TWEEDE BLAD. bij M. A. G. NUS. II E J\ K I E. Zondag 25 Augustus 1901. 45ste Jaargang No. 3656. De Thee-avondjes FEUILLETON. 12. Schagen, 22 Augustus 1901. BegroetingSchager koetjes en kalfjes. Een proclamatie van den heer Pot.Schaap man en Borgesius beivonderen. Bescher mende rechten in de verdrukking. Een fijne dronk. Borgesius breekt af. Hij moet een voorbeeld nemen aan onzen burgervader.Staalman loopt storm. Hij wil Minister van Marine worden. Wie nu de baas zijn. Hominé-kamerlid-beul.Een beelddrager Gods. Twee ijverige kamerledenRu zie om Pieter Jel- les. Schagen zonder hulp. Een beleefde ontvanger. Een school van r beleefdheid. Onder de eersten die mij, bij onze terug komst in Schagen, kwamen begroeten, was burgemeester Pot. Een zóó achtenswaardig en belangrijk burger als de heer Nus, zoo sprak hij, laat ik niet zoo maar zonder eenige formaliteit terugkomen. "Welkom, hartelijk welkom Zéér ingenomen met deze beleefdheid, bood ik Z.Edelachtbare mijn gemakkelijksten stoel, Roosje schonk thee, en we zaten aldra in een ijverig gesprek over allerlei Scha ger koetjes en kalfjes. Het binnenkomen van Borgesius en van Schaepman, die als twee dikke vrienden van het station waren aan gewandeld, stoorde dit gesprek niet. Na begroeting en voorstelling zaten de beide heeren bij ons aan en namen aan ons discours aldra een zeer werkzaam aandeel. Wat me bijzonder is bevallen, waarde heer Pot, zoo sprak ik, dat is uw proclamatie in de Schager Courant van 18 dezer. Ik moet zeggen, dat vond ik voortreffelijk. Naar mijne meening moesten burgemeesters veel meer nog in dezen geest optreden. Mag ik misschien weten, wat dat voor een proclamatie is vroeg Schaepman en door zijn bril betuurde hij ijverig en al bij voorbaat bewonderend onzen burgervader. Wel zeker, met plezier! met plezier Roosje, lees eens voor. Roosje zocht de Schager op en las met luider stemme „De Burgemeester van Schagen, „Gelet op de alhier ontvangen kennisge vingen, dat op 19 en 22 dezer eene collecte zal worden gehouden ten behoeve van de te Amsterdam gevestigde vereenigingen „Steun voor weduwen zij ons doel" en de liefdadigheidsvereeniging „Streven 0-0-0 Er heerschte stilte, nadat Dartigues de laatste woorden had gesproken.Pierre had het hoofd op de borst laten zinken, alsof hy zich over de liefdeloosheid van zijne moe der schaamde. Eindelijk vroeg hij zuch tend „Kent ge mijn vader?" „Ja 1" „Is hij gelukkig?" „Al zijn ondernemingen zijn gelukt. Hy is rijk „Maar is hij gelukkig?" vroeg de jonge man wederom, met grooten drang. „Evenals je moeder, is hij een ander leven begonnen. Hij heeft een Amerikaan- sche vrouw getrouwd, een vrouw die hy liefhad, maar hij heeft nooit opgehouden aan zyn zoon te denken." „Maar hij heeft mijne moeder verlaten", riep Pierre met losbarstende heftigheid, „en ia twintig jaar heeft hij geen woord van zich laten hoorenWat wil, wat kan hy nu op eenmaal van ons begeeren „Jonge man", sprak Dartigues ernstig, „vervloek hem niet te snel. Je hebt den stryd met het leven nooit leeren kennen. Wacht, voordat ge u eene meening vestigt, totdat ge alles weet en ook kunt beoor- deelen." „Maar zal ik dan eene beslissing moeten nemen tusschen myn vader en mijne moe der „Wie eischt dat van u? Uw vader zeker niet. Hij kent de menschelijke zwakheid te goed, om niet de grootste vergevensgezind heid toe te passen. WaDneer je moeder minder edelmoedig