Zondag 1 JULI 1900.
44ste Jaargang ITo. 3535.
Jacht.
Politiet oremebt te weet.
Laan, i)
UitqevorP. TRAPMAN.
ümIcm erkerJ. W l K K L.
Dit nummer
twee bladen.
bestaat uit
EERSTE BLAD.
Gemeente c ti a ge n.
Bekendmakingen.
't Was maar een neger.
TRANSVAAL.
Buitenlandsch Nieuws.
SCHAGER
Alpine» Nieofs-,
COURANT.
Aiurieaiie- k Liolhoovllad.
Dit blad verschijnt 'weemaal per week: Woensdag- en
Zaterdagavond. Bij inzending tot 's morgens 9 ure. worden
ADVERTENTIRN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUK KÉN één dag vroeger.
Prijs per jaar f 3.—. Franco per post 1 3.60,
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
A.DVERTENTIEN van 1 tot 6 regels f 0.26;iedere regel meer 5 ei.
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
POLITIE.
Ter Secretarie dezer gemeente wor
den inlichtingen verzocht omtrent een
vermist lam en een verloren
hoofdstel, terwjjl inlichtingen zijn
to bekomen omtrent een achterge
bleven liiindlia.»*.
De Burgemeester v»n Schagen brengt ter kennis
van belanghebbenden het navolgende
De Commissaris der Koningin in de provincie Noord-
Holland,
Gelezen het besluit van Gedeputeerde Staten dier
provincie van 20 Juni jlno 8;
Gelet op artikel 11 der „Jagtwet"
Brengt ter kennis van belanghebbenden
dat de jacht op waterwild in dit gewest zal worden
geopend als volgt,
in den kring, begrepen binnen deu Westfrieschen
otnringdyk, in de gemeente Petten, in de gemeente
Callaiitsoog, alsmede in het gedeelte van den polder
het Koegras, gelegen onder de gemeente Helder, op
Zaterdag 14 Juli 1900, met zonsopgang
op het eiland Texel, met' uitzondering van den polder
Eijerland, op Zaterdag 11 Augustus 1900, met zons-
opgang, en
in de overige deelen der provincie, dus ook in
den polder Eijerland op Texel, op Zaterdag 28 Juli
1900, met zonsopgang.
En zal deze in het Provinciaal Blad worden
geplaatst en voorts in elke gemeente van Nooidhollaud
worden aangeplakt.
Haarlem, 23 Juni 1900.
De Commissaris der Koningin voornoemd,
(get.) VAN TIENHOVEN.
Schagen, 29 Juni 1900.
De Burgemeester voornoemd,
S BERMAN.
(o)
Eindelijk weder land
Al zijn het ook maar de kale, door
den alles verzengenden gloed der
equatoriale zon uitgedroogde Kaap-
verdische eilanden, wier naam van de
.eilanden van het groene voorgebergte"
ons als een spotternij in de ooreu klinkt,
het is, na lange weken niets dan water
te hebben gezien, weer een genot, land
te aanschouwen.
Het anker is uitgeworpen. Het inter
nationale reisgezelschap aan boord van
den Zuid-Amerika-stoomer leunt over
de reeling en wisselt van gedachten
over het landschap.
Veel is er nu juist niet te zien aan
de steile, starre rotseilanden. Rechts de
grotesque klip van het Birds-Islaud met
den witten vuurtoren, verderop het
voornaamste eiland St. Viuceut met de
haven Puerto Mindello, welks witte
huisjes en zwarte kolenlagers door de
dikke, in trillende beweging zijnde lucht
moeilijk te onderkennen zijn en eindelijk
op deu achtergrond St. Antonio, het
grootste van de eilandengroep.
Van St. Antouio komen kleine
visscbersboo^en met r, machtige zeilen
aangevaren. Zij brengen vruchten en
groenten aau, want slechts op dit groote
eiland valt tengevolge van zijn Looge
bergen somtijds regen, waardoor een
spaarzame plantengroei ontstaat.
