TWEEDE BLAD. I Zondag 13 October 1901. 45ste Jaargang No. 3670. Hoe de Khalif recht verkreeg. FEUILLETON. Binnenlandsch Nieuws. Een Turks olie geschiedenis, DOOR PAUL LINDAU. o—O De dag was heet en drukkend. Aan den rand van den steenigen weg, door boom noch struik beschaduwd, waar de middagzon hare gloeiende stralen ongehinderd nederzond, zat een kreupele bedelaar, in stoffige lompen ge huld. Daar naderde stapvoets een ruiter. Toen hij op twintig schreden afstands van den bedelaar gekomen was, riep de ongelukkige hem aan om eene aalmoes, tegelijk tal van zegenwenscken over hem uitsprekend. De ruiter keek met onderzoekenden blik naar den bedelaar, tastte in den gordel en wierp hem eene kleine, zilveren munt toe. „Dat Allah u uwe weldaad loone, o edele heer riep de bedelaar, terwijl hij het geldstuk opraapte. Hij kroop tot dicht bij den ruiter en kuste den zoom van diens kaftan. „Als gij thans echter den beker uwer goedheid tot aan den rand toe zoudt. willen vullen, dan zoudt gij mij op uw paard zetten en mij mede- nemen naar de stad, want de weg daarheen is ver en moeilijk voor een kreupele als ik." Wederom zag de man met de groote, ver standige, vriendelijke oogen en met den mooien, Izijdeachtigen ringbaard den grijsaard op- 'merkzaam aan, toen steeg hij af, hielp hem 'op het paard en reikte hem de teugels. Hij .zelf zette zich achter hem en steunde hem in de zijden, opdat hij veiliger zitten zou. En de bedelaar, door zooveel goedheid geroerd, dankte zijnen weldoener in schier overdreven, fraaie bewoordingen. Hoe weinig vermoedde hij,dat de dienstvaar dige man, wiens handpalmen hij warm in zijne zijde voelde, niemand anders was dan Haroen al Raschid, de geduchte, goede en rechtvaar dige Khalif. Volgens zijne gewoonte was Haroen ook ditmaal weder, geheel zonder ge volg, in het onaanzienlijke gewaad van den eenvoudigen burger, door het land getrokken, om, zonder herkend te worden, de ware mee ning zijner onderdanen over allerlei zaken te hooren, van' hen te weten te komen wat zij goed achtten, wat hun misnoegen wekte. Hij bereed geen prachtig Arabisch paard uit zij nen vorstelijken stal, hij had het goede, gewil lige dier, waarop hij zat, eerst eene maand geleden van een boer gekocht. Hij verzorgde liefkoosde en voederde het zelf, en ofschoon het volstrekt niet van edelen bloede was, had hij het zeer liefgekregen. En als de man in den eenvoudigen, bruinen kaftan, op zijn stevig paardje gezeten, voor eene hut stilhield, om water voor het dorstige dier te vragen, of voor zichzelf een nachtverblijf, dacht niemand dat hij iets anders zijn kon dan een eenvou dig koopman, dien zijne zaken naar Bagdad voerden. Op hun gemak reden de beide mannen voort in zonnegloed en stof, zonder veel te spreken, de bedelaar voorop, de Khalif achter hem. Zij waren blij toen zij de koepels en minarets der moskeeën, die .tegen den blauwen achter grond van den wolkeloozen hemel schitterend wit afstaken, al meer en meer naderden. Reeds waren zij in de voorstad, straks in de lange straat der binnenstad, die naar het marktplein voerde. Op de groote markt liet de bedelaar het paard stilhouden en wendde zich tot zijnen achterman „Stijg nu af! Wij zijn hier op de markt. Van hier uit zult gij uwen weg wel vinden. Ik ga thans naar huis." Haroen kon zijne ooren niet gelooven. „Moet ik afstijgen? Ik, van mijn eigen 26. ó-o-o Galbran lachte triomfantelijk. „Ik haat Dartigues, hij is naar mijn idee een onbeschaamde vent. Maar geduld maar, ik zal hem wel treffen en wanneer hij een maal aan de kaak is gesteld, dan zal hij te weten komen, wie hem dat hoeft gebak ken. Hij heeft mij opgeofferd, mij over boord gegooid, omdat hij meende, dat ik hem niet meer van