BrieYBii nit fle Maasstad.
De Beslissing.
Zondag 3 Februari 1901.
45ste Jaargang No. 3598.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
Anoniem.
HAGER
Toen de Liberale Unie Zaterdag 26 Januari j. 1.
te Amsterdam haar algemoene vergadering hield,
waren er zeker velen in den lande, die met belang
stelling uitzagen naar het besluit, dat op het einde
der vergadering zou worden genomen. De meesten
zullen reeds met de bijzonderheden op Je hoogte zijn,
zoodat wij ons dus tot enkele opmerkingen zullen
bepalen
Het was te verwachten, dat, indien men van de
veronderstelling uitging, dat de candidaten slechts
instemming hadden te betuigen met de strekking van
het geheele Hervormingsprogram en zich voor geen
urgentie behoefden te verklaren, het door het bestuur
voorgestelde tweede lid van par. 1 „Indien en voor
zooverre algemeen kiesrecht wordt ingevoerd, acht
zy evenredige vertegenwoordiging door de rechtvaar
digheid geboden", als zoodanig geen heftige bestrijding
zou ondervinden. Alleen prol. Krabbe van de kies
vereeniging Burgerplicht te Groningen achtte, met
het oog op de „oud-liberalen," de toevoeging te moe
ten ontraden, omdat, wanneer daarna de urgentie van
de in par. 1 genoemde maatregelen soms mocht
worden erkend, ook de urgentie der evenredige ver
tegenwoordiging daaronder zou zya begrepen. De
steun der „oud-liberalen" zon gewis verloren gaan,
als de alinea aldus werd aangenomen. Nu diende
alles vermeden te worden wat de „beperkte concentratie»
in het leven zou kunnen roepen. Toch werd het
tweede lid aangenomen met 49 tegen 29 stemmen,
wat, naar onze bescheiden meening, reeds dadelijk
heenwees nsar de mogelijkheid der verwerping van
het urgentievoorstel
Nog breeder was de opvatting, toen art. 2„Her
ziening van de grondwettelijke bepaling met betrekking
tot verkiezing der leden van de Eerste Kamer der
Staten-genersal», aan de orde werd gesteld. De
eerste indruk was, dat het voorstel dadelijk bij
acclamatie was aangenomen, een indruk dien de heer
Van Gilse van Arnhem deed uitroepen „De wonderen
zijn de wereld nog niet uit" maar toen het bleek,
dat men achter in de zoal de vraag van den voor
zitter „wordt er stemming verlangd bevestigend
had beantwoord en dit door dezen niet was verstaan,
werd, zonder eenig debat, tot stemming overgegaan
en de nieuwe paragraaf aangenomen met 61 tegeu
17 stemmen. Hierbij dient echter opgemerkt, dat
van urgentie bij deze geen sprake was.
De verdere voorstellen var. het bestuur tot wijziging
en aanvulling van verschillende paragrafen van het
Hervormingsprogram werden, voor het overgroote
gedeelte, nagenoeg onveranderd, in den regel zonder
stemming aangenomen
Het was reeds vrij laat, toen eindelijk het zoo
dikwijls besproken en in eenige liberale dagbladen
zoo zeer gewraakte vooistel van het bestuur aan de
orde kwam, om niet alleen van de te stellen candidaten
te verlangen, dat zij instemming betuigden met het
Hervormingsprogram, „maar ook dat zij met volle
overtuiging de urgentie van den in par, 1 genoemden
maatregel erkennen".
Namens het Groningsche Burgerplicht stelde toen
prof. Krabbe, hoogleeraar in het staatsrecht, voor,
om het bestuursvoorstel als volgt te amendeeren:
„De Liberale Unie spreekt den wensch uit dat
bij de algemeene verkiezingen van 1901 van de te
stellen candidaten wordt verlangd, niet enkel dat
zij instemming betuigen met de strekking van het
geheele Hervormings-program, maar ook, dat zij
met veile overtuiging de urgentie der voorbe
reiding van den in par, 1 genoemden maatregel
erkennen"
Men zal wellicht weten, dat dit amendement, door
sommige liberale bladen, als Het Vaderland en het
Handelsblad, met vreugde begroet en het „plechtanker"
werd genoemd, dat de liberale partij zou verhinderen te
stranden.