zou zyn, is ook dat te ver ontschuldigen." „Maar wie is u dan, mynheer, u, die op zulk een wyze tot mij durft spreken naar Verbeter in g"; noodigt de ingeze tenen, bij liet steeds toenemen van dergelijke collecten, dringend uit daaraan niet te geven, aangezien hier reeds belangrijke bijdragen voor de ondersteuning van behoef tige plaatsgenooten van de ingezetenen worden gevorderd." En hoe vinden jullie dat? vroeg ik triomfantelijk. Heel goed, zei Borgesius, heel goed. Dat vind ik de ware regeeringsmanier. Zorg eerst voor jezelf en dan voor anderen, en als er in Schagen lui wonen, die 't noodig hebben, is het dwaasheid je geld en je liefdadigheid aan Amsterdammers te verkwisten. Dat kan ik zoo grif niet toestemmen, beweerde Schaepman. Liefdadigheid is lief dadigheid en als je die aan een goed doel wijdt, is de plaats waar het geld komt, onver schillig. U vergeet, meneer Schaepman, zei bur gemeester Pot, dat er in Schagen al zooveel gegeven moet worden. En wanneer de lui vandaag naar Amsterdam geld sturen, hebben zij morgen niet meer voor Schagen. Niemand gaat boven zijn budget. Maar Schaepman, zei ik. Hoe kom je er toe, onze burgemeesterlijke proclamatie niet een meesterstuk te vinden Een burgemeestersstuk is het, lachte Borgesius. Jij, die toch voorstander bent van be schermende rechten, vervolgde ik, jij moest deze beschermende proclamatie tot in de wolken verheffen. Maak 'er een gedicht van! stelde Bor gesius voor. Is dit niet het stelsel van bescherming in zijn beste beteekenis doorgevoerd vroeg ik. Bescherming van eigen nijverheid, in casu van eigen armoede? Nu ja, als je 't zóó opvat, riep Schaep man. Schenk me dan nog maar een kopje thee in. Op je proclamatie, meneer Pot. Op die van Uw regeering, meneer Schaep man zei Burgemeester fijntjes. Ja, wanneer komt die nu vroeg Bor gesius, zich op zijn gemak zettend. Als Kuyper van de baden terug is, ver klaarde Schaepman. Je zult nog wat geduld moeten hebben, vrind. Je opvolger handelt niet overhaast. Hij drinkt er eerst een paar glazen water op. En ik heb gezien, dat je 'm maar alvast in de Zutphensche Courant aan 't afbreken bent gegaan, hè Ja, u is de Haagscke briefschrijver van de Zutphensche vroeg Roosje. Dat ben ik, zei Borgesius. Maar ik heb Dr. Kuyper niet afgebroken. Ik heb alleen gezegd, dat men niet te véél verwachten moet, want dat Abraham nu niet de wonder man is, dien men, elkaar napratend, van hem maakt. Nu, vriendelijk was het toch ook niet, zei Schaepman. Je hebt toch geschreven, dat hem een massa ontbreekt, en dan vervolg je: „En dat de andere ministers, die naast hem zitten, wel zullen goed maken wat hem zelf ontbreekt, zal wel niemand verwachten. Met dr. Kuyper staat en valt het geheele minis terie. Zonder den premier is het een schip zonder roerwat het mèt hem zal zijn moet de toekomst leeren." Vin-je dat afbreken vroeg Borgesius. Je draait er zoo'nbeetje om heen, amice, zei ik. Je moet er eens op letten, hoe prachtig precies burgemeester Pot weet te zeggen, wat hij bedoelt; neem aan hem een voorbeeld. Och kom, lachte burgemeester. Waarachtig, dat meen ik. Enfin dan, afbreken is het niet. Je bent in elk geval vrindelijker en je toont méér vertrouwen dan Staalman. Ja, die is bar te keer gegaan, zei Schaepman. Die liep gewoon storm op de aristocraten in Kuyper's clubje. En vooral op den Minister van Marine. Dat hij zelf Minister van Marine