nut kon zijn. Maar hij zal te weten komen,dat hij zich heeft vergist." „Je zegt dat hij je heeft opgeofferd. Maar kon hij je den strop wel van den hals hebben getrokken „Ja, dat kon hij zeker hij had mij alleen maar vijftigduizend franc behoeven te geven, .die ik schuldig was, maar hij wilde niet. Hij jgaf mij over aan den inspecteur, die ge- Jkomen was om de kas te inspecteeren. Zijn 'persoonlijke schurkerijen hadden hem voor zichtiger en medelijdender moeten stem men. Claude Brun heeft nog met 'hem gesproken ten gunste van mij. Dartigues wilde evenwel niet luis teren hjj heeft zich in fonkelnieuwe eer lijkheid gehuld en het gelaat van de on schuld aangenomen. „Bedriegerijen (Hij kon z\jn ooren niet gelooven, zeide hy. «Men kwam bij hem hulp vragen voor iemand als ik, die zoo iets laags had be dreven En ik had alleen maar wat uit de kas geleend, omdat ik oogenblikkelijk in nood verkeerde. Het was in orde geweest, als ik op tijd het bedrag er weer in had ge daan, maar hij heeft mij niet in staat ge steld dat te doen. Hij heeft mij aan mijn vijanden prijs gegeven, om een bewijs van zijn moraliteit te leveren. De moraliteit jVan Dartigues 1 Zij die gelegenheid zullen thebben dien bundel papieren door te blade ren, zullen zich daarvan kunnen overtuigen. Wanneer men maar een vierde deel ont- I paard Nu zeg ik u de gastvrijheid op, ondankbare schelm. En als het niet ware, omdat gij kreupel zijt, zoo zou ik u onzacht op de straat nederzetten. Maar haast u, want ik begin mijn geduld te verliezen. „Zie mij dien booswicht eens aanriep thans de bedelaar uit alle macht, zoodat de voorbijgangers bleven stilstaan, en zich weldra een oploopje rondom de beide ruiters gevormd had. „Menschen, helpt mij toch, mij recht te verschaffen He ben een oud, zwak man, en met mijne geringe krachten vermag ik niets tegen zulk een onverlaat, dien Allah straffen moge aan goed en bloed, aan kin deren en kindskinderenIk trof hem aan den we*, uren ver van de stad, vermoeid en afgemat en half versmacht, en hij smeekte mij dat ik hem mee zou nemen. Ik had medelijden met den ongelukkige en liet hem achter op mijn paard zitten. En in plaats zich daarvoor nu dankbaar te toonen, wil hij mij hier afzetten en zich met mijn paard, met het éénige dat ik, arme man, nog bezit, uit de voeten maken. Ik bid u, goede menschen, helpt mij toch Vergeefs trachtte Haroen de omstanders van de waarheid te overtuigen. Wat de bede laar met krijschende stem en gehuichelde tranen voordroeg, maakte indruk op de menigte. Veel minder geloofwaardig klonk hetgeen de ander verteldedat hij, de eigenaar van het paard, afgestegen was, den kreupele op den rug van het dier geholpen en hem de beste voorplaats ingeruimd had. De oude man, die mank liep en er bovendien recht sjofel uit zag, boezemde medelijden in. Ook waren de menschen, die op zijn geschreeuw kwamen toegesneld en wier hulp hij thans inriep, voor het meerendeel mannen en vrouwen uit het volk, in behoeftige omstandigheden verkee- rend zij voelden zich zijns gelijken en kozen daarom gaarne zijne partij. Enkelen echter boezemden het ongunstige uiterlijk van den oude en het groote misbaar dat hij maakte, wantrouwen inzij achtten ook den kalrneD man in den bruinen kaftan, met zijn eerlijk en vriendelijk gelaat, niet tot zulk eene lage daad in staat. Zoo waren dan de meeningen verdeeld en om aan het getwist over en weer een eind te maken, sprak Haroen „Laat ons naar den kadi gaan. Er was geen derde, die het gebeurde gezien heeft, dus kan niemand vóór of tegen, getuigen. De kadi zal weten, aan wiens woorden hij geloof moet schenken. Wat hij beslist, ge schiede." De kreupele, die zich sterk voelde in de kunst van bedriegen en