Brieyen sit BrieYBü uit den Polder. INGEZONDEN. Zondag 20 September 190] 45ste Jaargang No. 36G6. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. Kool! SCHAGE DRAAIT. CCXLYI. 26 September 1901. Naar aanleiding van mijn vorigen brief ontving ik een schrijven van iemand, die onbekend wensclit te blijven, naar het voor beeld van zoovele andere milde geversdie mijn brieven anders nimmer leest, wat mij geen excuus lijkt, wijl de uitgever van dit blad hem wel als abonné zal willen accep teeren met alle anderen die mijn brieven nimmer lezendie door een vriend op mijn beschouwing werd gewezen (waarom komt zoo'n vriend dan zelf niet), „maar", die niet kan nalaten protest aan te teekenen tegen zulk onwaardig geschrijf over het liederboekje van den hooggeachten luitenant Clockener Brousson te Breda. „Ik ben oud-onderofficier mijnheer", zoo schrijft hij, „en ik heb goed en bloed veil gehad voor koning thans koningin en vaderland. Ik ontzeg u dus het recht te spotten met een boekje waarvoor een officier der infanterie zijn tijd en kracht heeft veil gehad, want ik geloof, dat, zoo gij geen socialist zijt, gij toch met socialistische nei gingen behebt zijt, wat ik evenwel niet voor u hoop. Want met ontevredenheid kweeken zult gij er niet komen, veeleer door de menschen aan te sporen broederlijk samen te gaan en in tijd van nood hun bloed te vergieten op het altaar des vaderlands, gelijk onze stamverwante broeders in Transvaal thans met zooveel succes doen, want dat de Engelschen er uit moeten, zult gij wel met mij eens zijn. Welnu, liederen als die van den hooggeachten heer Clockener Brousson verbroederen en wekken op tot eendrachtig samengaan. Hebt gij dan nooit een tinteling in het bloed gevoeld, als gij in gezelschap meegezongen hebt van „O, Nederland", of van „Kent gij dat land, der zee ontrukt"? Nu, ik dan wel en daar ben ik trotsch op. Ook protesteer ik er tegen, dat gij den gemeente raad en den geachten burgemeester, hoe weinig ZEdAchtbare den winkelier en den kleinen man ook ten dienste is, wilt laten zingen en ook den geachten Ministerraad, waarmede gij m.i. toont anti-anti-revolurionnair te zijn. Had zooiets voorgesteld, toen Goeman Borgesius nog den teugel van het bewind voerde. Verder wil ik er u wel op wijzen, dat het u niet mooi staat Botterdam en zijne bewoners en bestuur wel eens belachelijk te maken, gelijk ik met weerzin verneem, dat gij af en toe doet, terwijl ik ook niet kan instemmen met uwe klachten tegen het bestuur der stad. Ik betreur in tegenstelling met n de verkiezing van den socia list Spiekman, die den burgemeester en het overig wettelijk gezag aantast, en ik meen ten slotte verplicht te zijn er op te wijzen, dat schrijven zooals gij doet over onze volks liederen juist socialisten kweekt. Daarom ver zoek ik u dit heilloos geschrijf te staken, zul lende gij anders meer van mij hooren. Waar liefde voor het vaderland te verdedigen is, sta ik op de wallen' met al mijne wapens en ik zal niet aflaten. Overigens met achting, uw dienstwillige dienaar Aldus mijn dienaar, die voor een dienaar wars van alle gelijkheid en socialisterij wel een bescheidener toon had kunnen aanslaan. Ik ontvang wel eens meer kattebelletjes naar aanleiding van mijne brieven, maar ik pleeg die te beschouwen als particuliere correspon dentie. Deze oud-onderofficier echter maakte het te erg. Niet dat ik vrees voor den fleren strijder op de wallen, want zijn strijdmiddelen blijken in tegenstelling van potten kokend lood van de fiere stadsverdedigers in vroegere eeuwen, te bestaan uit een kan lauwe en sinds lang verzuurde taptemelk, die me nu wel niet den dood zal aandoen. Maar het be treft hier een nogal belangrijk beginsel, dat ik misschien zelfs al vrees ik den lezer te vervelen niet zoo maar door den eer sten den besten bloedvergieter op 's vader lands altaar kan