TWEEDE BLAD.
bij M. A. G. NUS.
II E J\ K I E.
Zondag 25 Augustus 1901. 45ste Jaargang No. 3656.
De Thee-avondjes
FEUILLETON.
12.
Schagen, 22 Augustus 1901.
BegroetingSchager koetjes en kalfjes.
Een proclamatie van den heer Pot.Schaap
man en Borgesius beivonderen. Bescher
mende rechten in de verdrukking. Een
fijne dronk. Borgesius breekt af. Hij
moet een voorbeeld nemen aan onzen
burgervader.Staalman loopt storm.
Hij wil Minister van Marine
worden. Wie nu de baas zijn.
Hominé-kamerlid-beul.Een
beelddrager Gods. Twee
ijverige kamerledenRu
zie om Pieter Jel-
les. Schagen zonder
hulp. Een beleefde
ontvanger. Een
school van r
beleefdheid.
Onder de eersten die mij, bij onze terug
komst in Schagen, kwamen begroeten, was
burgemeester Pot. Een zóó achtenswaardig
en belangrijk burger als de heer Nus, zoo
sprak hij, laat ik niet zoo maar zonder
eenige formaliteit terugkomen. "Welkom,
hartelijk welkom
Zéér ingenomen met deze beleefdheid, bood
ik Z.Edelachtbare mijn gemakkelijksten
stoel, Roosje schonk thee, en we zaten aldra
in een ijverig gesprek over allerlei Scha
ger koetjes en kalfjes. Het binnenkomen van
Borgesius en van Schaepman, die als twee
dikke vrienden van het station waren aan
gewandeld, stoorde dit gesprek niet. Na
begroeting en voorstelling zaten de beide
heeren bij ons aan en namen aan ons
discours aldra een zeer werkzaam aandeel.
Wat me bijzonder is bevallen, waarde
heer Pot, zoo sprak ik, dat is uw proclamatie
in de Schager Courant van 18 dezer. Ik
moet zeggen, dat vond ik voortreffelijk. Naar
mijne meening moesten burgemeesters veel
meer nog in dezen geest optreden.
Mag ik misschien weten, wat dat voor
een proclamatie is vroeg Schaepman en
door zijn bril betuurde hij ijverig en al bij
voorbaat bewonderend onzen burgervader.
Wel zeker, met plezier! met plezier
Roosje, lees eens voor.
Roosje zocht de Schager op en las met
luider stemme
„De Burgemeester van Schagen,
„Gelet op de alhier ontvangen kennisge
vingen, dat op 19 en 22 dezer eene collecte
zal worden gehouden ten behoeve van de
te Amsterdam gevestigde vereenigingen
„Steun voor weduwen zij ons doel"
en de liefdadigheidsvereeniging „Streven
0-0-0
Er heerschte stilte, nadat Dartigues de
laatste woorden had gesproken.Pierre had het
hoofd op de borst laten zinken, alsof hy
zich over de liefdeloosheid van zijne moe
der schaamde. Eindelijk vroeg hij zuch
tend
„Kent ge mijn vader?"
„Ja 1"
„Is hij gelukkig?"
„Al zijn ondernemingen zijn gelukt. Hy
is rijk
„Maar is hij gelukkig?" vroeg de jonge
man wederom, met grooten drang.
„Evenals je moeder, is hij een ander
leven begonnen. Hij heeft een Amerikaan-
sche vrouw getrouwd, een vrouw die hy
liefhad, maar hij heeft nooit opgehouden
aan zyn zoon te denken."
„Maar hij heeft mijne moeder verlaten",
riep Pierre met losbarstende heftigheid,
„en ia twintig jaar heeft hij geen woord van
zich laten hoorenWat wil, wat kan hy
nu op eenmaal van ons begeeren
„Jonge man", sprak Dartigues ernstig,
„vervloek hem niet te snel. Je hebt den
stryd met het leven nooit leeren kennen.
Wacht, voordat ge u eene meening vestigt,
totdat ge alles weet en ook kunt beoor-
deelen."
„Maar zal ik dan eene beslissing moeten
nemen tusschen myn vader en mijne moe
der
„Wie eischt dat van u? Uw vader zeker
niet. Hij kent de menschelijke zwakheid te
goed, om niet de grootste vergevensgezind
heid toe te passen. WaDneer je moeder
minder edelmoedig zou zyn, is ook dat te ver
ontschuldigen."
