Brieven uit den Polder.
Zondag 31 Maart 1901.
45ste Jaargang No. 3614
TWEEDE BLAD.
Drie patente jongens!
FEUILLETON.
Binnenlandsch Nieuws.
HAGGR
COURANT.
VII.
Daar kèb je 't nu alzei Grietje
opgewonden, toen ze Dinsdag van een
theevisite thuiskwam. Zenuwachtig deed
zij hoed en mantel af en haalde toen
een verfrommelde krant uit haar zak,
die ze op tafel wierp. Daar heb je 't nu
alKind, kind, hadt je toch je mond
maar gehouden 1 Nu sta je warempel
al in Extra Tijding
Is 't waarachtig riep ik verrast.
En driftig voer ik uit tegen KoosjeO,
jou ondeugend nest van een meid Nu
weet ook Staalman zelf, hoe je hem ver
guisd hebt. O, hoe kón je ook zoo over
mijn edelen vriend uitpakken Een man,
wiens lust en wiens leven is om goed
te doen(Immers, dat blijkt voortdu
rend uit z'n eigen krant en die zal
het toch wel wetenEen man van
wien het mij niets zou verwonderen te
vernemen, dat hij sedert eenige weken
zijn tóch al eenvoudige woning verlaten
had om iu een ellendige hut te gaan
leven, teneinde nog méérdere weldaden
te kunnen bewijzen Een man die
enfin, een man uit duizend M'n
brilriep ik gebiedend. Ik wil dadelijk
zien wat er van je gezegd wordt
Als hetover héér nog maar
alléén was snikte Grietje.
Over haar nog maar alléén P
Hoe méén je dat P Wat bedoel je
daarmeê
Ach Teunis, m'n beste, goeie Teu-
nisWe komen er alleméél in voor.
En jij, jij vooral, die Staalman nog zoo
warm tegen Koosje's boosaardigen aan
val verdedigd hebt. 0,'t is verschrikkelijk 1
Ik brandde van verlangen om te lezen,
wat Extra Tijding over m ij te zeggen
had. Dat kon natuurlijk niet anders
dan góeds zijn. Maar, m'n bril
O ja, ik had dien op m'n kantoortje
gelaten 1
Wacht, ik zal 't wel even. vóór-
lezen zei Grietje, die inmiddels haar
tranen afgeveegd en zich weer wat her
steld had. Ze nam de krant op, die ze
had meegenomen en zeiAlles wat Jaap
en Tijs zeggen, zal ik maar niet lezen,
maar kijk, hier staat dit:
Jaap. Och mao, die Sehagei Krant heeft 't zoo
op d'r henpen 't Komt krek uit aooals ik gedacht
heb. Niet de redactie schrijft er over (n.1. over de
verkiezing voor Provinciale Staten), maar Teunis
Ploeger, dat is een of andere schoolmeester, die z'n
naam niet durft uoemeu en"
Ha, ha, halachte Koosje. En
Jaap en Tijs dan P Noemen d i e hun
naam wèl Een leuke baas toch,
die Jaap, om een ander kwalijk te nemen
wat hij zélf doet
van
C. WENTLAND.
1. oooo
HOOFDSTUK I.
Het concert was uit. In de zaal daverde
nog steeds het applaus, telkens en telkens
weer als een storm opstekend het scheen
geen einde te zullen nemen.
De breede trappen van het concert
gebouw af snelden twee heeren, in pelsen
gehuld. Ze wandelden verder de schitterend
verlichte straat langs, en de kleinste sprak
onophoudelijk en levendig tot zijn motgezel.
„Maar zeg dan toch eens een enkel
woord", riep hij plotseling geërgerd uit, „ik
weet zeer goed hoeveel aan jouw goede
of slechte meening is gelegen. Heeft hjj
niet heel mooi gezongen? meesterlijk
De aangesprokene, wiens scherp gelaat
met de kleine schitterende oogen den cri
ticus vermoeden deed, haalde de schouders
°P' „Jij 'zegt het, hij heeft meesterlijk
gezongen, en ons lief publiek heeft dat
door zijn bijval bevestigd, morgen zal de
jonge man een dozijn geurige briefjes
ontvangen, die hem hetzelfde zullen verze
keren, wat komt mijne meening er dan
nog op aan
„Wees nu niet zoo brommerig", riep de
ander, „ik geloof, mijn beste, dat jij niet
tevreden te stellen bént. Ik weet wel, dat
je steeds koel bent tot in je nieren, maar
zulk een prachtmensch als Helmers kan
jou toch ook nog wel een weinig begees
teren. Aan dien man is Alles harmonie
2ijn gestalte, zijn gezicht, zijn lachen
neeregod, als ik nog eens zoo kinderlijk
kon lachen als die jonge kerel lacht zijn
stem ook wanneer hij maar slechts spreekt
streelt het je reeds je hart. Weet ge,
hoe onze dames hem noemen Helios,
Stil meid, hou je mond Lees
maar door vrouw en stoor je niet aan
dat kind.
