BrieYBii nit fle Maasstad. De Beslissing. Zondag 3 Februari 1901. 45ste Jaargang No. 3598. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. Anoniem. HAGER Toen de Liberale Unie Zaterdag 26 Januari j. 1. te Amsterdam haar algemoene vergadering hield, waren er zeker velen in den lande, die met belang stelling uitzagen naar het besluit, dat op het einde der vergadering zou worden genomen. De meesten zullen reeds met de bijzonderheden op Je hoogte zijn, zoodat wij ons dus tot enkele opmerkingen zullen bepalen Het was te verwachten, dat, indien men van de veronderstelling uitging, dat de candidaten slechts instemming hadden te betuigen met de strekking van het geheele Hervormingsprogram en zich voor geen urgentie behoefden te verklaren, het door het bestuur voorgestelde tweede lid van par. 1 „Indien en voor zooverre algemeen kiesrecht wordt ingevoerd, acht zy evenredige vertegenwoordiging door de rechtvaar digheid geboden", als zoodanig geen heftige bestrijding zou ondervinden. Alleen prol. Krabbe van de kies vereeniging Burgerplicht te Groningen achtte, met het oog op de „oud-liberalen," de toevoeging te moe ten ontraden, omdat, wanneer daarna de urgentie van de in par. 1 genoemde maatregelen soms mocht worden erkend, ook de urgentie der evenredige ver tegenwoordiging daaronder zou zya begrepen. De steun der „oud-liberalen" zon gewis verloren gaan, als de alinea aldus werd aangenomen. Nu diende alles vermeden te worden wat de „beperkte concentratie» in het leven zou kunnen roepen. Toch werd het tweede lid aangenomen met 49 tegen 29 stemmen, wat, naar onze bescheiden meening, reeds dadelijk heenwees nsar de mogelijkheid der verwerping van het urgentievoorstel Nog breeder was de opvatting, toen art. 2„Her ziening van de grondwettelijke bepaling met betrekking tot verkiezing der leden van de Eerste Kamer der Staten-genersal», aan de orde werd gesteld. De eerste indruk was, dat het voorstel dadelijk bij acclamatie was aangenomen, een indruk dien de heer Van Gilse van Arnhem deed uitroepen „De wonderen zijn de wereld nog niet uit" maar toen het bleek, dat men achter in de zoal de vraag van den voor zitter „wordt er stemming verlangd bevestigend had beantwoord en dit door dezen niet was verstaan, werd, zonder eenig debat, tot stemming overgegaan en de nieuwe paragraaf aangenomen met 61 tegeu 17 stemmen. Hierbij dient echter opgemerkt, dat van urgentie bij deze geen sprake was. De verdere voorstellen var. het bestuur tot wijziging en aanvulling van verschillende paragrafen van het Hervormingsprogram werden, voor het overgroote gedeelte, nagenoeg onveranderd, in den regel zonder stemming aangenomen Het was reeds vrij laat, toen eindelijk het zoo dikwijls besproken en in eenige liberale dagbladen zoo zeer gewraakte vooistel van het bestuur aan de orde kwam, om niet alleen van de te stellen candidaten te verlangen, dat zij instemming betuigden met het Hervormingsprogram, „maar ook dat zij met volle overtuiging de urgentie van den in par, 1 genoemden maatregel erkennen". Namens het Groningsche Burgerplicht stelde toen prof. Krabbe, hoogleeraar in het staatsrecht, voor, om het bestuursvoorstel als volgt te amendeeren: „De Liberale Unie spreekt den wensch uit dat bij de algemeene verkiezingen van 1901 van de te stellen candidaten wordt verlangd, niet enkel dat zij instemming betuigen met de strekking van het geheele Hervormings-program, maar ook, dat zij met veile overtuiging de urgentie der voorbe