„Maar wie is u dan, mynheer, u, die op
zulk een wyze tot mij durft spreken
naar Verbeter in g"; noodigt de ingeze
tenen, bij liet steeds toenemen van dergelijke
collecten, dringend uit daaraan niet
te geven, aangezien hier reeds belangrijke
bijdragen voor de ondersteuning van behoef
tige plaatsgenooten van de ingezetenen
worden gevorderd."
En hoe vinden jullie dat? vroeg ik
triomfantelijk.
Heel goed, zei Borgesius, heel goed. Dat
vind ik de ware regeeringsmanier. Zorg eerst
voor jezelf en dan voor anderen, en als er
in Schagen lui wonen, die 't noodig hebben,
is het dwaasheid je geld en je liefdadigheid
aan Amsterdammers te verkwisten.
Dat kan ik zoo grif niet toestemmen,
beweerde Schaepman. Liefdadigheid is lief
dadigheid en als je die aan een goed doel
wijdt, is de plaats waar het geld komt, onver
schillig.
U vergeet, meneer Schaepman, zei bur
gemeester Pot, dat er in Schagen al zooveel
gegeven moet worden. En wanneer de lui
vandaag naar Amsterdam geld sturen, hebben
zij morgen niet meer voor Schagen. Niemand
gaat boven zijn budget.
Maar Schaepman, zei ik. Hoe kom je
er toe, onze burgemeesterlijke proclamatie
niet een meesterstuk te vinden
Een burgemeestersstuk is het, lachte
Borgesius.
Jij, die toch voorstander bent van be
schermende rechten, vervolgde ik, jij moest
deze beschermende proclamatie tot in de
wolken verheffen.
Maak 'er een gedicht van! stelde Bor
gesius voor.
Is dit niet het stelsel van bescherming
in zijn beste beteekenis doorgevoerd vroeg
ik. Bescherming van eigen nijverheid, in casu
van eigen armoede?
Nu ja, als je 't zóó opvat, riep Schaep
man. Schenk me dan nog maar een kopje
thee in. Op je proclamatie, meneer Pot.
Op die van Uw regeering, meneer Schaep
man zei Burgemeester fijntjes.
Ja, wanneer komt die nu vroeg Bor
gesius, zich op zijn gemak zettend.
Als Kuyper van de baden terug is, ver
klaarde Schaepman. Je zult nog wat geduld
moeten hebben, vrind. Je opvolger handelt
niet overhaast. Hij drinkt er eerst een paar
glazen water op. En ik heb gezien, dat je
'm maar alvast in de Zutphensche Courant
aan 't afbreken bent gegaan, hè
Ja, u is de Haagscke briefschrijver van
de Zutphensche vroeg Roosje.
Dat ben ik, zei Borgesius. Maar ik heb
Dr. Kuyper niet afgebroken. Ik heb alleen
gezegd, dat men niet te véél verwachten
moet, want dat Abraham nu niet de wonder
man is, dien men, elkaar napratend, van hem
maakt.
Nu, vriendelijk was het toch ook niet,
zei Schaepman. Je hebt toch geschreven, dat
hem een massa ontbreekt, en dan vervolg je:
„En dat de andere ministers, die naast hem
zitten, wel zullen goed maken wat hem zelf
ontbreekt, zal wel niemand verwachten. Met
dr. Kuyper staat en valt het geheele minis
terie. Zonder den premier is het een schip
zonder roerwat het mèt hem zal zijn
moet de toekomst leeren."
Vin-je dat afbreken vroeg Borgesius.
Je draait er zoo'nbeetje om heen, amice,
zei ik. Je moet er eens op letten, hoe prachtig
precies burgemeester Pot weet te zeggen, wat
hij bedoelt; neem aan hem een voorbeeld.
Och kom, lachte burgemeester.
Waarachtig, dat meen ik. Enfin dan,
afbreken is het niet. Je bent in elk geval
vrindelijker en je toont méér vertrouwen
dan Staalman.
Ja, die is bar te keer gegaan, zei
Schaepman. Die liep gewoon storm op de
aristocraten in Kuyper's clubje. En vooral
op den Minister van Marine.