Welnu, dan vertelt Jaap wat aan
Tijs over de Liberalen. D i t onder
anderen
Van belangstelling voor hun werk onder bet kie
zersvolk is heelemaal geen sprake «n daarom is 't
niet anders dan bluften, wanneer ze 't zoo doen voor
komen, alsof zij alleen de wet hebben voor te schrijven,
enz., enz.
Bravoriep ik. Die Jaap is toch
een kerelEn ik vergat voor een oogen-
blik, dat hij me even te voren voor een
schoolmeester had uitgescholden.Ja, hij
heeft wel gelijk! Van belangstelling
onder de liberale kiezers was bitter wei
nig te bespeuren
Wacht maar, viel Grietje mij in
de rede. Je zult zoo meteen wel anders
praten, als je gehoord hebt wat Jaap
over jouzelf in het midden heeft te bren
gen. Hoor maar eens, wat hier b.v.
staat
Tjjs. Wat ik je vragen wou, Jaap, ken je dien
zoogenaamden Teunis Ploeger met z'n achtbare familie,
die ze tegenwoordig in de Schager Krant zoo af en
toe een bekkie laten doen over Staalman?
Jaap. Ja zeker ken in dien meneer
Nu, dót merk ik 1 schaterde Koosje.
Want hij hield u daar straks voor een
schoolmeester. U een schoolmeester
Teunis Ploeger een schoolmeester I Is
het niet om te gillen f Is het niet om
het uit te proesten PHa, ha, ha, hal
Maar om één ding hadt u dat toch
wel mogen willen, ging zij voort.
Hoe zóó vroeg ik norscb. Want
het is te begrijpen, dat die vrijpostigheid
van Koosje mij bitter tegen moet staan.
Wel, dan was u nooit in dat dak
venstertje big ven zittenWant ik heb
nog nooit van corpulente schoolmeesters
gehoord.
Praat me niet over die Amster-
damsche reis I zei ik wrevelig. Haal
liever m'n bril van 't kantoortje. Dan
wil ik zelf dat stuk eens lezen.
Toen Koosje met m'n bril terug kwam,
nam ik zelf Extra Tijding ter hand. En
nu ik dat stukje gelezen heb, m'n beste
Jaap en Tijs, nu wil ik eris een heel
gemoedelijk woordje met jullie spreken.
Want heusch nee warempel, ik
méén het ik mag jullie geestig
geschrijf wel Ja, ja, jullie bent guitjes,
jullie bent oolijke broekjesen we
zullen best met mekaar opschieten
hoorWant, onder ons gezeid, al ben
ik dan een vijftiger, ik schiet óók nog
wel eens graag een keertje uit m'n
slofMaar kijk, jullie beiden bent
stellig nog jong. Dat leid ik hier uit af,
dat jullie zoo spoedig boos wordt. Omdat
nu Koosje zoo ongepast over onzen
braven Staalman heeft uitgepakt, moeten
jullie daarom tegen iedereen te keer gaan
of er het wee van de wereld aan
hing P Kom, kom, Koosje is immers
nog maar een kind I En heb ik haar
niet dadelijk da kamer uitgestuurd P
Maar als jullie nu begint met zoo ver
bazend veel notitie van haar woorden
en waarachtig, ze hebben gelijk."
De criticus lachte sarcastiseh. „Een
liofdedroomende bakvisch is eèn kind in
de bakerkleeren, bij jou vergeleken, beste
Wilken."
„Ach wat, spot jij maar, ik ben de
eenige niet, die op dien jongen man verzot
is. Geheel S. verwent hem en 't meest
de vrouwen hij lachte zacht voor zich
heen, ,,'t is wé&r, ongelooflijk wat die al
niet uithalen."
„Natuurlijkmompelde de ander woe
dend. Hij stootte met driftige beweging
met zijn parapluie op de straat en nam
plotseling zulke stappen, dat Wilken hem
niet kon bijhouden.