reiding van den in par, 1 genoemden maatregel erkennen" Men zal wellicht weten, dat dit amendement, door sommige liberale bladen, als Het Vaderland en het Handelsblad, met vreugde begroet en het „plechtanker" werd genoemd, dat de liberale partij zou verhinderen te stranden. Hoe men in het vijandelijk kamp over dit voorstel dacht, kan blyken uit een asterisk van dr. Kuyper, voorkomende in De Standaard van Maandag 28 Janu ari j. 1. „Het onweer dreigde in te slaan. De stam van den Liberalen eik stond op splijten. Het werd Maar nu is men er. Te Groningen is een bliksemafleider besteld, en de redactie van het Vaderland en van de Zntphensche hebben reeds volk gestuurd, om dien bliksemafleider op den nok te zetten ROMAN van MARIE STAHL. 22. „Wijs mij niet terug, mevrouw," ver zocht hij, haar hand vasthoudend. „Geef mij het recht uw vriend te zijn, die u mag helpen. Uw kracht is gebroken door uw ongeluk, en uw man heeft u verlaten. Nu heb ik eenig recht aan uw zijde te staan. Het ongeluk is heilig." Hij sprak lang met haar en stelde haar zooveel mogelijk gerust. De vreeselijke overspanning der arme vrouw loste zich eindelijk op in een stroom van tranen. Dr. Balduin liet haar uitweenen en zocht intusschen hare gedachten op andere zaken te vestigen. Hij bleef 's avonds in den familie kring, vertelde van zijn reis en trachtte in elk opzicht troostend en opbeurend op het geschokte gemoed te werken. „Morgen zullen wij eens ernstig met elkaar praten", zeide hij bij het afscheid tot mevrouw Lydia, zooals men dat tegen een zieke zou hebben gezegd. Zij had den ganschen avond naast hem gezeten bijna zonder een woord te zeggen, maar er was een groote gerustheid over haar gekomen. Zij zag vol vertrouwen tot hem op. Den volgenden dag had hij eerst met Ottfried een onderhoud. Hij zeide tot dezen, dat hij hem tot nader order de gewone toelage zou geven, welke hij tot dusverre van zijn ouders had ge kregen, en op de meest kiesche manier gaf hij hem een som gelds,die zijn moeder en zusters voor den eersten tijd van alle moeilijkheden onthief. Hij maakte het Ottfried gemakkelijk die hulp aan te nemen, door te zeggen dat hij het als een leening beschouwde en dat Ottfried als bezitter van Liebenberg, het hem gemakkelijk zou kunnen teruggeven. Het onweer dreigde van de Grondwetsherziening in zake Kiesrecht, thans als urgent aan de orde gesteld en gewild als eerste, als eenig punt van spoed op het manifest der Liberale Unie. Dat liep spaak. Daar wilden de meesten niet aan Maar zet nu: Urgent is alleen de voorbereiding van zulk een Grondwetsherziening, en ge zijt er. De voorbereiding, let wel, voor een blanco artikel De heeren Kerdijk c. s. krijgen dan gedaao, dat „nrgent" MijTt. en dat „Grondwetsherziening" blijft, en de oud-liberalen schuiven er voorbe reiding tussehen in, d. w, z. ze conditionneeren, dat er geschoten zal worden met een baks zonder kogel. Ge zult scheep gaan en uw vertrek is nrgent. Ge weigert uw vertrek langer uit te stellen. Goed, zeggen de anderenmaar urgent is alleen dat er een scheepke op stapel zal worden gezet, en over het afloopen en het zee kiezen van dat scheepke spieken we dan nader. Als nu de heeren Kerdijk e.s. maar verklaren willen, dat ze zich met dit kluitje in bet riet laten sturen, dan is men er. De groote liberale partij kan dan weer het „seit einzig, einzig, einzig!" aanheffen. En die lachen zal in zijn vuistje, dat is de man van Tietjerksteradeel I Het is echter niet zoo