Hoe men in het vijandelijk kamp over dit voorstel
dacht, kan blyken uit een asterisk van dr. Kuyper,
voorkomende in De Standaard van Maandag 28 Janu
ari j. 1.
„Het onweer dreigde in te slaan. De stam van
den Liberalen eik stond op splijten. Het werd
Maar nu is men er.
Te Groningen is een bliksemafleider besteld,
en de redactie van het Vaderland en van de
Zntphensche hebben reeds volk gestuurd, om dien
bliksemafleider op den nok te zetten
ROMAN
van
MARIE STAHL.
22.
„Wijs mij niet terug, mevrouw," ver
zocht hij, haar hand vasthoudend. „Geef
mij het recht uw vriend te zijn, die u mag
helpen. Uw kracht is gebroken door uw
ongeluk, en uw man heeft u verlaten. Nu
heb ik eenig recht aan uw zijde te staan.
Het ongeluk is heilig."
Hij sprak lang met haar en stelde haar
zooveel mogelijk gerust.
De vreeselijke overspanning der arme
vrouw loste zich eindelijk op in een stroom
van tranen.
Dr. Balduin liet haar uitweenen en zocht
intusschen hare gedachten op andere zaken te
vestigen. Hij bleef 's avonds in den familie
kring, vertelde van zijn reis en trachtte in
elk opzicht troostend en opbeurend op het
geschokte gemoed te werken.
„Morgen zullen wij eens ernstig met
elkaar praten", zeide hij bij het afscheid
tot mevrouw Lydia, zooals men dat tegen
een zieke zou hebben gezegd. Zij had den
ganschen avond naast hem gezeten bijna
zonder een woord te zeggen, maar er was
een groote gerustheid over haar gekomen.
Zij zag vol vertrouwen tot hem op.
Den volgenden dag had hij eerst met
Ottfried een onderhoud.
Hij zeide tot dezen, dat hij hem tot nader
order de gewone toelage zou geven, welke
hij tot dusverre van zijn ouders had ge
kregen, en op de meest kiesche manier gaf hij
hem een som gelds,die zijn moeder en zusters
voor den eersten tijd van alle moeilijkheden
onthief.
Hij maakte het Ottfried gemakkelijk die
hulp aan te nemen, door te zeggen dat
hij het als een leening beschouwde en dat
Ottfried als bezitter van Liebenberg, het
hem gemakkelijk zou kunnen teruggeven.
Het onweer dreigde van de Grondwetsherziening
in zake Kiesrecht, thans als urgent aan de orde
gesteld en gewild als eerste, als eenig punt
van spoed op het manifest der Liberale Unie.
Dat liep spaak. Daar wilden de meesten niet
aan
Maar zet nu: Urgent is alleen de voorbereiding
van zulk een Grondwetsherziening, en ge zijt
er. De voorbereiding, let wel, voor een blanco
artikel
De heeren Kerdijk c. s. krijgen dan gedaao,
dat „nrgent" MijTt. en dat „Grondwetsherziening"
blijft, en de oud-liberalen schuiven er voorbe
reiding tussehen in, d. w, z. ze conditionneeren,
dat er geschoten zal worden met een baks
zonder kogel.
Ge zult scheep gaan en uw vertrek is nrgent.
Ge weigert uw vertrek langer uit te stellen.
Goed, zeggen de anderenmaar urgent is
alleen dat er een scheepke op stapel zal worden
gezet, en over het afloopen en het zee kiezen
van dat scheepke spieken we dan nader.
Als nu de heeren Kerdijk e.s. maar verklaren
willen, dat ze zich met dit kluitje in bet riet laten
sturen, dan is men er.
De groote liberale partij kan dan weer het
„seit einzig, einzig, einzig!" aanheffen.
