BriBTra lil ie Maasstad. Zondag 17 Februari 1901. 45ste Jaargang No. 3602. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. Anoniem. PLAATSELIJK NIEUWS. SCHAGCR COURANT. CCXXIX. Rotterdam, 11 Februari 1901. Heb je 't gehoord P Willem van Zuylen is dood. Toen ik vanmorgen in de f tad kwam, was do eerste vraag van den eersten gooien kennis dien ik ontmoette d i t. Willem van Zuylen dood Zooals ik het bericht ontving, met dien feilen schok van schrik, waarmee men de doodstijding hoort van een, wien men zeer groote sympathie beeft toegedragen, zoo zullen wel allen het ontvangen hebben. Willem van Zuylen doodHet is juist vandaag een maand geleden dat hij in „Groote l agen", het blijspel van onzen stadgenoot Henri Dekking, op zoo bijzondere wijze, verrassend van fantasie en vankracht, heelemaal zoo de oude, groote Yan Zuylen, de hoofdrol creëerde. Wat was hij subliem dien avond Hoe prachtig heeft hij uitgebeeld de tragiek want ook in de fratsen van uiterlijkheden in die rol moet een fond van tragiek bedoeld zijn van den prots, die zich zoo voelt en zoo met allerlei kleinigheden wordt geplaagd. Hij kreeg een krans, maar veel meer dan dat, een enthousiaste dankbetuiging van het publiek na elk bedrijf. Dat moet hem goed gedaan hebben. In den laatsten tijd was hij wat op den achter grond geraakt. Anderen speelden zijn rollen, er kwam zoo weinig voor hem. Hij moet iets gevoeld hebben van langzamerhand wat verdrongen te worden. Die première-avond was voor Van Zuylen een mooie avond. Hij voelde zich weer. Het was de elfde Januari. En op den elfden Februari is hij gestorven, de groote plaats die bij innam, is leeg. Er is, onder de thans levende acteurs, géén, die zijn plaats kan innemen, absoluut géén. Mon kan de acteurs van dit genre de revue van zijn critisch vermogen laten passeerenSchultze, Kreeft, Poolman, zij evenaren Van Zuylen niet. Hij was tooneelspeler van het echte ras en alleen de hoogere ontwikkeling faalde, waarmeê hij de gelijke had moeten worden van een reus als Coquelin. In ons land zijn er maar enkelen aan te wijzen, die op het eerste plan staan Bouwmeester en zijn zuster, onder de levenden velen onder de doodenCath. Beersman, Albrecht, Driessens, de best-bekenden bij de ouderen onder ons. Een verscheiden als dit laat weer eens pijnlijk gevoelen, hoe weinig glorieus de toekomst is van ons Hollandsch tooneel. Er is veel goede wil, veel ijver, ook wel technisch vermogen, maar er is een paar jongeren uitgezonderd, bij wie even- ROMAN van MARIE STAHL. 26. „Goed, ik wil je nog een goeden dienst bewijzen",zeide Valerie,terwijl zij den brief weer zorgvuldig wegsloot. „Breng mij in kennis met mijnheer Von Bieberitz, ik wil eens met hem praten." „Dat kan gebeuren, maar „Wat maar „Je moet me beloven dat charmante mensch niet zoo het hoofd op hol te bren gen als mij." „Dwaas Zij lachte gracieus en wendde zich coquet af. Spoedig nadat mijnheer Von Kraschwitz was verdwenen, werd mevrouw Vogtlander aangediend. Deze dame werd ontvangen in tegen woordigheid van miss Jefferson. De brave dikke Engelsche zat als een schildwacht aan het venster van het salon, alsof zij nooit van deze plaats week. HOOFDSTUK XXVII. Een grauwe, regenachtige September- avond was het en de straten van Staffen- hagen waren leeg. De scherpe, koude wind lokte niet uit tot uitgaan. Het was een avond zooals manneke Pieper in de „Zwarte Arend niet beter kon wenschen, want zijn lokaal was al reeds op een heel vroeg uur geheel ge vuld. De stamtafel van de ambtenaren en offi cieren, de lange hoofdtafel, was weldra vol en verscheidene kleine tafeltjes waren met kaarters bezetin een ander lokaal, alleen door een portière