uitgekomen, als dr. Kuyper heeft voorspeld. Men was en dit was het eigenaar dige der stemming van het amendement-Groningen zelfs in het geheel niet gediend. Goed te begrijpen was het dan ook niet. Uit de toelichting van prof Krabbe bleek, dat hij wel grondwetsherziening wilde, maar dat hjj vreesde dat door de dadeljjke urgentie het verband met de oud-liberalen werd ver broken, waaidoor de sociale wetgeving niet tot baar recht zon komen. Het schijnt dus, dat die ond-liberalen specialiteiten zijn geworden in sociale wetgeving en nu met bovenmenschelyk veel vuur en ijver willen doen datgene, waarin zij vroeger zoo schromelijk zijn te kort geschoten. Geen dag langer mag die sociale wetgeving vertraagd worden en de leden van het bestuur der Liberale Unie kunnen dan au fond geen andere menschen zijn, dan die willens en wetens roet in de sociale wetgevende pap willen werpen, die door de oud-liberalen zoo kostelyk op een langzaam brandend vuurtje moet zijn gezet. Onder de bestrijders van het bestuursvoorstel was ook de hoofdredacteur van Het Vaderland, mr. Maca- lesfer Loup, afgevaardigde van de Haagsche kiesver- eeniging, die voorspelde, dat, wanneer het bestuur de overwinning behaalde, deze een Pyrrhus-overwinning zou zijn en de Liberale Unie verloren zou wezen; om dat nu te voorkomen, wilde hij méégaan met de „transactie", door prof. Krabbe aan de hand gegeven, en raadde bij der vergadering aan, diens amendement aan te nemen. Zooals wij boven reeds mededeelden, heeft de vergadering dit niet gedaan het amendement werd verworpen met 66 tegen 16 stemmen. De oorzaak lag wellicht daarin, dat de afgevnardigden omtrent dit amendement geen mandaat hadden en velen met mr. Van Eaalte van Rotterdam niet inzagen wat bet verschil was tnsschen de urgentie der voorbe reiding van grondwetsherziening, en de urgentie der grondwetsherziening zelve. Het sprak toch van zelf, dat deze vóór alles moest voorbereid worden. Prof Krabbe had dan ook gezegd, dat hij in het volgende derde zittingsjaar een voorstel tot grondswetsher- ziening van de regeering zon wenschen, opdat alsdan de ontbinding der Kamers tegelijk zon kunnen plaats hebben met het einde der zittingsperiode. Men moest nu nog eens eenmaal met de oud-liberalen kunnen optrekken. Als dan de kiesquaestie zelf aan de orde kwam, dan verwachtte hjj wel scheuring, maar tot zoolang kon men op sociaal-wetgevend gebied samen gaan. Het was vermoedelijk dit vooruitzicht der scheuring over vier jaren, dat drie-en dertig afge vaardigden noopten om zich bij de 33 voorstanders der urgentie te voegen, ten einde prof. Krabbe niet te helpen aan het uitwerpen van zijn plechtanker, of het opzetten van zijn bliksemafleider. Dat zou nutte- looze arbeid zijn over een paar jaar hield het anker niet meer eu zou de bliksemafleider tooneu van geen deugdelijk metaal te zijD vervaardigd Niettegenstaande de bezielende woorden door den voorzitter en door dr. Bos van Winschoten, lid van het hoofdbestuur, gesproken, welke laatste terecht vroeg, of de Liberale Unie het zou durven wagen haar tegenstanders het wapen in de hand te geven, om tot haar te kunnen zeggen „gij hebt erkend het onrecht en gij wilt het niet verhelpen, gij verloochent daardoor uw democratische beginselen", of zij Daarna had hij een bespreking met me vrouw von Kraschwitz en gaf haar den dringenden raad, aan haar tanteWanzlow te schrijven en de oude juffrouw eerlijk meê te deelen hoe troosteloos de zaken er bij stonden. Mevrouw