En die lachen zal in zijn vuistje, dat is de
man van Tietjerksteradeel I
Het is echter niet zoo uitgekomen, als dr. Kuyper
heeft voorspeld. Men was en dit was het eigenaar
dige der stemming van het amendement-Groningen
zelfs in het geheel niet gediend. Goed te begrijpen
was het dan ook niet. Uit de toelichting van prof
Krabbe bleek, dat hij wel grondwetsherziening wilde,
maar dat hjj vreesde dat door de dadeljjke urgentie
het verband met de oud-liberalen werd ver
broken, waaidoor de sociale wetgeving niet
tot baar recht zon komen. Het schijnt dus, dat die
ond-liberalen specialiteiten zijn geworden in sociale
wetgeving en nu met bovenmenschelyk veel vuur
en ijver willen doen datgene, waarin zij vroeger zoo
schromelijk zijn te kort geschoten. Geen dag langer
mag die sociale wetgeving vertraagd worden en de
leden van het bestuur der Liberale Unie kunnen
dan au fond geen andere menschen zijn, dan die
willens en wetens roet in de sociale wetgevende pap
willen werpen, die door de oud-liberalen zoo
kostelyk op een langzaam brandend vuurtje moet
zijn gezet.
Onder de bestrijders van het bestuursvoorstel was
ook de hoofdredacteur van Het Vaderland, mr. Maca-
lesfer Loup, afgevaardigde van de Haagsche kiesver-
eeniging, die voorspelde, dat, wanneer het bestuur de
overwinning behaalde, deze een Pyrrhus-overwinning
zou zijn en de Liberale Unie verloren zou wezen;
om dat nu te voorkomen, wilde hij méégaan met de
„transactie", door prof. Krabbe aan de hand
gegeven, en raadde bij der vergadering aan, diens
amendement aan te nemen.
Zooals wij boven reeds mededeelden, heeft de
vergadering dit niet gedaan het amendement werd
verworpen met 66 tegen 16 stemmen. De oorzaak
lag wellicht daarin, dat de afgevnardigden omtrent
dit amendement geen mandaat hadden en velen met
mr. Van Eaalte van Rotterdam niet inzagen wat
bet verschil was tnsschen de urgentie der voorbe
reiding van grondwetsherziening, en de urgentie der
grondwetsherziening zelve. Het sprak toch van zelf,
dat deze vóór alles moest voorbereid worden. Prof
Krabbe had dan ook gezegd, dat hij in het volgende
derde zittingsjaar een voorstel tot grondswetsher-
ziening van de regeering zon wenschen, opdat alsdan
de ontbinding der Kamers tegelijk zon kunnen plaats
hebben met het einde der zittingsperiode. Men moest
nu nog eens eenmaal met de oud-liberalen kunnen
optrekken. Als dan de kiesquaestie zelf aan de orde
kwam, dan verwachtte hjj wel scheuring, maar tot
zoolang kon men op sociaal-wetgevend gebied samen
gaan. Het was vermoedelijk dit vooruitzicht der
scheuring over vier jaren, dat drie-en dertig afge
vaardigden noopten om zich bij de 33 voorstanders
der urgentie te voegen, ten einde prof. Krabbe niet
te helpen aan het uitwerpen van zijn plechtanker,
of het opzetten van zijn bliksemafleider. Dat zou nutte-
looze arbeid zijn over een paar jaar hield het anker
niet meer eu zou de bliksemafleider tooneu van geen
deugdelijk metaal te zijD vervaardigd
Niettegenstaande de bezielende woorden door den
voorzitter en door dr. Bos van Winschoten, lid van
het hoofdbestuur, gesproken, welke laatste terecht
vroeg, of de Liberale Unie het zou durven wagen
haar tegenstanders het wapen in de hand te geven,
om tot haar te kunnen zeggen „gij hebt erkend het
onrecht en gij wilt het niet verhelpen, gij verloochent
daardoor uw democratische beginselen", of zij
Daarna had hij een bespreking met me
vrouw von Kraschwitz en gaf haar den
dringenden raad, aan haar tanteWanzlow te
schrijven en de oude juffrouw eerlijk meê
te deelen hoe troosteloos de zaken er bij
stonden.