huichelen, en zich op zijne gemakkelijk vloeiende tranen verliet, was hiermede tevreden, en alle omstanders juichten het plan toe. Toen zij de koele ruimte betraden, waar de kadi, een eerwaardige grijsaard met witten baard en een groenen tulband op het hoofd, ten gerichte zat, en zij hunne zaak wilden voordragen, werd hun te verstaan gegeven dat zij wachten moesten, daar de rechter nog andere aangelegenheden te beslechten had. Daar stonden voor den lagen zetel, waarop de kadi, ernstig en geduldig luisterend, neder- zat, een tapijtwerker en een slager in heftige woordenwisseling. De slager, een rijk man, gaf toe een tapijt van vijf dukaten van den tapijtwerker gekocht te hebben, doch hield vol dat hij de vijf dukaten dadelijk op tafel gelegd had, terwijl de ander ontkende iets te hebben ontvangen. „Hebt gij vijf dukaten in uwe beurs vroeg de kadi aan den tapijtwerker. „Vijf dukaten heb ik wel, maar het zijn niet die van den slager," antwoordde -de ta pijtwerker. „Zoo geef mij de vijf dukaten en kom mor gen, vijf uren voor zonsondergang, terug. Dan zult gij mijne uitspraak vernemen." Nu traden voor den kadi een dikke bakker en een magere stadsschrijver, een man die in een nauw straatje van de binnenstad een hult van hetgeen daar instaat, zal Darti gues een heel aangenaam half uurtje be leven en ben ik gewroken." De vreeselijke woede, waaraan Galbran ten prooi was, verried zich door de doode- lijke bleekheid van zijn gelaat, en Ilemanpon en Amandine lazen zooveel bevrediging in zijn fonkelende oogen, dat zij zich ver schrikt gevoelden bij zooveel haat. „Je hebt gedaan wat je wildet, oude vriend", antwoordde Amandine. „Maar ik bewonder je daarom niet. Het heeft geen reden zichzelf do oogen uit te steken, op dat een ander daarmede ook de zijne zal verliezen. Ik geloof, dat met het geld dat je voor die papieren zou zijn gegeven, je hartje wel meer bedaarder was gaan klop pen, en dan hadt ge weer een vroolijk leven kunnen beginnen." „Ik heb niets noodigik bezit de mid delen om Dartigues' geld te kunnen afwijzen; bevrediging van mijn haat is me liever." „Maar, mijn hemel, vanwaar heb je dat geld I" „Wees oprecht tot het eind toezeg ons toch, aan wien je dien bundel papieren hebt gegeven „Dat kan, went ik ben er niet bang voor dat je dien bundel zult kuDnen terugkoopen. Er is voor mij niets te vree zen, want hij is in handen van don tegen stander van Dartigues." „Des Barresriep Keraamjon verrast. „Die eerlijke Des Barres? die man van onkrenkbare trouw en oprechtheid zou zulke middelen aanwenden Onmogelijk 1" „Zoo mogelijk, dat hij door zijn rech terhand, den zoon van Appel, de papieren van mij heeft laten opvragen." „Door Pierre Appel?" „Ja, door Pierre Appel, den zoon van den professor. Er zijn er toch geen twee van dienzelfden naam Amandine barstte in lachen uit, waar mede Remarpon, door de vroolijkheid van het meisje aangestoken, instemde. Galbran keek beiden met gefronst voorhoofd aan. Hij voelde, dat er iets zou volgen dat hem niet aangenaam in de ooren zou klinken. „Nu, mijn beste," riep Amandine, hare stalletje had, waar hij voor ongeletterde en in het schrijven ongeoefende lieden brieven en andere documenten opstelde. Eene zwaar gesluierde vrouw in donkere, wijde overklee deren vergezelde hen. Zij hield zich wat op den achtergrond, doch volgde blijkbaar met groote belangstelling de zaak. Geen wonder, want het was om haar, dat de strijd was ontbrand. Zij was in den harem van den dik ken bakker. Maar wederrechtelijk, zoo beweerde de schrijver. Do vrouw behoorde hem. De bakker had Leïla tot ontrouw verleid, tenge volge waarvan zij van haren wettigen echtge noot was weggeloopen. De bakker zei, dat de schrijver onzin praatte. Leïla