Brieven uil fle Maasstad.
Voor aartappelverliouwers.
Een Sfipatbie-Bidiel.
Zondag 15 September 1901
45ste Jaargang No. 3662.
TWEEDE BLAD^
FEUILLETON,
18.
In September van bet jaar 1898 werd door
mii een ingezonden stuk in verschillende cou
ranten geplaatst, waarin ik beweerde, dat
iedere aardappelverbouwer zijn oogst waar
schijnlijk belangrijk zou kunnen vergrooten
door bet pootgoed te kiezen van de beste
stoelen.
Dit was de aanleiding, dat door de Veree-
niging tot Ontwikkeling van den Landbouw
in Hollands Noorderkwartier werd besloten,
in die richting een proef te nemen, en dat
mij de taak te beurt viel bet plan voor zulk
eene proef te ontwerpen en de uitvoering dei
proef onder mijn toezicht te doen uitvoeren.
In 1899 werd door den beer Jn. Hartog
Jbz. te Hoogwoud zulk eene proef begonnen
met Zeeuwsche blauwen, in eigen bedrijf ge
teeld, en in 1900 door den beer W. Singer
Jjz. te Andijk met Duitsche muizen.
De uitkomsten, die deze proeven tot nog
toe hebben opgeleverd, schijnen mij belangrijk
genoeg om er de algemeene aandacht op te
vestigen.
Bij den beer Singer waren dit jaar de po
ters van beste stoelen afkomstig, uitgepoot
in de onevene regels, en de poters van
slechte stoelen afkomstig, in de e v e n e
regels, zoodat telkens op een regel poters
van beste afkomst een regel van slechte
afkomst volgde. De groote opbrengstverscbil-
len, die tusscbcn de regels van slechte en
van beste afkomst werden waargenomen,
kunnen dus niet een gevolg zijn van ver
schillen in de vruchtbaarheid van den grond
en moeten een gevolg zijn van het verschil
in afkomst.
De stoelen zijn alle afzonderlijk nauwkeurig
gewogen en de uitkomst was, dat de on
evene regels, slechts op één uitzondering na,
telkens hooger en dikwijls veel hooger
opbrengst gaven, dan de e v e n e regels.
Er waren in het geheel 8 bedden, waarvan
bed 1, 2, 5 en 6 ieder bevatten 11 regels
van 23 stoelen met een afstand tusschen de
stoelen en tusschen de regels van 43 cM.,
terwijl bed 3, 4, 7 en 8 ieder bevatten 9 regels
van 28 stoelen met een poot.afstand van 34 cM.
De bedden 1, 3, 5 en 7 waren bepoot met
groote poters (50 a 70 Gr.) en de bedden 2,
4, 6 en 8 met kleine poters (25 a 35 Gr.)
De opbrengsten waren, per H.A. berekend
bed 1, oneven 431 H.L., even 378 H.L.
bed 2, oneven 390 H.L., even 290 H.L.
bed 3, oneven 466 H.L., even 357 H.L.
bed 4, oneven 455 H.L., even 352 H.L.
bed 5, oneven 367 H.L., even 309 H.L.
bed 6, oneven 338 H.L.. even 274 H.L.;
bed 7, oneven 403 H.L., even 357 H.L.
bed 8, oneven 396 H.L., even 305 H.L.
Op alle bedden, zonder uitzondering, hebben
dus de poters van beste stoelen afkomstig
(oneven), eene veel grootere opbrengst gege
ven dan even groote poters van
slechte stoelen afkomstig. Het verschil
in opbrengst bedroeg per H.A. gerekend op
bed 1 53 H.L., op bed 2 100 H.L., op bed 3
109 H.L., op bed 4 103 H.L., op bed 5 58
H.L., op bed 6 64 H.L., op bed 7 46 H.L.,
op bed 8 91 H.L.
