Zondag 30 Juni 1901. 45ste Jaargang No. 3040. TWEEDE BLAD. De Thee-avondjes bij M. A. G. MIS. FEUILLETON. Binnenlaodseb. Nieuws. NGEZÖNDEN. SCHAGË COURANT Schagert, 27 Juni 1901. Taat. Nus is filosofisch. Hij vindt woor den van troost in het groote verlies. Wat de volgende vier jaren zullen geven. Afbreken gemakkelijker clan doen. Staalman hofnar. Een artikeltje in zijn blad. Men- schelijke dwaasheid. Roosje reci teert een vers van den School- meester- Pieter Jelles. P. C. Van Houten af. Leider en lijder en nog eens leider. Voor of tegen het geloof en om de baantjes. De toekomst. De Schag er kermis en de politie ke ker mis. Wie kan ,'t zeggenBedriegen mijn politieke oogen mij niet, dan zie ik in de volgende vier jaren eene versterking van de liberale partij. Eene oppositie-partij is in het land bijna altijd de meest geziene, omdat nn eenmaal van bestrijden meer uiterlijk gewicht schijnt af te stralen dan van doen. De liberale partij zal zich oefenen en, door deze ervaring geleerd, innerlijke veeten op zij zetten en zich weder vast aanéénsluiten. Na vier jaren zal haar de overwinning kunnen zijn. Taat zag dit nog zoo zeker niet in. Zéker is 't ook niet, vervolgde ik, maar het is waarschijnlijk. Vooral ook daarom, wijl de clericale partijen van de regeering niet veel zullen terecht brengen. Afbreken is zoo gemakkelijk geweest, maar nu zullen zij zelf moeten doen. Laten we eens zien, wat ze daarvan klaarspelen. Er is onder hen te veel verschil van opvatting, merkte Taat op. Precies, dat is het juist. Laten we eens zien, hoe de vijf verschillende groepen 't naast I elkaar tot werken brengen. Nu heeft Staalman kans om minister te worden, beweerde Poosje. Wanneer er nog een hofnar was, mijn kind, en de partijen naar hare sterkte hadden hem aan te wijzen, dan was Staalman zéker van het baantje. Ik geloof, dat zijne herkiezing hem ge ducht heeft aangepakt, zei Taat. Hij was door 't dolle heen, hoor ik. Hebt u zijn artikeltje over zijne ver kiezing gelezen vroeg Poosje. Neen, zei Taat, ik zie dat Staalmansche blaadje nooit. O, 'tis een document van menschelijke ijdelheid, zei ik. Staalman heeft half Den Helder in razernij van geestdrift gezien. Hij had gedacht, dat er kiezers dood voor zijne voeten zouden neervallen, dood van blijdschap omdat hij weer vier jaren Kamerlid is. Neen, lees dat blad eens, en bewaar het, zooals ik het doe. En aan zulke menschen is nu het lot des lands toevertrouwd, zuchtte Taat. Afwachten, vriend, vermaande ik, af wachten. Dit versje van den Schoolmeester heb ik voor Staalman afgeschreven, deelde Poosje mee, en zij citeerdeAan het kamerlid Staalman. „Staaltje van ijdelheid" land nog geen 1900 stemmen bij me-kaar ge kregen. De Van Houtensche partij staat zoo zwakjes, dat ze geen partij meer is. Onze Samuel, de maker van de menschelijk vol maakte kieswet, is staatsman af. Als iemand weinig plezier van zijn maaksel beleefd heeft, is hij het. In plaats van leider, is hij lijder ge worden. Leider zei Roosje, die haar Duitsch vrij wel verstaat. En jouw kansen op 't burgemeesterschap zijn er niet beter op geworden, mijn beste Taat, zei ik. Och, in een liberale gemeente zal ook een christelijke regeering toch wel een liberalen burgemeester benoemen, troostte Taat zich. De Liberalen hebben tenminste altijd christe lijke bestuurders gegeven aan christelijke ge meenten. Maar de Schaepmanniaansche en Kuy- periaansche partijen hebben toch altijd gezegd, dat er te veel baantjes aan de Liberalen gingen, merkte Roosje op. Och jawel, maar ze hebben ook gezegd, dat de Liberalen anti-kerkscli zijn, hoewel nooit en nergens de Liberalen de kerk hebben benadeeld. Hieruit is de onzalige leus: „Voor of tegen het geloof" geboren. Dus de leus „om de baantjes" kon even goed gelden vroeg Poosje. Evengoed als: Voor of tegen het geloof! zeker. Ze zijn