerde niet bepaald blijvend. Rotterdam, dat in de laatste jaren geregeld en zeer sterk is vooruitgegaan, heeft maar weinig aan reclame uitgegeven. In 1898 alleen een boottocht en een diner aan de vreemde journalisten, die de kroningsfeesten heb ben meegemaakt, en naar ik geloof, zijn de voordeelen daarvan maar heel schaars gevloeid. Enkele reporters gaven een vluchtig verslagje, maar een zaakrijk, wel gedétailleerd overzicht van de haven- beteekenis dezer stad gaf er maar een enkele, en die was dan Dog teruggekomen om op zijn gemak over te kijken. Reclame in de directe beteekenis van het woord is door en voor een heele gemeente moeilijk te maken. Men kan toch niet door bemiddeling van de wakkere kiosken maatschappij-advertenties in de hoofdbladen van Europa en Amerika, laten zetten als: „Rotterdam beveelt zich beleefdelijk bij de geëerde clientèle aan tot het voeren van doorvoerhandel. Gunstig gelegen. Billijke prijzen. De beste getuigen staan ten dienste." Als zij de aandacht op zich wil vestigen,moet dit gebeuren door andere dingen dan door annonces of inzendingen op ten toonstellingen. En nu verkeert Rotterdam wel in het gunstige geval, dat zij feitelijk geen reclame noodig heeft. Haar renommée is gevestigd de clientèle is groot en er komen Dog wekelijks nieuwe klanten bij. Toch kon er nog wel een beetje meerdere bekendheid bij. Het doet zoo vreemd aan, als men, Rotterdammer en vol van zijn stad,in het buitenland soms zulke allergekste dingen van de Maasstad hoort beweren, zulke voldragen getui genissen van oppervlakkig-weten hoort. Een mijner goede vrienden heeft dezer dagen in Engeland van iemand, die het weten kon de man was leersar in de aardrijkskunde de twijfelvraag gehoord „Rotterdam, Rot- terdam, dat is immers die visschershaven aan de Noordzee P" Wat die man zijn j leerlingen wel doceeren zal 1 merkte mjjn vriend, met een glimlach, op. Hij was beleedigd en hij kwam met de I' 'e, wier overdenking mij stof gaf voor liet vullen van dezen brief, dat Rotterdam door een enorme inzending op de Parijscbe tentoonstelling maar eens bewijzen moest hoe belangrijk het is. Veel resultaat zaakje, waarvan aan mij de verdediging was opgedragen, had mij naar de provincie gevoerd. Een telegram riep mij naar huis en daar trad mij de procuratiehouder tege moet met een bericht, dat mij bijna mijn verstand deed verliezen de eer van onzen naam was reddeloos verloren, en mijn va der had zichzelf van het leven beroofd." „Vreeselijk 1" zeide Edith zacht, toen lij zweeg, overweldigd door de herinnering. „Het schip zonder roer strandde natuurlijk," ging Ernst voort. „Het bericht verspreidde zich dadelijk en van hulp en steun was nu natuurlijk geen sprake meer. Alle gelden werden opgeëischt, van alle zijden stormde men op ons aan, en eer we er nog over dachten, was de ruïne een feit geworden. Het was voor de menschen een feit, dat mijn vader zich aan de gelden der deposito's had vergrepen en bij de ontdekking zich uit schaamte en vertwijfeling had gedood zelfs mijne moeder heeft dat geloofd." „En gij geloofdet gij het niet „Ik wist dat hij zonder schuld was. Ik vond in zijn schrijftafel een brief, slechts weinige regeieD, in zijn doodsuur geschreven, en aan mij, zijn oudste, gerichthij wilde tenminste voor het oog van zijn zoon rein zijn. Gelooft ge, Edith, dat een man, wiens gausche leven rein en eerlijk is geweest, liegen kan, bedriegen kan zijn eigen kind, wanneer hij voor de poort der eeuwigheid staat, wanneer hij het plan heeft die pooit met eigen hand te openen „Neen 1" zeide Edith met een diepen zucht. „Dus de schuldige was een ander „Ja, een anderRaimar hield een oogenblik stil, dan sprak hij halfluid, maar met vreeselijke beslistheid, waaruit zijn volle overtuiging straalde „De depóts waren slechts voor één, bui ten den chef, toegankelijk, voor zijn pro curatiehouder, en die heette Felix Ro nald Eeu kreet van ontzetting ontwrong zich aan de lippen van Edith. „Almachtige God 1 Wat waagt ge daar uit te spreken „Wat ik niet kan bewijzen," antwoordde Ernst met groote oprechtheid, „wat nooit

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1900 | | pagina 11