De opbrengst aan kleine aardappelen is
hierbij buiten rekening gelaten, omdat deze
van weinig belang is, doch de poters van
beste afkomst leverden ook meer kleine
aardappelen op dan de poters van slechte
afkomst.
Bij den heer Hartog waren in 1900 de poters
uitgepoot op 8 bedden, ieder groot V2 Are.
Hier bestond in de regels van elk bed op zich
zelf, wat de poters betreft, geen verschil. Op
de bedden 1, 3, 5 en 7, waren gepoot groote
poters (ongeveer 60 Gram), doch op 1 en 5
van beste stoelen afkomstig en op 3 en 7
van slechte afkomst, terwijl op bed 1 en
3 de afstand tusschen de regels en tusschen
de planten 50 cM. bedroeg en op Ded 5 en 7,
40 cM. Op de bedden 2, 4, 6 en 8 waren
gepoot kleine poters (ongeveer 20 Gram), op
2 en 6 van beste afkomst, op 4 en 8 van
slechte afkomst, met op 2 en 4 een poot-
afstand van 50 cM. en op 6 en 8 een poot-
afstand van 40 cM.
De opbrengsten waren, per H.A. berekend
bad 1 516 H.L., bed 3 418 H.L.;
bed 5 454 H.L., bed 7 413 H.L.
bed 2 394 H.L., bed 4 376 H.L.
bed 6 433 H.L., bed 8 416 H.L.
Ook hier waren de opbrengsten van de
poters van beste afkomst, (1, 5, 2 en 6),
hooger dan van evengroote poters, op even
grooten pootafstand, van slechte afkomst.
Hier zijn evenwel de uitkomsten niet zoo
regelmatig, want de verschillen bedragen 98,
41, 18 en 17 H.L.
De opbrengst aan kleine aardappelen was
op bed 3 grooter dan op bed 1 en op bed 8
iets grooter dan op bed 6, doch is als van
weinig belang buiten rekening gelaten.
Daar bij deze proef het loof in geringe
mate door de aardappelziekte is aangetast
geworden, kan de onregelmatigheid der uit
komsten hieraan misschien voor een deel zijn
te wijten.
De uitkomsten van de in 1901 bij den heer
Hartog voortgezette proef zijn nog niet be
kend. Naar den stand van het gewas te oor-
deelen is het zeer waarschijnlijk, dat de poters
van beste afkomst de hoogste opbrengst zul
len geven. Zoodra de cijfers bekend zijn,
zullen zij worden bekend gemaakt.
Het was wel een zeer opmerkelijk ver
schijnsel, dat bij den heer Singer, bij de
Duitsche muizen dus, de stoelen van
slechte afkomst voor een zeer groot deel
zoogenaamde „krulstoelen" waren, terwijl de
stoelen van beste afkomst voor het meeren-
deel goed gevormde, donker-groene en glan
zige bladeren bezaten.
Een dergelijk verschijnsel was ook dit jaar
bij de „Zeeuwsche blauwen" van den heer
Hartog waar te nemen, en was daar zelfs
in hooge mate opvallend. De stoelen van
slechte afkomst bezaten voor een groot deel
bladeren waarvan het bovenvlak eenigszins
komvormig en minder glanzig was, terwijl
de stengels bij elkander getrokken schenen.
Aan het gewas was dus zoowel te Andijk
als te Hoogwoud zeer duidelijk te zien, dat
de planten in de even regels minder goed
waren dan in de oneven regels en dat heeft
tengevolge gehad dat eenige landbouwers te
Andijk reeds dezen zomer do beste stoelen
hebben bewaard om het volgend jaar als
pootgoed te dienen.
Ieder, die kennis maakt met de opbrengst-
cijfers, welke bij deze proeven zijn verkregen,
zal inzien, dat het hier eene zeer belangrijke
zaak geldt en dat iedere aardappelteler zich
zelf groot voordeel kan verschaffen door
alleen poters te gebruiken die genomen zijn
van de allerbeste stoelen.