beide even dwaas. Haar je moet maar niet bang wezen, Taat, een liberale burgemeester zal toch wel ergens plaats kunnen krijgen. We moeten nu toch niet gaan denken wat zoo hier en daar al gezegd is, dat we nu een zeer vroom land zullen worden, waar alle café's en plaatsen van vermaak gesloten wor- meenteraad, door B. en W. bepaald op 3 en 15 Juli a.s.,worden in het stembureau benoemde nevens den Voorzitter de heeren W. Govers en C. Groot, en als vierde lid de heer C. Bij- post, met de overige leden als plaatsver vangers. In verband met het verlof van twee maan den, verleend aan mej. Schaafsma, tot herstel van gezondheid, vraagt de heer De Jongh, hoe het onderwijs aan de school te Waarland nu is geregeld. De Voorzitter antwoordt, dat het hoofd der school, de heer Plaatsman, het onderwijs gedurende het verlof geheel voor zijne reke ning heeft genomen, terwijl het onderwijs in de nuttige handwerken gegeven wordt door mej. Plaatsman. In bijzonderheden is hem de regeling echter niet bekend. De heer De Jongh zou gaarne bekend zijn met de regeling door den heer Plaatsman ge maakt wanneer toch de gemeente zich voor neemt, voor het meerdere werk, door den heer P. te verrichten, eene belooning te geven, heeft de Raad er recht op, te weten, op welke wijze de zaak geregeld is. De Voorzitter zegt een onderzoek naar deze aangelegenheid toe. Tot leden der Commissie voor het onder zoek der rekening van 1900 worden benoemd do heeren W. Keesom en C. Groot. Door den heer J. Schoorl wordt in zijne kwaliteit van rendant-armenvoogd de rekening overgelegd van de alg. armen over 1900. De rekening wordt nagezien, met de be scheiden vergeleken en goedgekeurd in ont vangst op f2290.653, in uitgaaf op f2024.373, derhalve met een batig saldo van f 266.28. Hierna wordt aan de orde gesteld het be den, waar 's Zondags iedereen zijn uren methandelen van eene verordening op den Hoof- bÜ Taat was bij me, ge weet wel, Taat, de candidaat-burgemeester, en zoo sip zat de goeie man te kijken, dat Poosje hem na drukkelijk vroeg, of de thee wel goed was. Uitstekend, juffrouw, zei Taat. Maar ik ben zorgelijk gestemd. Waarom? vroeg ik. Wel, zei hij, we zitten hier den uitslag van de herstemmingen af te wachten, betrek kelijk veilig, omdat we hier wel weten, dat onze candidaat er komt, maar ik ben alles behalve gerust over den uitslag in 't verdere land. We zullen nog meer verliezen dan we al verloren hebben. Daar is kans op, zei ik. Maar m'n hemel, meneer Nus, barstte hij uit, hoe kunt u daar zoo kalm onderblijven! Vindt U het feit, dat de liberale partij ge ducht geslagen is, niet erg genoeg om er ge heel ontdaan van te zijn M'n beste Taat, zei ik, rustig. De liberale partij is geslagen, geducht geslagen, dat is waar. We krijgen een clericale overheersching, erger nog dan in '87, toen althans de Eerste Kamer liberaal bleef. Maar ik zie volstrekt geen reden om nu bij de pakken neer te zit ten. Ik weet zelfs niet, of de harde les, die de liberale partij thans gekregen heeft, haar niet ten zegen zal wezen. Zij had een les noodig, vrindlief. Wat al te veel was zij zich bewust van haar groote kracht, van hare vermogens, van haaj invloed. Zij was wat over 't paard getild. Eén sterke vrijzinnige partij heeft er niet meer bestaan sinds de verkiezingen van '93. Het zou wel gaan, dacht men, en er be gonnen zich groepjes af te scheiden, er werd onderling getwist, men deed precies of er geen tegenpartij was, en of alles vanzelf „recht zou kom". In 1897 hebben wij per geluk, bij de herstemmingen, nog zoowat de meerderheid opgehaald, nu was de nederlaag te voorzien. En nu die er is, treur ik er niet zoo erg om. U vindt het een aderlating -—Ja, zóó iets. Een heilzame les. En wat denkt U dat er nu zal gebeuren vroeg Taat. Zoo hopen deze paardevijgen, Die enzoovoorts, Hun afkomst onbeschaamd