laten schenden. Het beginsel n.1., dat men met onwaarheid en opgeschroefd heid en duffe zotteklap, als in de versjes van Clockener Brousson, de menschheid en het vaderland het tegendeel van een dienst be wijst en dat het niet meer van dezen tijd is, 0-0-0 22. Dr. Appel verzuimde het nooit, om na afloop van zijn spreekuur eens te gaan kijken naar zijn assistenten, of zij alles wel goed gedaan hadden. Zeer zorgvuldig werden zij onderwezen, en ijverig waren ze ook, want het gold als een eer, onder den beroemden professor Appel ge werkt te hebben. De jonge mannen wijdden zich met ernst aan hun taak en rekenden het zich tot een eer, den armen en behoeftigen hun kennis te kunnen wijden. Zij gevoelden bovendien, dat het hun dan later zooveel beter gelukken zou, hun kennis dienstbaar te maken aan patiënten, die hun goede honorariums konden betalen. Appel was juist de wachtkamer binnen gestapt en stelde een paar vragen aan j eene vrouw, die een bleek en zwak kind j bij zich had. De professor beduidde de vrouw, hem te volgen naar zijn kamer en liet haar daar tegen over zich plaats nemenhij nam het kind tusschen zijn knieën, hij betastte en be keek het lichaam, terwijl hg allerlei vra gen aan de moeder deed. Zijn mooi, ernstig gelaat boog zich tot den kleine over. Appel keek in de oogjes, naar de lipjes, lette op alles wat hem maar eenigszins over den toestand van den kleine kon inlichten. menschen de zegeningen van vaderland en regeering te laten bezingen in slechte of goede liedjes, als men niet vooraf ernstig ge tracht heeft door daden eenige „zegening" op te wekken. Dat de tijd van leuteren nu toch eindelijk voorbij is, en dat er nu gewerkt moet worden. Trouwens, het is reeds waar, dat wie gelooft de menschen een plezier te 'doen met mooie liedjes voor hen uit te zoe ken, de plank geheel misslaat. Even mal is dit, als aan hen, die kiesrecht vragen, snel- vuurgeschut aan te bieden. Edoch, laat ik mij niet in politieke beschou wingen gaan begeven. Mèt mijn dienaar ben ik blij, dat een luitenant der infanterie zich aan 't versjes-uitgeven heeft gezet, want wat er zou gebeurd zijn,wanneer een luitenant van de artillerie die zooveel zwaarder wapens hanteert aan het bundelen was gegaan, weet ik niet. Ik laat mijn berisper gaarne in zijne over tuigingen vrij. De vier anti-revolutionnaire en Christelijk-Historische raadsleden,die geprotes teerd hebben tegen de Zondagsvoorstellingen van Barnum en Bailey, hadden terloops zij het hier opgemerkt even „liberaal" kunnen zijn. Onder veel onbegrijpelijkheden ter wereld behoort ook de anti-revolutionnariteit die des Zondags geen enkel vermaak duldt en die 't puriteinisme wil opdringen aan menschen die er niet van gediend zijn. Haar schapekens zullen niet den weg van Barnum en Bailey op-gaan, en hebben de herders daarvoor vrees; dan ontbreekt er iets aan de hokvastheid, zou ik meenen. Stelt men niet een gevaarlijk precedent, zou ik willen vragen, en zou men een protest van tegenstanders tegen openbare kerkdiensten eventueel mogen beschouwen als iets zeer benepens en onverdragelijks Laat ieder toch vrij wezen in de keuze zijner Zondags-genoegens, en dring toch uw voogdij schap niet op aan mondige wezens. De verdienstelijke infanterie-offïcier, die de menschen met alle geweld wil laten zingen, is ook al zoo indiscreet, hoewel hij tenminste de menschen niet verplicht zijn boekje te koopen. Dat kon er nog bijkomen. Wat mijn dienstwillige dienaar beweert omtrent mijn socialisterij, kan ik onbesproken laten. Het is ook al weer verouderd elke klacht over wat is, te beplakken met dit etiquet. Er is oppositie tegenwoordig, die niet socia listisch is en toch niet heel vriendelijk of zoetelijk of vergoelijkend. Hij protesteert tegen het door hem vernuftig waargenomen gebrek aan eerbied jegens B. en W. en den Baad. Waarde dienstwillige, ik