Daarom heb ik gemeend, die cjjfers nu reeds
te moeten bekend maken, nu het nog niette
laat is om van de opgedane ervaring bij het
rooien der late aardappelen partij te trekken.
Bij den heer Hartog te Hoogwoud zijn
tegen billijken prijs pootaardappelen(Zeeuwsche
blauwen) te bekomen, die reeds tweemaal op
deze wijze zijn gesorteerd.
Leden van de Yereeniging tot Ontwikkeling
van den Landbouw in Hollands Noorder
kwartier genieten daarbij de voorkeur.
De Rijkslandbouwieeraar voor
Noordholland,
C. NOBEL.
Schagen, 10 September 1901.
0-0-0
Na het verwijt van Amandine streek
Pierre zich met de hand langs het voor
hoofd, en zich tot een lachje dwingend,
antwoordde hij
„Je hebt gelijk, lieve Amandine, ik ben
werkelijk niet aardig voor je vergeef het
me maar."
Zij antwoordde met een coquet lachje,
dat het dan tijd was om het af te
kussen.
Hij schudde treurig het hoofd.
„Neen, dat kan niet. Wij hebben nu ge
sproken over dingen, die mij uit mijn
humeur hebben gebracht. Met den besten
wil van de wereld kan ik thans niet vroo-
lijk zijn."
De tooneelspeelster beet zich op de
lippen en boos meende ze, dat daar wat
anders achter stak, omdat ze zooiets nog
nooit van Pierre had ondervonden.
„Amandine," sprak Pierre ernstig, „beloof
me, dat ge over niets wat mij betreft,
met Remaniyon, of met iemand anders,
zult spreken."
„Ah 1 Remamjon kent je dus
„Hij moet mjj wel kennen. Geef me dus je
woord, mijn naam niet in zijne tegenwoor
digheid uit te spreken."
„Mijn woord Daar heb je hetant
woordde de jonge dame, terwijl zij, als deed
zij een eed, hare hand met comisch-plechtig
gebaar in de hoogte stak.
„Je bent een goede kameraad," zei Pierre.
«En jij bent een dwaas. Bijna geloof ik,
dat het zuidelijk klimaat niet goed voor je
is. Warmer stemt het je in geenen deele."
„Dan schaam ik me voor het klimaat."
„O, maar dat is het niet, er steekt, zoo
als ik je al reeds heb gezegd, wat anders
achter!" Zjj keek hem diep in de oogen
en voegde er dan aan toe„Zweer mij,
dat je niet verliefd bent."
Een antwoord ontwijkend, wendde
Pierre zich afzij echter vatte hem bij
de schouders, dwong hem het hoofd op
te heffen en dreigde hem met den vinger.
„O, jou kleine spitsboef. Sedert een uur
praat je met mij over allerlei zaken, om
maar voor mij verborgen te houden, dat je
verliefd bent. Het was dom van mij, om
er niet dadelijk aan te denken, dat de
reden van je koelheid slechts liefde voor
een ander kan zijn. Is zij mooi Woont
ze hier Ik ben toch erg, erg dom geweest,
om te kunnen veronderstellen, dat ge je
in dit nest zoudt terugtrekken om aan
politiek te doen. Ik ken die politiekzij
heeft blauwe, of bruine oogen. Is zij mooier
dan ik Vertel dan toch 1 Wanneer je mij
geen kus geven wilt, praat dan tenminste
en vertel mij lietdesgeschiedenissen, want
daar ben ik dol op."
„Nu, ja dan, mijn hart is er bij in het
spel, en daarom verliet ik Parijs."
„Wat? zij is in Parijs, en jij hier? Ver
tel dat aan een ander. Dat sprookje geloof
ik niet."