afgescheiden, hoorde men de biljartballen klotsen, i en de met groene schermpjes behangen lampen lichtten door den blauwen tabaks walm als matte zonnen door den nevel. wel de toekomst nog zal moeten bewijzen of hu-i ontwikkeling hen inderdaad brengt waar onze verwachtingen hen plaatsen maar er is géén grootheid. Van Zuylen was groot. Wat hij deed, en 't was héél bijzonder meestal, deed hij bij intuitie. Het zat in hem. Ik geloof niet dat hij veel en ernstig studeerde, zich lange avonden opsloot met zijn rol, om te overdenken, te wegen, te doen en over te doen hij leerde zijn rol en ook dèt niet altijd in de perfectie, maar hij kwam op de planken en hij deed iets dat boven het gewone Hollandsche tooneelgedoe stond. Dat kwam vanzelf uit hem Hij kon het niet anders doen dan zóó en het was goed. Ware hij een kunste naar van dóórdenken en diepe studie geweest, Van Zuylen zou één der meest enormen van onzen tijd zijn geworden. Maar wie zal dit gemis aan de heilige toewijding en den eminenten ernst, die de allergrootsten hebben opgevoerd, in Van Zuylen misprijzen, ook al betreurt hij het Hoe ontzagwekkend is dit leven voor ons allen, die ook willen „er" ko men. Is het niet één lange, stage wor steling van den armen hongerlijdenden jongen tot den acteur op wien heel Nederland trotsch is P één zich maar aldoor losrukken uit de benauwing van de aan alle zijden op hem aandringende misère P Negen maanden heeft hij school gegaan en hij is geworden de kunstenaar van het woord amper lezen en schrijven heeft hij geleerd, en géén Hollandsch auteur die bij hèm zijn werk niet absoluut veilig wist. Hij was de self-made man van het echte ras. Oók met de gebreken van dien. Maar over de gebreken zal men niet meer mogen spreken, nu zullen het alleen zijn groote verdiensten wezen, die wij memoreeren, als wij den kunste naar, die van ons heengegaan is, uitluiden. Rotterdam is bijna alle jaren van zijn tooneelloopbaan Van Zuylen's woonplaats geweest, hij was Rotterdammer en de Maasstad was trotsch op hem. Hij was er een figuur, die er behoorde, ditdelijk opvallend in een stad die zoo weinig figuren rijk is. De schilder Charles Rochussen en de tooneelspeler Willem van Zuylen samen vormden bet geheel uit he!' bourgeois-ver- band van ons openbaar leven tredend kunstelement van Rotterdam. Als zij op straat gingen, zag men ze. Men bleef even staan als zij voorbij wandelden en keek hen na. Daar gaat Rochussen 1 Daar heb je Van Zuylen 1" Vooral Van Zuylen was er populair.Aan zijne verschijning op straat knoopte zich vanzelf bij elk individu in het verkeer op den openbaren weg de herinnering aan een avond-van-genot vast. Er was bewondering en dankbaarheid in den glimlach waarmeê men hem na-zag. O zeker, Van Zuylen heeft velen wel gedaan. Welgodaan in werkelijken zin, want hij was goed en royaal voor wien in nood was en hulp noodig had welgedaan vooral in figuurlijken zin, welgedaan in Manneke Pieper gevoelde zich zeer ge wichtig. In zulke uren gevoelde hij het kleinsteedsche niet meer en leefde hij geheel in de atmosfeer van den oberkellner uit de residentiehjj kon zijn genie als bierschenker laten schitteren en alle ver borgen krachten zijner ziel waren in werking. Hij was gróót in dergelijke oogenblikken. Zooals hij, met de eene hand losjes in zijn vest gestoken, met zijn grooten haardos, naast den burgemeester stond en met hem converseerde over de politieverordening van het stedeke, terwijl hij zijn buffetjuffrouw in het oog hield en den gasten in de verste hoeken gezeten, de wenschen uit de oogen las, was hij bepaald bewonderenswaardig. „Ja, ziet u, heer burgemeester wat de permissiën aan onze herbergiers betreft, daar moet ons