zelve zou getuigen dat zij zijne vrouw was en met den schrijver niets te maken had. „Zoo treedt voor, Leïlabeval de kadi. „En antwoord mij. Is het, zooals de bakker gezegd heeft „Het is zoo, edele heerantwoordde Leïla met zachte, bevende stem. „Effendi! Zij spreekt onwaarheid!" riep de magere schrijver. „Zoo voere men de vrouw in mijnen harem," sprak de kadi. „En wat ulieden betreft, komt morgen vijf uren voor zonsondergang, terug. Dan zult gij mijn oordeel vernemen." De beide mannen gingen heen, de een rechts, de ander links, doch niet zonder nog eenmaal omgekeken te hebben en elkaar vij andige blikken te hebben toegeworpen. Nu kwam de kreupele naar voren gehinkt, Haroen volgde met deftigen, afgemeten tred. Met grooten omhaal van woorden en leven dige gebaren vertelde de bedelaar onder tra nen, hoe snood hij door den man met den bruinen kaftan was behandeld geworden, waarop Haroen de ware toedracht der zaak in eenvoudige woorden mededeelde. De kadi hoorde hen beiden zwijgend en met ernstige opmerkzaamheid aan toen bleef hij geruimen tijd peinzend voor zich staren. „Waar is het paard?" vroeg hij eindelijk. „Het staat buiten, voor de deur, vastge bonden." „Goed Dat men het paard in mijnen stal brenge. En gij beiden komt morgen weder, vijf uren voor zonsondergang. Dan zult gij mijne uitspraak vernemen." De bedelaar hinkte al schreiend naar buiten. En voor de deur vertelde hij nog maals aan de menschen, hoe de man, die daar juist den hoek van de straat omsloeg, hem van het eenige wat hij bezat, zijn paard, zou willen berooven. Den volgenden dag prompt op het vast gestelde uur waren de twistenden ter plaatse. De kadi zette zich weder op het lage kussen, waarvoor een langharige g'eitevacht lag uitgebreid, en riep het eerst den slager en den tapijtwerker voor. „Zoo verneemt mijne uitspraak zeide hij plechtig. „De vijf dukaten zijn u, tapijtwerker, wel degelijk door den slager uitbetaald geworden. Hier hebt gij ze weder. Doch, omdat gij gelogen hebt en hebt trachten te bedriegen, zult gij eene kastijding, bestaande in vijftien stokslagen, ontvangen. Gij slager, hebt niets meer te betalen. Aldus luidt mijn oordeel. Allah aalamuAllah weet het beter De slager ging verheugd heen de tapijt werker echter werd weggevoerd om zijne straf te ondergaan. „De vrouw behoort den schrijver", dus vervolgde de kadi zijne rechtspraak„neem haar weer tot u en doe haar haren misstap niet al te hard boeten. Gij echter, bakker, die de vrouw verleid hebt, en het leed, dat gij uwen evenmensch hebt aangedaan, nog hebt willen verlengen, willende voortgaan hem te krenken, gij hebt u aan een zwaar misdrijf schuldig gemaakt. Daarvoor zult gij twee drachten slaag, elk van vijftien stok slagen, ontvangen. Aldus luidt mijn oordeel. Allah weet het beter." Met gebogen hoofd volgde de gesluierde vrouw den gelukkigen schrijver, terwijl de bedaardheid terugkrijgend, „jij kunt nu van een mooie nederlaag vertellen. Het kan gezegd worden, je plannen slagen uit stekend, je hebt een gelukkige hand. Je hebt dus de papieren aan Pierre Appel bravo Dan behoeven wij ons niet meer de moeite te geven ze machtig te worden. De zaak gaat zoo goed als 'tmaar kan." „Ik begrijp niet wat je daar uitratelt merkte Galbran mopperend op. „Dat geloof ik gaarne." „Weet ge, hoe hij in zijn geboorte-akte heet, die jongeman dien men gewoonlijk Pierre Appel noemt Galbran werd het groen en geel voor de oogen. Hij voelde, dat hij het offer was geworden van een handigen streek. „Nu dan, mijn vriend, hij heet eigenlijk Pierre Dartigues, is de zoon van uwen, van onzen grooten Dartigues, en ik behoef u wel niet te verklaren, waar zich uw bundel papieren nu bevindt." „Donders!" vloekte Galbran. „Wie