von Kraschwitz deed ten slotte alles wat hij wilde. Zij overwon haar trots en schreef aan haar tante, ofschoon ze weinig hoop op hulp had. Zij kende de oude juffrouw, ze wist hoe stijf ze was en hoe vasthoudend, bij al haar voortreffelijke eigen schappen. Een laatste verzoek om hulp door den vrijheer, kort voor het bankroet, had ze grofweg geweigerd. Dr. Balduin's hoop, dat de tijding dat het landgoed verloren zou gaan en dat de vrijheer op reis was, de oude dame wel naar Liebenberg zou drijven, bleek gegrond. Zij moest dadelijk na het bericht op reis zijn gegaan, want reeds in den namiddag van den volgenden dag rammelde een huurkoets het voorplein op, gevolgd door een bagagewagen met het bekende veldbed en een paar kolossale koffers. Uit de koets steeg tante Wanzlow trots de gloeiende zomerhitte in dikke doeken gewikkeld en met een oude kaper op het hoofd. Ook de kater ontbrak niet in een hengselmand, waarin het dier schrikkelijk te keer ging en luide zijn ontevredenheid te kennen gaf over zijn gevangenschap. Tante zag er vervallen en verouderd uit. Zij had veel van haar flinkheid ver loren. De vreugde, waarmede ze ditmaal door haar nicht en de kinderen werd begroet, was oprecht. Ottfried hielp haar zorgzaam uit het rijtuig en droeg haar bijna de trap op. Lydia omarmde haar met tranen in.de oogen en de jonge meisjes waren niet bij haar vandaan te slaan. Juffrouw von Wanzlow was geen lief hebster van teederheden, maar toch streed zij met hare ontroering bij deze verwelkoming. „Nu, nu, kinderen, zacht wat, zacht wat, verkreukel myn mooien mantel zoo niet. Die kan nog best dienst doen tot myn dood toe, en dien kunnen jouw kinderen dan nog wel voor de natie zou willen verschijnen, met een vlag, waarop staat: „De affaire wordt op denzelfden voet voortgezet", werd het voorstel van het bestuur verworpen met 44 tegen 33 stemmen. Na moeten wij op twee zonderlinge omstandigheden wijzen lo. wees deze vergadering van afgevaardigden, die zicb met vrij groote meerderheid tegen het urgentie- voorstel van het bestuur verklaarde, vóór de pauze met een zeer groot aantal stemmen tot leden van bet bestuur aan de heeren B. H Heldt te 's-Gravenhage P. R. Mees te Rotterdam, Mr. A. Kerdijk te's-Gra venhage en mr. M. W. F. Treub te Amsterdam, alle vier besliste voorstanders van de n'gentie der grond wetsherziening. 2o. werd de beer Bos, die een woord, direct gevloeid nit het hart, sprak, toen hij het beginsel der recht vaardigheid hoog hield, en verklaarde dat het hand haven daarvan altijd nrgent was, door nagenoeg alle afgevaardigden daverend toegej nicht, zoodat de zaal er van dreunde. Wij concludeeren daaruit dat, indien het grootste gedeelte dezer mannen maai' had mogen stemmen zooals het wilde, de uitslag heel anders zou zijn geweest. In strijd met de statuten de Liberale Unie, hadden zij echter kennelijk eeB imperatief mandaat, zooals dan ook door den heer Roodhuizen van Enkhnizen reeds in het begin van de vergadering werd erkend. En hoe werd nu dit mandaat, verkregen P Wellicht ook door het ijsvermaak, waren de verga deringen der kiesvereenigingen in den regel zeer slecht bezocht men kon dit in alle krantenverslagen lezen en een zeer klein aantal leden, dikwijls niet meer dan tien of twaalf van de twee- of' driehonderd, bepaalden, hoe de afgevaardigden in zake het urgentie- voorstel moesten stemmen. Wanneer wij dit laatste overwegen, geeft dan bet besluit der vergadering van Zaterdag jl. aan, hoe de