Dat hij zelf Minister van Marine had
willen worden, is wel onbetwijfelbaar, maar
Dartigues lachte.
„Gij laat u Pierre Appel noemen, maar
ik geloof, dat ge uw werkelijken naam toch
ook wel zult kennen
Pierre knikte en keek Dartigues als ver
doofd aap.. Hij zag, dat in de oogen van
den ander trapen kwamen.
„Men noemt ini) mynheer Van Maillane,
omdat ik de bezitter vap het slot ben en
zoodoende draag ik dien' naam maar die
naam is, evenals do uw ;j slechts een aan
genomen naam; ik heeüe. Jean Dartigues!"
Pierre verbleekte, Rmf
„U ia stameke h 7^ I
Hij zag, hoe JiM Xo>?j v 'ues de armen
uitbreidde, m aargei." ui:- i3 zich niet in
staat, om z.ch ,t te werpen.
Een onverwinlijk^"^rgeauw'y|(i hem terug.
Jean Dartigft'ès spralfr't'acht
„Ja, ik ben je vader.1.
En toen hij zag, dat de jonge man be
sluiteloos voor hem stond, voegde hij er
aan toe „Mag ik je niet omhelzen
De zachtheid van dit verwijt trot Pierre
scherp. Hij drukte innig de handen, die
hem werden toegestoken, en vader en zoon
omhelsden elkaar zwijgend.
HOOFDSTUK V.
Op een goeden morgen zat Des Barros
als gewoonlijk op zyn bureau en hij
was juist van plan een artikel voor de
„Volksvergelding" te schrijven, toen zijn
oude meid,zonder aan te kloppen, binnentrad.
„Mijnheer Appel is hier," meldde ze.
„Welke van de twee Pierre vroeg
Des Barres, terwijl hij het hoofd ophief.
„Neen, dokter Appel."
Des Barres stond op, schoof de papieren
weg, snelde naar de deur en riep, toenhy
zyn vriend zag
„Ben jij het? Op dit uur? Wat betee-
kent dat? Is er wat byzonders met je
gebeurd Kom binnen. Rose, laat ons
alleen."
„Luisteren zal ik nietbromde de meid
binnensmonds, maar toch nog verstaanbaar.
„Laat ons alleen wat een grove manieren
Laat ons alleen 1"
Zij verliet woedend de kamer.
dit is nog geen reden om zóó uit te vallen.
Borgesius had wel graag Biimenlandsclie
Zaken gehouden en kijk eens, hoe ingetogen
die is, in de Zutphensche Courant
Laat mij er buiten, verzocht Borgesius,
ietwat gemelijk. Er is in de anti-liberale
pers, nu zij zich zoo voelt, omdat de regee
ring aan haar kant is, genoeg dwaasheid te
observeeren. Ik laat Staalman er nu even
buiten, maar kijk me zoo'n „Zeeuw" eens aan
en zyn trawanten, zoo'n „Hollander", zoo'n
„Provinciale Friesche." „Nu zijn wij de baas",
vin-je dat niet in elk van hun artikelen
Terecht, amice, zei Schaepman. Jullie
en je kranten hebben zoodanig den meester
gespeeld, nu mogen wij toch wel voorspellen
en beloven.
Er komt niks van terecht, gromde
Borgesius.
Dat 't moeilijk zal wezen, o ja, getuigde
Schaepman. Wij hebben een gevaarlijke
tegenpartij. En een lastigeMaar nu de
kiezers uitspraak hebben gedaan, waren wij
toch wel verplicht, ons er voor te spannen.
Lastig zullen we niet wezen, amice,
verklaarde Borgesius. Wij zullen toekijken
en verhinderen, dat je dwaasheden doet, zoo
a la dominé Rudolph, die wel graag kamerlid
voor Hoogezand had willen worden en die
tegelijk solliciteerde naar het baantje van
beul, als de doodstraf weer wordt ingevoerd.
Nu ja, die dominé Rudolph, schamperde
Schaepman.
Rudolph en die anderenriep Roosje.
In de Schager Courant heb ik gelezen wat
„De Zeeuw" vertelde. Hier, luister maar eens.