Mevrouw von Kraschwitz deed ten slotte
alles wat hij wilde. Zij overwon haar trots
en schreef aan haar tante, ofschoon ze
weinig hoop op hulp had. Zij kende de
oude juffrouw, ze wist hoe stijf ze was en hoe
vasthoudend, bij al haar voortreffelijke eigen
schappen.
Een laatste verzoek om hulp door den
vrijheer, kort voor het bankroet, had ze
grofweg geweigerd.
Dr. Balduin's hoop, dat de tijding dat
het landgoed verloren zou gaan en dat de
vrijheer op reis was, de oude dame wel
naar Liebenberg zou drijven, bleek gegrond.
Zij moest dadelijk na het bericht op reis
zijn gegaan, want reeds in den namiddag
van den volgenden dag rammelde een
huurkoets het voorplein op, gevolgd door
een bagagewagen met het bekende veldbed
en een paar kolossale koffers.
Uit de koets steeg tante Wanzlow trots
de gloeiende zomerhitte in dikke doeken
gewikkeld en met een oude kaper op het
hoofd. Ook de kater ontbrak niet in een
hengselmand, waarin het dier schrikkelijk
te keer ging en luide zijn ontevredenheid
te kennen gaf over zijn gevangenschap.
Tante zag er vervallen en verouderd
uit. Zij had veel van haar flinkheid ver
loren. De vreugde, waarmede ze ditmaal
door haar nicht en de kinderen werd
begroet, was oprecht.
Ottfried hielp haar zorgzaam uit het
rijtuig en droeg haar bijna de trap
op. Lydia omarmde haar met tranen in.de
oogen en de jonge meisjes waren niet bij
haar vandaan te slaan.
Juffrouw von Wanzlow was geen lief
hebster van teederheden, maar toch streed zij
met hare ontroering bij deze verwelkoming.
„Nu, nu, kinderen, zacht wat, zacht wat,
verkreukel myn mooien mantel zoo niet. Die
kan nog best dienst doen tot myn dood toe,
en dien kunnen jouw kinderen dan nog wel
voor de natie zou willen verschijnen, met een vlag,
waarop staat: „De affaire wordt op denzelfden voet
voortgezet", werd het voorstel van het bestuur
verworpen met 44 tegen 33 stemmen.
Na moeten wij op twee zonderlinge omstandigheden
wijzen
lo. wees deze vergadering van afgevaardigden, die
zicb met vrij groote meerderheid tegen het urgentie-
voorstel van het bestuur verklaarde, vóór de pauze
met een zeer groot aantal stemmen tot leden van bet
bestuur aan de heeren B. H Heldt te 's-Gravenhage
P. R. Mees te Rotterdam, Mr. A. Kerdijk te's-Gra
venhage en mr. M. W. F. Treub te Amsterdam, alle
vier besliste voorstanders van de n'gentie der grond
wetsherziening.
2o. werd de beer Bos, die een woord, direct gevloeid
nit het hart, sprak, toen hij het beginsel der recht
vaardigheid hoog hield, en verklaarde dat het hand
haven daarvan altijd nrgent was, door nagenoeg alle
afgevaardigden daverend toegej nicht, zoodat de zaal
er van dreunde.
Wij concludeeren daaruit dat, indien het grootste
gedeelte dezer mannen maai' had mogen stemmen
zooals het wilde, de uitslag heel anders zou zijn
geweest.
In strijd met de statuten de Liberale Unie, hadden
zij echter kennelijk eeB imperatief mandaat, zooals
dan ook door den heer Roodhuizen van Enkhnizen
reeds in het begin van de vergadering werd erkend.
En hoe werd nu dit mandaat, verkregen P
Wellicht ook door het ijsvermaak, waren de verga
deringen der kiesvereenigingen in den regel zeer
slecht bezocht men kon dit in alle krantenverslagen
lezen en een zeer klein aantal leden, dikwijls niet
meer dan tien of twaalf van de twee- of' driehonderd,
bepaalden, hoe de afgevaardigden in zake het urgentie-
voorstel moesten stemmen.
Wanneer wij dit laatste overwegen, geeft dan bet
besluit der vergadering van Zaterdag jl. aan, hoe de
groote meerderheid der liberalen in ons land over
grondwetsherziening denkt, en of zij daarin dat gevaar
ziet, dat prol Krabbe en mr. Macalester Loup zoo
zeer op den voorgrond steldengroote stagnatie in
de sociale wetgeving?