,,'t Is waar, kindlief, het was een onge
oorloofde verhouding en er moest een eind
aan komen. Uit vrees, dat de geschiedenis
nog onaangenamer zou kunnen worden, heb
ben Dr. Appel en mijn moeder mij hier
heen gezonden om aan politiek te doen
„En waar je ook allerlei onbeleefdheden
tegen Amandine hebt begaan. Maar enfin,
ik moet mij wel met deze verklaring tevre
den stellen, die even zooveel waard is als
elke andere. Maar mij neemt ge niet bij
den neus, mijn waarde. Wanneer uw
schoone zóó ver at was, te Parijs, dan
zoudt ge tegenover mjj niet zulk een ijs
blok zijn geweest. Maar ik ben toch niet
meer boos op je. Maar het is al twaalf
uur, du3 goeden avond, koude mijnheer."
Zij zag hem lachend aan en maakte een
diepe buiging.
„Heusch hoor, boos ben ik niet op je."
Zij nam haar hoed en verliet lachend
de kamer.
Opgewonden liep Pierre in zjjn kamer op
CCXLV.
Rotterdam, 11 September 1901.
De heer luitenant H. C. C. Clockener Brous-
son van de infanterie naar ik meen te
Breda in garnizoen heeft zooeven het één-
en-tachtigste duizendtal van zijn liederen ten
dienste van huisgezin, school, volk, leger en
vloot in een rood-wit-blauw randje op den
omslag het licht doen zien. Het is een achtste,
vermeerderde druk.
Naar mijne bescheiden, schoon innige over
tuiging, heeft deze liederbundel voor Janmaat
en Soldaat, voor School en Huis een furore
gemaakt, die lang niet mis is. Een-en-tach-
tigste duizendGesteld, dat gemiddeld vijf
personen zoo'n boekje gebruiken en dit is een
lage schatting, wijl men zich zoo'n bundel
niet anders toegepast kan voorstellen, dan
aan een tafel, onder lamplicht, en vele geest
driftvolle gezichten met open, juichende
monden er overheen gebogen, wanneer dus
gemiddeld vijf personen, laat ons zeggen tien,
zoo'n bundeltje hebben gezongen, dan heeft
de heer luitenant Clockener Brousson acht en
een half maal honderdduizend jonge en oude
menschen, huisgezinnen, volksbijeenkomsten,
soldaten en matrozen gelukkig gemaakt.
Voor mijn vredelievend gemoed is deze
arbeid van een infanterie-luitenant heel wat
meer belangrijk voor land en volk, dan bij
voorbeeld de vinding van een nieuw geweer,
een verbeterd kanon, of een onderzeesche
boot.
Er staat een anker en een kanon met pro
jectielen als vignet op den omslag, maar ik
vermoed, dat de uitgever geen lierpalmtak
of lauwerkrans in zijn kast had hij zou
anders deze oorlogzuchtige problemen wel
hebben vervangen door iets meer vredevols.
Per stuk kost zoo'n liederen-bundel vijftien
cents, maar feestcommissies kunnen honderd
stuks voor f 13, duizend stuks voor f 100
krijgen. Inderdaad een koopje 1 De prijs be
hoeft geen beletsel te wezen enz.
Ik heb dezen avond recht aangenaam bij mijn
bundel doorgebracht. Na de thee begon ik het
voorwoord te lezen,toen de versjes één voor één,
en zóó suggestief werkte Clockener Brousson's
parels van volksliederen op me, dat ik al bij
het elfde vers van de Vaderlandsche liederen
begon te neuriën en bij het vier-en-dertigste
zat ik geregeld hardop in mijn eentje te zin
gen. Toen ik in de geschiedzangen raakte, was
er geen houwen meer aan ik zong luidkeels,
dat de wanden mijner kamer ervan daverden.
Bij de matrozenliedjes kwam mijn vrouw
angstig binnenloopen, maar ik wenkte haar
te zwijgen en te luisteren, en zong door.
't Goede mensch keek over mijn schouder en
begon het eerste der soldatenliederen mee te
zingen. Bij het Kolonialenlied kwam de meid
binnen en aangezien zij dit vers kende, stak
zij meê van wal.