verzwijgen En zweren dat ze uit zwemmen gaan, Door al dat gaad'loos bluffen slaan Tot hooger glorie nog te stijgen, Een eeretitel te verkrijgen En recht xnen 's Landheers bruiloft aan, Als app'len op 't dessert te gaan. En ook Zoo waant zich vaak 't bezopen veulen Der ezelin een jeugdig paard, En, zoo het de ooren en den staart Slechts weg kan steken of verheulen, Den hoogen prijs van 't strijdros waard. Ja wel, Staalman gelooft zich een tweeden Kuyper, zei Taat. Minstens, merkte ik op. En voorloopig, nu zijn partij de baas is, zullen we van hem hooren, wacht maar. Nu gaat hij wetten voorstellen. Let op, hij wordt minister, profeteerde Roosje. Nu, 't kan best wezen dat ze bij gebrek aan portefeuilledragers, hem mee laten doen. Hij zou 't wel waarnemen. En dat hij 't graag wou, wees daar zeker van, zei Taat. Laten we nu eens over een meer redelijk onderwerp spreken, verzocht ik. Onze vrind Pieter Jelles is er uit, hè Ik heb hem een kaartje gestuurd met p. c. er op, maar hij heeft me omgaand geantwoord, dat hij geen condolatie noodig had, want dat Van der Zwaag, die tweemalen gekozen wordt, één plaats voor hem vrij zal maken. 't Heeft mij gespeten, dat Troelstra er uit ging verklaarde Taat. Mij ook. Maar er waren er, van wie 't mij evenzeer speet. Veegens bijvoorbeeld, en Heldt. Voor één van beiden maakt Borgesius nog wel een plaatsje vrij. Och, de lui van betee- kenis komen er bij de nieuwe stemmingen wel weer in. Alleen Van Gilse schijnt te heb ben afgedaan. v En Sam van Houten, zei Roosje. Samuel van Houten heeft in 't geheele er zei rusten en bidden moet slijten op straffe de wet te bepalen. Zóó erg is 't nu niet. Dan ging onze Schager kermis ook aan, de vroolijkste aller kei-missen, Roosje. Hebt u braaf kermis gehouden vroeg Taat. Warempel, meneer Taat. Ik was zóó beu geworden van al die politiek, dat ik me eens heerlijk op de Markt en op de Laan ben gaan vermaken. Ik ben in den stoomdraai- molen geweest en heb me alle politiek uit gedraaid. Gelukkig kind, oreerde ik. Wie op een kermisterrein afleiding vinden kan voor de zware gedachten der politiek, is wel te benijden. Wij ouderen, menschen die aan staatkunde doen, wij zouden er geen kans toe zien. Wij zitten in den politieken reuzendraaimolen en wij draaien alweer voor vier jaar. Kuyper speelt het orgel, Schaepman zet het paard aan, Lohman haalt de centen op en Staalman slaat op de bekkens om 't spectakel heel groot te maken. Vergadering van den Raad der gemeente HARINGCARSPEL, gehouden op Dinsdag 25 Juni 1901. Tegenwoordig alle leden. De Voorzitter opent de vergadering en verzoekt den Secretaris, de notulen te lezen van de vorige vergadering, die onveranderd worden vastgesteld. Medegedeeld wordt, dat bij de jongste T)I) vrm t r, verificatie der kas van den Gemeente-ont-j zeggen ai.ijn, dat keizers vanger, aanwezig is bevonden eene som van en Koningen gelukkige menschen moeten delijken Omslag. Overeenkomstig het daarvan opgemaakte concept, 't welk eene progressie inhoudt, voorzoover de wet die toestaat, wordt de verordening op de heffing, alsmede die op de invordering, vastgesteld. Als onbe last, wordt van ieder inkomen vrijgesteld f 300.terwijl voor ieder kind beneden de zestien jaren wordt afgetrokken f 25. De gebruikelijke rondvraag niets opleve rende, sluiting der vergadering. Uit het kiesdistrict OUD- BEIERLAND. Terwijl de vrouw aan het wic=gotouw trekt, komt de Verkiezingsagent haastig binnen. Waar is je man In het land, aan het werk! Hij gaat toch zeker stemmen Dat geloof ik niet, want hij heeft zijn kaart niet medegenomen Breng hem dan dadelijk en zeg dat hij bepaald Vos moet stemmen Ik kan niet weg van dat schreeu wend jong. O Daar zal ik wel zoolang op passen. Terwijl de vrouw de kaart naar het land brengt, schudt de verkiezingsagent aan de wieg, onder het zingen van „trek maar