„Maar wacht even, Mathesius," riep hij
verbluft, „wat heb je nu weer
De ander bleef staan en draaide Wilken
I een grimmig gelaat toe. „Natuurlijk, die
wijven!" herhaalde hij nog eenmaal, en
daarna, na eens diep adem te hebben ge
haald „Je weet, Wilken, ik laat mij niet
overbluffen, ik ben niet vatbaar voor invloed
van anderen ik ben een nietswaardige
criticus, zooals de meesten beweren, maar
zie je, voor jouw favoriet heb ik nu een
zwak. Dat is er een zooals er niet velen
rondloopen uit hem kan nog eens iets ge
maakt worden wat echts, goeds Worden
hoor je wel? worden! Ik geef eerlijk toe,de
jonge man heeft gestudeerd, en een stem
zoo welluidend en van een kracht, die
men maar zelden hoort, maar er ontbreekt
hem nog iets en juist dót is in mijne oogen
alles, dat maakt eerst den echten kunstenaar.
Laten wij ons toch geen illusies maken,
beste Wilken wanneer Helmers niet de
gene was die hij nu is, dat wil zeggen,
als het niet zoo'n knappe, sympathieke
jonge kerel was, hij is geen adonis, maar
hij heeft iets dat de harten wint dan
zou men zijn zang knap vinden, maar men
zou er koel onder blijven. Het ontbreekt
hem aan het „hemelhoog juichend" en
„tot den dood bedroefd", vooral dat laatste 1
kortom, zijn lied ontbreekt het aan harts
tocht Het leven heeft hem nog steeds
gesuikerd brood gegeven, de smart, het
leed kent hjj in 't geheel nog niethoe
te nemen, wel lieve deugd nog toe, dan
wordt ze nog verwaander dan ze reeds
is 1 Nee beste jongens, dat is niet
verstandig. Bovendien, houdt je zelf
altijd hoog: ,A q u i la non capit
m u s c a s 1"
En weet je, wat ik ook niet verstandig
vind, Jaap P Dat jij zoo, dag in dag uit,
tegen de schoolmeesters uitvaart.
Heusch, ze lachen je nog uit toe, zoo
is dat volk 1 't Is waar, het z ij n
lastige lui, maar als je zoo onophoude
lijk tegen ze raast en tiert, zouden ze
zich waarachtig nog gaan verbeelden,
dat ze gevAArlijk voor je konden wor
den. En och hemeltje, is dót nu toch
niet al te dwaas Een beetje meer zelfbe-
heersching dus. Dat je gauw opstuitt, jon
getje, och, dat brengt de jonkheid zoo
mee. Maar wat ik je raden mag, zorg
altijd dat de menschen niet mérken, hoe
gauw ze je boos hebben. Want heusch,
gelóóf me, ze dóen 't er dan om. Als
je dus weer eens door een aanval van
boosheid gekweld wordt, och, kom dan
gerust bij me hoor 1 Dan zal ik je eens
op je rug kloppen tot de hoestbui van
schimpwoorden wat gebroken is. Dat is
toch altoos beter, nietwaar, dan dat jij
je zoo belachelijk maakt tegenover de
buitenwereld.
Want ik mag je dol graag! Je liegt nooit,
je lastert nooit,je maakt niemand verdacht,
je verdraait iemands woorden niet, je bent
altijd even beschaafd, zoodat ik, als
Poldermensch, nog heel wat van je
leeren kan en ja, je weet zoo scherp,
zoo echt logisch te redeneeren 1 Maar
wat me bovenól zoo in je bevalt, je kunt
tusschenbeiden zoo verbazend geestig, zoo
fijn humoristisch zjjnHet idéé b.v.,
dat de „liberale heertjes" pillen kunnen
slikken, die voor een koebeest nog te
groot zijn Nee maar, o jou oolijkerd,
hoe kóm je d'r bijja, hoe kóm je d'r
bij 1 Op 't. oogenblik zit ik er nog om
te schudden van pleizier.
En ook jou, Tijs, mag ik graag. Ook
jou vind ik zoo'n bovenstbest kereltje,
zoo'n allergezelligst snaakje. Jammer
maar, voor je zelf, dat je zoo
vreeselijk bang schijnt voor alles, wat
rood is. In je verbeelding zie je reeds
overal „rooie schoolmeesters, rooie advo
caten en rooie dominé's", die de mensch-
heid „knevelen en knechten" en wat al
niet meer. Me dunkt, die vrees voor
rood moet toch verbazend lastig zijn.