groote meerderheid der liberalen in ons land over grondwetsherziening denkt, en of zij daarin dat gevaar ziet, dat prol Krabbe en mr. Macalester Loup zoo zeer op den voorgrond steldengroote stagnatie in de sociale wetgeving? Reeds vroeger ste'den wij de vraag: is het niet als zeker aan te nemen dat de candidaten, die' grond wetsherziening willen, tevens vurige voorstanders zullen zijn van opheffing van sociale onrechtvaardig heid P Wij behoeven geen namen te noemen, maar staan de voorstanders van algemeen kiesrecht niet in de eerste rijen, als het er om te doen is de econo misch zwakken te beschermen Waar waren de ond- liberalen, toen deze mannen voor bet eerst de vaan der rechtvaardigheid omhoog hieven In de Nieuwe Winschoter Courant van Zondag 27 December j.1. werd er op gewezen, hoe elke partij in Nederland nog altijd het een of ander ideaal bezit de roomschen hebben de suprematie der kerk, de anti-revolutionnairen willen een overheid, regee- rende volgens de „ordinantiën Gods", de christelijk- historischeu droomen van het herstel der gerefor- meerde staatskerk, de sociaal-democraten hebben hun socialen heilstaatmaar de liberale burger ij, de derde stand, waaronder het liberalisme het weligs t wortel schoot, had thans alles verkregen, waarvoor zij zich vroeger warm maakte. Tevreden met hetgeen zij verkregen had, was zy onverschillig voor het recht van anderen, die tot nu toe nog niets hadden erlangd Daar kwam na het hoofdbestuur der Liberale Unie aandragen met een ideaal, voor verwezenlijking vatbaar, dat der politieke gelijkheid van alle staatsburgers, maar als bourgeois satisfaits voelde de liberale burgerij daarvoor niets. Deze opmerking is niet zonder grond en het ware daarom beter geweest, indien men in de zomerverga dering eerlijk voor dat gevoelen ware uitgekomen en par. 1 had verworpen. Nu kwam de beer Roodhuizen vertellen, dat, het slechte bezoek der vergaderingen had dit bewezen, men de menschen er niet warm voor kon krijgen. Wij kunnen dat begrijpen wanneer men voor anderen naar iets streeft, moet het beginsel van altruïsme voorzitten en een ond-Hollandsch spreekwoord luidt: „Hebben is hebben, maar krijgen is de kunst." Wij kunnen aannemen, dat er vele liberalen beataan, die meenen, dat het voldoende ia, dat de derde stand alleen regeert, en den vierden geen medezeggenschap behoeft gegeven te worden, maar laten zij dan eerlijk zijn en zich niet met groote woorden verschuilen achter de sociale wetgeving, of, wat nog erger is, zooals de Prov. Gron. Courant van Zaterdag 26 Januari j.1., in navolging van wat haar kiesvereeniging doet, zich niet voor algemeen kiesrecht verklaren, vóór de invoering daarvan na grondweteherziening, „mits zóó. dat geen andere dan de kortst mogelijke, onvermijdelijke stoornis in den in gang zijnden arbeid der sociale wetgeving, die zy voor het oogenblik het van je erven, Lydia." Die mooie mantel was reeds een erfstuk van zijne excellentie haar vader zaliger. Een dorpssnijder had van den vroegeren soldatenmantel een damespaletot gemaakt van een wel wat wonderlijk model en de gedachte, dat mevrouw Lydia in dat pronk stuk zou rondloopen, was zoo komisch, dat Margot en Tilly het bijna uitproestten. „Geef dat toch hier,tante,waar sjouwt u toch mee vroeg Ottfried, haar iets afnemend. „Jongen, mijn huisapotheek. Ik zal je straks vertellen wees zoo goed dat zorg vuldig op mijn kamer neer te zetten. Laat dadelijk een groentensóep voor mij koken, Lydia. Koffie