Men begint zich aan boord te vervelen.
Men wil aan land, maar daarvoor
moet men nog een poosje geduld hebben.
De gele vlag waait van den tokkemast
eu zij zal ook niet worden neergehaald
alvorens het schip van de quarantaine
ontheven is. Want het komt van het
door koortsen bezochte Santos en
daarom wordt het verdacht, ofschoon de
Portugeesche gezondheidspolitie de zaak
niet zoo nauw neemt, vooral niet op
de Kaapverdische eilanden.
Er is dus niets aan te doen, wij moeten
nog een paar uur op de .vervloekte
kolenkast", zooals een jonge Engelschman
het groote, trotsche schip minachtend
noemt, blijven.
.Negerjongens!" roept plotseling de
bootsman, en onmiddellijk is iedereen
weer aan de reeling. Ginds, van de
wit-gele duinen vóór de stad, verwijderen
zich donkere punten, die nader en nader
komen. Eindelijk onderscheiden we
booten, waarin halfwassen negerjongens
zittenterwijl een aantal van hen de
riemen hanteert, staan de anderen op de
banken, gesticuleerend met de armen en
de passagiers in gebroken Portugeescb
toeroepend.
In een minimum van tijd wemelt het
compleet van bootjes om het schip en
thans beginnen de merkwaardige staaltjes
van duik- en zwemkunst, welke aan
ieder, die den equator op zee is gepasseerd,
bekend zjjn.
Van het schip vliegen kleine geldstuk
ken in het water eu bliksemsnel schieten
de jongens er achteraan. In het kristal
heldere, blauwe water ziet men duidelijk
de snelle be wegingen der donkere lichamen;
dieper, steeds dieper, tot de gelukkige
vinder eindelijk weer boven komt.
Weliswaar is hij geheel uitgoput, maar
hij houdt dan toch met een gelukkigen
grijns het welverdiende geldstuk tusschen
de tanden
De negerbevolking van de Kaapverden
is arm, bitter arm, met vermoeieuden
arbeid verdienen zij nauwelijks het
allernoodigste. Men moet ze gezien
hebben, die gebogen gestalten, hoe zij
dag in dag uit hun zware kolonlasten
voortsjouwen, onbeschermd tegen de
brandende tropische zon en hoe zij dan
des avonds te zamen hurken en hun
karig maal, bestaande meestal uit maïs
en zeevisch, verorberen. De_ kleinsten
zelfs moeten reeds meeverdienen door
schelpen en andere snuisterijen aan de
„Gringos" te verkoopen en naar geld
stukken te duiken.
Intusschen wordt het spel voortgezet.
Het kleingeld raakt op. Eenige kranige
duikers zwemmen onder het schip door
en ontvangen daarvoor hun honorarium
in den vorm van francstukken.
De lijvige Spanjaard voor op het schip
schijnt in de zaak bijzonder veel vermaak
te scheppen. Bij elke goed gelukte ver
richting geeft hij zijn bewondering op
luidruchtige wijze te kennen, zoodat de
omstanders zich in acht mosten nemen
om buiten het bereik van zijn rijkelijk
met ringen voorziene hand te blijven.
Ten slotte maakt hij den lachlust der
auderen gaande.
.Ik heb op Teneriffe een van deze
zwartjes gezieu, die naar beneden dook
en een scheepsanker stal," riep lakoniek
een stoere Argentijnsche farmer uit.
Allen lacheu eu iedereen weet nu iets
dergelijks te verhalen.
De dikke Spanjaard moet er bepaald
aan gewend zijn, door ziju medereizigers
voor het lapje te worden gehouden,want
hij laat zich tegen de gewooute van zijn
landaard, deze aardigheden te zijnen koste
aanleunen. Daarentegen is al zijn aan
dacht gevestigd op een slanken, jongen
neger van ongeveer twintig jaar, die ter
zijde van het schip in zijn bootje staat,
de gespierde armen kruiselings over
elkaar geslagen.