blaak van eerbied, maar daarom is een grapje nu niet gansch en al uit den booze. Hij verneemt voorts, dat ik Botterdam belache lijk maak Dat is toch te erg. Iets dat zoo weinig belachelijk is als deze stad, een stad waaraan zoo weinig te critiseeren valt, dat ik soms met mijn stof geen raad weet. Als deze dienaar niet gekomen was, had ik wer kelijk over niets anders dan Barnum en Baily kunnen schrijven Hij heeft me aan stof gehol pen. Amsterdam en Den Haag ziju veel gemak kelijker te becarricaturiseeren, aldaar gebeurt althans iets. Hier heeft iedereen zijn zaken, een brouwerij met veel leven is het, maar dit leven is echt, het wordt niet door ganzen gemaakt. Wat is er bijvoorbeeld deze week voor dwaas gebeurd, den bovenvermelden brief uitgezonderd Niemendal, letterlijk niemendal. We zullen morgen gemeenteraad hebben en dan is er altijd wel eenige kans, maar op 't moment zit ik met mijn handen in het haar. Ik zoek de dwaasheden nooit, maar niettemin grijp ik ze gretig aan, als ik ze een enkele maal ontmoet. En nog niet eens altijd. Is er iets dwazers ter wereld dan het Bot- terdamsche feit, dat een brandweer absoluut onvoldoende is georganiseerd waarover alle deskundigen het eens zijn en dat de vijf heeren van 't college van B. en W. eenvou dig verklaren „ze is best zoo" en van geen verbetering willen weten Dat men rustig op een zware brandcatastrophe wacht, eer men iets wijzigen gaat? Toch heb ik me aan brand weerklachten nimmer bezondigd, mijn dienaar mag het liaslaan. Het is waar, dat het onder werp wat afgezaagd wordt en dat B. en W. wachten tot denkelijk zeer binnenkort niemand meer met klachten durft komen, omdat niemand ze meer lezen zou. We gaan op volkomen apathie af en ik meng me in dit afgezaagd onderwerp niet meer. De ernst is mij liever. Ik zou nu wel gaarne een zeer seriëuze beschouwing schrijven over „Hoe oud is de vader?" vroeg hij. „Negen-en-twintig jaar, maar door zwaren arbeid en ellende zeer zwak." „Welk ambacht beoefent hij „Metaaldraaier." „Hoeveel verdient hij „Vijl tot zes francs per dag." „Hoeveel brengt hij Zaterdagsavonds thuis De vrouw zweeg en Appel maakte daar aan de noodige gevolgtrekkingen vast. „Hij drinkt dus „Hij moet wel, dokter het koper sleept hem naar het graf, hij moet drinken." „Al het kwaad bij den kleine komt daar uit voort," sprak de geleerde. „Het kind boet er voor, dat de vader drinkt, en hij, de ongelukkige, doodt zichzelf zoo zeker alsof hij vergift innam. Doch laten we ons met den kleine bezighouden. Waar woont ge „In de X-straat „Geen lucht, geen zonnelichtHet kind moet lucht hebben, frissche lucht, hij moet naar buiten. Zijn organen zijn allen krank. Geen medicijnen helpen, alleen gezonde levenswijze; beweging en frissche lucht." „Maar dokter, de middelen daarvoor?" „Waar werkt jo man?" ,,In de Koningsstraat." „Dan moet je naar Monterouge verhuizen. Hier heb je een briefje voor eene woning, ik geef je gten geld, want je zoudt het maar uitgeven. Zoek den mijnheer op, wiens naam ik hier op heb geschreven. Je zult voor den halven prijs, dien jo nu be- taalt, een woning krijgen. Met de andere helft kan je man den tram betalen om naar zijn werk te kunnen gaan. Je kind zal beter worden, wanneer je in een gezonder de critieke jaren, die wij volgens liet gemeente bestuur ingaan en die alvast door de belas tingschuldigen met opnieuw een half procent belasting zal moeten worden verwelkomd. Ook zou ik eeu onderwerp van grooten ernst hebben in den stagen uittrek van al wie geld heeft uit Botterdam naar Scheveningen, elke maand nieuwe verliezen van vermogen- den maar dit alles is meer droevig dan ernstig. Neen, dan maar liever een liulde-artikel aan Clockener Brousson, Barnum en Bailey, anti-liberale anti-circuszucht, en andere ver makelijke dingen. Laten wij de vroolijke kantjes van ons leven opsnorren en er ons bij vermaken, zonder venijuigheid. Mijn dienstwillige dienaar verneme, dat, zoolang de redactie van dit blad mij niet uit werpt gelijk dit ben ik met hem eens de Afrikaanders eenmaal de Engelschen zullen doen ik rustig zal blijven voortgaan met beschouwinkjes te leveren, waarin geen ge- voeligheidjes worden ontzien. 