had dien ellendeling daartoe in staat geacht „Twijfel je daar nog een oogenblik aan, naïeve joDgeman?Hoe oud ben je nu eigenlijk, Galbran De vroegere onder-prefect dronk zijn glas leeghij keek nadenkend voor zich en sprak dan op afgemeten toon „We zullen zien, hoe dit alles afloopt." „Heb je soms nog een tweede pak pa pieren, oude vriend, of afdrukken van de eerste stukken vroeg Remanpon, die maar graag wist hoe alles stond. „Ja maar," riep Galbran trotsch uit, „lach nu maar zoo niet, geloof maar niet, dat ik er schade bij heb, men heeft mij betaald." „Dat willen we gaarne gelooven. Ik zeide alreeds tot mijzelf, dat het al zeer onwaarschijnlijk was, dat zoo'n spitsboef als jij zulk gewichtig materiëel om niet zou overgeven." „Neen, ik heb er 6000 frs. voor gekregen." „Dat begrijpen we beter, nu herken ik je weer. Laten we hem onze verontschul digingen aanbieden, Remanpon, hij is nog niet zulk een ezel als wij hadden gemeend. Beste Galbran, bederf nu je genoegen niet bakker weggeleid werd opdat het over hem uitgesproken vonnis aan hem zou voltrokken worden. „Het paard is uw eigendomsprak toen de kadi tot Haroen. „En gij, kreupele man, hebt brutaal gelogen. En omdat gij eene u bewezen weldaad met de laagste aller ondeug den, met ondank, hebt willen beloonen, zoo zult gij thans op het paard gezet en dooi de volkrijkste straten, op de markt en het stadsplein gevoerd worden, en omroepers zullen uw schandelijk gedrag verkondigen, opdat niemand zich langer door uwe gehui chelde tranen late misleiden. De lichamelijke tuchtiging ontgaat gij enkel omdat gij kreu pel zijt. Aldus luidt mijn oordcel. Allah weet het beter Scherprechters voerden den jammerenden ouden man weg, zetten hem op het paard, en het geschiedde gelijk de kadi bevolen had. Haroen al Raschid echter bleef in stille overpeinzing staan. „Hebt gij nog eenig verlangen vroeg hem eindelijk de rechter. „Ja heerantwoordde de Khalif. „Indien gij mij daartoe niet onwaardig acht, zoo zeg mijwaarom hebt gij den slager in het gelijk gesteld „Dat wil ik u gaarne zeggen. Ik heb de vijf dukaten gisteren in een glas gelegd, dat ik met schoon water gevuld had. Vanmorgen vroeg dreven op de oppervlakte kleine vet- kogeltjes. De tapijtwerker arbeidt met droge stoffen. Dus zijn de dukaten door de handen van den slager gegaan en van zijne vingers zijn de vetdeeltjes afkomstig, die zich in het water van het goud hebben afgescheiden." „Ik begrijp hetsprak Haroen. „Allah heeft u voorgelicht, en uw oordeel is wijs. En wilt gij mij ook zeggen, waarom gij Leïla, in weerwil van haar eigen getuigenis, aan den schrijver hebt toegewezen „Ook dat wil ik u gaarne zeggen. Toen ik gisteravond tehuis zijnde, nog iets wilde schrijven, bemerkte ik, dat mijn inkt door de palmbladeren was opgezogen en dik was geworden. Toen beval ik, dat men Leïla nit den harem tot mij zou voeren. Ik gaf haar den inktkoker en zeide„De inkt is dik geworden, breng dat in orde." Zij boog, nam de waterkruik en het voorzichtig een paar droppels water op de palmbladeren loopen toen trok zij eene schildpadden speld uit het haar en roerde daarmede behoedzaam in de weder vloeibaar geworden massa, reinigde de naald, overhandigde mij den inktkoker, boog en verwijderde zich op een wenk van mij. Nu was het mij duidelijk, dat dit de vrouw van den schrijver zijn moest, die reeds dikwijls dit werkje verricht had en er han digheid in had verkregen." „Ook ditmaal moet ik uwe wijsheid loven, heer riep Haroen uit. „Zeg mij thans echter nog, als gij mij dit laatste bewijs uwer goed heid geven wiltwelke omstandigheden hebben u den slimmen streek van den ondank baren bedelaar doen doorzien „Gaarne wil ik u ook dat meêdeelen. Ik heb het