.Caballeros Ik verwed er tien fiessehen
champagne onder, dat deze jonge neger
onder het schip doorzwemt van de voor
plecht tot aan de schroef, wie pariëert
.Ik, Don Ramon, wij allemaal, dat is
immers niet mogelijk 1"
De Spanjaard wordt opgewonden.
.Hallo, negritokun je langs de kiel
onder het schip doorzwemmen De
neger schudt ziju kroeskop ontkennend.
.Impossible, senor!"
.Voor twintig francs? voor dertig?"
.Impossible, senor!"
Allen staan lachend om Dou Ramon
heen. .Betaalt u maar alvast uw cham
pagne, de holmeester wacht reeds op de
bestelling. U bent een beste kerel, Don
Ramon, om ons in deze brandende zon
me't koele champagne te laven."
Deze en dergelijke uitdrukkingen klon
ken rondom Don Ramon, waardoor de
Spanjaard nog opgewondener werd.
„Vijftig frans, negrito, snel!"
Het is haast geen roepen meer, wat
Don Ramon doet; hij schreeuwt en de
stem slaat hem over. Hij verkeert in die
opgewondenheid, welke men bij de stieren
gevechten bij de Spanjaarden opmerkt.
De neger weifelt. Vijftig francs zijn
een vermogen voor hem. Hjj behoeft dan
geen kolen meer te dragen, hp kan een
oude visschersboot koopen, en misschien,
na verloop van eenige jaren, als hij met
de vangst gelukkig is, ook een huisje
ginds op St. Antouio Hij kan dan zijne
Aruth trouwen, die trouw zoolang op hem
zal wachten, eu dan kan ook zijn oude
moeder bij hem inwonen om in zijn huis
haar laatste levensdagen te slijten.
„Ik zal het beproeven, senor."
De jonge man richt zich op en maakt
zich gereed het waagstuk te volbrengen.
Don Ramon wordt bleek, het spelen met
een menschenleven maakt toch. indruk
op hem. Maar hij kan niet meer terug.
„Bueno, jongen, veel geluk dan 1"
D.i oude kapitein heeft stilzwijgend
alles aangehoord en slechts afkeurend
het hoofd geschud. Maar thans spreekt hij:
„Houd den neger nog terug, Don
Ramon, het is God verzoeken."
„Het gaat niet, senor kapitein, het is
reeds te laat, ziet u maar."
De jonge neger had zjjn voorschoot
afgedaan.
„Groet moeder en Aruth" had hij
zijn metgezel nog toegevoegd en daarna
was hij in zee geplonstde golven slo
ten zich boven hem.
Het geheele gezelschap op het schip
snelde in koortsachtige haast naar het
achterdek Ieder wilde de eerste zijn, die
den stout moedigen neger weder zag op
duiken.
„Nu moet hij boven komen, drie mi
nuten zij reeds voorbij." Aller oogen zijn
op de zee gericht.
Maar geen luchtbel stijgt op. Stil en
kalm blijft de waterspiegel tot men na
lang wachten alle hoop moet opgeven
om den armen neger levend terug te zien.
Het geschreeuw op de bootjes der
negerjongens is reeds lang verstomd, zij
roeien naar huisvoor heden worden
geen zwemkunstjes meer vertoond.
De hofmeester schelt voor de lunch en
de passagiers gaan naar de eetzaal. Het
smaakt niemand, wel is waar, maar toch
eet men om niet voor sentimenteel door
te gaan.
Don Ramon is de eerste, die zich over
de zaak heeu zet. Hij kluift met goeden
eetlust aan een fazantenboutje en laat
zich daarbjj een glas madera goed smaken.
„Caramba," aldus wendt hij zich tot
zij'i buurman, „als die domme knaap
voor vijftig francs zijn leven waagt, moet
hij toch ook rekening houden met de
gevolgen, maar ten slotte is het toch
ook altijd nog maar een neger
Er is nu in 't geheel geen uieuws van
het krijgstooneel in Zuid-Afrika.