aan het touw'je en de wieg zal gaan voor het lidmaatschap van den Gemeente raad. Da lijst had reeds dagen in de buurt gecirculeerd en een meer dan voldoend aantal handteekeningen beves tigde de candidatuur. Vergenoegd over het verkregen goede resultaat, werd de lijst gedeponeerd in den zak van den hoofdonderteekenaar. Diens vrouw echter, waarschijnlijk minder ingenomen met 's mans candidaatschap, had Maandagnacht ter sluiks het corpus delicti uit den zak gebaald en verbrand. M. de Red. Beleefd verzoek ik U het navolgende in Uw courant te wilen opnemen. In het belang van toekomstige miliciens, herinneren wij er aan, dat zij, die wenschen deel te nemen aan het voorbereidend militair onderricht, zich daartoe vóór 1 Juli moeten aanmelden te Den Helder bij den Heer Commandeerenden Officier der Infanterie (fort Erfprins), of bij dien der Artillerie (kazerne Lange3traat) terwijl zij, die in eene gemeente buiten Den Helder wonen, zich vóór 1 Juli moe ten aanmelden bij den Heer Burgemeester hunner gemeente (Raadhuis). Ook brengen wij in herinnering, dat do onlangs door de Tweede Kamer aan genomen Legerwetten eene bepaling bevatten, waarbij aan hen, die vóór hunne inlijving bij de militie een zeke ren graad van geoefendheid in militaire execitiën hebben verkregen, voor korter verblijf onder de wapens als milicien kunnen worden aangewezen. Het voor bereidend militair onderricht nu stelt iedereen kosteloos in de gelegenheid om dien graad van geoefendheid te behalen. Voordeelig, ja noodig is het, dat men het onderricht twee winters vóór de inlijving bij de militie bijwoont. bij voorbaat dankend voor de plaat sing, M. de Red., heb ik de eer te zijn, Uw dw., v. cl. W. 's-Gravenhage, 26 Juni 1901. Uit den volksmond in NOVELLE van MAX HIRSCHFELD. 13. o-o-o Weder begon Edith te weenen, toen Ed- gar opnieuw op eene beslissing aandrong, j Édgar wendde zich vertwijfeld af, en dacht er over na wat hem te doen stond. Het plan opgeven Dat wilde zooveel zeggen als de schoonste hoop zijns levens begraven. „Volgens de ingeving van haar hart", dacht hij, „is zij er zeer na aan toe, mijn wensch te vervullen, maar de angst, de besluiteloosheid, rukken haar wil heen en weer als een schip zonder roer. Wellicht kom ik tot mijn doel, wanneer ik haar beveel Plotseling knielde hij voor haar neer en keek haar in de oogen. „Zie mij aan, Edith; ge zult doen, wat ik je opdraag." Edith knikte werktuigelijk. „Morgen vroeg, om vijf uur, zal in het volksplantsoen een rijtuig staan. Ik hoop tenminste, dat ik een koetsier zal kunnen vinden. Wanneer ge evenwel geen rijtuig ziet, wacht ik je in het gele paviljoen. Dat is immers niet gesloten „De sleutel ligt altijd onder de trap." neemt mede, wat je het meest noo dig hebt voor een korte reis, en je tracht ongezien en onopgemerkt bij mjj te komen. Kan ik daar nu bepaald op rekenen Kan ik je verwachten „Ik wil alles doen, wat ge wenscht1', fluisterde Edith, haar armen om zijn hals slaande. Na een innig afscheid, gingen ze van elkaar heen. Edith snelde naar' de dans- plaats, waar de dames, daar er juist een pauze was, op en neer liepen. Edgar ging naar een kiosk toe, die als buffet was ingericht. Voor de kiosk stonden banken, waarop de heeren zaten die niet dansten. HOOFDSTUK X. Op een der banken voor de kiosk zaten twee heeren, de eerste was graaf Von Schnee- berg, die zich op zijn reizen een beetje kennis had weten te verschaffen en die onder zijn kameraden, voor 't meerendeel domme sportliefhebbers, voor een waar genie werl gehouden. Die naast hem zat, was baron Von Weber en ook deze was van die overtuiging doordrongen. „Op het welzijn der dame3 1" zeide bij, terwijl hij zijn champagnekelk tegen die van den graaf aanstootte. „Dan doe ik je geen bescheid, baron!" „Dus je bent een vijand van de vrouwen?" „DAt wil ik nu ju'st niet zeggen, maar