En Roosje las„Het roepen om weder
invoering van de doodstraf is de vertolking
van den wensch van honderdduizenden in den
lande, de echo van de stem des bloeds, van
zooveel vergoten broederbloed, dat roept tot
God van den aardbodemde weerklank op
't ontzaglijke woord des Heeren„Wie
's menschen bloed vergiet, diens bloed zal
vergoten worden."
Da's geen gekheid, verklaarde Borgesius.
En dan dit, zei ik, de Schager nemend
en lezend
„De mensch is beelddrager Gods en wie
hem als zoodanig van het leven berooft,
schendt niet alleen, maar vernietigt het beeld
Godsen komt derhalve God aan Zijn eere."
Dat is volkomen juistriep Schaepman
uit.
Goed, vrind, zei ik. Volkomen juist.
Maar geldt dit zinnetje dan ook niet voor
Ds. Rudolph, of een anderen beul, die een
mensch ophangt of den kop afslaat Vernietigt
zoo'n man dan niet het beeld Gods
Dat is ook waar stemde Schaepman toe.
En nu hoop ik maar, riep ik uit, dat
Dr. Kuyper dit zinnetje zal plaatsen als
devies in het regeeringsgebouw, 't welk hij
gaat optrekken. Dat hij den mensch als den
beelddrager Gods zal beschouwen en niet
dulden, dat één mensch honger of ellende
lijdt, want wie den mensch in treurigheid
laat, laat het beeld Gods in treurigheidMoge
dit de richtsnoer zijn van het ministerie uit
het Christelijk volksdeel.
Aan allen socialen arbeid zal ik van
harte meê werken, zei Schaepman.
Ik óók, aldus Borgesius. Kuyper zal
op alle vooruitstrevenden kunnen rekenen
bij alle pogingen in het belang van de werk
mansbevolking.
Jammer, dat Pieter Jelles niet meer in
de Kamer zit, zei Roosje.
Waarom jammer? vroeg Schaepman.
Jammer, dat er zooveel meer socialisten in
de Kamer zullen zitten, om ons het leven_te
bemoeilijken.
Maar Pieter Jelles is wel een half dozijn
van zijn geestverwanten waard, zei Borgesius,
en je moet niet vergeten, dat, wat dit half
dozijn te zeggen zal hebben, zesmaal zoo
veel is en zesmaal zoo lang duren kan al
komt het op hetzelfde neer als wat Pieter
Jelles alléén zeggen zou.
Bes Barres deed, als had hij het gebrom
van zijne huistyran niet gehoord. Hij duldde
de uitdrukkingen van die booze tong, omdat
de oude vrouw al reeds meer dan twintig jaar
in zijn dienst was. Terwijl hij Appel
met zich naar het venster trok, keek hij
hem opmerkzaam in het gelaat en sprak
dan, terwijl hij tegenover hem plaats nam
„Je ziet er anders uit dan gewoonlijk,
mijn vriend, en op dit uur moest je ook op je
cliniek zijn. Wat is er gebeurd Is Fran-
cine ziek? Heeft je jongen dwaasheden
begaan
„Neen, tot dusver nog niet, zoover we
weten, maar we vreezen, dat hij het spoe
dig doen zal. Sedert een week hebben wij
geen enkel bericht van hem. In plaats
daarvan krijgen wij anonieme brieven."
„Och kom Waarover dan?"
„Over de verkiezing, die Pierre voor
jou in Maillane heeft uit te vechten."
„En wat kan jou dat schelen merkte
Des Barres rustig op. „Men schrijft je, dat
je zoon de zaak van een schurk, van een
vijand der maatschappij, van een repu
blikein, aan wiens geld bloed kleeft, tot de
zijne heeft gemaakt. Ik weet, hoe mijne
lieve vijanden over mij redeneeren. Men
voegt er wellicht nog aan toe, dat Pierre
een voorbeeld is van een verwaarloosde
opvoeding, een helper en steun van de bar
baren, een vaderlandlooze, een mijn
hemel, je kent immers het gansche doop
ceel welNu, het is mooi
„Er is daarvan in 't geheel geen sprake",
zeide Appel„men beweert, dat Pierre met
mijnheer Van Maillane gemeene zaak heett
gemaakt; dat hij diens slot bijna niet ver
laat dat hij daar iederen avond eetmen
maakt ook toespelingen op een mooie jonge
dame, een Amerikaansche, de stiefdochter
van je tegencandidaat, dat een heks moet
zijn en die den vroegeren verdediger van
je zaak in haar netten moet hebben ver
strikt."