Reeds vroeger ste'den wij de vraag: is het niet
als zeker aan te nemen dat de candidaten, die' grond
wetsherziening willen, tevens vurige voorstanders
zullen zijn van opheffing van sociale onrechtvaardig
heid P Wij behoeven geen namen te noemen, maar
staan de voorstanders van algemeen kiesrecht niet in
de eerste rijen, als het er om te doen is de econo
misch zwakken te beschermen Waar waren de ond-
liberalen, toen deze mannen voor bet eerst de vaan
der rechtvaardigheid omhoog hieven
In de Nieuwe Winschoter Courant van Zondag
27 December j.1. werd er op gewezen, hoe elke
partij in Nederland nog altijd het een of ander ideaal
bezit de roomschen hebben de suprematie der kerk,
de anti-revolutionnairen willen een overheid, regee-
rende volgens de „ordinantiën Gods", de christelijk-
historischeu droomen van het herstel der gerefor-
meerde staatskerk, de sociaal-democraten hebben hun
socialen heilstaatmaar de liberale burger ij, de
derde stand, waaronder het liberalisme het weligs t
wortel schoot, had thans alles verkregen, waarvoor
zij zich vroeger warm maakte.
Tevreden met hetgeen zij verkregen had, was zy
onverschillig voor het recht van anderen, die tot nu
toe nog niets hadden erlangd Daar kwam na het
hoofdbestuur der Liberale Unie aandragen met een
ideaal, voor verwezenlijking vatbaar, dat der politieke
gelijkheid van alle staatsburgers, maar als bourgeois
satisfaits voelde de liberale burgerij daarvoor niets.
Deze opmerking is niet zonder grond en het ware
daarom beter geweest, indien men in de zomerverga
dering eerlijk voor dat gevoelen ware uitgekomen en
par. 1 had verworpen. Nu kwam de beer Roodhuizen
vertellen, dat, het slechte bezoek der vergaderingen
had dit bewezen, men de menschen er niet warm voor
kon krijgen. Wij kunnen dat begrijpen wanneer men
voor anderen naar iets streeft, moet het beginsel van
altruïsme voorzitten en een ond-Hollandsch spreekwoord
luidt: „Hebben is hebben, maar krijgen is de kunst."
Wij kunnen aannemen, dat er vele liberalen beataan,
die meenen, dat het voldoende ia, dat de derde stand
alleen regeert, en den vierden geen medezeggenschap
behoeft gegeven te worden, maar laten zij dan
eerlijk zijn en zich niet met groote woorden verschuilen
achter de sociale wetgeving, of, wat nog erger is,
zooals de Prov. Gron. Courant van Zaterdag 26
Januari j.1., in navolging van wat haar kiesvereeniging
doet, zich niet voor algemeen kiesrecht verklaren,
vóór de invoering daarvan na grondweteherziening,
„mits zóó. dat geen andere dan de kortst mogelijke,
onvermijdelijke stoornis in den in gang zijnden arbeid
der sociale wetgeving, die zy voor het oogenblik het
van je erven, Lydia."
Die mooie mantel was reeds een erfstuk
van zijne excellentie haar vader zaliger.
Een dorpssnijder had van den vroegeren
soldatenmantel een damespaletot gemaakt
van een wel wat wonderlijk model en de
gedachte, dat mevrouw Lydia in dat pronk
stuk zou rondloopen, was zoo komisch, dat
Margot en Tilly het bijna uitproestten.
„Geef dat toch hier,tante,waar sjouwt u toch
mee vroeg Ottfried, haar iets afnemend.
„Jongen, mijn huisapotheek. Ik zal je
straks vertellen wees zoo goed dat zorg
vuldig op mijn kamer neer te zetten. Laat
dadelijk een groentensóep voor mij koken,
Lydia. Koffie drink ik niet. Koffie is ver
gif, zegt mijn dokter."