1 XVII. Durus est hic sermo et quis dotest eum audire I „Wij, boeren'" beweerde ik in mijn vorigen brief, „zijn in vele opzichten conservatief. Het nieuwe ontvangen wij gewoonlijk met wan trouwende blikken en gesloten hart." En ik haalde een voorbeeld aan van verregaanden afkeer van het nieuwe, enkel en alleen m- dat het nieuw was. Dat we echter ook wel eens (heelemaal tegen onze gewone natuur in) met een plot- selingen luchtsprong uit onze conservatieve Poldersloffeu naar voren kunnen schieten, daarvan moge thans een voorbeeld volgen. Op zekeren avond hadden wij ons opgemaakt naar „Veerburg" niet om een nutslezing aan te hooren, nóch om er van zang, muziek of tooneelspel te genieten, maar om er te luis teren naar ebn man, die ons over landbouw zaken spreken zou. „Geen vakman was hij, ja, geen landbouw- leeraar zelfs en toch, (o, onnaspeurlijke in consequentie in 's menschen doen en daden we gingen er heen en we hebben geluisterd, aandachtig en met hooge devotie. Voorzeker, bij het begin wel is waar hield ons gewone Wantrouwen tegen het nieuwe, als een zorgzame klokhen, de vleugelen be schermend over onze harten uitgespreid, maar de woorden des sprekers werkten al spoedig als,steenen waarvoor ons Wantrouwen op de vlucht sloeg. En ziet, onze belangstelling was van nu af aau gelijk een spons, die al grooter en grooter werd, onderwijl zij langzaam het vocht der welsprekendheid in zich opnam. En wij, die nog al meenden heele matadors te zijn op landbouwgebied, wij kwamen wel dra, onder 's mans rede, tot het diep, doch beschamend besef onzer onnoozelheid. Ja, gezwoegd en geslaafd hadden wij tot heden, maar naar verhouding tot den arbeid was het voordeel gering. O, diezelfde arbeid, hoe zou hij ons ten welvaart gedijd zijn, wanneer wij (in plaats van karvvij, tarwe of andere gewassen) van stonde af aan maar kool en aardappelen hadden verbouwd Dit was de groote waarheid, die dezen avond als een fonkelende star in den hemel van ons hart werd vastgeklonken, als met een hamer van goud! Nieuwe verschieten gingen wuivend voor ons open en toen de spreker ons cijfers noemen ging en beweerde, dat wij met die nieuwe productie niet langer 200 a 300, maar zelf vér over de dflizend gulden per bunder zouden maken, o, tóen kende onze geestdrift voor het nieuwe geen grenzen meer! Ja, wij vóelden ons het geld al op de hand geteld en in Zieners-visioen zagen wij plotseling heel den Polder in één groot, onafzienbaar koolveld herschapen, Pólderkool, die beroemd was door heel Europaen een markt rees óp voor ons geestesoog, zooals de wereld er moeilijk een tweede zou kunnen aanwijzen En de landbouw in den Polder was van cfien avond af aan een nieuwe periode inge- huis' woont. Tracht het zoover te krijgen, dat je man niet meer drinkt. Wanneer hij wist, wat hij verslindt, en de gevolgen van zijn gedrag kon begrijpen, dan zou hij voor altijd genezen zijn. De Staat echter is de medeschuldige; de giftmenger. Hij heeft inkomsten noodig en daarom verkoopt hij allerlei vergift. Ga nu heen, goede vrouw, en vraag in de waschkamer om wat ge aan schoone kleeren en verder voor den kleine noodig hebt." „O dokter, hoe zal ik u danken!" „Door de zieken, die ge kent, naar mij toe te zenden. Ga nu heen, vrouwtje." De deur van Appel's kamer ging open en een assistent arts verscheen. „De operatie van den ouden Land is ge lukkig atgeloopen", meldde hij. „Men heeft heih zooeven wakker gemaakt en het gaat hom goed." „Is professor Bérard nog hier „Hij heeft de operatiezaal juist verlaten. Hij