't Is waar, ze zal je afhouden van vele
soorten van wijnmaar rood is toch
óók de kleur van de liefde, rood is één
der kleuren van de Nederlandsche vlag.
Iedere Nationale teestdag moet dus een
eindelooze kwelling voor je zijn 1 En
dan, als je maar een rood lapje ziet,
draaf je als een dolle stier door de
politieke Aróna, dat het opgetrappelde
vuil de onschuldige toeschouwers om de
ooren spat 1 En Jaap (want niet ten
onrechte zegt het spreekwoord„als de
eene koe draaft, tilt de ander haar staart
zou hij er dan toe in staat zijn, die smart
aangrijpend te uiten."
„Daar heb je gelijk in," zeide Wilken,
„hij is een type van een Zondagskind."
„Ik wenschte," ging Mathesius voort,
„dat hij eens aangegrepen werd door een
groóten hartstocht, zoo een, die elke zenuw
trillen doet, en hopeloos moet 't bovendien
nog zijn dat zou hem kunnen helpen."
Wilken ging nadenkend naast hem voort.
„Er dringen zich genoeg meisjes en vrouwen
op zijn weg daar zal ook wel nog de zooge
naamde rechte komen."
Mathesius haalde de schouders op. „Dan
wordt het echter tijd dit ze komt; want
al moge hij nu nog onschuldig als een
kind al die huldebetoogingen in ontvangst
nemen, zoo zal hij er toch langzamerhand
behagen in beginnen te scheppen. En dan
zal hij zijn gevoel vermorsen door vele
liaisons en steeds koeler en koeler van
inhoud worden. Ik wenschte, dat hij eens
klaps eens dood-ongelukkig werd dan
j was hij geholpen."
j „God bewaar me, je wenscht den armen
kerel toch recht mooie dingen. Ik geloof, dat
uwentwege de mensch Helmers halt ten
gronde zou kunnen gaan, wanneer de
kunstenaar Helmers maar tot zjjn recht
kwam."
Mathesius zweeg eene seconde en zeide
dan ernstig„Dat voortdurend vleien en
loven is gift voor hemzelfs het beste
karakter kan dat op den duur niet ver
dragen. Ik heb Helmers met de beste be
doelingen een standje gemaakt, ja, zelfs
hem bijtende spot niet gespaardde ge
volgen waren, dat het gansche publiek, zijn
lieven Helios inbegrepen, mij verklaarde
voor een zwartgalligen vent. De weinige
kunstkenners, die wij hier hebben,
geven mij gelijk, maar wie luistert naar
tien afkeurders, wanneer duizenden bravo
brullen
„Waarom probeer je niet eens, Helmers'
vertrouwen te winnen
„Omdat ik mij niet afwijzen laat, en
bovendien, daartoe is het nu te laat. Maar
van jou, Wilken, weet hjj dat je het goed
met hem meent. Den grooten hartstocht,"
op,") vriend Jaap holt je dan dadelijk
als een bezetene achterna.
Beste jongens, bedenkt toch, (ik raad
jullie dat voor je eigen gezondheid en
rust), bedenkt toch, dat niet ieder, die
een rood lapje ophoudt, een politieke
toréador is!
Maar overigens, op m'n woord, ik hóii
van jullieJe bent zulke sjoviale man-
nekes I Onder ons gezeid, want ik
gooi me zelf óók nog lang niet weg,
ik vind, we pAssen zoo bij mekaar
We vormen, om zoo te zeggen, zoo'n
prachtig trio 1 Jaap, Tijs en Teunis 1
Een klaverblad van drie patente jongens 1
En daarom, jongetjes, niet langer zuur
zien om een woord of wat van Koosje,
hoor 1 Dat hou jullie toch niet vol.
Welnee, kijk maar, daar lach jullie alweer.
Allo dan, snaakjes, reiken we elkaar
dan nu de hand en laten wij onze vriend
schap eens hartelijk uiten door het houden
van een oud-vaderlandschen dans.
Kldér Vooruit dan maar, jongens,
daar gaat-ie
Wat is er, mijn Jaap?
Wat i s er, mijn Jaap
Kom Japie, hon je toch stil!
Zeg, waarom zon je zoo razen gaan,
Of hééft Koosje Ploeger je kwaad gedaan
Wat i s er, mjjn Jaap t
Wat i 8 er, myn Jaap
Kom, Japie, hou je toch stil 1
Teunis Ploeger.