Tante Wanzlow had ditmaal nogal wat
tijd noodig voor ze zich huiselijk had
ingericht. Zij was zeer langzaam geworden
en had nu nog veel meer te bedrillen dan
vroeger.
Nadat haar veldbed was opgeslagen, zette
ze de medegebrachte crucifix op een klein
tafeltje aan het voeteneind.
„Ik verwacht den dood alle dagen", zeide
zij. „Mijn goede vader stierf met deze
crucifix in zijn handen en ook mijn laatste
blik zal dat toebehooren."
En nog voordat ze met een woord vertelde,
waarom ze gekomen was, verzocht ze Lydia
en haar kinderen, op haar kamer bij haar
te komen en las hen daar een zeer lijvig
manuscript voor het was het program van
haar begrafenis.
Alles was heel nauwkeurig aangegeven,
tot zelfs de prijs van haar doodskleed, de
tekst van de lijkrede, het lied dat gezon
gen moest worden, de kosten van het
treurfestijn en de fooien aan het dienst
personeel.
De kater, die het zaakje heel vervelend
begon te vinden, miauwde daar heel klagend
bij, omdat hij de deur uit wilde.
Eindelijk nam tante Wanzlow Lydia nog
terzijde en gat haar een stuk papier,
dat heel nauwkeurig inhield welke
kleedingstukken ze moest aanhebben als
ze dood was.
„Jy moet my natuurlijk zelf aankleeden,"
zwaarst telt, met haar gepaard ga." Met dezen slag
om den arm kunnen wtj nog wel vijf-en- twintig jaren
op grondwetsherziening wachten
Waarom, vragen wij met den voorzitter der Liberale
Unie, die stoornis thans niet en kter wel P Is men
zoo zeker, dat de Btembns, wanneer alle oud-liberalen
mede op sleeptouw zullen worden genomen, on«f een
kamer zal schenken, die in vier jaren tijds die sociale
wetgeving op bevredigende wijze zal tot stand
brengen P
Ronduit gezegd, dat gepraat over sociale wetgeving
komt ons voor, niets anders te zijn dan een schoon
schijnend voorwendsel om te blijven staan op het punt,
waaropmen thans staat, en eigenlijk niets anders toe te
passen, dan wat de heer Kolkman namens de katho
lieken in de Kamer leeraarde: „Geen enkele kiezer
meer; het is nu al wèl genoeg."
Wat zullen, vragen we ons thans echter af, de
gevolgen zijn van het genomen besluit
Daarover in een volgend artikel.
CCXXVIII.
Rotterdam, 30 Januari 1901.
Op den dichter van ons Telegraaf-
volkslied, mr, Priem, wordt geducht
afgegeven. Zijn liedeke van een koningin
en een hertog wordt hevig geparodieerd.
Zelfs onze groote Pruttelman Brommeijer
heeft zich aan parodieën bezondigd en in
„het Volk" vond ik een spotversje waarin
Priem den Primus der poëten wordt
genoemd. Natuurlijk niet in ernst.
Het wil mij voorkomen dat Priem,
nadat hij zijn f500 premie op de Rijks
postspaarbank heeft gebracht, zich om
de recensiën van zijn volkslied verder
niet druk heeft gemaakt. Geen groote
geest, of hij is bespot en Priem kan
zich dan toch beroemen op het buiten
gewone feit dat een groote vijfhonderd
componisten zich met zijn vers voor de
piano hebben zitten afsloven. Welken
dichter overkomt dit
En dat de Telegraafdirectie de Amster-
damsche orgeldraaiers in den arm heeft
genomen om het Priemsche Telegraaf-
volkslied populair te maken, acht ik een
zeer gelukkige gedachte.
In Rotterdam leven wij te dezen op
zichte ganschelijk in onwetendheid. Ik
heb het vers van een hertog en een
koningsvrouwe nog nergens hooren spelen.
Dit maakt mij ongerust voor Priem en
de Telegraaf. In Rotterdam moet iets
als de bliksem inslaan of het slaat er
naast.
Het ,is trouwens mijn stellige over
tuiging dat Priem's Amsterdammerschap
op deze ontvangst van invloed is geweest.