zou u gaan opzoeken." Een luide stem liet zich op dat oogen blik hooren, en het door grijze leeuwen manen omgeven gelaat van Bérard, waarin een paar schitterende oogen stonden, ver scheen in de deur. „Daar ben ik, wees maar gerust, alles is ons gelukt. De oude heeft niet meer dan een hal ven liter bloed verloren. Ik heb hem mijn arm tot den elleboog in het lijf gestoken. Stel je voor, de kerel mankeerde iets aan j de darmen. Toen ik hem opensneed was er i geen spoor van een ontsteking te zien en de I temperatuur was toch zoo, dat er beslist op de eene of andere plaats eene ontsteking moest j ziju. Ik heb de darmen uit het lichaam gehaald als een kluwen garen, kortom, het j zaakje marcheerde prachtig. Het is de tredenAardappelen, maar vooral kool zou in 't vervolg een hoofdproduct zijn. Over kool droomde ieder, aan kool dacht ieder, over kool sprak ieder voortaan, 't Scheen, of men aan den Langedijk was. Maar in een ander opzicht bleken wij al heel spoedig niet aan den Langedijk te zijn. Daar toch is iedere akker een lang, smal eilaydmet schuitjes kan men er overal komen eu zoodra de eerste kool gereed is om gesneden te worden, valt niets gemak kelijker dan ze vervoerd te krijgen waar men ze hebben wil. Hoe geheel anders is dat bij ons het gevalSlooten zijn er haast niet, maar ieders land bestaat schier uitsluitend uit breede, onverdeelde stukken, en toen nu onze velden voor het eerst met voldragen kool prijkten och arme, toen zagen wij opeens, hoe onnadenkend we waren geweest. Wij geleken op de snuggere bouwmeesters die een toren rondom zich hadden opgetrokken, maar den uitgang vergeten hadden. Ja, wij waren zoo gelukkig geweest, een gewas te telen, dat kenners deed watertanden, maar zagen ons gedoemd die kool zooals ze daar nog op het land stond, per bunder te verkoopen, omdat aan aflevering per stuk geen denken was. Met wagens toch moet hier alles geschieden. We zouden dus een groot deel van onze nog niét voldragen gewassen onvermijdelijk moeten vernielen, om de vol- dragene te kunnen verzenden. Enorm was bovendien het arbeidsloon. Wat werd alzoo van onzen gouden welvaartsdroom, dien wij droomden in den tooverhof der welsprekend heid, bedwelmd als wij waren door de geuren van aromatisoh woordgebloemt' Helaas, helaas! mochten wij wel zuchten: Diar 'a niets dan 't zwoord en 't been Al 't spek is geëclipseerd. Evenwel, (al worden aardappelen sedert niet noemenswaardig meer verbouwd,) van kóól hadden we nog maar niet zoo spoedig onze bekomst. De voorgespiegelde schatten hadden ons dan ook t e hel in de oogen geblonken, om niet nogmaals een poging te wagen ze te bereiken. Opnieuw gingen wij dus kool verbouwen. Ditmaal echter om ze, evenals elders gebeurt, gedurende den Winter te bewaren. Eu in den afgeloopen Winter hébben wij ze dan ook bewaard, doch met groote kosten. Want eenige personen van den Lan gedijk dienden we aan te stellen om ze goed te houden, een localiteit moest gehuurd worden, kortom, in plaats van er schatten mee te verdienen, moest er geld bij We gelooven dan ook niet langer, dat, door slechts kool te verbouwen, de welvaart ons, gelijk een duif, maar zoo op eenmaal in den schoot vliegen zal. Maar tóch gaan wij er meê vóórt, doch thans nog enkel in de hoop, er dezen Winter een bescheiden voordeel mee te mogen verwerven. Intusschen zijn sommigen zich op zaadcul tuur gaan toeleggen. Niet alleen bietenzaad, maar ook spinaziezaad, knollenzaad en kool zaad. wordt meer en meer verbouwd, zoodat, als dit zoo dóór gaat, de landbouw hier nog heelemaal tuinbouw worden zal. Omtrent het verbouwen van koolzaad (voor Sluis en Groot) vrees ik echter, dat maar al te spoedig door eigen onvoorzichtigheid een groote teleurstelling zal volgen. Teneinde die vrees van mij wèl te begrijpen, dient de lezer zich goed van het verschil tusschen kóól zaad en koolzaad