Op eene vergadering van
de Afdeeling Haraingerhorn der
Holl. Mij. van Landbouw op a. s. Dins
dag zal worden behandeld het voorstel tot
ontbinding der Afd.
Den 2en Paaschdag heeft
te Kol hor n plaats eene Tooneel-
en Muziekuitvoering, waarvan de netto
opbrengst komt ten bate van het a.s.
schoolfeest. Het programma biedt veel
afwisselendsviool- en pianospel, zang,
voordrachten en rederijken.
Alle records geslagen.
Uit IJMUIDBN wordt geschreven
Dat stoomtrawlers soms verbazende hoe
veelheden visch in korten tijd vangen en
groote besommingen maken, is voldoen
de bekend. Woensdag kwam echter de En-
gelsche stoomtrawler „Uvulania" binnen,
die in een korte reis het schip geheel
vol gevangen had en er ter markt
f 6515 voor besomde, waarmede het record
geslagen werd.
Men meldt uit SCHERMER-
HORN:
Een eigenaardig geval is van hier te
vermelden met betrekking tot de leer
plichtwet. Een joDgen van elf jaar was
al van school af en verdiende reeds iets
voor zijne arme ouders, maar moest weer
op school terugkomen natuurlijk. Een
paar dagen is hij verschenen, maar toen
hadden de ouders raad geschaft. Zij
hij lachte ironisch, „kunnen wij beiden hem
niet geven, maar er is nog wel een ander
punt, waarin ge hem wellicht kunt helpen.
Helmers bezit beslist een groot talent tot
componeeren, de melodieën stijgen zoo maar
in hem op, dat weet ge ook wel
maar hij behandelt dat zaakje maar zoo
terloops, zoo geheel voor zijn genoegen. Hij
speelt er mede, hij verwaarloost die gave.
En toch heeft hij talent, en wanneer Hel
mers met ernst aan het werk ging, zou hij
iets beteekenends kunnen schenken. Overi
gens, daar valt mij iets in niet waar,
jij kent hem van vroeger? Hoe komt het
toch, dat h(j eerst zoo laat zich op de
muziek heeft toegelegd
„Dat is heel spoedig verteld. Hij is de
eenige zoon van den opperhoutvester van
den hertogzijn vader stierf jong. De
moeder overleefde haar man maar enkele
jaren zij moet een goede en verstandige
vrouw zijn geweest, die den muzikalen
aanleg van haar zoon heel goed zag.
Hellmers spreekt met groote vereering van
haar, maar zij stierf, zooals gezegd, zeer
vroeg en op den wensch van zijn voogd
studeerde Helmers in de rechtsgeleerd
heid. Hij legde met gunstig gevolg zijn
examen af, en nadat het kleine kapitaaltje,
dat hij bezat, voor de grootste helft was
verdwenen en hij nu het weinig aangename
vooruitzicht had, als schrijver op 't kantoor
van een advocaat op een aanstelling te
moeten wachten, hoorde Harden hem
toevallig op een dilettanten-concert. Nu,
je kent den meesterhjj was vuur en
vlam. En Helmers, wiens gansche ziel
aan de muziek hing en die waarschijnlijk
een heel middelmatigrechtsgeleerde zou
zijn geworden, ging dadelijk op zijne
plannen in. Harden zond hem met een
aanbevelingsbrief eerst naar het conserva
torium in M. en behield zich het recht
voor,later zijn stem de laatste kuur te geven."
„Ik begrijp waarachtig niet. hoe Harden
er nog zoo kalm onder kan blijven, dat
Helmers zijn talent van componeeren zoo
verwaarloost."
„God, onze Harden 1 Je kent hem immers 1
Hjj zou zeer verwonderd vragenwat heeft
wisten hun zoontje verhuurd te krijgen
als knecht bij een tuinier in deBeemster,die
wel slechts 7 of 8 minuten gaans van de
school te Schermerhorn af woont, maar
vrij zeker meer dan 4000 meter van de
naaste school in de Beemster. Beemster
kinderen nu worden hier niet toegelaten,
zoodat de jongen nu mooi aan de
„tyrannie" der wet ontsnapt is.
Paardenfokkery.
Een gewijzigd ontwerp van wet is
ingediend.