politiehoofd aan onze zijde staan, in plaats van hen te dwarsboomen. Het is noodig, dat de arbeider zijn glas bier en zijn borrel krygt, evengoed als een heei recht heeft op zijn versnapering maar op iederen hoek der straat een restaurant met open tafel dat Solly geef een glas donker voor mijnheer den han- delsraad! dat,heer burgemeester is wel iets voor Berlijn, maar niet voor Staffenhagen." Zijn plicht dreef hem verder en terwijl het thema door de andere heeren werd uitgesponnen, gaf manneke Pieper Solly order, een speeltafeltje klaar te zetten; de heeren wilden kaarten. Dadelijk daarop maakte hij zijn compli ment bij den justitieraad Klengner, die op zijn gewone plaats zat, en daarna wendde hij zich slagvaardig tot kapitein Trelling, die hem dwars door het lokaal toeriep „Manneke, heb je het reeds gehoord welk een strijd er is losgebroken over het denkmaal, dat voor jou zal worden opge richt? Het dankbare Staffenhagen vecht nog alleen maar over de plaats, waar het zal verrjjzen. „Tegen het kerkeplein protesteert de dominé, omdat je zoo'n heiden bent en aan Bacchus offert er is dus niets aan te doen, je zult op de markt moeten, b. v. tusschen het stalletje waarop moeder Wiedemanus geest en gemoed. Of neen, ook dat in werkelijken zin. Lachen is zulk een kos telijk ding in ons grijs leven. Bij het jubileum van den Amsterdam- schen komiek Kelly stond, zoo las ik in een verslag de tandmeester Stark in de stalles op en riep „Al de medicamenten der faculteit, alle doctoren van Leuven en Leiden leggen 't af tegen de genees wijze van den komiekhet goddelijk lachen". Van Zuylen heeft heel zijn le ven die geneeswijze mogen toepassen en vele duizenden in aantal zijn zijne dankbare patiënten. Ja, is er één Hol lander in Noord- en Zuid-Nederland, die niet om Van Zuylen gelachen heeft, die niet in zijn herinnering zich dank baar zijner gedenkt Zijn dood is plotseling gevallen. Voor hem en voor ons. Voor ons een reden tot innig leedwezen. Voor hem, misschien, een geluk. Want het is de vraag, of Van Zuylen in de narigheid van dage- lijksche beslommeringen in zijn huiselijke omgeving, door zijn toenemende vermin dering van krachten, en vooral van kleinere en grootere onaangenaamheden in zijn tooneelleveD, waarbij de sterke man al zooveel van zijne blijgeestigheid beeft in geboet, het is de vraag of Van Zuylen den triesten toestand van gedwongen rust en langzaam verkwijnen, waarin een paar van zijne oude collega's thans ver- keeren,had kunnen verdragen hij met zijn opvliegend gestel. Of, door zijn vroegen dood, niet een te vreezen tijdperk van naleven op ouden roem zonder verder-kunnen is voor komen Hij heeft gearbeid, künnen arbeiden, tot den laatsten dag. De dood heeft hem midden uit zijn werk gehaald. Gelukkige Van Zuylen 1 Gelukkig is Van Zuylen in zijn rumoe rig leven toch ook altijd geweest. Hoe velen, groot van aanleg, mislukken. Hij is geslaagd Het publiek heeft hem altijd dank baarheid bewezen, het heeft hem gehul digd véle, zéér vele malen. Het laatst nog bij zijn veertigjarig jubileum in 1895. Levendig herinneren we ons den Febru- ariavond, toen de zaal zóó vol was als we haar nooit, vóór of nè. dien tijd, gezien hebben, toen zelfs het schellinkje, volgens de typische zegging van Johan de Mees ter (wiens verslag van dien avond, in de N. R. C., we altijd bewaard hebben met enkele van zijn uitnemende feuilletons) een reusaohtige schelling was; waternorme huldiging was dè,t. En daarna een diner, hem aangeboden door den voorzitter van het Tooneelver- bond, waarbij zélfs onze Burgemeester aanzat, met de élite van onze overigens zeer prude cóterie van handelslui. Hij sprak toen van zijn vijftigjarig