had willen worden, is wel onbetwijfelbaar, maar Dartigues lachte. „Gij laat u Pierre Appel noemen, maar ik geloof, dat ge uw werkelijken naam toch ook wel zult kennen Pierre knikte en keek Dartigues als ver doofd aap.. Hij zag, dat in de oogen van den ander trapen kwamen. „Men noemt ini) mynheer Van Maillane, omdat ik de bezitter vap het slot ben en zoodoende draag ik dien' naam maar die naam is, evenals do uw ;j slechts een aan genomen naam; ik heeüe. Jean Dartigues!" Pierre verbleekte, Rmf „U ia stameke h 7^ I Hij zag, hoe JiM Xo>?j v 'ues de armen uitbreidde, m aargei." ui:- i3 zich niet in staat, om z.ch ,t te werpen. Een onverwinlijk^"^rgeauw'y|(i hem terug. Jean Dartigft'ès spralfr't'acht „Ja, ik ben je vader.1. En toen hij zag, dat de jonge man be sluiteloos voor hem stond, voegde hij er aan toe „Mag ik je niet omhelzen De zachtheid van dit verwijt trot Pierre scherp. Hij drukte innig de handen, die hem werden toegestoken, en vader en zoon omhelsden elkaar zwijgend. HOOFDSTUK V. Op een goeden morgen zat Des Barros als gewoonlijk op zyn bureau en hij was juist van plan een artikel voor de „Volksvergelding" te schrijven, toen zijn oude meid,zonder aan te kloppen, binnentrad. „Mijnheer Appel is hier," meldde ze. „Welke van de twee Pierre vroeg Des Barres, terwijl hij het hoofd ophief. „Neen, dokter Appel." Des Barres stond op, schoof de papieren weg, snelde naar de deur en riep, toenhy zyn vriend zag „Ben jij het? Op dit uur? Wat betee- kent dat? Is er wat byzonders met je gebeurd Kom binnen. Rose, laat ons alleen." „Luisteren zal ik nietbromde de meid binnensmonds, maar toch nog verstaanbaar. „Laat ons alleen wat een grove manieren Laat ons alleen 1" Zij verliet woedend de kamer. dit is nog geen reden om zóó uit te vallen. Borgesius had wel graag Biimenlandsclie Zaken gehouden en kijk eens, hoe ingetogen die is, in de Zutphensche Courant Laat mij er buiten, verzocht Borgesius, ietwat gemelijk. Er is in de anti-liberale pers, nu zij zich zoo voelt, omdat de regee ring aan haar kant is, genoeg dwaasheid te observeeren. Ik laat Staalman er nu even buiten, maar kijk me zoo'n „Zeeuw" eens aan en zyn trawanten, zoo'n „Hollander", zoo'n „Provinciale Friesche." „Nu zijn wij de baas", vin-je dat niet in elk van hun artikelen Terecht, amice, zei Schaepman. Jullie en je kranten hebben zoodanig den meester gespeeld, nu mogen wij toch wel voorspellen en beloven. Er komt niks van terecht, gromde Borgesius. Dat 't moeilijk zal wezen, o ja, getuigde Schaepman. Wij hebben een gevaarlijke tegenpartij. En een lastigeMaar nu de kiezers uitspraak hebben gedaan, waren wij toch wel verplicht, ons er voor te spannen. Lastig zullen we niet wezen, amice, verklaarde Borgesius. Wij zullen toekijken en verhinderen, dat je dwaasheden doet, zoo a la dominé Rudolph, die wel graag kamerlid voor Hoogezand had willen worden en die tegelijk solliciteerde naar het baantje van beul, als de doodstraf weer wordt ingevoerd. Nu ja, die dominé Rudolph, schamperde Schaepman. Rudolph en die anderenriep Roosje. In de Schager Courant heb ik gelezen wat „De Zeeuw" vertelde. Hier, luister maar eens. En Roosje las„Het roepen om weder invoering van de doodstraf is de vertolking van den wensch van honderdduizenden in den lande, de echo van de stem des bloeds, van zooveel vergoten broederbloed, dat roept tot God van den aardbodemde weerklank op 't