drink ik niet. Koffie is ver gif, zegt mijn dokter." Tante Wanzlow had ditmaal nogal wat tijd noodig voor ze zich huiselijk had ingericht. Zij was zeer langzaam geworden en had nu nog veel meer te bedrillen dan vroeger. Nadat haar veldbed was opgeslagen, zette ze de medegebrachte crucifix op een klein tafeltje aan het voeteneind. „Ik verwacht den dood alle dagen", zeide zij. „Mijn goede vader stierf met deze crucifix in zijn handen en ook mijn laatste blik zal dat toebehooren." En nog voordat ze met een woord vertelde, waarom ze gekomen was, verzocht ze Lydia en haar kinderen, op haar kamer bij haar te komen en las hen daar een zeer lijvig manuscript voor het was het program van haar begrafenis. Alles was heel nauwkeurig aangegeven, tot zelfs de prijs van haar doodskleed, de tekst van de lijkrede, het lied dat gezon gen moest worden, de kosten van het treurfestijn en de fooien aan het dienst personeel. De kater, die het zaakje heel vervelend begon te vinden, miauwde daar heel klagend bij, omdat hij de deur uit wilde. Eindelijk nam tante Wanzlow Lydia nog terzijde en gat haar een stuk papier, dat heel nauwkeurig inhield welke kleedingstukken ze moest aanhebben als ze dood was. „Jy moet my natuurlijk zelf aankleeden," zwaarst telt, met haar gepaard ga." Met dezen slag om den arm kunnen wtj nog wel vijf-en- twintig jaren op grondwetsherziening wachten Waarom, vragen wij met den voorzitter der Liberale Unie, die stoornis thans niet en kter wel P Is men zoo zeker, dat de Btembns, wanneer alle oud-liberalen mede op sleeptouw zullen worden genomen, on«f een kamer zal schenken, die in vier jaren tijds die sociale wetgeving op bevredigende wijze zal tot stand brengen P Ronduit gezegd, dat gepraat over sociale wetgeving komt ons voor, niets anders te zijn dan een schoon schijnend voorwendsel om te blijven staan op het punt, waaropmen thans staat, en eigenlijk niets anders toe te passen, dan wat de heer Kolkman namens de katho lieken in de Kamer leeraarde: „Geen enkele kiezer meer; het is nu al wèl genoeg." Wat zullen, vragen we ons thans echter af, de gevolgen zijn van het genomen besluit Daarover in een volgend artikel. CCXXVIII. Rotterdam, 30 Januari 1901. Op den dichter van ons Telegraaf- volkslied, mr, Priem, wordt geducht afgegeven. Zijn liedeke van een koningin en een hertog wordt hevig geparodieerd. Zelfs onze groote Pruttelman Brommeijer heeft zich aan parodieën bezondigd en in „het Volk" vond ik een spotversje waarin Priem den Primus der poëten wordt genoemd. Natuurlijk niet in ernst. Het wil mij voorkomen dat Priem, nadat hij zijn f500 premie op de Rijks postspaarbank heeft gebracht, zich om de recensiën van zijn volkslied verder niet druk heeft gemaakt. Geen groote geest, of hij is bespot en Priem kan zich dan toch beroemen op het buiten gewone feit dat een groote vijfhonderd componisten zich met zijn vers voor de piano hebben zitten afsloven. Welken dichter overkomt dit En dat de Telegraafdirectie de Amster- damsche orgeldraaiers in den arm heeft genomen om het Priemsche Telegraaf- volkslied populair te maken, acht ik een zeer gelukkige gedachte. In Rotterdam leven wij te dezen op zichte ganschelijk in onwetendheid. Ik heb het vers van een hertog en een koningsvrouwe nog nergens hooren spelen. Dit maakt mij ongerust voor Priem en de Telegraaf. In Rotterdam moet iets als de bliksem inslaan of het slaat er naast. Het ,is trouwens mijn stellige over tuiging dat Priem's Amsterdammerschap op