ik heb wat de menschen noemen rheuma- thiek en dus hoor ik in geen damesgezel schap thuis, want dat vordert een lenigen rug. En mij me r dan voor anderen inspannen voor die vrouwelijke wezens neen, dank- je. Tegenwoordig willen die bekoorlijke schepseltjes als halve godinnetjes behandeld worden. Maar het ergste bljjft het bukken. De eene laat haar waaier vallen, de andere haar zakdoek, enz. enz. Dan moet ge toe springen, buigen, bukken dat is allemaal f 337.7i. Voor kennisgeving aangenomen. De Voorz. deelt mede, eene uitnoodiging te hebben ontvangen van den heer C. Kroon te Noordscharwoude, tot eene bijeenkomst op Maandag 24 dezer ten raadhuize aldaar, ten- einde over de verbiudingsspoorlijn eene defi- I nitieve beslissing te nemen. Op die bijeen komst zouden tegenwoordig zijn de heer Jhr. Mr. W. F. van de Wijck, chef van den algem. dienst der Holl. IJzeren Spoorwegmaatschap pij, terwijl met het oog op inlichtingen, die verlangd mochten worden omtrent andere plan nen, de heer O. Bosman van Alkmaar mede aan wezig zou zijn. Wijl andere bezigheden den Voorzitter beletten die Vergadering bij te wonen, heeft hij voor dien tijd den heer Kroon medegedeeld, dat de Raad zijn woord gestand doet, wat betreft het verleenen der rentega rantie, doch zeer waarschijnlijk ongenegen zal zijn, het toegezegde bedrag te verhoogen. Eveneens voor kennisgeving aangenomen. Voor de stemming en herstemming ter verkiezing van twee leden voor den ge- niets voor mij." „Dat is interessant. Maar wanneer je nu zulk eene opvatting hebt, waarom bèn je dan op elk partijtje, bij elke soiree, op elk bal „Dat zal ik je zegen, baron. Het is een dwaasheid, maar jij bent immers al reeds vele malen aan zee geweest. Het ruischen van de zee 1 men gaat aan het strand zitten en luistert steeds datzelfde geluid, diezelfde bekoring, 't Is zoo'n soort van wiegelied voor groote kinderen, dat je zoo brengt tusschen wuken en droomen. Dat echter is meer voor bak- vischjes ot jongelui ik ben dat al lang zat. Het ruischen van de zee maakt op mij geen indruk meer. Maar zoo op een bal in den achtergrond zitten, bij die gedempte muziek het geruisch van die stemmen dat klinken der glazen het lachen der dames dat alles brengt mij in een stemming, a's het ruischen van de zeo doet bij zoovele anderen." „Je spreekt a's een dichter, graaf." „Ja juist, zoo midden in dit mensrhen- gewoel ben ik ook eigenlijk een dichter. Wel wat platonisch. Ik bevind mij nog in het stadium der ontwikkeling, dat vele adellijke collega's reeds achter zich hebben, 't Is geen louter toeval, dat zoo velen onzer standgenooten schrijver worden. De hooge en krachtige golven van den bur gerstand spoelen steeds grooter stukken at van het eiland der hooggeborenen. Dat kan men ook vandaag hier bemerken. Van jaar tot jaar neemt het burgerelement ook op dit feest toe." „Dat is volkomen waar, graaf Sclmee- berg", liet zich nu een stem hooren van de bank achter hen. Zij behoorde aan een zijn. „Dat on^is nie vj'aar", zei Fré de snuiver. „Zie, do Keizer van Oosten rijk heeft het treurigst9 loven da ge kent deuken Waarom vroeg iiern, hiel verwonderd, zijn via... „Omdat die Kei zer miestal zitte Weenoo." Terwijl de gemeente in en om de kerk was, teneinde mede te vie ren het 25-jarig priesterfeest van Nu- land's herder, ontstond te NULAND brand (half twaalf des middags), waarbij een 27-jarige vrouw en twee kinderen van 5 en 3 jaar omkwamen. Terwijl men aan 't blusschen was, dacht men er niet aan, dat er menschen in de bran dende woning waren. In BREDA zou iö eender districten een candidaat gesteld worden assessor, die met meer andere heerom verhit van het dansen, naar het buffet was gesneld om een verkoelenden drank te gebruiken. Onder die nieuw-aan gekomen en bevond zich ook George von Belgart en weinige oogenbükken later verscheen mede