ontzaglijke woord des Heeren„Wie 's menschen bloed vergiet, diens bloed zal vergoten worden." Da's geen gekheid, verklaarde Borgesius. En dan dit, zei ik, de Schager nemend en lezend „De mensch is beelddrager Gods en wie hem als zoodanig van het leven berooft, schendt niet alleen, maar vernietigt het beeld Godsen komt derhalve God aan Zijn eere." Dat is volkomen juistriep Schaepman uit. Goed, vrind, zei ik. Volkomen juist. Maar geldt dit zinnetje dan ook niet voor Ds. Rudolph, of een anderen beul, die een mensch ophangt of den kop afslaat Vernietigt zoo'n man dan niet het beeld Gods Dat is ook waar stemde Schaepman toe. En nu hoop ik maar, riep ik uit, dat Dr. Kuyper dit zinnetje zal plaatsen als devies in het regeeringsgebouw, 't welk hij gaat optrekken. Dat hij den mensch als den beelddrager Gods zal beschouwen en niet dulden, dat één mensch honger of ellende lijdt, want wie den mensch in treurigheid laat, laat het beeld Gods in treurigheidMoge dit de richtsnoer zijn van het ministerie uit het Christelijk volksdeel. Aan allen socialen arbeid zal ik van harte meê werken, zei Schaepman. Ik óók, aldus Borgesius. Kuyper zal op alle vooruitstrevenden kunnen rekenen bij alle pogingen in het belang van de werk mansbevolking. Jammer, dat Pieter Jelles niet meer in de Kamer zit, zei Roosje. Waarom jammer? vroeg Schaepman. Jammer, dat er zooveel meer socialisten in de Kamer zullen zitten, om ons het leven_te bemoeilijken. Maar Pieter Jelles is wel een half dozijn van zijn geestverwanten waard, zei Borgesius, en je moet niet vergeten, dat, wat dit half dozijn te zeggen zal hebben, zesmaal zoo veel is en zesmaal zoo lang duren kan al komt het op hetzelfde neer als wat Pieter Jelles alléén zeggen zou. Bes Barres deed, als had hij het gebrom van zijne huistyran niet gehoord. Hij duldde de uitdrukkingen van die booze tong, omdat de oude vrouw al reeds meer dan twintig jaar in zijn dienst was. Terwijl hij Appel met zich naar het venster trok, keek hij hem opmerkzaam in het gelaat en sprak dan, terwijl hij tegenover hem plaats nam „Je ziet er anders uit dan gewoonlijk, mijn vriend, en op dit uur moest je ook op je cliniek zijn. Wat is er gebeurd Is Fran- cine ziek? Heeft je jongen dwaasheden begaan „Neen, tot dusver nog niet, zoover we weten, maar we vreezen, dat hij het spoe dig doen zal. Sedert een week hebben wij geen enkel bericht van hem. In plaats daarvan krijgen wij anonieme brieven." „Och kom Waarover dan?" „Over de verkiezing, die Pierre voor jou in Maillane heeft uit te vechten." „En wat kan jou dat schelen merkte Des Barres rustig op. „Men schrijft je, dat je zoon de zaak van een schurk, van een vijand der maatschappij, van een repu blikein, aan wiens geld bloed kleeft, tot de zijne heeft gemaakt. Ik weet, hoe mijne lieve vijanden over mij redeneeren. Men voegt er wellicht nog aan toe, dat Pierre een voorbeeld is van een verwaarloosde opvoeding, een helper en steun van de bar baren, een vaderlandlooze, een mijn hemel, je kent immers het gansche doop ceel welNu, het is mooi „Er is daarvan in 't geheel geen sprake", zeide Appel„men beweert, dat Pierre met mijnheer Van Maillane gemeene zaak heett gemaakt; dat hij diens slot bijna niet ver laat dat hij daar iederen avond eetmen maakt ook toespelingen op een mooie jonge dame, een Amerikaansche, de stiefdochter van je tegencandidaat, dat een heks moet zijn en die den