Wij hebben een heerlijken avond met z'n
drietjes gehad. Schor, maar innig voldaan,
gingen wij beddewaarts.
Zoo'n bundelLaat toch nooit meer iemand
zeggen, dat er aan de verbetering van onzen
volkszang niets wordt gedaan. Hebben wij
dan niet te wijzen op Clockener Brousson en
zijn bundel, met een in devote overtuiging
gespreide hand en een lach van gelukzalig
heid op de tot een forsche „Ha" geplooide
lippen Hier is stof voor de massa die zingen
wil, hier is betere kost dan
„Kromme Trijn en manke Saar
waarvan de Rotterdamsche kermis tien dagen
lang is doordaverd.
In massa's moet deze bundel worden gekocht
en verspreid Ja, dat moet 1
Het is een grove fout geweest van de
rijksdaaldersmenschen op het letterkundig
congres te Nijmegen, wier groote en goede
daden de nurksche verslaggever van de
Nieuwe Rotterdamsche Courant zoo minach-
en neer. Daarna verzonk hij in diep gepeins.
De situatie, waarin hij zich bevond, stond
hem klaar voor den geest. Aan de eene
zijde zijn moeder, met Appel getrouwd aan
de andere zijde zijn vader, met eene Ame-
rikaansche gehuwd. Hij zelf tusschen die
beide partijen in, die bereid waren elkaar te
bestrijden en zijn hart als het slagveld te
nemen. En hij moest zich de verschrikke
lijke vraag stellen, die alles beslissen
moestwie heeft bij de scheiding tus
schen mijn vader en mijne moeder gelijk
gehad en aan welke zijde is mijn plaats
Zijn geweten riep hem luide toe, dat zijne
moeder boven elke verdenking verheven was,
dat zij de deugd zelve was, maar zijn vurig
ste wensch was tevens, dat zijn vader geen
verwijt kon treffen. Moest hij hem beschul
digen, dan gevoelde hij, dat hij verplicht
was, tegelijkertijd zijn vader en Bella den
rug toe te keeren. Wat zou er dan echter
van zijn leven worden
HOOFDSTUK VIL
Nauwelijks had Pierre de kamer van zijn
vader verlaten, ot Claude Brun trad, alsof
hij reeds als luistervink aan de deur
had gestaan, de werkkamer van Dartigues
binnen. Hij nam een stoel voor zich, zette
zich daarin gemakkelijk neer en keek Dar
tigues onafgebroken in de oogen.
„Nu, hoe ver ben je met je verovering
Bijt hij al toe?"
„Tot dusver heb ik nog maar geringe
maatregelen behoeven te nemen. De jongen
is aardig en zijn hart openbaart zich met
zulk eene natuurlijke gemakkelijkheid, dat
het mij tegelijk in verrukking brengt en pijn
doet."
„Ik begrijp je niet. Je moet je wat dui
delijker uitdrukken."
„De zaak is toch gemakkelijk genoeg te
begrijpen. Mij maakt het gelukkig, dat
Pierre zich zoo gemakkelijk bij mij aansluit,
en het doet mij aan den anderen kant ook
weer pijn, dat ik in zoo langen tijd niet
van zijne teederheid heb kunnen genieten."
„Je wordt aandoenlijk."
„Ik was steeds fijngevoelend."
„Wellicht sinds je rijk bent geworden,
tend heeft durven bespreken, dat deze bundel
aldaar niet verheven is tot een feestbundel,
opdat na elke toespraak een liedje kan
worden gezongen.
Zou het niet het aanzien van het congres
grootelijks hebben verhoogd, indien Ds. Ter
Haar, de grijze voorzitter, ter opening had
aangeheven
„Wat blinkt daar zoo prachtig dat 't ieder
[verheugt
Wat schrijdt daar zoo fier met beleid,
Dat 't hart met het oog zich vereent met
[één vreugd
Congressers Zij trekken ten strijd
(blz. 42.)