jubileum als iets dat hij met volle recht verwach ten mocht, zoo jong, zoo sterk voelde hij zich. En ook de anderen spraken ervan. Met trots heeft "Van Zuylen toen zijn leven gereleveerd, hij gevoelde zich toen den man, die er was, fier op zijn verle- haar kool verkoopt, en het haringstalletje maar dat past heel goed want kool praat je steeds en voor haring zorg je steeds als „Zet mij op het exercitieplein, kapitein en laat eiken morgen uw compagnie voor mij defileeren dat beb ik wel aan u verdiend." Allen brulden van lachen, want men wist dat de kapitein heel dik bij Pieper in het krijt stond. „Manneke, manneke," zeide de kapitein met den vinger dreigend. „Jij bent zoo verbazend slagvaardig, dat ik geloof, dat 'jij de schrijver bent van die anonieme brie ven, die Staffenhagen zoo onveilig maken." Het was alsof met dat woord een vonk in een vat met buskruit was geslagen. Alle aanwezigen werden opgewonden. Het thema over de anonieme brieven werd dadelijk algemeen, door het gansche lokaal. „Kapitein 1" riep manneke Pieper, zich met zichtbare verontwaardiging op zijn borst slaande „zeg tegen mij je bent oen dief, een inbreker, een moordenaar mijnentwege een sociaal-democraat maar zeg niet van mij, dat ik anoniem ben. Anoniem ben ik in mijn ganschen levensloop, van kellner tot patroon in Staffenhagen, nog nooit geweest; ik veracht dat als het laag ste en gemeenste dat er bestaat." Intusschen was dr. Balduin binnenge komen. In den laatsten tijd kwam hij heel zelden in de „Zwarte Adelaar," want de gebeurte nissen op Liebenberg namen zijn vrije uren in beslag. Vandaag zocht hij daar zijn vriend dr. Springer, maar vond hem niet. Hij werd dadelijk door andere kennissen aan da stamtafel geroepen, waar men plaats voor hem maakte. Tot zijne verrassing hoorde hij dat men daar druk aan het redeneeren was over de anonieme brieven en hij vernam daar voor de eerste maal welk een omvang deze pest van verdachtmaking had gekregen. De oude heeren werden zeer ernstig en keken donker voor zich heen, zoodra het onheilspellende woord „anoniem" geuit werd. De meesten bewaarden een veelzeggend den. Dat was de glorieavond van zijn leven daarna is het afwaarts gegaan, Zijn leven, door hemzelven verteld en naverteld door Henri Dekking (Amster dam Van Holkema en Warcndorf) deze auto-biografie is een verkwikking voor allen die in momenten van twijfel aan zichzelven kracht noodig hebben. Nooit, zelfs niet in het allerbenardste, heeft hij den levensmoed verloren. Hij is, in de onwrikbare kracht, waarmeê hij alles en ieder in den bestaansstrijd stond, voor ons allen een voorbeeld. Mogen wij ook allen zóó sterk kunnen zijn, al is dan ook voor de meesten onzer zhlk een slagen niet denkbaar. Zijn voorbeeld moge ons nuttig zijn, dan zal Van Zuylen, ook al is hij dood, voor ons blijven een belangrijke, groote mensch. Zijn uitvaart was schitterend, de uitvaart van een vorst, Rotterdam heeft hem aan zijn graf zéér nobel geëerd. Maar 't allerbest zullen wij zijne nagedachte nis eeren als wij ons de figuur van Van Zuylen steeds voor oogen stellen. Hem tot hulde, ons tot nut O. Schagen, 16 Februari 1901. Donderdag j. 1. had ten lokale van den heer J. Vader alhier plaats de lezing over Xtaffeissen- banken, door den heer A. J. van Benthem, hoofd der school te Wognum, uitgeschreven door de Vereeniging tot ontwikkeling van den Landbouw in Hollands Noorderkwartier. De heer Zuurbier van Beemster opende de vergadering met een passend woord, waarna de heer Van Benthem het woord verkreeg. Hij begon met te zeggen, dat met de oprichting van Raffeissenbanken werd beoogd een betere regeling van het land- bouwcrediet. Zij werden ook wel eens