vroegeren verdediger van je zaak in haar netten moet hebben ver strikt." „Drommels!" riep Des Barres uit. De vrienden keken elkaar ernstig aan. Des Barres stond op, nam van den schoor steen zyn pijp, stopte die zwijgend, stak ze aan en ging weer zitten. Appel zat met Ja,'t is heusch jammer, mijmerde Roosje, liij was zoo'n goed kamerlid. Pas op, juffrouw Roosje, schertste bur gemeester Pot. De heeren hier zouden denken dat de dames in Schagen socialistisch waren. Wel neen, zei Schaepman, we weten wel, hoe juffrouw Roosje er over denkt. En in een welvarende streek als deze Welvarend wel, vriend Schaepman, riep ik. Maar maak daaruit nu asjeblieft niet op, dat wij alle regeeringshulp kunnen missen. Warempel niet, hoor. Als je Kuyper spreekt, herinner 'm dan ook eens aan Schagen. - En hoe beleefd zijn hier de lui, sprak Schaepman, die in de Schager had< zitten kijken. Hier, Borgesius, hier is een ontvanger, die de gemeentenaren bij advertentie aan hunne betalingen herinnert. Da's zeker buitengewoon beleefd, zei Borgesius. Heel wat beleefder tenminste dan waarschuwingen en aanmaningen. Dit is een voorbeeld ter navolging voor alle ontvangers, ja, zelfs voor den Minister van Financiën Ik zal 't hem zeker zeggen, beloofde Schaepman. De menschen in Schagen en omstreken zijn allemaal beleefd, sprak Burgemeester Pot vriendelijk. En wie 't niet is, die leert het hier wel. Zóó is 'tzei ik. DOOR J. L. KEETELAAR JZN. „Henkie Henkie Henkie ie ie „Doarguns loopt-ie ommers „Waor dan? Ik zie-n-em nerges „Doar, bai dat mosselekroampie Kaik." „Joa, dat is-ie. Henkie Henkie ie ie!" Uit de verte antwoordt een stem„Nou, wat is er Wat mot je." „Kom er is gauw hier, gauw En een acht- of negental jongens herhaalt, druk gesticuleerend en met zoo wijd mogelijk opengesperde kaken „Gauw, Henkie Gauw Een jongetje, misschien acht, mogelijk ook twaalf jaren oud, armoede houdt klein komt aangeloopen, zoo haastig, als zijn reus achtige voetbekleedsels, die eenmaal schoenen zijn geweest, hem dit veroorloven. De dikke modderlaag, die het slechte plaveisel van de smalle Goudsbloemdwarsstraat bedekt, doet hem meermalen uitglijden, maar lange oefe ningen hebben hem geleerd, daarvan partij te trekken, en, nu eens glijdende als een sneeuwschoenlooper, dan weer als een gewoon kind zich voortbewegende, nadert hij tamelijk snel zijn roepende makkers. Henkie is min of meer fantastisch, maar in alle opzichten „op den groei", gekleed. Zijn pijpsteelachtige armpjes torsen een slipjasru diment, dat eenmaal kan gediend hebben om de gelijknamige lichaamsdeelen van een corpulen- teu veertiger te dekken. Zijn armpjeswant de schouders verleenen weinig of geen hulp tengevolge eener scheur, die over den rug van den nek tot den ondersten lendewervel reikt en Henkie het voorkomen geeft, alsof hij achteruit loopt, of dat zijn hoofd verkeerd op den romp staat. De beentjes schuilen in een paar wijde, zeer wijde broekspijpen, die van onderen eenige malen omgeslagen en ver volgens opgerold zijn, zoodat Henkie's voeten er onderuit kunnen komen, wanneer namelijk die op reusachtige leverworsten gelijkende rollen niet gelieven af te zakken, want dan wordt Henkie als 't ware plotseling geremd en tuimelt hij neer, iets, wat nogal eens voor komt. Zijn haar is lang, al te lang, en gelijkt op uitgeplozen touw, dat achteloos om zijn hoofd is geworpen. Handen en gelaat zijn een beetje