Natuurlijk moesten enkele woorden gewij
zigd worden. Doch niet overal was dit nood
zakelijk geweest. Onveranderd hadden de
congressers kunnen zingen van
Met hoorngeschal en blij gezang,
Als gingen zij ter jacht,
Zoo trekken jagers welgemoed
Ten strijde als het wezen moet,
In hunne groene dracht, (nog eens),
Of: (blz. 43.)
Blaast de tamboer 't leuke jas jas jas,
Dan neemt de heele troep zijn mes alras,
En men treedt gezwind naar buiten aan,
Om samen naar de piepers toe te gaan
(blz. 58).
Doch niet alleen het Nijmeegsche Congres
had aldus ten bate van den volkszang werk
zaam kunnen wezen. Het is mij volstrekt
onduidelijk, waarom men er wellicht iets dwaas
in zou vinden als permanente en hooge col
leges van staat hun vergaderingen aanvingen
met een liedeke uit Clockener Brousson's
bundel. Als men 't goede doel wil bevorderen,
moet geen offer te groot wezen. Ik neem
bijvoorbeeld onzen Rotterdamschen gemeente
raad, omdat het bekend is, dat daarbij vele
sterke kelen zijn. Hoe luide zou het klinken
door het stadhuis, als ons korps van vijf- of
zes-en-veertig, met Dr. Van Haveren als
tenor en den heer Den Held als bas, bij het
openen der vergadering onder leiding van
den burgemeester zingen zouden
„Immer hooger zij ons streven,
Zij de leus van ons bestaan
Door geen vrees terug gedreven,
Rukken we op de sterren aan.
Voer' ons pad langs schoone dreven,
Zij de weg ons lang en dor,
Steeds den blik op 't doel geheven,
Juichen wij „Excelsior (blz. 49)
of ter afwisseling
Wij zijn jongens van De Witt,
Van de gele rijjers,
Luitjes waar nog pit in zit.
Hangen samen als een klit
Bij de gele rijjers (nog eens) blz. 45.
En bij het naar huis gaan na een avondzitting
Sombre nacht heerscht over d'aarde;
Diepe stilte heerscht alom
En vermoeid van 't oorlogswoeden,
Rust der dapp'ren krijgrendrom.
(blz. 51.)
Er is werkelijk voor alle college's, voor
alle vergaderingen, in dit boekje kust en keur.
Terecht zegt de geachte verzamelaar in zijn
voorbericht„Geloof me, jongens, het zingen
geeft kracht en moed, het maakt vroolijk en
opgewekt, we hebben zoo nu en dan een
moppie muziek of zang noodig 1" Dit is zéér
waar.
Met belangstelling ook las ik in dit
voorbericht„Sinds er in Zuid-Afrika
door onze stamverwante broeders zoo prach
tig gestreden wordt voor vrijheid en voor
recht" (en nu dacht ik, dat er volgen
zou: „zingen wij met geestdrift liedjes te hun
ner éér"), maar er volgde„zijn wij ook hier
in Nederland wakker geworden. Men heeft
begrepen dat er ook eenmaal voor ons volk
een bange ure slaan kan, waarop oud en jong
naar de wapenen zullen moeten grijpen ter
verdediging van Vaderland en Oranje".
Wat we dan aan liedjes zullen hebben,
zegt de schrijver er niet bij, maar dat doet
want vroeger ben je steeds ruw geweest.
Speel comedie voor hen, die je niet kennen
tegenover mij is dat heelemaal onnoodig,
ik ken je daarvoor te goed."
„Denk je dan soms, dat ik geen hart
heb
„Waarom zoudt gij er niet een hebben?