Edgar, eenigszins ter zijde van de luid- pratende groep plaats nemend. „Dat is waar," zeide de assessor, een zekere mijnheer Von Grabow, „maar het is heel duidelijk, hoe die burgerluidjes de zege bevechten. De eerepalm daarvan komt hun dames toe. Tegen schoonheid kunnen wij ons onmogelijk harnassen, integendeel, die schoone sterren begroeten wij met vreugde". Graaf' Sclineeberg knikte den spreker toe, terwijl baron Von Weber mompelde „Ho-ho, ook bij'ons adellijken zijn er schoon heden genoeg." Do heeren zagen elkaar lachend aan, daar de vrouwelijke bloedverwanten van den baron juist tot diegenen behoorden, die al heel weinig aanspraak op den prijs dei- schoonheid konden doen gelden. „Ik wilde, dat het waar was", zoide Schneeberg, „ik moet evenwel den assessor gelijk goven, ja, nog meer, ik beweer zelfs, dat op 't gebied van schoonheid de hoogere stonden misdeeld zijn maar enkele schoon heden vindt ge onder onze dames, bij de lagere standen daarentegen velen." Daartegen verhief zich een levendig pro test, dat evenwel spottend en plagend werd gevoerd, daar men het overdrijven van den graaf wel kende, en wel wist dat bij het zelt óók niet zoo ernstig meende. „Jelui kunt je dagelijks van de waar heid mijner bewering overtuigen. Ga eens naar de opera, wanneer die goed bezocht M. de Red. 1 Beleefd verzoek ik U plaatsing voor onderstaande regelen in uw blad. V/oensdag j.1. per rijtuig de waterma chine passeerende, had ik het twijfelachtig geluk, dat zij juist in werking zou worden gebracht, wat vergezeld gaat van zulk een oorverdoovend geraas, dat elk dan voorbijgaand paard er schrikachtig en daardoor gevaarlijk voor voerman of be rijder, door wordt. Dit geraas of lawaai wordt veroorzaakt door stoom, welke door eene buis aan de noordzjjde van het machinegebouw ont snapt. Als het nu een te groot bezwaar is, die stoomuitlatiiig telken male te doen ophouden, wanneer zulks door geleiders van vee of paarden mocht worden ver zocht (art. 99 der Polltie-verordeDiDg),"Ou hef dan riet mogelijk zijn, die buisnaar de oostzijde van 't gebouw te leiden Ik geloot, dat 't kwaad dan nagenoeg opgeheven zou zijn. lik. Wioringerwaard, 27 Juni 1901. is, en kijk dan het publiek eens rond. In de loges en in het parket virdt ge maar enkele schoonheden, als oasen in de woestijn, maar hoe hooger ge komt, des te aange namer wordt je oog getroffen, en wanneer je een schoonheid éérste klasse vinden wilt zult ge haar slechts vinden in den engelenbak'. „Juist die laatste bewering wil ik be strijden", viel Grabow in, „men zal op de galerij vele aardige gezichtjes vinden, maar geen enkele echte schoonheid. Deze treft men eerder aan onder den gezeten burgerstand. Men hoeft daar hulpmiddelen, die den ondersten lagen geheel ontbreken." „Ik wed," lachte een ander, „dat je nu denkt aan onze eerste balschoonheid, mejuf frouw Edith Frendlin." Eecige heeren protesteerden en noemden namen van dames, aan wie zij de voorkeur zouden geven. „De oogen alken zijn slechte beoordee laars van schoonheid,-' riep graaf Schneeberg. „Een jonge schoone, commo il lautmoet alle zinnen streelen. Haar stem moet aangermam je gehoor aandoen het parfum,'dat ze gebruikt, moetje reukzenuwen streoier. „Dan blijft do smaak en 't gevoel no over," vervolgde er een, toen dc graaf aar „Ja, zeide voort te gaan. eenig middel zich gen, zcido deze, „dan kan de kus als te baat worden genomen." Gedurende dat gesprek hadden allo hecven zich om de praters gegroepeerd en 't een en ander uit het buffet laten bren dat zo ijverig naar binnen werkten, 't Ijve rigst wel George von Belgart, die 't eene glas na het andere naar binnen spoelde. „De onaantastbaarheid van uwe theorie voorop gezet, graaf Schneeberg," verklaar ie hij, „proclameer ik Edith Frendlin als

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1901 | | pagina 5