genoemd spaar- en voorschotkas. Deze banken waren, in tegenstelling met andere inrichtingen die geld verschaften niet opgericht voor eigen belang,maar voor het belang van hare leden in 't algemeen. Door den Boerenbond was de oprichting dier banken zeer bevorderd en in ons land waren al een 80 dorpsbanken opgericht in Noordholland bestonden er al reeds een 20. De naam Rafleissenbank was te danken aan den oprichter van die in richtingen, een burgemeester van het Duitsche dorpje Raffeisse. In 1849 werd de eerste bank opgericht en nu heeft men er in Duitschland, Frankrijk en elders ruim 5000. 't Wordt wel eens gezegd, dat de Raffeissenbanken grootendeels in katho lieke handen zijn. Spr. zegt, dat dit onwaar is, maar al was dat het geval, het is een zaak, waar de politiek geheel buiten moet blijven; 't wordt alleen gedaan in 't belang van den boerenstand in 't algemeen. Waarom zijn de Raffeissenbanken in zwijgen, dat duidelijk genoeg argwaan en verdenking verried, die niet kon worden uitgesproken. Eenige anderen spraken zacht en voorzichtig met elkaar. Luider en meer ongegeneerd uitte zich de jeugd, die zich aan het benedeneinde van de laDge tafel had verzameld. Dr. Balduin, die, doordat mevrouw von Kraschwitz ook van die brieven had gehad, levendig belangstelde in het zaakje, wendde zich tot den justitieraad Klengner, met de vertrouwelijke vraag wat hij van de zaak dacht, en of hem uit zijn veeljarige praktijk soms ook reeds een dergelijk geval bekend was. Deze haalde de schouders op. „Hoewel niet direct uit mijn praktijk, zijn me toch verschillende gevallen bekend. En, zooals de ervaring leert, vergist men zich nooit als men den dader zoekt in eigen kring. De ontdekking is evenwel zeer lastig, daar verschillende bezwaren in den weg staan, maar het geldt vóór alles de geringste sporen zelfs van een verdenking te volgen." „Zeg mij eens," verzocht dr. Balduin zacht en dringend, „heeft u al eenig spoor, hoe onzeker dan ook Ik zou er niet voor terugdeinzen dat te volgen." „Cherchez la femme", antwoordde de ander met een lachje. „Men kan hier, zoo als in de meeste gevallen, ervan verzekerd zijn, dat eene dame de handen in het spel heeft. Ik heb evenwel geen enkele aan duiding, die mjj het recht zou geven een verdenking te uiten. Het materiaal aan anonieme brieven dat ik heb, geeft mij door den inhoud, den stjjl, de manier van beginnen, aan, dat al die brieven van ééne en dezelfde persoon zijn." „Het is een ongehoord schandaal bromde een oude overste, mijnheer Knor ring, die opmerkzaam had toegeluisterd. „Wanneer men dat boosaardige wjjf maar eens te pakken kon krijgen, dat al dat onheil sticht. Nu, mynheer de justitieraad, ik hoop, dat,als we haar vinden, u ze een paar jaar zal laten brommen. Daar zult u zich zeker toch niet van terughouden „Maar natuurlijk niet, overste, onze het leven geroepen P Grootendeels omdat het grootste deel van de eigendommen der boeren in den lommerd is, of, zooals met een deftig woord wordt aangeduid,met hypotheek bezwaard. De Raffeissen banken beoogen een betere regeling van het landbouw-crediet. 't Is voor de boeren ook de leushelpt u zelf, veree- nigt u, dan zijt ge sterkdaarom beheert uw eigen geld. Hypotheken hebben groote bezwaren dat is juist niet de rente, maar wel het opzeggen van de hypotheken. Bij de Raffeissenbanken is daar geen zorg voormen lost bij de Raffeissenbanken gelijdelijk afmen neemt geen hypotheek. Gok geen bankinstellingen en nota rissen zijn voor de boeren de gewenschte geldschietersdie zjjn te duur, te onpractisch. De postspaarbank is soliede, maar geeft voor uitgezet geld te weinig procenten rente. De leden van de Raffeissenbanken moet men