„Drommels!" riep Des Barres uit.
De vrienden keken elkaar ernstig aan.
Des Barres stond op, nam van den schoor
steen zyn pijp, stopte die zwijgend, stak ze
aan en ging weer zitten. Appel zat met
Ja,'t is heusch jammer, mijmerde Roosje,
liij was zoo'n goed kamerlid.
Pas op, juffrouw Roosje, schertste bur
gemeester Pot. De heeren hier zouden denken
dat de dames in Schagen socialistisch waren.
Wel neen, zei Schaepman, we weten
wel, hoe juffrouw Roosje er over denkt. En
in een welvarende streek als deze
Welvarend wel, vriend Schaepman, riep
ik. Maar maak daaruit nu asjeblieft niet op,
dat wij alle regeeringshulp kunnen missen.
Warempel niet, hoor. Als je Kuyper spreekt,
herinner 'm dan ook eens aan Schagen.
- En hoe beleefd zijn hier de lui, sprak
Schaepman, die in de Schager had< zitten
kijken. Hier, Borgesius, hier is een ontvanger,
die de gemeentenaren bij advertentie aan
hunne betalingen herinnert.
Da's zeker buitengewoon beleefd, zei
Borgesius. Heel wat beleefder tenminste dan
waarschuwingen en aanmaningen. Dit is een
voorbeeld ter navolging voor alle ontvangers,
ja, zelfs voor den Minister van Financiën
Ik zal 't hem zeker zeggen, beloofde
Schaepman.
De menschen in Schagen en omstreken
zijn allemaal beleefd, sprak Burgemeester
Pot vriendelijk. En wie 't niet is, die leert
het hier wel.
Zóó is 'tzei ik.
DOOR
J. L. KEETELAAR JZN.
„Henkie Henkie Henkie ie ie
„Doarguns loopt-ie ommers
„Waor dan? Ik zie-n-em nerges
„Doar, bai dat mosselekroampie Kaik."
„Joa, dat is-ie. Henkie Henkie ie ie!"
Uit de verte antwoordt een stem„Nou,
wat is er Wat mot je."
„Kom er is gauw hier, gauw
En een acht- of negental jongens herhaalt,
druk gesticuleerend en met zoo wijd mogelijk
opengesperde kaken „Gauw, Henkie Gauw
Een jongetje, misschien acht, mogelijk ook
twaalf jaren oud, armoede houdt klein
komt aangeloopen, zoo haastig, als zijn reus
achtige voetbekleedsels, die eenmaal schoenen
zijn geweest, hem dit veroorloven. De dikke
modderlaag, die het slechte plaveisel van de
smalle Goudsbloemdwarsstraat bedekt, doet
hem meermalen uitglijden, maar lange oefe
ningen hebben hem geleerd, daarvan partij
te trekken, en, nu eens glijdende als een
sneeuwschoenlooper, dan weer als een gewoon
kind zich voortbewegende, nadert hij tamelijk
snel zijn roepende makkers.
Henkie is min of meer fantastisch, maar
in alle opzichten „op den groei", gekleed. Zijn
pijpsteelachtige armpjes torsen een slipjasru
diment, dat eenmaal kan gediend hebben om de
gelijknamige lichaamsdeelen van een corpulen-
teu veertiger te dekken. Zijn armpjeswant
de schouders verleenen weinig of geen hulp
tengevolge eener scheur, die over den rug
van den nek tot den ondersten lendewervel
reikt en Henkie het voorkomen geeft, alsof
hij achteruit loopt, of dat zijn hoofd verkeerd
op den romp staat. De beentjes schuilen in
een paar wijde, zeer wijde broekspijpen, die
van onderen eenige malen omgeslagen en ver
volgens opgerold zijn, zoodat Henkie's voeten
er onderuit kunnen komen, wanneer namelijk
die op reusachtige leverworsten gelijkende
rollen niet gelieven af te zakken, want dan
wordt Henkie als 't ware plotseling geremd
en tuimelt hij neer, iets, wat nogal eens voor
komt. Zijn haar is lang, al te lang, en gelijkt
op uitgeplozen touw, dat achteloos om zijn
hoofd is geworpen. Handen en gelaat zijn
een beetje vuil, een beetje heel erg vuil en
goor. Maar Henkie heeft twee mooie, donke
re, fluweelzachte oogen, die je zóó vreemd en
vragend kunnen aankijken, dat het je won
gebogen kooid tegenover hem.