te doordringen De gewone kool, waar ik het tot nog toe over had, is Beassica Oleraoea. Het koolzaad echter, dat men voor de markt verbouwt (voor oliezaad), wordt gewonnen van Brassica Napus, in liet dagelij ksche leven onder den naam van reefkool bekend. Nu wordt echter hier óók van Beassica Oleeacea (de gewone kool) zaad gewonnen (stullen) voor Sluis en Groot, eoodat er alle kans bestaat voor kruisbestuiving. En zie hier nu, waar ik bang voor benDat de firma Sluis en Groot, zoodra zij daar achter komt, dreigend den vinger zal opheffen, (evenals de heer Knhn dat indertijd ten opzichte van het bietenzaad heeft gedaan) en zeggen zal „Hoort eens, beste jongens, als jullie zóó begint, verkiezen wij geen enkelen bunder voor stullenzaad meer van jelui te huren Wat nu nog verder die steeds toenemende zaadcultuur betreft, het allernieuwste op dat gebied is het telen van bloemenzaad (als handelsartikel). Wel was men daar op den lichteren grond van den Westpolder reeds lang meê begonnen, maar nu heeft men ook in den Oostpolder dat voorbeeld reeds op sommige plaatsen gevolgd. (Zonne bloemen en Korenbloemen onder andere.) Wie weet dus, of die bloementeelt hier nog geen toekomst heeft. Dan zal men niet langer van „die dooie Polder" spreken, maai de vreemdeling, terugdenkend aan hetgeen hij hier zag, zal Anna Paulowna roemen als een streek, die een bezoek overwaardig is, ja, misschien onzen Polder nog eenmaal mogen aanprijzen met de woorden van Ilood I remember, I remember The mes, red and white, The violets, and the lijy-cups, Those flowers made ot light Of, naar de vrije en tamelijk overdreven vertaling van Koosje Wéér d;nk ik terug aan dien rozendroom En dat liefelijk bloemengedicht Van violieren en lelie-blank. Als geweven uit zonnelicht Tennis Ploeger. eigenaardigste operatie, welke ik van mijn leven ooit heb gehad." „Ik dank je, mijn vriend." „Waarvoor? Dat ik een mooie operatie heb gedaan?" riep Bérard vroolijk lachend. „Daar dank ik jou eerder voor, die mij de gelegenheid heeft geboden ze te kunnen doen. Maar adieu nu, het ga je goed. Men wacht op mij in het hospitaal." Hij ging heen en Appel ging de wacht kamer weer in, waar de laatste patiënten zich nog ophielden. Hij nam hoed en over jas aan uit de handen van den portier, gaf eenige bevelen en wilde zich verwijderen,toen juist de deur van het portaal openging en Pierre, in reiscostuum, zeer bleek, en schuw om zich heenkijkend, binnentrad. Bij het zien van Pierre uitte Appel eeu vreugde kreet en liep met uitgebreide armen" op den jongeling toe. „Hoe, ben jij het? Kom je van huis? Heb je je moeder al gezien Op deze vlugge vragen antwoordde Pierre eenigszins verlegen „Neen, ik heb moeder niet gezien. Ik kom van huis en men zeide mij daar, dat ik u hier zou kunnen vinden." Appel keek den jongen man opmerk zaam aan, en sprak dan met een ernstig gelaat „Je hebt je moeder niet gezien? Wat heeft dat te beteekenen Ik zou denken, dat ge mij dat spoedig eens moest ver klaren. „Daarom ben ik hier gekomen," ant woordde Pierre met smartelyken ernst. „Dan blijven we niet hier, waar we elk oogenblik gestoord kunnen worden. Ga met mij meê." Hg nam den arm van den jongeling, dien hij (Niet-geplaatste ingezonden stukken worden nimmer teruggegeven Ouderwijzere: Werkman Geachte Bedacteur! Beleefd verzoeken wij U eenige plaats ruimte voor enkele opmerkingen, betreffende het bekende adres der onderwijzers onzer gemeenteschool. Den inhoud van bedoeld adres achten wij bekend. Eerstdaags wordt het in den Baad behandeld. Zal het eenzelfde lot deelen als zijne voorgangers Zonder twijfel is thans het oogenblik gekomen, de herziening der onderwijzersjaarwedden afdoen de ter hand te nemen. De regeering is met hare nieuwe regeling voorgegaanhet mini mum is verhoogd, verhoogingen voor dienst jaren worden toegekend, evenzoo eenige ver goeding