vuil, een beetje heel erg vuil en goor. Maar Henkie heeft twee mooie, donke re, fluweelzachte oogen, die je zóó vreemd en vragend kunnen aankijken, dat het je won gebogen kooid tegenover hem. Hij was geheel dezelfde gebleven. Mager, fijn, met een uitdrukking van oneindige goedheid op het gelaat, een intelligente schittering in de oogen en een verstandig lachje om de lippen. Zijn lange krullen waren evenwel verdwenen en zijn hoog gewelfd voorhoofd wees op menig uurtje van denken en werken. „Wanneer een kind, dat in onze sferen is opgevoed, dergelijke buitengewone dingen doet, moeten er ernstige redenen voor zijn," sprak Des Barres. „Een karakter als dat van Pierre, zoo precies, zoo eerlijk, zoo vast, geeft zich niet uit een oogpunt van genot zucht aan verraad over." „Dat zeg ik mijzelf ook reeds, en juist daarom ben ik dubbel ongerust. Een dwaal licht is gemakkelijk te veranderen, een luchthart kan zich gemakkelijk tot an deren wenden, maar Pierre Des Barres sloeg met de hand op de schrijftafel en riep „Wij zijn dwazen Anonieme brieven, wat beteekenen die eigenlijk Zij kunnen liegen, en wij breken ons reeds over den inhoud het hoofd. Hebt ge er al onderzoek naar gedaan, of die brieven waarheid be vatten „Ik zeg je, dat ik sedert een week geen brief van Pierre heb gehad; dat is op zich zelf al reeds heel vreemd, en het treft samen met die brieven, zoodat zijn moeder heel ernstig ongerust begint te worden, wat ik niet anders dan begrijpelyk kan vinden." „Wat voor den duivel zal daar achter steken?" riep Des Barres, terwyl hij geduchte rookwolken de lucht in blies. „Een mooi meisje vermoedelijk, ja, ja, anders niet. Je zult het zien. Die ver vloekte mooie meisjes Op dat oogenblik versoheen de oude meid weder in de deur en riep zoo luid mogelijk haar meester toe „Mijnheer Breloquier wenscht u te spre ken „Breloquier donders, die komt juist vanjpas." „Dat kunt u ook wel zeggen zonder te derlijk om je gemoed wordt, zooals Ka van de Groenmarkt altijd zegt. „Kom dan toch, HenkieLoop is wat harder Henkie beproeft dit en schiet plotseling met groote vaart vooruit, balanceerende op het linkerbeen. De rechter schoen is in de modder blijven steken. Het ding wordt weer opgevischt en weldra is Henkie bij zijn kame raden, in uiterlijk voorkomen vrijwel aan hem gelijk, de oogen uitgezonderd. „Nou, wat is er dan „Wat er is Kom moar is moe Hier om 't hoekkie doar is ie. Kaik, doar komt ie an". „Joa, doar is ie weer. Johges, wat het ie 'm om, hè Hij het wel en poar kan op „Hij is soo dronke as en tol! „Soo sikker as doisend man „Kaik toch ereisies an Wat is ie nou me- rakel vetHij kan amper rechtop blaife „Hei, boas, hou je roer recht „Pas op je voetjes, meheertjeTrap niet op je aige teene „Zeg, neem er nog eentje, boas Een zwaar beschonken man slingert voor de jongens uit, ieder oogenblik op 't punt van neer te vallen. Nu draait hy zich om en toont den knapen zijn verwrongen, bleek gelaat, waarover een aapachtige grijns ligt. „Wa wat mothie mot jullie fa hie fan me h hhebbe „En neutje „En wippertje „En kloartje „Dronke lap Drankwoage „Jenevervat! Soiplap De dronkaard tracht te blijven staanhij grijnst op eene afschuwelijke manier, en zwaait vreeselijk heen en weer. „Willehie jullie nou op hie opdon dond hie opd d don dondere Een der jongens strijkt met den duim over de keel. „Noppes En de anderen gillen in koor „Noppes Nop pes