paard sedert gisteren niets te eten en niets te drinken gegeven. Ik heb het in den stal dicht bij de deur geplaatst, zoo dat het u zien kon, wanneer gij n hierheen be- gaaft om het oordeel te vernemen. Toen de kreupele bedelaar voorbij kwam, bleef het paard kalm en onverschillig met diep gebogen kop staan. Toen gij echter naderdet, spitste het de ooren, blies de neusgaten op en wendde den kop om. En toen gij voorbijgingt, werd her onrastig, krabde den grond en hinnikte. Zóó was het, dat ik te weten kwam, dat gij zijn meester waart, van wien hij goedheid had ondervonden en goedheid verwachtte." Nu richtte de man in den bruinen kaftan, die tot nu toe in deemoedig gebogen houding voor den rechter gestaan had, vorstelijk het hoofd omhoog. Zijne goede, trouwe oogen schitterden en hij reikte den kadi, die zich zeer verwonderde over deze plotselinge ver andering in den onaanzienlijken koopman, door zwartgallige gedachten. Je hebt den bundel papieren aan Dartigues verkocht, hang nu de huig naar den wind en doe jezelf geen nadeel door je vijandige gevoelens overal en tegenover een elk te uiten. Geen aanduidingen in couranten, maar neutraal dan beloof ik je na den dag der verkiezing nog tweeduizend franc uit de beurs van onzen vriend." „Hij zal niet gekozen worden, hij is te veel gecompromitteerd." „Hij wordt gekozen en bezorgt jou weel een goede betrekking, als schadeloosstelling voor al het geledene." „Neen, ik wil vrij blijven. In het regèe- ringsorkest heb ik reeds mijn partij gespeeld. Dat ik die muziek niet verleerd ben, daar van zal ik nog wel eens gelegenheid hebben je te overtuigen." „Mijn hemel, wat is alles wat je zegt toch kleinzielig en lam,"zeideAmandine.„Ikmocht je vroeger wel om je verstand, want je schoon heid is niet van dien aard dat een mensch zijn hart daar vlugger door begint te kloppen. Vandaag ontdek ik, dat je een stumperd bent. 't Is een leerrijke avond geweest. Laat ons heengaan, Reman9on. Ik geloof van dit oogenblik af alleen nog maar in vijftigjarige mannen." „Ik dank je,mijn kind,meer begeer ik niet." „Hoor je het wel, Galbran, dat is een man van eer en verstand. Reman9on, betaal wat we hebben verteerd en ga met mjj mede naar mijn huis." „Ik zal je tot aan de deur vergezellen, want ik heb haast, daar ik morgen vroeg vergadering heb. Dag, Galbran, doe geen gekke dingen. Wanneer je weer verstandig bent geworden, is mijn deur en mjjn beurs voor je open, begrepen Galbran schudde met een boos lachje het hoofd en liet de beide anderen gaan. De ontmoeting tusschen Pierre en den ex-onderprefect bad op den morgen van dienzelfden dag plaats gehad op het re dactiebureau van de „Werda!" Daar redigeerde Galbran de Kamerberichten mot de groote zaakkennis van den vroegeren beambte, die met de ministeriëele intriges met geestdrift de hand. „Gij zijt een wijs en scherpzinnig man, EffendiAllah heeft uwe oogen gescherpt en uw hart met gerechtigheid vervuld Allah zal u loonen voor uwe getrouwe plichtsbe trachting." En met fier opgeheven hoofde verwijderde zich de onbekende. De wijze kadi echter werd kort daarop aan het hof van den Khalif geroepen, en tot zijn uiteinde bleef hij de vertrouwde raad gever en vriend van den goeden en machti gen Haroen al Raschid. N. R. Crt. Naar aanleiding van het inge zonden stuk, in ons vorig nommer opgeno men, van den heer M. de Jong, Hoofd der School te Langereis, gemeente Hoogwoud, hebben we van onzenVerslaggever te NIEUWE NIEDORP de verzekering ontvangen, dat zijn verslag juist is geweest. Te HER WIJNEN is een ooievaar, die zijn nest had op het huis van den land bouwer J. do Wit, niet vertrokken. Dit is reeds eene zeldzaamheid, doch het merkwaardigste is, dat de ooievaar zich