Deze stilte wordt in Londen toege
schreven aan de voorbereiding van Lord
Roberts' plannen,om den Boeren eeu be-
slissenden slag toe te brengen.
Aan eeu einde van den oorlog behoeft
o. i. nog niet te worden gedacht, al praat
men in Londen reeds over vermindering
vaff het leger in Afrika.
Lotd Roberts zit, aan handen en voeten
gebonden, te Pretoria. Rondom zijn leger-
afdeelingen zwermen de Boeren, in kleine,
bewegelijke troepjes, handig en snel den
Engelschen afbreuk doende. Volgens een
bericht uit Maseroe, zijn zjj er in geslaagd
door de Eugelsche linies te breken en
in zuidelijke richting te trekken.
Generaal Botha handhaaft zich in zijn
stellingen aan de Pienaarsrivier, vanwaar
hij de Engelsche troepen bestookt. Hij
schijnt voornemens te zijn zich bij de
Eerste Fabrieken krachtig te verdedigen.
Vooral Olivier en de alomtegenwoordige
De Wet maken het de Engelschen lastig
in den rug
Men schrijft aan Lord Roberts het
voornemen toe, met alle beschikbare
troepen, ongeveer 50.000 man, een klop
jacht te organiseeren tegen De Wet,
voordat de aanval op de stellingen van
Botha wordt ondernomen.
We vonden in de „Nieuwe Rotter-
damsche Courant" een particuliere corres
pondentie, waarin een zeer zware beschul
diging wordt geuit tegen de Trausvaaleche
regeering, een beschuldiging, die ons te
schreeuwend in de ooren klinkt, om ze
als waar te durven aannemen
De „N. Rotterdamsehe Couranf'gevoelt
zich verplicht, ouder deze beschuldiging
toe te voegen
Wij laten deze sterke beschuldiging
staan in goed vertrouwen op onzen
correspondent, dien wij tot een lichtvaardig
oordeel in een zoo ernstige zaak niet in
staat achten en die zoowel door zijn
positie, als zijn laugdurig verblijf te Preto
ria gelegenheid heeft goed op de hoogte
te komen. Wij betreuren echter, dat hij,
eenmaal zoo'n beschuldiging uitsprekende,
niet uitvoeriger is geweest en voorbeelden
heeft aangehaald, al hoefde hij niet aan
stonds namen te noemen. En wij hopen,
dat hij nog eens op deze zaak zal terug
komen om zijn beschuldiging te staven.
Red.
Hier volge dan hetgeen de bewuste
correspondent beweert, nadat hij het een
en ander over den oorlogstoestand heeft
ten beste gegeven
Bij deze beschouwingen mag ik eenige
opmerkingen, die de regoering hier
betreften, niet achterhouden. Met het
binnenlandsch bestuur van president
Kruger heb ik nooit gedweept, wel heb
ik altijd de omstandigheden in aan
merking genomen bij de critiek, die
dikwerf noodzakelijk was. Kén ding is
zeker, dat onder invloed van genoemden
staatsman, of anders onder door hem toe
gelaten invloeden, het peil van moialiteit
bij Volksraadsleden en hooge ambtenaren
zeer gedaald is. Men moet niet uit het
oog verliezen, dat eerlijkheid iets is, wat
geleerd moet worden, en dat de Boeren
in dit opzicht nog onopgevoed, dikwerf
nog kinderlijk eenvoudig ziju. Ik kan
nooit vergeten, dat drie Volksraadsleden
aan de Nederlandsche Spoorweg-Maat
schappij de zilveren gedenkpenningen,
in 1895 met de groote spoorwegfeesten
uitgereikt, terugzonden onder vermelding
dat zij geen geschenken wilden aannemen.
Het was waarschijnlijk nog een
uitvloeisel van de Selati-spider-geschie-
deuis, doch het toonde duidelijk aan, dat
zij niet de grenzen wisten, waar men
iets mag aannemen en waar men iets
moet weigeren.