beschouwen als leden van een groot huisgezin, die eikaars belangen behartigen. De rijke helpt den arme, de begaafde den dommemen helpt elkaar, door eigen kracht. De Raffeissenbanken eischen van de bemiddelden niet hun geld, maar wel hun naam en zedelijken steun. De landbouwers moeten hun eigen zaken regelen, ook waar het hun geld betreft. De Raffeissenbanken zijn de meest soliede geldbelegging, doordat ieder lid hoofdelijk aansprakelijk is. Er wordt een fonds gevormd om de vérliezen te dekken en door het benoemen van een bestuur en een raad van beheer voor toezicht en verdere maatregelen van controle zorgt men voor een goed beheer. De Raffeissenbanken mogen niet te groot worden men moet de leden kennen, of ze eerlijk zjjn daarom liefst voor elk dorp een bank. De Raffeissenbanken willen niet alleen geld verschaffen, men moedigt ook het sparen aan. Zoodoende krijgt de bank een eigen kapitaal, behoeft zij geen hooge procenten bij anderen te geven en werkt dus goedkooper. De regeering geeft f 175.bij de op richting van elke dorpsbank, aangesloten bij de Centrale Bank in Utrecht. Spr. eindigt met een beroep op aller medewerking. Niemand der enkele aanwezigen vroeg inlichtingen, zoodat de heer Zuurbier de vergadering sloot met het uitspreken van de hoop, dat een elk in zijn kring over dit punt eens van gedachten zou wisselen. Daar Noorderkwartier er niet toe besloten had, verdere pogingen te doen om tot de oprichting eener bank te Schagen te geraken,deelde de heer Z, nog mede, dat de heeren Van Benthem te Wognum, Van Kampen te Bovenkarspel en hij zelf bereid waren alle inlichtingen te verschaffen. De algemeene jaarver- gadering van de Weatfrieache Kanaalvereeniging werd j.1. stratrechtbank is voor zulk een geval niet gemakkelijk," antwoordde de kleine, droge justitieraad, terwijl hij zijn gouden bril afveegde en zijn scherpe oogen op den soldaat richtte. „Leugens en lasterlijke aantijgingen tegen den goeden naam van zijn medemenschen worden gestraft en niet slechts met boeten. Het is alleen de zaak maar, de schuldige te pakken. We zouden bepaald een monster-proces krijgen en de meeste families zouden het zaakje wellicht liever niet aan de groote klok zien hangen." Weder zag men zorgvolle en verstoorde gezichten rondom. De huisvaders dachten met schrik eraan, dat hunne families in een schandaal-proces gewikkeld zouden kunnen worden. Er was bij allen wel eens het een en ander dat beter was als het bedekt bleef en telkens werd de bange vraag onderdruktzouden wij er met eere door komen Boven het druk gepraat der jongelui uit, hoorde dr. Balduin plotseling duidelijk de snorkende stem van Luitenant Lanz zeggen: „Ik was bijna een ezel geweest nu,ik was dan niet de eenige geweest, Führing en Ho- henfee waren even erg op de kleine verliefd als ik, alleen de positie van mijn papa veroorloofde mij verder te gaan, terwijl zij zich bjj die eigenaardige omstandigheden op Liebenberg achteraf moesten houden. Nu zou ik wel een triomfmarsch mogen laten spelen dat ik het hoofd uit den strop heb gehaald." „Zeg eens Lanz, wat is er eigenlijk geworden van onzen „schoonvader-op-het nippertje" vroeg luitenant Fuhring schert send. „Die maakt zeker een historische studie over de moderne vrouw in het verre Westen, of bij de Zoeloes De scherts van schoonvader-op-het- nippertje vond bijval en werd lachend verder verteld, bjj welke gelegenheid de familie-omstandigheden en de algemeen be kende geldverlegenheid der Kraschwitzen op grove wijze tot het doelwit van aller spot werden gemaakt. Luitenant Lanz was de toonaangever hem scheen die beschimping van de vrij-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1901 | | pagina 1