Hij was geheel dezelfde gebleven. Mager,
fijn, met een uitdrukking van oneindige
goedheid op het gelaat, een intelligente
schittering in de oogen en een verstandig
lachje om de lippen. Zijn lange krullen
waren evenwel verdwenen en zijn hoog
gewelfd voorhoofd wees op menig uurtje
van denken en werken.
„Wanneer een kind, dat in onze sferen is
opgevoed, dergelijke buitengewone dingen
doet, moeten er ernstige redenen voor zijn,"
sprak Des Barres. „Een karakter als dat
van Pierre, zoo precies, zoo eerlijk, zoo vast,
geeft zich niet uit een oogpunt van genot
zucht aan verraad over."
„Dat zeg ik mijzelf ook reeds, en juist
daarom ben ik dubbel ongerust. Een dwaal
licht is gemakkelijk te veranderen, een
luchthart kan zich gemakkelijk tot an
deren wenden, maar Pierre
Des Barres sloeg met de hand op de
schrijftafel en riep
„Wij zijn dwazen Anonieme brieven,
wat beteekenen die eigenlijk Zij kunnen
liegen, en wij breken ons reeds over den
inhoud het hoofd. Hebt ge er al onderzoek
naar gedaan, of die brieven waarheid be
vatten
„Ik zeg je, dat ik sedert een week geen
brief van Pierre heb gehad; dat is op zich
zelf al reeds heel vreemd, en het treft
samen met die brieven, zoodat zijn moeder
heel ernstig ongerust begint te worden,
wat ik niet anders dan begrijpelyk kan
vinden."
„Wat voor den duivel zal daar achter
steken?" riep Des Barres, terwyl hij
geduchte rookwolken de lucht in blies.
„Een mooi meisje vermoedelijk, ja, ja,
anders niet. Je zult het zien. Die ver
vloekte mooie meisjes
Op dat oogenblik versoheen de oude
meid weder in de deur en riep zoo luid
mogelijk haar meester toe
„Mijnheer Breloquier wenscht u te spre
ken
„Breloquier donders, die komt juist
vanjpas."
„Dat kunt u ook wel zeggen zonder te
derlijk om je gemoed wordt, zooals Ka van
de Groenmarkt altijd zegt.
„Kom dan toch, HenkieLoop is wat
harder
Henkie beproeft dit en schiet plotseling
met groote vaart vooruit, balanceerende op
het linkerbeen. De rechter schoen is in de
modder blijven steken. Het ding wordt weer
opgevischt en weldra is Henkie bij zijn kame
raden, in uiterlijk voorkomen vrijwel aan hem
gelijk, de oogen uitgezonderd.
„Nou, wat is er dan
„Wat er is Kom moar is moe Hier om
't hoekkie doar is ie. Kaik, doar komt ie an".
„Joa, doar is ie weer. Johges, wat het
ie 'm om, hè Hij het wel en poar kan op
„Hij is soo dronke as en tol!
„Soo sikker as doisend man
„Kaik toch ereisies an Wat is ie nou me-
rakel vetHij kan amper rechtop blaife
„Hei, boas, hou je roer recht
„Pas op je voetjes, meheertjeTrap niet
op je aige teene
„Zeg, neem er nog eentje, boas
Een zwaar beschonken man slingert voor
de jongens uit, ieder oogenblik op 't punt
van neer te vallen. Nu draait hy zich om en
toont den knapen zijn verwrongen, bleek gelaat,
waarover een aapachtige grijns ligt.
„Wa wat mothie mot jullie fa
hie fan me h hhebbe
„En neutje
„En wippertje
„En kloartje
„Dronke lap Drankwoage
„Jenevervat! Soiplap
De dronkaard tracht te blijven staanhij
grijnst op eene afschuwelijke manier, en
zwaait vreeselijk heen en weer.
„Willehie jullie nou op hie
opdon dond hie opd d don
dondere
Een der jongens strijkt met den duim over
de keel.