deze ontvangst van invloed is geweest. Was de bekroonde een Rotterdammer geweest, door al onze straten en stegen en over alle onze havens had het nieuwe volkslied geklonken. En daarom, achteraf gezien, spijt bet me dat ik niet aan den wedstrijd cm een Telegraafvolkslied heb meêgedacn. Mijn vrienden hebben het mij aangeradan omdat ik een goed vers maak en zelf heb ik er over gedacht, maar ik ben, na veel wikken en wegen, tot let besluit gekomen dat ik maar liever niet moest meêdoen. Natuurlijk zullen er onder mijn vrien den zijn die gelooven dat ik wèl inge- zeide ze tot haar nicht, „ik verzoek je vriendelijk, vergis je nieteerst komt de flanellen rok, dan de zijden rok met die mooie kant er aan, dan een gewatteerde streeprok en dan ten slotte die gestikte witte. Vergeet nu vooral niet die grpote veiligheidsspeld door al die rokken te steken, anders zakken ze bepaald. En de groote zijden halsdoek bindt ge kruiselings om mijn taille." Lydia kreeg de tranen in de oogen. „Ach tante, praat nu zoo niet, u moest er nog niet. aan denken heen te gaan." „Kind, wees niet onverstandig. Een dapper soldaat ziet den dood onverschrokken onder de oogen. Sedert mij Zondags ?nijn kalfs- carbonade niet meer smaakt, Weet ik, dat mijn einde nabij is. Maar eerst moet ik jullie zaak nog in orde brengen, voor ik ga. Ik zal hier ook niet sterven, maar thuis." Tilly kwam vertellen, dat Dr. Balduin gekomen was, waarop de barones tante naar de voorkamer bracht. Zij had tante reeds geschreven over de vriendschap van den leeraar en wat hij voor haar en de kinderen had gedaan. Juffrouw von Wanzlow hield zich het eerste half uur tegenover Dr. Balduin zeer teruggetrokken, ze deed niets anders dan hem scherp opnemen. Zij zat stil in haar doeken gewikkeld en uit het gerimpelde gelaat met den grooten haviksneus keken hem onafgebroken een paar groote, doordringende oogen aan. Dr. Balduin, die over haar eigenaardighe den was ingelicht, gedroeg zich heel gewoon en praatte zoo onbevangen mogelijk. Plotseling reikte zij hem de hand. „Mijn vader zaliger, excellentie gene raal von Wanzlow, zou van u zeggen „dat is mijn man." Ik verheug me zeer kennis met u te hebben gemaakt." Dr. Balduin kuste haar de hand en ver zekerde de oude dame zyne oprechte gene genheid. „Goed, wij zijn nu kameraden," zeide de tante „en willen gemeenschappelijk den boo- zen geest bestrijden, die dit goede oude huis in zijn klauwen dreigt te verpletteren. Wy zullen eens zien, of het niet is te redden." zonden heb, maar niet bekroond werd (vrienden zijn altijd vriendelijk), doch met de hand op het hart kan ik verklaren dat ik niet heb meêgedongen. Ik heb wel geprobeerd een lied te dichten, maar ik ben in de brokken blijven steken. Zéér levendig herinner ik mij dat ik op een avond thuis kwam en dat ik, na het boterhammetje en het kopje thee, mijn familie naar bed zond, omdat ik ernstig, hóóg ernstig werk te doen had. Zij gingen, op hun teecen, zéér respectvol. Én ik ving aan. Ik begon een pijp te stoppen, aan te steken en de rook wolkjes aandachtig na te staren. Buiten loeide de wind. Ik deel deze bijzonderheden mêe, omdat het mij bescheidenlek wil voor komen, dat het publiek belang moet stellen in de va-et-viens van iemand, die een volkslied gaat schrijven. En ik ben het eerste slachtoffer, dat openbar- tiglijk zijn ondervindingen opbiecht. Ik zat dus en dacht er aan hoe ik beginnen zou. Ik liet het Wien Neêr- landsch bloed, God save the Queen, Wilhelmus, Got