voor huishuur. Tal van onderwijzers, duizenden, mogen het afgetreden ministerie dankbaar zijn. Moet deze wettelijke regeling nu voor alle gemeenten gelden Dat zij verre. Welke verklaring legde de Minister 3 Mei 1.1. af in de 2e Kamer Deze „Het is niet voldoende, als door den Gemeenteraad slechts voldaan wordt aan den eisch der wettelijke minima. Ik geloof, dat het wenschelijk is, dat ik nog eens uitdruk kelijk doe uitkomen, dat de vaststelling van algemeene, wettelijke minima in de verste verte niet de beteekenis heeft, alsof daardoor worden geregeld de salarissen der openbare onderwijzers. Wat beteekent de vaststelling der minima bij de wet Niets anders dan dit, dat zelfs in de allerkleinste, goedkoopste plaatsen van ons land, in plaatsen waar de levensstandaard bet laagst is en waar 't minst van den onderwijzer wordt gevor derd, de salarissen nooit lager mogen zijn, dan de wettelijke minima-bedragen, welke in de wet neergelegd zijn. Maar het betee kent in de verste verte niet, dat men ook in grootere, duurdere plaatsen met die minima kan volstaan. Het hooge gezag behoort te waken, dat ook daar de sala rissen naar billijkheid, en zooals 't belang van 't oaderwijs dit vordert, worden geregeld". Dit laat aan duidelijkheid niets te wen- scben over. Hoe zal de Baad beslissen van onze Gemeente, waar de meerderheid der be volking zich, blijkens de verkiezingen, steeds voor de vooruitstrevend-liberale beginselen, dus voor de beginselen ook van den man, die bovengenoemde woorden sprak, verklaar de Naar onze bescheiden meening behoeven hier de financiën geen beletsel te zijn, om de wezenlijk niet overdreven eischen der adres santen in te willigen. Daarmede zou, volgens onze overtuiging niet alleen den onderwijzers, maar ook, eu riiet minder, het onderwijs een belangrijke dienst zijn bewezen. Waar nii de onderwijzer verplicht is, een deel van zijn' bestaan buiten de school te zoeken, met zaken, die met het onderwijs in geen verband staan en dus het onderwijs schade doen, (eischt goed onderwijs dan niet den geheelen mensch daar zouden dan betrokken autoriteiten, die zich wezenlijk van den waren toestand op de hoogte stelden, met meerder recht op eventuëele feilen kunnen wijzen. had opgevoed en als een eigen zoon lielhad hij voelde, hoo de jongen bij deze aanraking ontroerde. Hem teeder tegen zich aan drukkend, deed hij alle best, tegelijkertijd met de warmte van zijn bloed den magne- tischen invloed van teederheid op Pierre te doen overgaan. Met langzame schreden gingen zij voort, en spoedig bevonden zij zich op de Rue Assas, waar een groote menschen massa zich bewoog. Terwijl Appel aan Pierra's zgde voortliep, voelde hij aan het kloppen van diens hart don storm, dio in hem woedde. Maar gelijk een jong paard, dat de hand van zijn meester voelt, word Pierre reeds minder opgewonden en liet hij zich onbewust door Appel leiden. ij gingen de Gitterpoort door en sloegen den Volkstuin in, waar het op dat oogen blik eenzaam was. Nu eerst keak Appel zijn stiefzoon aan on vroeo* met zachte stem„Nu, mijn lief kiod, wat gaat er in je binnenste om Wat geett er aanleiding toe, dat je zoo gansch anders bent dan gewoonlijk; dan enkele weken ge leden Wat misverstand heeft zich tus schen ons gesteld Ik zeg „ons", omdat ik mij met je moeder heb vereenzelvigd, zoo als ik dat tegenover jou steeds heb ee- toond." 8 Bij deze ernstige, met sonore, bewogen stem uitgesproken woorden, waarbij Pierre onwillekeurig denken moest aan do teeder heid en goedheid die hem steeds was bewezen, steunde de jonge man hoorbaar. Iranen parelden hem over de wangen' hij sloeg smartelijk bewogen de handen' in elkaar eu stond bewegingloos tegenover zijn vriend, zijn weldoener. Pijnlijk getroffen door zooveel smart en leed, maar volkomen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1901 | | pagina 5