Was de bekroonde een Rotterdammer
geweest, door al onze straten en stegen
en over alle onze havens had het nieuwe
volkslied geklonken.
En daarom, achteraf gezien, spijt bet
me dat ik niet aan den wedstrijd cm
een Telegraafvolkslied heb meêgedacn.
Mijn vrienden hebben het mij aangeradan
omdat ik een goed vers maak en
zelf heb ik er over gedacht, maar ik
ben, na veel wikken en wegen, tot let
besluit gekomen dat ik maar liever niet
moest meêdoen.
Natuurlijk zullen er onder mijn vrien
den zijn die gelooven dat ik wèl inge-
zeide ze tot haar nicht, „ik verzoek je
vriendelijk, vergis je nieteerst komt de
flanellen rok, dan de zijden rok met die
mooie kant er aan, dan een gewatteerde
streeprok en dan ten slotte die gestikte
witte. Vergeet nu vooral niet die grpote
veiligheidsspeld door al die rokken te
steken, anders zakken ze bepaald. En de
groote zijden halsdoek bindt ge kruiselings
om mijn taille."
Lydia kreeg de tranen in de oogen.
„Ach tante, praat nu zoo niet, u moest
er nog niet. aan denken heen te gaan."
„Kind, wees niet onverstandig. Een dapper
soldaat ziet den dood onverschrokken onder
de oogen. Sedert mij Zondags ?nijn kalfs-
carbonade niet meer smaakt, Weet ik, dat
mijn einde nabij is. Maar eerst moet ik
jullie zaak nog in orde brengen, voor ik ga.
Ik zal hier ook niet sterven, maar thuis."
Tilly kwam vertellen, dat Dr. Balduin
gekomen was, waarop de barones tante
naar de voorkamer bracht. Zij had tante
reeds geschreven over de vriendschap van
den leeraar en wat hij voor haar en de
kinderen had gedaan.
Juffrouw von Wanzlow hield zich het
eerste half uur tegenover Dr. Balduin zeer
teruggetrokken, ze deed niets anders dan
hem scherp opnemen.
Zij zat stil in haar doeken gewikkeld en
uit het gerimpelde gelaat met den grooten
haviksneus keken hem onafgebroken een
paar groote, doordringende oogen aan.
Dr. Balduin, die over haar eigenaardighe
den was ingelicht, gedroeg zich heel gewoon
en praatte zoo onbevangen mogelijk.
Plotseling reikte zij hem de hand.
„Mijn vader zaliger, excellentie gene
raal von Wanzlow, zou van u zeggen „dat
is mijn man." Ik verheug me zeer kennis
met u te hebben gemaakt."
Dr. Balduin kuste haar de hand en ver
zekerde de oude dame zyne oprechte gene
genheid.
„Goed, wij zijn nu kameraden," zeide de
tante „en willen gemeenschappelijk den boo-
zen geest bestrijden, die dit goede oude huis
in zijn klauwen dreigt te verpletteren. Wy
zullen eens zien, of het niet is te redden."
zonden heb, maar niet bekroond werd
(vrienden zijn altijd vriendelijk), doch
met de hand op het hart kan ik verklaren
dat ik niet heb meêgedongen.
Ik heb wel geprobeerd een lied te
dichten, maar ik ben in de brokken
blijven steken.
Zéér levendig herinner ik mij dat ik
op een avond thuis kwam en dat ik,
na het boterhammetje en het kopje
thee, mijn familie naar bed zond, omdat
ik ernstig, hóóg ernstig werk te doen
had. Zij gingen, op hun teecen, zéér
respectvol.
Én ik ving aan. Ik begon een pijp
te stoppen, aan te steken en de rook
wolkjes aandachtig na te staren. Buiten
loeide de wind.
Ik deel deze bijzonderheden mêe,
omdat het mij bescheidenlek wil voor
komen, dat het publiek belang moet
stellen in de va-et-viens van iemand,
die een volkslied gaat schrijven. En ik
ben het eerste slachtoffer, dat openbar-
tiglijk zijn ondervindingen opbiecht.