Ik heb er immers ook een
Zwijgen volgde. Dartigues liep in zijn
kamer op en neer, blijkbaar met den wensch
bezield, dit onderhoud te eindigen. Claude
was dit evenwel niet van plan en ging
daarom weer op het onderwerp in
„Wat heb jodenjongen beloofd? Waar-
meê is het je gelukt hem in die acht
dagen tijds zoo murw te krijgen Ik weet
wel, dat je zeer aardig kunt zijn, wanneer
je wilt, maar een zoon te doen vergeten dat
zijn vader hem twintig jaar heeft verwaar
loosd, is toch geen kleinigheid, en hoe
machtig je duivelskunsten ook zijn,ikmoetnu
toch wel aannemen,dat je wat heel bijzonders
hebt aangewend, om je doel te bereiken. Je
moet groote middelen hebben aangewend.
Heb je hem soms, als een echte satan, op
eene hoogte gevoerd, om hem zoo de wereld
te laten aanschouwen die aan het bezit van
een vermogen als het uwe is verbonden
„Ik heb mij er toe bepaald, hem te zeg
gen dat ik hem lief heb."
„En hij geloofde je? Roerend vertrouwen."
„Kan hij dan veronderstellen, dat ik hem
bedrieg
„Wanneer hij er een seconde over na
denkt, dan zal het hem niet meer moge
lijk zijn daaraan te twijfelen."
„Waarom
„Omdat gij u eerst nü herinnert, welk
belang ge in hem stelt."
Dartigues antwoordde niet. Hij zette zijn
wandeling door de kamer voort, alsof hij
daardoor de bijtende critiek van zijn
vriend kon ontgaan.
„Naar den schijn beoordeeld", antwoordde
hij na een poos, „is alles wat ge zegt, waar
1 in werkelijkheid is het echter valsch, en ge
wéét het heel goed, maar ge houdt u maar on-
geloovig, omdat het in uw kraam te pas
komt. Ge zoekt ongenoegen met mij."
„Ik zou niet weten waarom
ook minder ter zake. Als we maar zingen
kunnen.
Een recht verdienstelijk stukje poëzie noem
ik het Transvaallied van den milicien v. d.
Bemd Palm, wijze „Hoep la zee
De heele wereld noemt het een schandaal,
Hoe Eng'land handelt ginds in 't ver Trans
vaal.
Door goud- en bloeddorst enkel aangespoord,
Bedrijft het daag'lijks nieuwen broedermoord
's Ministers zucht om oorlog werd vervuld,
Dat is die vuile Chamberlain zijn schuld
[blz. 31.
Had over zulk een gelukkige be-poëeting
van wat ons allen na aan het hart ligt, het
Congres te Nijmegen niet een motie van
waardeering behooren aan te nemen Ja, ja,
het heeft in dit opzicht zijn plicht verzaakt.
Mijn plaatsruimte is beperkt, maar ik
zou kolommen willen volschrijven over dezen
bundel, mijn dolle bewondering willen
uitschreeuwen over de daken.
Zou men geen koloniaal worden van louter
geestdrift, als men leest
Naar 't lachend strand van 't schoone
[Insulinde
Vertrekken wij weldra vol levensmoed.
Ver van het land dat wij zooveer beminden,
Vloeit dan voor Koningin en Land ons bloed.
En wie durft denken aan onplezierige
machtsverhoudingen in ons leger, als hij
meê zingt
Onz' officieren, die zijn voorwaar niet kwaad
Daarover hebben wij geen klagen
Zij geven en zij nemen en zij reiken
[ons de hand, nog
't Zijn brave officieren van ons dierbaar eens.
[Vaderland.
O, heerlijk boekje, o, kostelijke gave Bezit,
waarop land en volk trotsch moeten zijn Gij
zijt een juweel. Neen, meer, gij zijt een
garve Ja, een garve
E
Hij was klein en rond, en droeg een buikje
voor zich uit, dat door een zwaren, in de
beide vestzakken geankerden horlogeketting
met breede goude schalmen als bijeengesnoerd
werd. Hij scheen zich in benijdenswaardige
uiterlijke levensomstandigheden te bevinden,
maar maakte toch niet den indruk van een
tevreden mensch. Veeleer zag hij er uit als
iemand, die onder iets zwaar gebukt ging.