erhalte, de Brabahgonne (de melodie er van) en Heil dir im enz. de revue passeeren. Het kwam mij 't meest gewenscht voor te beginnen met den lof des vaderlands om daaruit har monisch den lof van lands- en stads bestuur te laten voortvloeien Dat moest van een leien dakje gaan. In ééns schreef ik toen deze regels neer O, lief, o dierbaar Nederland, Met uwe heuv'len en uw vlakten Punt. Ik zat. Op Nederland is 't gemakkelijk genoeg een rijm te vinden. In mijn gedachtengang kon ik strand en pand gebruiken. „Aan u is steeds ons hart verpand" en „trotseh daalt in d'Oeeaan uw strand", maar op vlakten wist ik géén goed woord te vinden. Drie vond ik er, maar daarvan waren alleen bakten en pakten in een volkslied te gebruiken. Dit ging dus niet. Weer dacht ik. En er kwamen mooie regels genoeg, maar allen leden aan onoorspronkelijkheid „O, dierbaar vaderland, ontwoekerd aan de baren" en „al zijt gij klein, mijn vaderlandYan schoolwege zitten onze koppen reeds zoo vol met lofregels op ons vaderland, dat men ze, bij 't over denken van den lof des vaderlands, vanzelf oprispt. 'k Vond toen dat ik kloek moest breken met alle conventies en, in den trant van de Marseillaise, dadelijk mijn landgenooten behoorde aan te spreken, wat in Nederland nog niet gebeurd is. Ik schreef O, dapper ras, o, edel volk, Gij, zonen, van een reeks van helden, Waarvan historie, waarheidstolk, Ons zooveel schoons en nobels meldde(n). Toen zat ik, bij het niet rijmende meldde zonder N, alwéér. Het is heusch niet 'makkelijk een Op haar korte manier, zonder iets of iemand te ontzien, maar rustig en heel zakelijk, besprak ze daarna de zaken zooals ze stonden. Dr. Balduin bewonderde haar helderen blik, haar scherp treffend oordeel. En in de beoordeeling van den vrijheer moest hij haar volkomen gelijk geven. Zij verklaarde daarop, dat zij het land goed dacht te koopen. Zij wilde voor Lydia en de kinderen Liebenberg bewaren, zoödat zy hun leven op de gewone wijze konden voortzetten, doch onder dat beding dat dadelijk een eisch tot echtscheiding werd ingesteld. Dr. Balduin versterkte haar in dezen eisch en Lydia willigde in. Juffrouw von Wanzlow liet daarop den directeur van het landgoed, mijnheer Seidler, roepen, die het landgoed voor de schuldeischers bestuurde, en zij liet zich in de kleinste bijzonderheden mededeeling doen van de schulden en lasten die op het landgoed rustten. Dr. Balduin nam deel aan deze confe rentie en had weer gelegenheid het scherpe verstand en de zakenkennis van de oude dame te bewonderen. Zij overwon haar lichamelijke zwakte en rekende en studeerde uren lang met de heeren, in acten, boeken enz. Bij deze gelegenheid trad de groote wan orde, waarin alles verkeerde, duidelijk in het licht. De vrijheer had nergens het oog op gehouden en was dan ook op de meest brutale manier door zijn ondergeschikten bestolen geworden. Hij had de mooiste inkomsten verpand om aan den oogenblik- kelfjken geldnood te ontkomen,en zoodoende was het de laatste jaren vliegensvlug naar beneden gegaan. De ontzetting der oude dame kende geen grenzen en menig grof en scherp woord, dat nu juist geen complimentje voor den vrijheer was, ontsnapte aan haar lippen ge durende het onderzoek. Dr. Balduin daarentegen, die zijn best deed zooveel mogelijk klaarheid te bren gen in de wanorde, verwierf haar volle vertrouwen. Zy behandelde hem op een voor haar doen byna hartelyke

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1901 | | pagina 5