Met genoegen vernam de minister van
binnenlandsche zaken uit het Yoorloopig
Verslag, dat krachtige maatregelen tot
verbetering van het Nederlandsche paar
denras, inzonderheid verplichte heDgsten-
keuring,vrij algemeen noodzakelijk werden
geacht en dat verschillende leden met
de Regeering van oordeel waren, dat
meer directe staatsinmenging op het ge
bied der paardenfokkerij, speciaal het in
het leven roepen eener algemeene Rijks
keuring van alle openbare dekhengsten,
dringend noodig is voor de verdere ont
wikkeling van dien tak van landbouw.
Dat deze meeningen niet door iedereen
worden gedeeld, was genoegzaam bekend.
De Minister blijft met volle vrijmoedig
heid de beginselen, in het wetsontwerp
neergelegd, verdedigen.
De Minister wijst er op, dat in vele
landen, in DuitschJand b.v., van Staats
wege een groot aantal Rijkshengsten ter
beschikking worden gesteld, om daardoor
eene bepaalde fokrichting te bevorderen.
Uit de verschillende voorschriften in
andere landen blijkt bovendien, dat daar
veel strenger regeeringsmaatregelen be
staan dan in dit ontwerp zijn opgenomen
en dat regeeringszorg voor de paarden
fokkerij, waar die wordt gevonden, elders
veel sterker is geconcentreerd dan thans
wordt voorgesteld. Uit de verschillende
rapporten der provinciale commissiën
blijkt, dat de wijziging van den bestaan-
den toestand wenschelijk is. Dat van het
onderhavige wetsvoorstel dooding te
wachten is van het particulier initiatief
en dat het gevaar oplevert voor de vrij
heid van fokrichting, kan de Minister
niet toegeven.
De voordeelen der keuring door een
Rijkscommissie worden door de Regeering
in het licht gesteld. Uit den aard der
zaak kan men van haar verwachten, dat
zij meer algemeene kennis omtrent
paardenrassen bezit. Er is geen sprake
van, dat langs indirecten weg de vrijheid
der fokkers, wat de keuze van het ras
betreft, aan banden zal worden gelegd,
of dat ten opzichte der fokrichting eene
ondoelmatige uniformiteit in de plaats
zal treden van eene gewenschte versohei-
denheid in verband met het verschil van
plaatselijke omstandigheden. Met het oog
op het ras zal en mag geen hengst
worden goed- of afgekeurd.
De totale keuringskosten zullen ver
moedelijk bedragen f 27.000.
Verder zet de Minister uiteen, dat
Helmers nog noodig buiten zijn stem
Maar ik wil eens zien, ot ik nog iets voor
hem kan doen."
„Het zou mij eerlijk verheugen, wanneer
ge iets kondet uitrichten."
Ze waren aan Mathesius' woning geko
men, de mannen schudden elkaar de hand.
„Goeden nacht, Mathesius, maak het morgen
genadig met de critiek." En terwijl Mathe
sius de trap opsteeg naar zijn eenzame
jonggezeflenwoning, wandelde Wilken
nadenkend naar zijn elegant thuis.
HOOFDSTUK II.
In de villawijk waren om dezen tjjd van
het jaar de meeste huizen onbewoond en.
ook het koninklijk lustslotje „Friedenburg"
lag als een slapend doornroosje in het
midden van het park.
De eigenaars dier huizen amuseerden
zich op dit oogenblik in de residentie.
Slechts een enkel landhuis was door zijne
bewoners niet verlaten het lag afgelegen
en maakte met zjjn eenvoudige vormen
een deftigen indruk.
In den tuin, die van achter het huis tot
dicht aan het woud toeliep, wandelde
menigmaal bij helder weer een oude heer
op en neder. De groote, magere gestalte
licht voorovergebogen en in het scherp
besneden gelaat en in de door dikke
wenkbrauwen beschaduwde oogen steeds
dezelfde starre, wezenlooze uitdrukking.
Het was de ex-minister graaf Axel von
Holmström, de vroegere gunsteling van
den hertog van Wilhelmsburg.
Hij stamde af van een oud adellijk
geslacht en reeds zijn vader was in dienst
geweest bij den groothertog v. Hessen-Cassel
en had daar een hoogen post bekleed;en de
hoogbegaatde en eergierige zoon was de
rechterhand van zijn vorst geworden.
Maar door zijn matelooze heerschzucht en
willekeur werd het leger zijner vijanden en
benijders steeds grooter, en na een totaal
mislukte proef op financiëel gebied, had
men ook bij den Hertog eindelijk gewonnen
spel. De rest wikkelde zich vanzelf wel
af. De graaf kreeg ontslag.
Voor elk ander zou dat een zware slag
j
i