Hij zonderde zich dan ook van het kleine
badgezelschap in het|Thuringer badplaatsje,
dat het schouwtooneel van de hier meege
deelde ontmoeting was, stelselmatig af. Ik
weet niet, waarom ik terstond voor den kleinen
man een soort van medelijden voelde, en
'evenmin hoe het kwam, dat wij elkaar op
zekeren dag aanspraken en met elkaar
bevriend werden. Toen onze kennismaking
nog heel nieuw was, zeide hij eens tot mij
„U houdt mij wel voor erg gezond
Ik keek hem aan, met het plan om hierop
een bevestigend antwoord te geven en aan
de genoegeiijke ronding van zijn onderlijf
een paar waardeerende woorden te wijden,
toen hij, zonder mij den tijd tot antwoorden
te laten, voortvoer
„U vergist u
Hij schudde heftig het hoofd, verdraaide
tragisch zijne oogen en liet, terwijl hij zijne
stem de sourdine opzette, geheimzinnig er op
volgen
„De schijn bedriegt, mijnheer. Het is niets
goed met mij. Ik ben volstrekt niet in orde.
Verbeeld u maar eens, dat ik sedert drie
maanden nu al niet meer heb geniesd
Ik zette groote oogen op want zulk eene
opheldering van het leed, dat het eenzame
mannetje met zich ronddroeg, had ik aller
minst verwacht. Hij echter legde mijne
verbazing anders uit en trok de mondhoeken
naar beneden.
„Ja, ja! Ik begrijp wel dat u er van staat
„Daarom weet ik het zooveel te beter.
Maar ik zal mij duidelijker uitdrukken, op
dat elke valsche schjjn verdwijnt. Ik zal
u niet verder op den weg laten voortgaan
dien ge betreedt, zonder je alles opge
helderd te hebben met betrekking tot je be
doelingen."
„Mijne bedoelingen? hoe dat?"
„In betrekking tot Bella."
Ditmaal ging Dartigues zitten, stak een
sigaar aan, en zonder dat zijn anders zoo
beweeglijk gelaat eenige nieuwsgierigheid
of ongeduld aan den dag legde, wachtte hij
rustig op datgene wat komen zou.
Claude werd bleek van toorn, maar kon
zich beheerschen,en sprak daarom op zachten
toon
„Toen wij voor veertien dagen geleden
hier in Maillane aankwamen, waren mijne
gevoelens voor uwe stiefdochter geen ge
heim voor u. Ik heb de levendige belang
stelling, die ik voor haar koester, voor u
niet verborgen gehouden. Sedert ons ver
trek uit Amerika waart ge van mijne
gevoelens op de hoogte en hebt ook geen
enkelen stap gedaan om mij in mijn
neiging voor Bella te hinderen. Is dat niet
waar
„Juist, juist, maar je moet er eerlijk
heidshalve aan toevoegen, dat ik je ook
in geen enkel opzicht heb aangemoedigd."
„Dat is een verwijt zonder zin. Doordat
ge neutraal bleeft, hebt ge bewezen, dat
het u niet onwelgevallig was. Van het
oogenblik af, dat ge het mij niet hebt ver
boden, hebt ge toegestaan, dat ik
werk van Bella maakte. En wat kan in
den grond van de zaak u daaraan ook
zijn gelegen, dat ik het kleine meisje
lietheb Wat kunt gij daar op tegen heb
ben Zjj heeft geen vermogen, daar haar
moeder alles naar zich heeft toegehaald
wat aan den generaal behoorde. Er bestaat
dus niets, waarbij gij feitelijk betrokken
zoudt komen. Er is een groot verschil van
leeftijd tusschen haar en nnj, maar wat
hindert dat u, die zulk eene verachting
voor vrouwen koestert, dat gij ze als
een soort tijdverdrijf beschouwt Gij koes
tert voor de kleine even weinig genegenheid