„Noppes
En de anderen gillen in koor „Noppes Nop
pes Soiptor Noppes
De beschonkene tracht een der jongens te
slaan, doch mist natuurlijk meters ver zijn
doel en smakt voorover in de modder neer.
Een schaterend gelach gaat uit de knapen op.
„Doar legt ie nou. HoeraDoar leit de
satlap
„Zeg, boas, mot je der nog eentje Hier is
je pet". En een bemodderd vod wordt hem
toegesmeten. Hij tracht op te staan, maar dit
gelukt hem niethij wroet met de handen
in de vuile modder om en komt eindelijk in
een poel te zitten. Zijn gezicht is bijna onken
baar door het straatvuil, dat hem uit de haren
over 't gelaat druiptonder 't linkeroog ver
toont zich een bloedende buil. De jongens
springen tierend en schreeuwend in een kring
om hem heende omstanders lachen.
„Doar heb je dronke Hein weer. En fain
lid, hoor I"
„Soipe as en trechter en z'n frouw ransele
as en beest. Gooi'm en emmer woater op z'n
hoofie
„Neen, smait'm liefer in de fullisbak."
„Skop'm in de grachtSoo en kerelBah!"
„Och, Chot nog en toe, kaik er is, doar
stoat sen aiche seuntje der bai te griene."
InderdaadHenkie had den dronken man
maar even te zien, om daarin zijn vader te
herkennen, en na eerst stilzwijgend te hebben
gehoord en gezien, hoe hij bespot werd, was
Henkie zacht beginnen te huilen zachtwant
't kind vreesde, door ondervinding geleerd,
de schimpscheuten der jongens, als ze hem
zagen schreien. Nu hield hij de vervaarlijke
mouwen voor 't gezicht en huilde met inge
houden snikken. Maar die vrouw zag 't.
„Kaik nou soo'n arrem skoap fan en kind
doa,r is staon. Niks in 't laif en niks om 't
laif" dit laatste was minder juist, als de
lezer weet „Kom jai moar hier, wurm;
jai hebt er geen skuld an, dat je foader en
swain is."
vloeken riep Rose boos uit.
„Breng hem dadelijk in de kamer hier",
beval Des Barres.
„Hij zal er alleen wel komen, want hij
kent het huis even goed als ik."
Breloquier trad reeds binnen. Hij kwam
op Des Barres toe, schudde hem de hand,
groette Appel en legde zijn hoed voorzich
tig op een stoel.
„Ik ben er blij om, den dokter hier aan te
treffenik moest ook hem noodzakelijk
spreken."
„Dat dachten we wel
„Hoe dat
„Er is sprake van Pierre, niet vaar?"
„Ja; maar hoe kan u dat weten?"
Des Barres lachte.
„Anonieme brieven hebben het hunne
gedaan."
„Men heeft u reeds 't een en ander ge
schreven dan kan ik mij veel woorden
besparen,"
„Meld alleen zaken van beteekenis. Wat
beteekent die verandering bij den jongen?"
„Ik kom uit Maillane, om deze vraag aan
u te stellen, want ik begrijp de zaak in 't
geheel niet."
„Je hebt Pierre dezer dagen zeker wel
gezien wat heeft hy je gezegd
„Ik heb hem niet gezien, zijn kamer was
steeds gesloten, en op straat ging hij mij
steeds uit den weg. Hij heeft langer bee-
nen en beter adem dan ik."
„Dat wil met andere woorden zooveel
zeggen als dat hij bang is om naar zijn hou
ding gevraagd te worden. Dat hij dus
reeds tot zichzelf heoft gezegd, dat hij
verkeerd doet. Maar hoe weinig lijkt dat
alles op wat de jongen anders doet!"
merkte Appel smartelijk op. „0 men
heeft hem mij afhandig gemaaktMaar
wie? Wie ter wereld mag dat hebben
gedaan, wie kan daarbij belang hebben?"
„De man, die zich voor acht dagen ge
leden in mijn tegenwoordigheid in het café
„Du Commerce" by Pierre heeft aange
sloten."
p „Mynheer Van Maillane Hoe kwamen
die twee eigenlijk by elkaar?"
„Maillane zocht Pierre op hy heeft hem