Ik zat dus en dacht er aan hoe ik
beginnen zou. Ik liet het Wien Neêr-
landsch bloed, God save the Queen,
Wilhelmus, Got erhalte, de Brabahgonne
(de melodie er van) en Heil dir im enz.
de revue passeeren. Het kwam mij 't
meest gewenscht voor te beginnen met
den lof des vaderlands om daaruit har
monisch den lof van lands- en stads
bestuur te laten voortvloeien Dat moest
van een leien dakje gaan. In ééns schreef
ik toen deze regels neer
O, lief, o dierbaar Nederland,
Met uwe heuv'len en uw vlakten
Punt. Ik zat. Op Nederland is 't
gemakkelijk genoeg een rijm te vinden.
In mijn gedachtengang kon ik strand
en pand gebruiken. „Aan u is steeds
ons hart verpand" en „trotseh daalt in
d'Oeeaan uw strand", maar op vlakten
wist ik géén goed woord te vinden.
Drie vond ik er, maar daarvan waren
alleen bakten en pakten in een volkslied
te gebruiken.
Dit ging dus niet. Weer dacht ik. En
er kwamen mooie regels genoeg, maar
allen leden aan onoorspronkelijkheid
„O, dierbaar vaderland, ontwoekerd aan
de baren" en „al zijt gij klein, mijn
vaderlandYan schoolwege zitten onze
koppen reeds zoo vol met lofregels op
ons vaderland, dat men ze, bij 't over
denken van den lof des vaderlands, vanzelf
oprispt.
'k Vond toen dat ik kloek moest
breken met alle conventies en, in den
trant van de Marseillaise, dadelijk mijn
landgenooten behoorde aan te spreken,
wat in Nederland nog niet gebeurd is.
Ik schreef
O, dapper ras, o, edel volk,
Gij, zonen, van een reeks van helden,
Waarvan historie, waarheidstolk,
Ons zooveel schoons en nobels meldde(n).
Toen zat ik, bij het niet rijmende
meldde zonder N, alwéér.
Het is heusch niet 'makkelijk een
Op haar korte manier, zonder iets of
iemand te ontzien, maar rustig en heel
zakelijk, besprak ze daarna de zaken zooals
ze stonden. Dr. Balduin bewonderde haar
helderen blik, haar scherp treffend oordeel.
En in de beoordeeling van den vrijheer
moest hij haar volkomen gelijk geven.
Zij verklaarde daarop, dat zij het land
goed dacht te koopen.
Zij wilde voor Lydia en de kinderen
Liebenberg bewaren, zoödat zy hun leven
op de gewone wijze konden voortzetten,
doch onder dat beding dat dadelijk een
eisch tot echtscheiding werd ingesteld.
Dr. Balduin versterkte haar in dezen
eisch en Lydia willigde in.
Juffrouw von Wanzlow liet daarop den
directeur van het landgoed, mijnheer
Seidler, roepen, die het landgoed voor de
schuldeischers bestuurde, en zij liet zich in de
kleinste bijzonderheden mededeeling doen
van de schulden en lasten die op het
landgoed rustten.
Dr. Balduin nam deel aan deze confe
rentie en had weer gelegenheid het scherpe
verstand en de zakenkennis van de oude
dame te bewonderen.
Zij overwon haar lichamelijke zwakte en
rekende en studeerde uren lang met de
heeren, in acten, boeken enz.
Bij deze gelegenheid trad de groote wan
orde, waarin alles verkeerde, duidelijk in
het licht. De vrijheer had nergens het oog
op gehouden en was dan ook op de meest
brutale manier door zijn ondergeschikten
bestolen geworden. Hij had de mooiste
inkomsten verpand om aan den oogenblik-
kelfjken geldnood te ontkomen,en zoodoende
was het de laatste jaren vliegensvlug naar
beneden gegaan.
De ontzetting der oude dame kende geen
grenzen en menig grof en scherp woord, dat
nu juist geen complimentje voor den vrijheer
was, ontsnapte aan haar lippen ge
durende het onderzoek.
Dr. Balduin daarentegen, die zijn best
deed zooveel mogelijk klaarheid te bren
gen in de wanorde, verwierf haar volle
vertrouwen. Zy behandelde hem op een
voor haar doen byna hartelyke