Ik moet er bij zeggen, dat men de
onderstelling, alsof de reden gezocht was,
geheel moet buitensluiten. Op zulke
menschen werken slechte invloeden ver
derfelijk en dat is duidelijk merkbaar
geweest. Op dit oogenblik is de bende
van gewetenlooze speculanten en knoeiers
los en op vele manieren worden schatten
gestolen ten koste van de staatskas. Na
tuurlijk zal men altijd iu zulke tijden
als deze personen vinden, die zich op
oneerlijke wijze verrijken, dat is overal
vertoond. Maar zooals het nu hier toe
gaat, is het te erg. Groote syndicaten
zijn gevormd op verschillend gebied,
openlijk wijst men de daders aan, men
weet hoeveel zij stelen kunnen en men
vermoedt alleen, dat men veel lager blijft
met de schattingen, vergeleken bij de
werkelijkheid. En overal zijn personen
uit de naaste omgeving en familie van
president Kruger erbij betrokken, wat
zeker er toe medewerkt om hen schotvrij
te houden. Een walgelijk tooneel is dit,
als dit de slotvertooning moet zijn van
de Republiek.
Zooals gezegd, een zware beschuldi
ging, waarvan ook wij gaarne de be
wijzen zullen hooren aanvoeren.
De geschiedschrijvers hebben het tijdperk
van den ondergang van het Westerse h-
Romeinache Keizerrijk tot de ontdekking
van Amerika den naam van de Middel
eeuwen gegeven. Deze jaren staan in het
boek der geschiedenis met donkere letters
opgeteekend. Woeste roofridders bespiedden
uit hunne ontoegankelijke burchten deu
eenzamen reiziger, waar hem weldra in
de onderaardsche gewelven van het kasteel
een ellendig einde wachtten bandieten en
struikroovers maakten stad en land onvei
lig; ruwe horden uitNoorderlanden plunder
den en brandschatten West-Europa lange
jaren waren de gebaarde zeekoningen van
Noorwegen, Zweden en Denemarken een
geesel voor het ongelukkige volk. Wan
neer de historicus die vervlogen eeuwen
met de hedendaagsche toestanden verge
lijkt, dan is het, alsof men uit een
donkere kamer van roof- en moordzucht
verplaatst is in een helder verlicht vertrek,
waarin eerlijkheid eu menschenliefde haar
zetel hebben opgeslagen.
Deze vergelijking is naar onze meening
echter in vele deelen valsch. De ruwe
kracht van het individu is slechts omgezet
in de roofzucht van eene machtige
regeering, de plundertochten der Noor
mannen worden vrij gevolgd door moderne
krijgsmachten.
Toen als nü gold het recht van den
sterkste als eene onvorbreekbare wet.
Als wij daar lezen, dat de koloniale
divisie van generaal Brabant, het vee
van hulpelooze vrouwen en kinderen
in den Vrijstaat zonder eenige vergoeding
weg neemt, dat de divisie van generaal
Rundie als bandieten in den Vrijstaat
huishouden, dan zijn ze waarlijk niet
beter dan de Noormannen, die het
kustgebied van Rijn, Schelde, Seine en
Loire brandschatten.
Meen niet, dat wij in deze overdrijven.
De officiëele bescheiden zjjn daar, om
dat alles te bewijzen. Een Vrijstaatsche
vrouw uit Brandfort schrijftde vijand
heeft mijn laatste schapen, ossen, koeien, ja
alles, van mij genomen als een vuur heeft
hij ons in armoede gedompeld. Zij hebben
757 schapen van mij en al mijn beesten
van mij mee genomen 't is eene ware
rooversbende. Gisteren heb ik met
mijn 7 kinderen moeten aanzien, hoe
ze mijn vleesch, kleeren, ja zelfs het
waschgoed, wegnamen. En dan heeft
toch lord Roberts gezegd, dat aan hen,
die op hunne plaatsen blijven, niets
zal worden gedaan en dat alles,
wat noodig is, gekocht zal worden. En
nu komen ze toch en ontnemen ons
alles". Dit is slechts één uit velen.