gemeenzaam heeft gemaakt met de menschen en zoo mak is, dat hij uit de handen der kinderen eet en met den boer op den wagen meerijdt naar het veld. Bij het opruimen van oud papier vond men te GOES in een gesloten enveloppe twee bankbiljetten, elk van f 300. Tal van jaren hadden ze onopgemerkt in een pakhuis gelegen. Uit de N. Arnh. Ct.: Rodenburgstraat (te ARNHEM.) Dinsdag middag vier ure. Twee jongens komen met een kwart muds mand vol appels dragende uit de Turfstraat. Gestolen van de markt Een politieman volgt hen, groote stappen stappende. Jongens krijgen agent in de gaten. Zetten de mand op trottoir. Jongens aan den haal, een zijstraat in. Agent, niet tevreden met mand appels alleen, wil jongens ook pakken, volgt ze zijstraat in. Jongens willen niet gepakt worden, loopen wat ze kunnen. Agent ook Scholen gaan nit. Schooljongens zien mand staan. Een neemt er een paar uit en smeert 'm. Een tweede volgt, een derde, vierde, enz. Stoppen zakken vol, gooien de rotte over straat. In een oogwenk mand leeg Agent komt terug. Geen jongens gepakt. Gaat naar mand is leeg Ook geen appels gepakt. Militiewet. Uit goede bron wordt aan Het N. v. d. D. medegedeeld, dat de termijn van invoering der nieuwe Militiewet naar alle waarschijn lijkheid zal worden bepaald op 1 Januari. De Regeering zal echter het eerste jaar nog geen gebruik maken van de bij de wet ver leende bevoegdheid tot verhooging van het jaarlijksch contingent, zoodat dit voor 1902 niet hooger zal zijn dan 11.000 man, evenals vroeger. Met de invoering treden evenwel in wer king- dg voornaamste bepalingen, die kenmer kend zijn voor deze wetten. Allereerst de in schrijvingsplicht, waarbij niet langer de plaats van vestiging, maar alleen en uitsluitend het Nederlanderschap als criterium geldt. Volgens de nieuwe wet zijn de eenige zoons niet meer vrij en van een oneven aantal zoons is de grootste helft (vroeger de kleinste) dienstplichtig. Volgens den thans bestaanden toestand zou uitstekend op de hoogte wa3. Pierre was juist binnengetreden op het oogenblik, dat de kassier den journalist een voor schot op zijn honorarium weigerde. Galbran kende Pierre. De beroemdheid van Appel en Des Barres vestigde ook de aandacht op Pierre, die door een goed artikel en vlot geschreven verzen reeds iets van zich had doen hooren. „U ziet het, mijn waarde," zeide Galbran, „mijn voorraadkamer is leeg en de kas wil zich niet openen. U is nog eens gelukkig, u kunt zorgeloos leven." „Wanneer dat veilig kan geschieden,wil ik daarover wel een woordje met u spreken. Wellicht ben ik in staat u een goed aanbod te doen." „Ah!" riep Galbran, „komt ge van Des Barres „Zekerzeide Pierre, over dezen leugen kleurend. „Ga dan in mijn kamer, daar zullen we beter kunnen praten." Aan dit verzoek voldeed Pierre en Gal bran sloot voorzichtig de deur achter zich toe. „U wilt dus mot mij praten?" „Ja „Het handelt zeker over dien bundel papieren „Natuurlijk." „Des Barres is dus tot andere gedachten gekomen Hij deed daar bepaald goed aan. Zijn verkiezing is verzekerd met de docu menten, welke ik hem kan verschaffen. En die boef van een Dartigues moet de zege niet behalen, waarvan hjj anders bepaald zeker zou zijn." Hij begon te lachen, wat hem verhin derde te zien hoe de jonge man van toorn beefde. Vergenoegd wreal Galbran zich de handen. „De vrienden van Dartigues zouden wat gaarne dien bundel papieren willen hebben. Roman9on en Claude Brun hebben reeds al hun best gedaan om ze machtig tewor- don; maar niemand mag ze hebben dan hij, die mij op Dartigues wreken kan, en geen mensch ter wereld kan dat zoo goed als Des Baiies. .Bovendien moet u mij toe-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1901 | | pagina 5