Soiptor Noppes De beschonkene tracht een der jongens te slaan, doch mist natuurlijk meters ver zijn doel en smakt voorover in de modder neer. Een schaterend gelach gaat uit de knapen op. „Doar legt ie nou. HoeraDoar leit de satlap „Zeg, boas, mot je der nog eentje Hier is je pet". En een bemodderd vod wordt hem toegesmeten. Hij tracht op te staan, maar dit gelukt hem niethij wroet met de handen in de vuile modder om en komt eindelijk in een poel te zitten. Zijn gezicht is bijna onken baar door het straatvuil, dat hem uit de haren over 't gelaat druiptonder 't linkeroog ver toont zich een bloedende buil. De jongens springen tierend en schreeuwend in een kring om hem heende omstanders lachen. „Doar heb je dronke Hein weer. En fain lid, hoor I" „Soipe as en trechter en z'n frouw ransele as en beest. Gooi'm en emmer woater op z'n hoofie „Neen, smait'm liefer in de fullisbak." „Skop'm in de grachtSoo en kerelBah!" „Och, Chot nog en toe, kaik er is, doar stoat sen aiche seuntje der bai te griene." InderdaadHenkie had den dronken man maar even te zien, om daarin zijn vader te herkennen, en na eerst stilzwijgend te hebben gehoord en gezien, hoe hij bespot werd, was Henkie zacht beginnen te huilen zachtwant 't kind vreesde, door ondervinding geleerd, de schimpscheuten der jongens, als ze hem zagen schreien. Nu hield hij de vervaarlijke mouwen voor 't gezicht en huilde met inge houden snikken. Maar die vrouw zag 't. „Kaik nou soo'n arrem skoap fan en kind doa,r is staon. Niks in 't laif en niks om 't laif" dit laatste was minder juist, als de lezer weet „Kom jai moar hier, wurm; jai hebt er geen skuld an, dat je foader en swain is." vloeken riep Rose boos uit. „Breng hem dadelijk in de kamer hier", beval Des Barres. „Hij zal er alleen wel komen, want hij kent het huis even goed als ik." Breloquier trad reeds binnen. Hij kwam op Des Barres toe, schudde hem de hand, groette Appel en legde zijn hoed voorzich tig op een stoel. „Ik ben er blij om, den dokter hier aan te treffenik moest ook hem noodzakelijk spreken." „Dat dachten we wel „Hoe dat „Er is sprake van Pierre, niet vaar?" „Ja; maar hoe kan u dat weten?" Des Barres lachte. „Anonieme brieven hebben het hunne gedaan." „Men heeft u reeds 't een en ander ge schreven dan kan ik mij veel woorden besparen," „Meld alleen zaken van beteekenis. Wat beteekent die verandering bij den jongen?" „Ik kom uit Maillane, om deze vraag aan u te stellen, want ik begrijp de zaak in 't geheel niet." „Je hebt Pierre dezer dagen zeker wel gezien wat heeft hy je gezegd „Ik heb hem niet gezien, zijn kamer was steeds gesloten, en op straat ging hij mij steeds uit den weg. Hij heeft langer bee- nen en beter adem dan ik." „Dat wil met andere woorden zooveel zeggen als dat hij bang is om naar zijn hou ding gevraagd te worden. Dat hij dus reeds tot zichzelf heoft gezegd, dat hij verkeerd doet. Maar hoe weinig lijkt dat alles op wat de jongen anders doet!" merkte Appel smartelijk op. „0 men heeft hem mij afhandig gemaaktMaar wie? Wie ter wereld mag dat hebben gedaan, wie kan daarbij belang hebben?" „De man, die zich voor acht dagen ge leden in mijn tegenwoordigheid in het café „Du Commerce" by Pierre heeft aange sloten." p „Mynheer Van Maillane Hoe kwamen die twee eigenlijk by elkaar?" „Maillane zocht Pierre op hy heeft hem

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1901 | | pagina 5