Waar zijn de machtige broederschappen
der Malthezers, Johanniters en andere
ridder-vereenigingen uit de Middeleeuwen,
die, strijdende voor zwakken en onder
drukten, steeds daar stonden waar hun
krachtige arm, hun moedig hart noodig
waren? Helaas, zij zijn vervangen deoi
staatslieden, wyar programma in bereke
ning en politiek is vervat. Dit komt
opnieuw bij den dood van den Russischen
minister van buitenlandsche zaken aan
het licht. In October 1899 vroeg de
heer Moerawjeft te Berlijn en Parijs,
in hoeverre men daar genegen was, om
ten gunste der Zuid-Afrikaansche Repu
blieken tusschen beide te komen. In
Berlijn wilde men van zulk eene tusschen-
komst niets weten. Men vreesde, dat het
Rusland en Frankrijk er om te doen
was, er Duitschland in te laten loopen.
Van die gelegenheid had dan Frankrijk
gebruik kunnen maken, om Elzas en
Lotharingen weer in te palmen. In
politieke kringen te Londen was men
over dit optreden van Rusland natuurlijk
zeer ontevreden. Waar zulk een groot
wantrouwen onder de mogendheden
heerscht, is eene gemeenschappelijke
handeling bijna onmogelijk. Het is dan
ook niet te verwonderen, dat ook m
China de gemeenschappelijke actie door
naijver en wantrouwen wordt beheerscht.
Volgens de Times geeft de onvoldoende
samenwerking tusschen de mogendheden
aanleiding tot veel orgerustheid. Er
ontbreekt een algemeen erkende en
vertrouwde aanvoerder, waardoor de be
wegingen der troepen aan stelselloosheid
lijden.
Te Tientsin gingen eerst de Russen
tot den aanval over en toen die mislukte,
probeerden de DuPschers het, doch met
hetzelfde gevolg. Wat ieder afzonderlijk
te zwaar viel, had bij voldoende samen
werking wellicht gelukt.
Rusland en Japan wedij veren in het
mobiliseeren van troepen, niet zoozeer om
het Chineesche geschil spoedig te be
slechten, maar meer nog, omdat de een
den ander verdenkt, dat de krijgstoerus
tingen in werkelijkheid hèm gelden.
Het spreekt, dat de organisatie van
de transportmiddelen bij zoo'n toestand
zeer onvoldoende is. Toch is het voor
de belanghebbenden van veel beteekenis,
dat het Chineesch verzet zoo spoedig
mogelijk de kop wordt ingedrukt. Er
staan voor velen werkelijk groote belangen
op het spel. Duitschland en Rusland
hebben er eene belangrijke kuststrook in
pacht, Engeland heeft er bezittingen,
Rusland is door spoorwegverbindingen
sterk bij China geïnteresseerd.
Frankrijk heeft zich in Tonkin en in
de aangrenzende Chineesche districten
genesteld. Japan is als naaste buur en
stamverwante natie, in 't bijzonder bij
de Chineesche kwestie betrokken. Voor
zijn overbevolking zoekt het een kolonie
in China of Korea. Nu het gebleken
is, dat de Japanneezen op Formosa zich
niet thuis gevoelen, is het bezit van een
kuststrook in Oost-Azië voor het eilan
denrijk eene levenskwestie.
Amerika heeft in China groote han
delsbelangen te behartigen. Ook met het
oog op de Philippijnen, waar de Chi-
neezen talrijk zijn, is het voor de Ver-
eenigde Staten gewenscht, dat de rust
in het Hemelsche Rijk spoedig hersteld
wordt.
't Is wel vreemd, dat de uitbarsting
in 'China de betrokken mogendheden op
het ljjf is komen rallen, als een donder-